VOORWOORD

MENSEN STELLEN ME nogal eens de vraag: wat heb jij met ADHD? Ik ben namelijk oprichter en directeur van ADHD-centrum Zuid-Holland, en van ADHD & Werk, en daardoor rijst het vermoeden dat ik zelf vast ook wel ‘iets met ADHD heb’. Ik zou haast zeggen: niets is minder waar. Ik heb geen ADHD en had bij de start van het centrum ook geen vrienden of kennissen met ADHD. Ik antwoord meestal dat ik tot dit specialisme ben gekomen door een beetje toeval en een flinke dosis eigenwijsheid. Persoonlijk houd ik namelijk niet zo van onmogelijkheden en van voldongen feiten. Waarschijnlijk was ik als kind al niet erg ontvankelijk voor de uitspraak: ‘Omdat ik het zeg!’ Dingen zijn niet zo omdat iemand het zegt. Dingen zijn voor mij ook niet zo omdat het tegendeel nog niet bewezen is. Ik zoek en kijk graag verder. Wat dat betreft heb ik de ontwikkeling van de wetenschap aan mijn kant. Immers, in de wetenschap ontdekt men ook steeds weer dat vorige ontdekkingen tóch niet helemaal waar zijn. En zo ontwikkelt onze kennis van de wereld zich steeds verder. De Amerikaanse wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn (1922) ontwikkelde op basis hiervan zijn paradigmatheorie. Een paradigma is een set van denkbeelden en modellen die je zienswijze bepaalt. Alles wat we ervaren, interpreteren we dan binnen het kader van dit model. Maar wanneer er te vaak iets gebeurt wat niet meer logisch binnen deze zienswijze past, dan brokkelt het paradigma af. Het gaat er volgens Kuhn niet meer om wat wel en niet waar is, het gaat er om wat we voorlopig voor waar aannemen. Volgens Kuhn is er geen onafhankelijk criterium voor (wetenschappelijke) kennis. Het is hooguit gebaseerd op een ge meenschappelijke overtuiging for the time being. Pas wanneer er te veel bevindingen zijn die de bestaande gemeenschappelijke visie ontkrachten, wordt het tijd er eens ‘heel anders’ tegen aan te gaan kijken. Een paradigmawisseling zogezegd.

Overigens is een paradigmawisseling niet voorbehouden aan de wetenschap alleen. Vrijwel iedereen heeft in zijn leven wel iets meegemaakt dat zodanig vernieuwend was dat oude opvattingen niet meer konden voortbestaan.

Wanneer jouw set van denkbeelden en modellen onder meer bestaat uit de overtuiging dat een ziekte ongeneselijk is en per definitie tot beperkingen zal leiden, dan zul je dus veel gebeurtenissen interpreteren binnen dit paradigma. Een voorbeeld van zulk beperkend denken: toen de telefoon werd uitgevonden, leek de mensen dit een handige uitvinding want dan kon je bellen om door te geven dat er een telegram aankwam. Als je ervan uitgaat dat ADHD gepaard gaat met een aantal tekortkomingen en problemen, die iemands mogelijkheden beperkt maken, dan denk je vanuit een blijvend ziektemodel. Dat is een paradigma dat leidt tot steeds dieper inzoomen op de oorzaak van het probleem. Dit soort algemeen geaccepteerde opvattingen dagen weinig uit tot het verleggen van grenzen. En gelukkig zijn er steeds weer mensen die zich op een bepaald terrein afvragen: hoe zou dit misschien wél kunnen? Hier hebben we immers de gloeilamp, vliegtuigen en antibiotica aan te danken, om maar eens enkele klassiekers te noemen.

Ik ben mijn ‘ADHD-carrière’ begonnen omdat ik de uitgedeelde etiketjes niet begreep. Voor mij klopten de hokjes niet waar cliënten met wie ik werkte ingestopt werden. En dus ging ik aan de slag met coaching vanuit de gedachte dat mensen met ADHD net zozeer als an dere mensen succesvol kunnen functioneren. Niet ondanks een handicap, maar zónder de handicap.

Dit boek is geen verzameling nieuwe wetten en modellen die het oude paradigma van ADHD als ziekte moet vervangen. Dat zou im mers van de arrogantie getuigen dat dit boek wel een blijvend denkraam biedt. Wel hoop ik hiermee te morrelen aan de nog bestaande denkbeelden. Of zoals Henry Ford zei: ‘If you think you can do something, or if you think you cannot do something; you are probably right.’

CATHELIJNE WILDERVANCK

Oktober 2009