XIII
“Zuster Marijke, bent u hier?”
“Ja, juffrouw Kramer.”
Juffrouw Kramer zwaaide een krant.
“Kunt u straks even bij mij in de bibliotheek komen?”
Marijke keek naar de krant. Gaf haar dan een vervaarlijke knipoog.
“Als dit hele slagveld aangewassen is, dan graag.”
“Goed, dan wacht ik u daar.”
Aafje keek verstoord in de afwasteil. Dat gezeur altijd met zuster Marijke. Altijd was er wat anders... Ze mopperde:
“Als u maar goed afdroogt. Niet de boel affloddert! Is die soepterrien droog?”
“je kunt je er in spiegelen,” zei Marijke. “Maar is-ie droog?”
“Ook dat.”
Marijke probeerde niet meer een aanminnig gesprek met Aafje. Ze deden zwijgend het werk, wasten zwijgend af! Neuriën deed ze ook niet meer, terwijl ze de bende wegwasten. Dat gezing maakte Aafje tureluurs. Maar gelukkig was er altijd zo veel om over te denken: een gezellige brief van Fieke en Gerda, een heerlijk dagboek van Ems... En dan, achter in je gedachten, maar zo, dat het steeds als een duveltje in een doosje weer te voorschijn kwam, de brief van Ruut, de vele ansichten van Ruut uit Tirol. Had hij op één niet geschreven: ‘Ik wens zo vaak, dat je hier bij ons was Marijke. Het zou zo echt iets voor jou zijn...’
“Wat zei je, Aafje?”
“Dat is voor de derde keer. U moet geen glazen in mekaar zetten.”
“O nee, dat is waar ook.”
Zuster Betsy kwam bedrijvig binnen dribbelen. Die ruimde altijd op. Ze greep het mandje met zilver. Ze had, als zuster Tonia er niet was, vrolijke, drukke gebaren. En ze had iets hartelijks ook. Maar als ze belangstellend deed, konden haar ogen vaak wegdwalen. Dan kreeg Marijke het lege gevoel, dat ze tegen een muur praatte. Het verkilde je zo! Marijke zakte in haar linkerheup. Ze had gehoord, dat zuster Tonia en zuster Betsy vriendinnen vanaf de schoolbanken waren. Dat ze jaren samen in het ziekenhuis in Rotterdam waren geweest, en nu al weer tien laar aan het hoofd van ‘Bosweelde’ stonden. Maar Marijke kon zich zo’n koele vriendschap niet voorstellen: En toch was ze eens binnengekomen, toen ze samen gebeurtenissen uit het Rotterdamse ziekenhuis-leven hadden opgehaald. Toen had zuster Tonia een kleur gehad en zuster Betsy’s ogen hadden gestraald. Och ja, wat wist je per slot van rekening precies wat er in iemand omging... Marijkes gedachten sprongen over naar mevrouw Vreese. Tien dagen was ze al weg, nog niets hadden ze gehoord. Zuster Tonia had met haar vlakke stem gezegd: “Binnen veertien dagen hebben we mevrouw Vreese weer hier. Ik hoop alleen maar, dat ze niet te veel is achteruitgegaan. Dan kunnen we weer van voren af aan beginnen.” En Marijke had zich diep gebogen over een trui voor Janneman, en gedacht: O, verschrikkelijk. En op mijn verantwoording!
“Heb je nog iets, Aafje?”
“Nee, zuster.”
Marijke hing haar natte schort - natuurlijk, die was weer slik, dacht Aafje knorrig - op een haak achter de deur. Strikte haar schone schort voor. Vlug liep ze naar de bieb. Daar zat Kramertje met de krant. “Hier, lees eens, zustertje.” En Marijke las:
“Voor een meisje, 1e lyceum, wordt in Den Haag een gouvernante gevraagd, intern, in staat om op al haar huiswerk toe te zien. Tevens voor gezelschap. Brieven enz.”
“Nu, wat zegt u daarvan?”
Marijke las de advertentie nog eens door. “‘t Zijn Richards hoor! Geen enkel woord afgekort. Merkt u wel? En ik vind er u geknipt voor.”
“Denkt u, dat ik kans zal maken?”
“Natuurlijk,” wist Marijke zeker.
Juffrouw Kramer keek ook nog eens de advertentie in.
“Maar,” aarzelde ze, “mijn gymnasiumtijd ligt al zo ver achter me. En ik was nooit erg goed in wiskunde.”
“Nu, dat kind zal nergens goed in zijn,” troostte Marijke. “U kunt gewoonweg uw kennis om u heen strooien. En u hebt toch einddiploma gym. Dan hebt u zelfs meer wiskunde gehad dan op een lyceum,” beweerde Marijke boud, hoewel ze er niets van wist. “Schrijft u nu maar gauw een beeld van een brief. En als u misschien een wiskundesom niet kent, dan stuurt u mij maar een expresse. Ik was nog al goed in wiskunde. Speciaal algebra.”
“O, dwaas kind,” zei juffrouw Kramer.
En Marijke maakte even een danspas. “Hè, dat deed me even aan huis denken.”
Marijke was al bij de deur, en Kramertje had haar mooiste postpapier al voor zich uitgespreid, toen ze zei: “Zou ik nu wel sterk genoeg voor zijn?”
Dat was weer een gewetensvraag, die Marijke een koude en een warme rilling gaf. Stel je voor, dat ze ook weer fier de verantwoording van Kramertje op zich nam. Dan had ze twee ex-patiënten, om over in haar piepzak te zitten. Het eind zou zijn, dat ze zelf een patiënt werd.
“Tja,” zei ze, “dat zou ik even met zuster Tonia bespreken.” En toen ze onmiddellijk de verkilling op juffrouw Kramers gezicht zag, zei ze maar gauw:
“Volgens mij bent u flink genoeg. Maar u weet, ik ben geen expert. Nee, dat zou ik zeker met zuster Tonia bespreken.”
Juffrouw Kramer trok lijntjes op haar vloeiblok. “Ik kan zo helemaal niet met zuster Tonia praten.”
Marijke zuchtte onmerkbaar.
“Maar dit kan ik niet voor u behandelen. Dat voelt u wel, niet? En toont u nu eens, dat u in de laatste weken energie vergaard hebt. Snel met de advertentie naar zuster Tonia...”
“Ja, vooral snè!!,” zei juffrouw Kramer. Ze trok haar schouders omhoog en verborg er haar gezicht in als een kleumig vogeltje.
“Nu, schrijd dan,” zei Marijke. “Ook goed.” Ze gleed naar juffrouw Kramer toe, legde haar handen op de gebogen schouders.
“Hè toe, wees nu flink. Als u die rijke élève krijgt, dan bent u dankbaar, dat u begonnen bent met vanavond flink te zijn. En ik weet zeker, dat het een snoes van een dom kind zal zijn met een dot van een ma.
Hmmmm?” Ze keek uitnodigend naar juffrouw Kramer.
“Weet jij, waar zuster Tonia is?” Marijke dacht, dat een gesprek altijd met ‘u’ werd ingeluid en met ‘jij’ afgesloten.
“Die presideert de theetafel, waar ik al een kwartier had moeten zijn.” Juffrouw Kramer stond op. “Ik zal haar vragen, of ze even hier komt.”
“Maar niet laten merken, dat u er al met mij over gesproken hebt. Dat zal zuster Tonia vast niet leuk vinden. Dat zou ik ook niet prettig vinden in haar plaats. En ik zal voor u duimen hoor.”
“Wat?”
“Duimen. Stiekem. Onder de trui van mijn neef. Dat alles naar wens gaat. Wat hebt u toch prachtig haar. juffrouw Kramer.”
Het gezichtje leefde op. Ze voelde even aan haar zware vlechten
“Vin je?”
“Ja. Hoe vindt u mijn armzalig knoedeltje? Net een plukje vlas. Het voelt zo raar aan mijn hoofd.”
Kramertje lachte. “Ga jij nu maar eerst, dan kom ik aanstonds wel.”
“Dat zijn je ware samenzweerdersallures,” zei Marijke. “Ik weet zeker, als ik in de tijd van Alva geleefd had, dan was ik vast onthoofd. En nu zal ik als een schimmetje de zitkamer binnen snellen. O nee, schrijden.”
“Ja, kijkt niet naar me, hoor,” zei juffrouw Kramer opeens meisjesachtig. “Ik kijk naar dat lor van een suikertang,” beloofde Marijke. “Daar kan ik nog steeds niet mee overweg.”
En ‘s avonds zei juffrouw Kramer zacht en haastig in de hal tegen Marijke: “De brief is al geschreven, hoor. En zuster Tonia was zo begrijpend. En zij neemt de verantwoording op zich.”
“O, Goddank,” zuchtte Marijke.
Maar ‘s nachts droomde ze, dat een bleke, magere mevrouw Vreese weer Bosweelde’ werd binnengeleid, en dat mijnheer Vreese haar na zat met een breinaald, om haar in woede te doorpriemen. Marijke werd met een gil wakker. Doch de volgende morgen kwam er een kort briefje van mevrouw Vreese, geheel in jubeltonen vervat. Het begin met “Liefste Marijke” en het eindigde met “Je nog steeds zeer dankbare en zeer toegenegen Clary Vreese.” Mevrouw schreef verder, dat ze al twee pond was aangekomen, zich uitstekend voelde, en dat het meer dan heerlijk was om weer thuis te zijn. De jongens waren meer dan schattig, alleen een beetje verwilderd. En waren dolgelukkig, dat mama weer thuis was. Mijnheer Vreese zou zuster Tonia schrijven, dat alles naar wens ging, en ze hoopte, dat Marijke nu gauw eens bij haar zou komen, om met eigen ogen te aanschouwen, hóé goed en gelukkig ze was...
En weer zuchtte Marijke: “O, Goddank.”
Ergens in februari.
Lieve schatten,
Het is zondag en het giet, dus schrijf ik maar aan jullie in mijn wandeluurtje. Ik was er toch wel graag op uitgegaan in mijn regenjas en met stormhoed, maar ik durfde gewoonweg de verachting van Aafje niet te trotseren, die nu in onze kraakheldere keuken zit te knikkebollen. Want, zie je, kinderen, ik ben nu volontaire af!! En dat brengt natuurlijk weer nieuwe verplichtingen met zich mee!!
Gisteravond riep zuster Tonia me bij zich in de bieb. Ik voelde me, alsof ik een lichtelijk examen voor de boeg had, en ik volgde haar met knikkende knieën. Zuster Tonia ging in een rechte zetel zitten, en ik op de punt van een andere.
“Zuster Marijke, u bent hier nu drie maanden.”
“Ja, zuster Tonia.”
“Zuster Betsy en ik hebben u drie maanden gadegeslagen” - nooit wat van gemerkt zeg - “en wij zijn besloten” - snap jullie hoe ik sidderde -”dat u wel mettertijd geschikt zult worden voor uw taak.” Ik grijnsde: “O, prettig, zuster Tonia.”
“We zijn dan ook bereid u vanaf 1 februari te honoreren. We dachten u dertig gulden per maand te geven.”
Ik trachtte gauw uit te rekenen, wat twaalf maal dertig was, maar dat lukte me niet. Dus ik grijnsde weer en zei: “O, dank u wel, zuster Tonia.” Nu ik het zo koelweg neerschrijf, heb ik zo’n idee, dat jullie het een snertsalaris zult vinden. Maar ik niet, hoor! Ik geef hier bijna niets uit, dus ik kan het haast helemaal overhouden. Dan mijn eigen jaarlijks inkomentje er nog bij, ik zeg jullie, kinderen, ik denk er hard over om volgend jaar een tweedehands twoseatertje te kopen. Ik zag er een in de krant voor zo goed ais niks. ‘t Zal natuurlijk wel niet een geweldige kei zijn, maar als hij me maar eens in de maand naar Hilversum kan brengen, is het mij mooi genoeg. Want, engelen, ik krijg eens in de maand een vast weekend, zaterdags na het eten weg, en maandags bij het eerste hanengekraai weer op ‘Bosweelde’ terug. Hoe vin jullie? Maar ik loop op mijn verhaal vooruit. “Natuurlijk,” zal Chiel zeggen. Dus toen ik geglimlacht had: “O, prettig,” zei zuster Tonia: “Ziet u, zuster Marijke, u schiet nog in vele dingen te kort.”
Ik sloeg verlegen mijn ogen neer. “Het wil ons voorkomen, dat u te veel met de patiënten meepraat.” Ik bloosde schichtig.
“Dat is in veel gevallen absoluut verkeerd. Daarmee ontneemt u hun de nodige energie.”
Ik dacht aan het geval Vreese, aan het geval Kramer - ‘t lijken wel rechtszaken, als je het zo leest, - en zweeg! O, tussen twee haakjes, Fieke en Gerda, bereid je in de eerste maanden voor op een bezoek van mevrouw Vreese. Op een mooie zondag gaat ze met haar man per auto naar Hilversum en hoopt dan de zusters van “die lieve Marijke”, - ja, ja, dat ben ik, je moet natuurlijk huis en haard verlaten hebben, om naar waarde te worden geschat - op te zoeken. Zullen jullie me geen oneer aandoen?
Na deze vreselijke onbescheidenheid, zal ik zuster Tonia weer aan het woord laten, en bescheiden zijn. Waar waren we? O ja. “En dan, zuster Marijke, u bent vaak te wild en onbezonnen. Dit zal natuurlijk met de jaren wel beter worden. U bent nu nog jong” - ik zag me later al als een wild, onbezonnen hoofd van een rusthuis - “maar u kunt nu toch ook al vast naar rust en kalmte streven. Daarmee zult u in elk geval de patiënten ook rust en kalmte geven.”
Ik zei: “Ja, zuster Tonia”, hoewel ik mij geen enkel wild, onbezonnen moment voor de geest kon roepen.
“En dan klaagde Aafje er over, dat u vaak niet met uw gedachten bij uw werk bent.” Nu, dat was zo, dus ik zweeg! En ik voelde me nietig. Zuster Tonia keek me aan, in afwachting vermoedelijk van een onbezonnen antwoord. Maar daar ik zweeg, verhief ze zich van haar zetel. Ik vloog ook overeind.
“Denk er aan, zuster Marijke, wat u doet, goed te doen. Al is het maar vaatwassen.”
Ik zei: “Ja, zuster Tonia.”
“Wij hebben het zeer op prijs gesteld, dat u deze proefmaanden niet over naar huis gaan gesproken heeft. Maar wij stellen ons voor, dat u in ‘t vervolg elke maand een weekend naar huis gaat.” Zie boven. “U kunt het eerste week eind in februari nemen, wanneer u wilt.” Dus engelen, volgende zaterdag kom ik opdagen. Slacht het gemeste kalf en hang de vlag uit!
Kramertje heeft de baan bij het lyceum-kind in Den Haag gekregen, ik heb vrijdag een brief van haar gehad. Het lijkt uitstekend. Ik mis Kramertje, zoals ik ook mevrouw Vreese gemist heb. Ik hoop niet, dat ik elke patiënt met zo’n weemoed zal zien gaan, want dan zal ik van ellende gewoon een plankje worden, en helemaal ongeschikt zijn voor mijn taak. Daar gaat de gong. Morgen verder.
Maandagavond.
Ik heb gisteravond nog een dramaatje meegemaakt. Even vertellen. We zaten zo oer-genoeglijk bij elkaar voor de acht uur thee. De ouders van juffrouw Bonnet logeren hier nog. Mama is genoeglijk-dik en haakte, papa is een lieve, lange, grijze heer en zat met een schaakbord voor zich en een krant met een schaakprobleem naast zich, dat probleem op te lossen. Mevrouw Van Altenburg lag in haar lange stoel en staarde. Ik heb een geweldige, stille bewondering voor mevrouw v. A. Zij leeft boven de mensen. Snappen jullie dat? Zij is altijd dezelfde, koud, hoog! Doodgewoon, omdat het haar de moeite niet waard is, vriendelijk te zijn. En doordat zij het de moeite niet waard vindt om vriendelijk te zijn, aangeleerd vriendelijk bedoel ik, met allerliefste, misschien vaak neerbuigende manieren, vind ik haar zo eerlijk.
Mijnheer Nieber zal te lezen. Hij krijgt altijd bendes boeken toegestuurd door een boekhandelaar. Zoon Jan - nee Chiel, de gefantaseerde roman met Kramertje is tot niets uitgekomen, je ziet, ik kan me ook vergissen -keek met papa Bonnet mee, wat ik erg goeiig van hem vond. Mevrouw Falkenhagen vertelde mij fluisterend, dat ze nu ‘Schoolidyllen’ las. Die is na de Bergmannetjes en het verlaten Eibernest in jongemeisjeslectuur blijven zweven. We vonden allebei Jet van Marle zo’n schat! Toen zei papa Bonnet plotseling erg naïef: “Schaakt u ook, mijnheer Nieber?” Mijnheer Nieber keek op van zijn boek, met een blik, alsof papa Bonnet hem gevraagd had, of hij saxofoon speelde of de nieuwste modedans danste. “Nee mijnheer,” zei hij dan zo kortaf, dat ik hem graag even tegen zijn schoen geschopt had. Je weet wel, zo venijnig, dat je voet een meter de lucht invliegt. Papa Bonnet kreeg er een kleur van. Juffrouw Bonnet lag op de divan. Mevrouw had haar al eens zacht gevraagd: “Toe Thea, speel eens voor ons.” Ze speelt prachtig piano en zingt heel mooi. En toen had ze terug gesnauwd: “Och, laat me toch met rust.” Maar toen mijnheer Nieber zo beminnelijk uit zijn slof schoot, sprong ze opeens overeind, gilde: “Wat zijn dat hier voor een mensen!” en rende de kamer uit.
Ja, daar zaten wij, even helemaal verbluft! Maar zuster Tonia stond direct heel kalm op, zei tegen ‘t genoeglijk dikke mamaatje: “Nee, blijft u maar hier, ik zal wel even met haar gaan praten”, en verdween ook. Na een hele tijd kwam ze terug.
“Zuster Marijke, brengt u juffrouw Bonnet de kruik. Ja, mevrouw, ze is weer helemaal gekalmeerd. Gaat u straks maar even naar haar toe.” Zuster Marijke toog dus met de warm waterkruik naar boven. Ik klopte aan, en neuriede zo’n beetje, toen ik binnen kwam. Thea zat in een wolk van valeriaan en parfum in haar bed. Ik was natuurlijk op niets voorbereid en ik schrok me gewoonweg een aap, toen ze opeens met een heel lage, donkere stem zei - en dat was nog tien keer erger dan haar gillen -: “O, wat haat ik die onverwoestbare vrolijkheid van jou!” Ik voelde me, zoals Bep zou zeggen: “Nou breekt mijn klomp.” Maar ik stopte zonder iets te zeggen de warm waterkruik op haar plaats en ging toen zitten in de stoel. En ik keek naar haar. Daar was beslist haat in haar blik! En toen zei ik: “O, ik ben vaak genoeg razend, maar ik bewaar die razernij tot ik alleen op mijn kamertje ben. Maar ik moet u toegeven, het is gemakkelijker om het aan anderen te koelen, dan het voor je zelf te houden.”
“Wat bedoel je daarmee?”
Nou, ik moet jullie zeggen, het verwonderde me niets, dat mijn wijze woorden haar enigszins duister waren, dus ik trachtte het haar op een begrijpelijke manier uit te leggen. En toen zei zij, nog steeds in mineur: “Wat heb ik aan mijn leven? O, wat heb ik in vredesnaam aan mijn leven?”
“U hebt een paar schatten van ouders,” zei ik. “Die u vreselijk verwennen. En waar u meer dan drakerig legen bent. U snauwt ze af, straks nog. Ik heb het wel gehoord, toen uw moeder vroeg, of u wat wilde spelen en zingen. U moest u schamen!”
Dáár, dacht ik vertoornd, dat kun je maar in je zak steken. Ik had een gevoel, dat we gewoonweg slaags konden raken, en ik zag de ex-volontaire ‘Bosweelde’ uitvliegen, op grond van een vechtpartij met een patiënt. Maar Thea schijnt een type te zijn, dat er wel van houdt, om eens ongezouten waarheden te slikken te krijgen. Dat vond ik echt fideel van haar. Dus milder vervolgde ik: “Over een week gaat u weer met uw ouders naar huis”, - ze woont ook in Amsterdam - “en u hebt natuurlijk een heerlijk huis. Dat kan niet anders met zulke ouders. En uw moeder vertelde mij, dat u veel reist met z’n drietjes. Volgende maand gaat u naar het zuiden van Frankrijk. Massa’s meisjes zouden haar handen dichtknijpen, als ze zo’n leven konden hebben.”
Ze plukte aan haar dekens. “En toch is het mij niet genoeg. Mijn leven is zo leeg.”
Ik zei natuurlijk het enig daarop passende antwoord. “Maar vul het dan. Ga aan maatschappelijk werk doen. Of u, die zo prachtig zingt en piano speelt, ga in ziekenhuizen zingen. Patiënten opbeuren... Och, er is toch van alles te doen!”
Haar ogen leefden opeens op. “Dat is zo’n kwaad idee nog niet. Vader is bevriend met de directeur van het Wilhelmina Gasthuis. Dat ik daar nooit opgekomen ben.”
“Tja...,” zei ik bescheiden.
“Ik zal er morgen direct met vader over spreken.”
“Ja, doe dat,” animeerde ik. “En wat ziet u er nu leuk uit, nu u leeft.” Dat was waar!
Ze kreeg er een kleur van. “Heus?”
“Heus.” Ik greep net de handspiegel, opdat zij er zichzelf van kon overtuigen, toen de deurknop voorzichtig werd omgedraaid, en het kleine mamaatje binnen schoof.
“Hoe is het nu, Thea? Ik maakte me al ongerust, toen zuster Marijke zo lang wegbleef...”
“Moedertje, “Kom hier...” Een hazen-exit van Marijke!
Dinsdag.
Er schijnt geen eind aan deze brief te komen. Gisteravond ben ik met mijn vulpen in mijn hand in slaap gevallen, en vanochtend verdwaasd wakker geworden, terwijl ik ze nog in mijn hand geklemd hield. Als een zwaard! Maar het lor heeft een grote inktvlek gemaakt op mijn groene pyjama. Gaat inkt er uit?
Gister zijn er weer twee nieuwe patiënten gekomen. Een overspannen zakenman uit Rotterdam - de grote steden leveren ons toch maar de overspannen patiënten, ‘t Lijkt een beetje cru, nu ik dat schrijf - en een kantoormeisje uit Utrecht, dat longontsteking heeft gehad, en hier door een rijke oom is heen gedirigeerd, om na te kuren. Vertelt ze zelf, van die oom, bedoel ik.
De zakenman heb ik voor mezelf S. F. gedoopt. Dat betekent sprekende film. Het is niets geen wonder, dat hij overspannen geraakt is, want hij converseert aan één stuk door. En hij heeft een stem, zoals op de S. F. met zo’n beetje een bijgeluid. Hij heet Van Swinden, en het meisje Krop. Hij is een paar jaar getrouwd en heeft een babydochter, waarvan hij aan iedereen stromen kieken laat zien. Ook aan mijnheer Nieber, die er even viezig naar kijkt en “hmmmm” zegt. Zaterdag zal ik wel meer te vertellen hebben. O, vin jullie ‘t niet fijn, dat ik zaterdag thuis kom? Ik arriveer met de trein van 9.50 in Hilversum.
Fieke, als je Jan Smit soms ziet, wil je hem dan zeggen, dat ik absoluut geen tijd heb om hem te schrijven. Hij heeft mij wel tien brieven gestuurd, en ik heb hem met vijf rusthuizen verblijd. Maar hij zeurt in elke brief om een brief. Dus Fieke, asjeblieft!!!!
Wat prettig, dat jij ‘t zo goed kunt vinden met Aziza, Fie. En Gerda, spaar al je breiwerk asjeblieft op voor mij. Wat heerlijk, dat Han zich zo goed voelt. En wat zalig, dat Chiel een nieuwe luidspreker heeft! Zo zie je, ik lees jullie brieven wel, al beantwoord ik ze maar in een paar zinnen. En nu, geliefden tot zaterdag. Groeten aan Bep. Gekneld door
Marijke.
De volgende morgen goot het! Marijke kwam de zitkamer binnen met het blad koffie. Daar zaten alleen mevrouw Falkenhagen, die lustig haar valse dot op één oor liet hangen, de S. F. en juffrouw Krop. De anderen zijn natuurlijk gevlucht voor de S. F., dacht Marijke. “Koffie,” zei de S. F., “daar is ons zusje. En zusje, regent het altijd zo in Nunspeet?”
“Ja mijnheer,” zei Marijke zoet.
Dan vluchtte ze met de rest van de koffie. Als de S. F. haar te pakken kreeg kwam ze niet meer weg. Toen ze verdween door de eetkamer, hoorde ze mevrouw Falkenhagen zeggen: “Ja, mijn grootmoeder de barones heb ik nooit anders gekend dan in zijde en satijn...” Ze liep de hal door, waar een zwijgzame werkster - die Marijke nooit anders had horen zeggen dan “Ja” en “Nee”, en als ze het met een hoofdknik afkon, dan was het haar nog liever, - op een hoge trap stond de eikenhouten balken te wrijven. Marijke vond dit vrij onwijs. En terwijl ze doorliep naar de bieb, waar ze wel dacht het restant van de gasten verenigd te vinden, ging de telefoon. Intercommunaal, dacht Marijke.
Zuster Tonia kwam uit de keuken. “Hallo!,” riep ze.
Marijke verdween in de bieb. Ze had net de koffie rondgedeeld, en mevrouw Bonnet had net haar hand gestreken. “Dank je wel, kindje,” terwijl Thea haar met een zekere bravoure negeerde, toen zuster Tonia in de bieb verscheen en strak zei: “Voor u, zuster Marijke.”
“Voor mij? Toch niet Hilversum, zuster Tonia.”
“Nee, Leiden.”
“Leiden?” Daar ken ik geen kip.”
Zuster Tonia keek nog vlakker.
“Hallo,” riep Marijke.
“Halloooooo,” riep een mannenstem.
“Hallo,” zei Marijke.
“Hallooooooooo,” zei de man.
“Met wie spreek ik;” jachtte Marijke.
“Maar hoor je dat dan niet?”
“Nee,” zei Marijke, “en ik hang op, hoor!”
Dan werd er in Leiden gelachen, een lach, die Marijke bekend voorkwam.
“Je bent nog dezelfde,” zei de stem.
“Hoe gaat het, Marijke?”
“Hoe gaat het, Ruut?”
“Dus je herkende me wel, schooier.”
“Nee, je hinniken herkende ik.”
“O.” Een weinig teleurgesteld.
“En hoe gaat het met jou?”
“Puik. En heb je in Leiden niets beters te doen dan Nunspeet op te bellen?”
“Nee, niets beters. Hoe vin je dat?”
“Vrij droevig,” vond Marijke.
“Zeg kind, ik ben van plan om je zondag over een week te komen bezoeken.”
Marijke versteende. Ruut in het rusthuis. Ruut bij de S. F. en mevrouw Falkenhagen. Ze kende nog wel van vroeger zijn vaak zo bijtende spot. “Kom nou zondag, zeg,” zei ze haastig. “Dan ben ik in Hilversum. Zie je de anderen ook weer eens.”
“Kan ik niet, want dan is grootvader jarig. En je weet Marijke, zo’n eerste keer, dan wil ik je liever voor mij alleen hebben.”
“Ja, dat kan ik me best voorstellen,” zei Marijke ijzig. Zuster Tonia liep door de hal. De werkster, die als een stenen beeld op de trap had gestaan, ging weer als een haas aan het wrijven. “Zeg Marijke, dus ik kom zondag over een week.”
“Maar dan heb ik maar een uur vrij ‘s middags.”
“Dan maak jij je maar een hele middag vrij, hoor! Wij eten dan samen.”
“Ja, kun je net denken.”
“Wat zeg je?”
“Dat jij dat net kunt denken.”
Zuster Tonia liep weer door de hal. Marijke voelde zich prikkerig worden.
“Nu, ik reken natuurlijk op je. Je zult me wel zien verschijnen.”
De S. F. slingerde de hal binnen, keek wetend naar Marijke.
“Ik zal je wel schrijven.”
“Aha,” zei de S. F. met een knipoog naar de werkster.
“Wat zeg je?”
“Dat ik je wel schrijven zal,” kreet Marijke.
Zuster Tonia liep weer door de hal.
“Zeg Marijke, luister eens, ik heb ook voor jou wat meegebracht van mijn reis.”
Marijke stelde zich voor, hoe Ruut in Leiden in een grote clubzetel op zijn dooie gemak te telefoneren zat. Dat was ook zo. Hij zat met zijn benen over de leuning en een sigaret dampte achteloos in zijn hand. De regen striemde tegen de ruiten. Want ook in Leiden goot het.
“Leuk,” zei Marijke. “En nu heb ik geen tijd meer, hoor. Daag.”
“Ja, maar zeg, hoor eens. Halloooooo,” riep Ruut.
Hij kreeg geen antwoord meer. De verbinding was verbroken. Hij had zin om haar direct weer op te bellen, ‘t Was toch altijd een klein duveltje geweest, die Marijke! Zou hij ‘t doen? Nee, toch maar niet... Morgen misschien. Toch leuk om Marijkes stem weer te horen- Marijke had zich met een zucht van de telefoon omgedraaid. De S. F. zat op een punt van de tafel. Hij wees naar haar met een doorgerookte wijsvinger. “O. o, o, wat heeft ons zusje een kleur! Dat was zeker een aardige oom van u aan de telefoon?” Zuster Tonia liep weer door de hal.
“Zeg, kunt u die mop van die oom en zijn neef de student?”
“Ik ken alle moppen van alle omen en alle neven, die er bestaan,” sneed Marijke de S. F. de moppenpas af. En dan rende ze achter de verongelijkte rug van zuster Tonia de keuken in.