Zomer 1979

Ze wist dat het andere meisje was overleden. Vanuit haar hoekje in het donker hoorde ze een laatste zucht aan haar lippen ontsnappen en met gevouwen handen bad ze ijverig dat God haar kameraad in de nood tot zich zou nemen. In zekere zin was ze jaloers op haar. Jaloers, omdat zij niet meer hoefde te lijden.

Het meisje was hier al geweest toen zij in de hel belandde. De angst had haar aanvankelijk verlamd, maar de armen van het meisje en haar war-me lichaam hadden haar een merkwaardig gevoel van veiligheid gegeven. Toch was ze niet altijd aardig geweest. De strijd om te overleven had hen samengebracht maar ook uiteengedreven. Zelf was ze blijven hopen. Dat gold niet voor de ander en ze wist dat ze haar daarom soms had gehaat. Maar hoe kon ze alle hoop laten varen? Ze had haar hele leven geleerd dat er voor elke onmogelijke situatie een oplossing bestond, en waarom zou dat nu anders zijn? Ze zag de gezichten van haar vader en moeder voor zich en was ervan overtuigd dat die haar binnenkort zouden vinden.

Het arme kind. Zij had niets gehad. Zodra ze haar warme lichaam in de duisternis had gevoeld, had ze geweten wie ze was, maar ze hadden in hun leven boven de grond nooit met elkaar gesproken en waren stilzwijgend overeengekomen elkaar nooit bij de naam te noemen. Dat leek te veel op een normale situatie en die last kon geen van beiden dragen. Maar ze had wel over haar dochter verteld. Het was de enige keer dat haar stem levendig klonk.

Haar handen vouwen en bidden voor degene die nu was gestorven, had een bijna bovenmenselijke inspanning gevergd. Haar armen gehoorzaamden haar niet, maar door haar laatste krachten te bundelen, was ze uit pure wil in staat geweest haar weerspannige handen bijeen te brengen in iets wat op een daad van gebed leek.

Geduldig lag ze met haar pijn in het donker te wachten. Nu was het alleen nog een kwestie van tijd voor ze haar vonden, haar vader en moeder. Nog even…

 

image

Geïrriteerd zei Jacob: ‘Ja, ik ga wel mee naar het politiebureau. Maar daarna moet het afgelopen zijn! Horen jullie me!’

Vanuit haar ooghoek zag Marita Kennedy aan komen lopen. Ze had altijd weerstand tegen de jongen gevoeld. Zijn ogen hadden iets engs, dat werd vermengd met bewondering als hij naar Jacob keek. Maar Jacob had haar vermanend toegesproken toen ze hem vertelde wat ze voelde. Kennedy was een ongelukkig kind, dat eindelijk een innerlijke rust begon te voelen. Wat hij nu nodig had was liefde en zorg, geen wantrouwen. Maar ze kon haar bezorgdheid niet loslaten. Een afwerend gebaar van Jacob, en Kennedy liep met tegenzin terug naar het huis. Hij was net een waakhond die zijn baasje wilde verdedigen, dacht Marita.

Jacob wendde zich tot haar en nam haar gezicht tussen zijn handen. ‘Ga met de kinderen naar huis. Er is niets aan de hand. De politie wil alleen het vuur wat opstoken waarin ze zelf zullen branden.’

Hij glimlachte om zijn woorden te verzachten, maar Marita greep de kinderen nog steviger beet. Ze keken ongerust van haar naar Jacob en weer terug. Op hun eigen manier begrepen ze heel goed dat het evenwicht in hun wereld werd verstoord.

De jongere politieman nam het woord weer. Het leek alsof hij zich enigszins gegeneerd voelde toen hij zei: ‘Ik raad je aan pas vanavond met de kinderen naar huis te gaan. We…’ hij aarzelde, ‘we doen vanmiddag een huiszoeking bij jullie.’

‘Waar denken jullie dat jullie mee bezig zijn?’ Jacob was zo boos dat de woorden in zijn keel bleven steken.

Marita voelde dat de kinderen onrustig werden, ze waren het niet gewend dat hun vader zijn stem verhief.

‘Dat vertellen we wel als we op het bureau zijn. Zullen we dan maar?’

Omdat hij niet wilde dat zijn kinderen nog meer van slag raakten, knikte Jacob berustend. Hij streek hen over hun hoofd, kuste Marita op haar wang en liep tussen de beide agenten in naar hun auto.

Toen de agenten met Jacob wegreden, stond Marita hen verbijsterd na te kijken. Bij het huis stond Kennedy. Zijn ogen waren donker als de nacht.

Ook in het landhuis was alles in beroering.

‘Ik bel mijn advocaat! Dit is waanzin! Bloed afnemen en ons als criminelen behandelen!’

Gabriël was zo boos dat zijn hand op de deurkruk beefde. Martin stond boven aan het bordes en keek Gabriël rustig aan. Achter hem stond de districtsarts van Fjällbacka, dokter Jacobsson, hevig te transpireren. Zijn grote lichaam was niet geschikt voor de huidige warmte, maar de belangrijkste oorzaak van het zweet op zijn voorhoofd was de buitengewoon pijnlijke situatie.

‘Doe dat gerust, en vertel hem dan ook welke documenten we bij ons hebben. Hij zal ongetwijfeld beamen dat we in ons recht staan. En als hij er niet binnen een kwartier kan zijn, hebben we, gezien de zeer dringende aard van deze zaak, het recht om het besluit ten uitvoer te brengen zonder dat hij aanwezig is.’

Martin sprak bewust zo bureaucratisch mogelijk, omdat hij vermoedde dat dergelijk taalgebruik het beste tot Gabriël doordrong. En het werkte, want ondanks zijn grote tegenzin liet Gabriël hen binnen. Hij pakte de papieren die Martin hem toonde aan en liep meteen naar de telefoon. Martin gebaarde naar de twee agenten die ter versterking uit Uddevalla waren gekomen, dat ze ook binnen moesten komen. Daar wachtten ze op Gabriël, die emotioneel en hevig gesticulerend stond te telefoneren. Een paar minuten later kwam hij naar de hal terug.

‘Hij is er over tien minuten,’ zei Gabriël nors.

‘Mooi. Waar zijn uw vrouw en uw dochter? We moeten van hen ook monsters nemen.’

‘In de stal.’

‘Wil jij ze even halen?’ vroeg Martin aan een van de Uddevallaagenten.

‘Natuurlijk. Waar ligt de stal?’

‘Er loopt een weggetje langs de linkervleugel. Als je dat volgt, kom je na een paar honderd meter bij de stal.’ Hoewel zijn lichaamstaal duidelijk aangaf dat hij de situatie heel vervelend vond, probeerde Gabriël toch neutraal te kijken. Afgemeten zei hij: ‘De rest mag wel in de kamer wachten.’

Zwijgend zaten ze op het randje van de bank, allemaal slecht op hun gemak, toen Linda en Laine binnenkwamen.

‘Wat is dit, Gabriël? De agent zegt dat dokter Jacobsson bloed gaat afnemen! Dat is toch zeker een grapje!’

Linda, die haar ogen niet kon afhouden van de jongeman in uniform die hen uit de stal had gehaald, was een andere mening toegedaan. ‘Cool.’

‘Het lijkt erop dat het hun ernst is, Laine. Maar ik heb advocaat Lövgren gebeld en hij kan elk moment hier zijn. Voor die tijd worden er geen bloedmonsters genomen.’

‘Maar ik begrijp het niet, waarom willen jullie zoiets doen?’ Laine keek vragend, maar leek beheerst.

‘Daar kunnen we om onderzoektechnische redenen helaas niets over zeggen. Maar na verloop van tijd zal alles duidelijk worden.’

Gabriël bestudeerde de toestemming die voor hem lag. ‘Hier staat dat jullie ook van Jacob en Solveig en haar jongens bloedmonsters mogen nemen?’

Verbeeldde hij het zich of zag Martin een schaduw over Laines gezicht trekken? Nog geen tel later werd er zacht op de deur geklopt, en Gabriëls advocaat kwam binnen.

Toen de formaliteiten even later waren afgehandeld en de advocaat aan Gabriël en zijn familie had uitgelegd dat de politie de juiste papieren had, werd een voor een bij hen bloed afgenomen. Eerst bij Gabriël en toen bij Laine, die tot Martins verbazing nog steeds het meest beheerst leek. Hij zag dat Gabriël zijn vrouw ook verbaasd maar goedkeurend gadesloeg. Als laatste namen ze een monster bij Linda, die zo’n oogcontact met de politieman was begonnen, dat Martin hem vermanend aan moest kijken.

‘Dan zijn we nu klaar.’ Jacobsson kwam moeizaam overeind en verzamelde de buisjes met bloed. Ze waren nauwkeurig gelabeld en werden in een gekoelde container gelegd.

‘Gaan jullie nu naar Solveig?’ vroeg Gabriël. Hij glimlachte opeens scheef. ‘Zet je helm dan maar op en houd je wapenstok in de aanslag, want ze zal jullie dat bloed niet zomaar afstaan.’

‘We kunnen de situatie wel aan,’ zei Martin droog. Het leedvermaak in Gabriëls ogen beviel hem niet.

‘Ik heb jullie gewaarschuwd…’ Gabriël grinnikte.

Laine siste hem toe: ‘Gabriël, gedraag je!’

Uit pure verbazing over het feit dat hij door zijn vrouw als een kind werd terechtgewezen hield Gabriël zijn mond en ging zitten. Hij keek Laine aan alsof hij haar voor het eerst zag.

Martin ging met zijn collega’s en de arts naar buiten en ze verdeelden zich over twee auto’s. Onderweg naar Solveig belde Patrik.

‘Hoi, hoe ging het?’

‘Zoals verwacht,’ zei Martin. ‘Gabriël sprong zowat uit zijn vel en belde zijn advocaat. Maar we hebben waar we voor kwamen en zijn nu onderweg naar Solveig. Ik ga ervan uit dat het daar niet zo soepeltjes zal verlopen…’

‘Daar kon je weleens gelijk in hebben. Zorg dat het niet uit de hand loopt.’

‘Nee, ik zal diplomatiek te werk proberen te gaan, maak je geen zorgen. Hoe is het bij jullie gegaan?’

‘Goed. Hij zit bij ons in de auto en we zijn bijna in Tanumshede.’

‘Succes.’

‘Jullie ook.’

Martin beëindigde het gesprek toen ze het erbarmelijke huisje van Solveig Hult naderden. Deze keer viel het verval hem minder op omdat hij het al eens had gezien. Maar hij vroeg zich wederom af hoe mensen zo konden wonen. Armoede was één ding, maar je kon er ook voor zorgen dat het schoon en netjes was waar je woonde.

Met enige angst klopte hij aan. Maar de ontvangst die hem te wachten stond was wel het laatste wat hij had verwacht. Klets! Met een brandend gevoel landde er een vlakke hand op zijn rechterwang en hij was zo verbaasd dat hij naar adem snakte. Hij voelde eerder dan dat hij het zag, dat de politiemensen achter hem zich schrap zetten om tussenbeide te komen, maar hij hief zijn hand op om hen tegen te houden.

‘Rustig, rustig. Het is niet nodig geweld te gebruiken. Toch, Solveig?’ zei hij met een vriendelijke stem tegen de vrouw voor hem. Ze ademde hevig, maar leek door zijn toon te kalmeren.

‘Hoe durven jullie je hier te vertonen nadat jullie Johannes’ graf hebben geopend!’ Ze zette haar handen in haar zij en versperde hen effectief de weg naar binnen.

‘Ik begrijp dat dit moeilijk voor je is, Solveig, maar wij doen gewoon ons werk. En dat moeten we nu ook doen. Ik zou graag zien dat je meewerkt.’

‘Wat willen jullie nu weer?’ snauwde ze.

‘Als ik er even in mag komen, kan ik het je uitleggen.’

Hij draaide zich om naar de drie mannen achter hem en zei: ‘Blijven jullie hier maar even wachten terwijl Solveig en ik binnen met elkaar praten.’

Vervolgens liep hij gewoon de gang in en deed de deur achter zich dicht. Van pure verbazing was Solveig opzij gestapt om hem door te la-ten. Martin haalde al zijn diplomatieke vaardigheden uit de kast en legde de situatie zorgvuldig uit. Na een tijdje werden haar protesten minder en een paar minuten later deed Martin de deur weer open om de anderen binnen te laten.

‘We moeten de jongens ook ophalen, Solveig. Waar zijn ze?’

Ze lachte. ‘Ze houden zich ongetwijfeld schuil achter het huis tot ze weten waarom jullie hier zijn. Ze zijn jullie lelijke koppen ondertussen waarschijnlijk ook beu.’ Solveig lachte nog eens en opende een smerig raam.

‘Johan, Robert, binnenkomen! De politie is er weer!’

Het ritselde achter de struiken en even later sjokten Johan en Robert naar binnen. Ze keken afwachtend naar het gezelschap dat in de kleine keuken stond.

‘Wat is er?’

‘Nu moeten ze ook nog bloed van ons hebben,’ zei Solveig. Het was een kille constatering.

‘Shit, dat is toch niet normaal, zeg! Geen denken aan!’

‘Robert, houd je gemak,’ zei Solveig vermoeid. ‘Ik heb met de politieman gepraat en hem beloofd dat we geen stampij zullen maken. Dus, zitten en je kop houden. Hoe sneller we ze kwijt zijn, hoe beter.’

Tot Martins opluchting leken de jongens hun moeder te gehoorzamen. Nukkig lieten ze Jacobsson een spuit pakken en bloed bij hen afnemen. Toen hij ook bloed bij Solveig had afgenomen, legde hij de drie gelabelde buisjes in zijn kleine tas, waarna hij verkondigde dat zijn taak erop zat.

‘Wat gaan jullie ermee doen?’ vroeg Johan, vooral uit nieuwsgierigheid.

Martin gaf hem hetzelfde antwoord dat hij Gabriël had gegeven. Toen wendde hij zich tot de jongste agent uit Uddevalla: ‘Haal jij ook het monster uit Tanumshede op? Alles moet linea recta naar Göteborg worden gebracht.’

De jongeman die in het landhuis iets te veel met Linda had geflirt, knikte. ‘Komt in orde. Er zijn twee mensen uit Uddevalla onderweg om jullie te assisteren…’ hij stopte en keek onzeker naar Solveig en haar zonen, die het gesprek aandachtig volgden, ‘bij jullie ándere zaak. Ze ontmoeten jullie…’ weer een penibele pauze, ‘op de ándere plek.’

‘Prima,’ zei Martin. Hij wendde zich tot Solveig. ‘Dan wil ik jullie graag bedanken voor de medewerking.’

Even overwoog hij om hen over Johannes te vertellen, maar hij durfde niet tegen het bevel van Patrik in te gaan. Patrik wilde niet dat ze het nu al hoorden, dus kwamen ze het nu niet te weten.

Buiten bleef Martin staan. Als je het gammele huisje, de autowrakken en de andere rommel die er stond buiten beschouwing liet, woonden deze mensen fabelachtig mooi. Hij hoopte dat ze zelf af en toe verder konden kijken dan hun eigen ellende en de schoonheid om hen heen zagen. Al betwijfelde hij dat.

‘Oké, dan nu naar de Västergården,’ zei Martin en hij liep gedecideerd naar de auto. Eén taak was volbracht, de volgende wachtte. Hij vroeg zich af hoe het Patrik en Gösta verging.

‘Waarom denk je zelf dat je hier bent?’ vroeg Patrik. Gösta en hij zaten naast elkaar in de kleine verhoorkamer. Jacob zat tegenover hen.

Jacob keek hen kalm aan, zijn handen lagen gevouwen op tafel. ‘Hoe kan ik dat weten? Bij alles wat jullie mijn familie hebben aangedaan ontbreekt het aan logica, dus ik neem aan dat ik het best rustig achterover kan leunen en moet proberen mijn hoofd boven water te houden.’

‘Je denkt dus echt dat de politie het als haar voornaamste taak beschouwt jou en je familie lastig te vallen? Wat voor reden zouden wij daartoe hebben?’ Patrik leunde nieuwsgierig naar voren.

Weer zo’n rustig antwoord van Jacob: ‘Kwaad en moedwil vragen niet om een reden. Maar wat weet ik ervan, misschien weten jullie dat jullie je met Johannes belachelijk hebben gemaakt en proberen jullie dat nu op de een of andere manier voor jezelf te rechtvaardigen.’

‘Hoe bedoel je?’ vroeg Patrik.

‘Misschien denken jullie dat als jullie ons nu ergens op kunnen pakken, jullie destijds wat Johannes betreft ook gelijk moeten hebben gehad,’ zei Jacob.

‘Vind je dat niet wat vergezocht?’

‘Wat moet ik anders denken? Ik weet alleen dat jullie je aan ons vastzuigen en niet loslaten. Mijn enige troost is dat God de waarheid ziet.’

‘Je hebt het vaak over God, jongen,’ zei Gösta. ‘Is je vader net zo religieus?’

Jacob leek dit een vervelende vraag te vinden, en dat was precies Gösta’s bedoeling. ‘Mijn vaders geloof zit diep vanbinnen. Maar door zijn…’ hij leek te overwegen welk woord hij zou kiezen, ‘door zijn gecompliceerde relatie met zíjn vader is zijn geloof in de knel geraakt. Maar het is er wel.’

‘Zijn vader, ja. Ephraïm Hult. De Predikant. Jij had een nauwe band met hem.’ Het was eerder een constatering dan een vraag van Gösta.

‘Ik begrijp niet waarom dat voor jullie interessant is, maar ja, mijn opa en ik stonden elkaar zeer na.’ Jacob kneep zijn lippen samen.

‘Hij heeft jouw leven gered?’ vroeg Patrik.

‘Ja, hij heeft mijn leven gered.’

‘Wat vond jouw vader ervan dat de vader met wie hijzelf een… gecompliceerde relatie had, om jouw woorden te gebruiken, jouw leven kon redden, terwijl hij dat zelf niet kon?’ ging Patrik verder.

‘Iedere vader wil de held van zijn zoon zijn, maar ik geloof niet dat hij dat zo zag. Mijn opa redde immers mijn leven en daar is mijn vader hem eeuwig dankbaar voor.’

‘En Johannes? Hoe zag zijn relatie met Ephraïm en met jouw vader eruit?’

‘Ik begrijp niet waarom dit belangrijk is! Het is toch ruim twintig jaar geleden!’

‘Daarvan zijn we ons bewust, maar we zouden het desondanks op prijs stellen als je onze vragen beantwoordt,’ zei Gösta.

Jacobs rustige uiterlijk begon barstjes te vertonen en hij haalde een hand door zijn haar. ‘Johannes… Ja, hij en mijn vader hadden problemen, maar Ephraïm hield van hem. Ze hadden niet echt een innige band, maar dat was voor die generatie heel normaal. Je hoorde je gevoelens niet te tonen.’

‘Hadden je vader en Johannes vaak ruzie?’ vroeg Patrik.

‘Ruzie en ruzie. Ze waren het niet altijd met elkaar eens, maar broers bekvechten nou eenmaal…’

‘Sommige mensen zeggen dat het meer was dan bekvechten. Sommigen beweren zelfs dat Gabriël zijn broer haatte.’ Patrik hield aan.

‘Haat is een sterk woord dat je niet zomaar moet gebruiken. Nee, mijn vader koesterde niet echt tedere gevoelens voor Johannes, maar als ze meer tijd hadden gehad, weet ik zeker dat God had ingegrepen. Broers horen niet tegenover elkaar te staan.’

‘Ik neem aan dat je nu aan Kaïn en Abel refereert. Interessant dat je net aan dat Bijbelverhaal moet denken. Ging het zo slecht tussen hen?’ vroeg Patrik.

‘Nee, zeker niet. Mijn vader heeft zijn broer toch niet van het leven beroofd!’ Jacob leek zijn verloren rust te hervinden en vouwde zijn handen weer alsof hij bad.

‘Weet je dat zeker?’ Gösta’s stem had een duistere ondertoon.

Verward staarde Jacob naar de twee mannen voor hem. ‘Waar hebben jullie het over? Johannes heeft zich opgehangen, dat weet iedereen.’

‘Tja, het probleem is alleen dat het onderzoek op Johannes’ overblijfselen op iets anders wijst. Johannes is vermoord. Hij heeft zichzelf niet van het leven beroofd.’

De handen die gevouwen op tafel lagen, begonnen ongecontroleerd te trillen. Jacob leek met zijn mond woorden te willen vormen, maar er kwam niets over zijn lippen. Patrik en Gösta leunden achterover, alsof ze werden gedirigeerd, en keken Jacob zwijgend aan. Het leek erop dat deze informatie nieuw voor hem was.

‘Hoe reageerde je vader toen hij hoorde dat Johannes dood was?’

‘Ik, ik… ik weet het niet precies,’ stamelde Jacob. ‘Ik lag toen nog in het ziekenhuis.’ Hij leek zich opeens iets te realiseren. ‘Proberen jullie te bewijzen dat mijn vader Johannes heeft vermoord?’ Hij begon te giechelen. ‘Jullie zijn niet goed wijs. Mijn vader zou zijn broer om het leven hebben gebracht?! Nee, dat is te zot voor woorden!’ Het gegiechel ging over in gelach. Gösta en Patrik vonden het niet amusant.

‘Vind je het om te lachen dat je oom is vermoord? Vind je dat leuk?’ vroeg Patrik afgemeten.

Jacob hield abrupt op en boog zijn hoofd. ‘Nee, natuurlijk is dat niet leuk. Ik ben alleen zo geschrokken…’ Hij keek weer op. ‘Maar dan begrijp ik nog minder waarom jullie met mij willen praten. Ik was toen nog maar tien en lag in het ziekenhuis. Ik neem aan dat jullie niet willen beweren dat ík er iets mee te maken had.’ Hij benadrukte ‘ik’ om aan te geven hoe belachelijk dat was. ‘Het lijkt me vrij duidelijk wat er is gebeurd. Voor de moordenaar van Siv en Mona was het perfect dat jullie Johannes tot zondebok bestempelden. Om te zorgen dat Johannes nooit van die blaam gezuiverd kon worden, heeft hij mijn oom vermoord en dat op een zelfmoord laten lijken. De moordenaar wist hoe de mensen daarop zouden reageren. Een schriftelijke bekentenis zou geen beter bewijs van zijn schuld zijn geweest. Het Duitse meisje is ongetwijfeld door dezelfde persoon vermoord, dat lijkt logisch, nietwaar?’ zei hij geestdriftig. Zijn ogen glommen.

‘Het is een aardige theorie,’ zei Patrik. ‘Lang niet dom, alleen hebben we het dna van Johannes gisteren vergeleken met het dna in het sperma dat we op Tanja’s lichaam hebben aangetroffen. Daarbij is gebleken dat Johannes familie was van haar moordenaar.’ Hij wachtte op Jacobs reactie. Die kwam niet. Hij zat doodstil.

Patrik ging verder: ‘Dus vandaag hebben we bij je hele familie bloed afgenomen en die monsters zullen we ter vergelijking naar Göteborg sturen, samen met het bloed dat we bij jou hebben afgenomen toen je hier kwam. We zijn er vrij zeker van dat we daarna zwart op wit zullen zien wie de moordenaar is. Dus je kunt ons maar beter vertellen wat je weet, Jacob.Tanja is bij jou thuis gezien, de moordenaar is familie van Johannes – dat is toch een vreemde samenloop van omstandigheden, nietwaar?’

Jacob verschoot van kleur. Hij werd eerst bleek, toen weer rood. Patrik zag zijn kaken malen.

‘Die getuigenverklaring is onzin, dat weten jullie. Johan wilde mij er gewoon inluizen omdat hij een hekel heeft aan onze familie. En wat betreft die bloedmonsters en dat dna en zo, jullie kunnen alle tests doen die jullie maar willen, maar jullie moeten mij… als de uitslag er is, moeten jullie mij je verontschuldigingen aanbieden!’

‘Ik beloof je dat ik je dan persoonlijk mijn excuses zal maken,’ antwoordde Patrik rustig, ‘maar tot die tijd sta ik erop dat ik alle antwoorden krijg die ik nodig heb.’

Hij had gehoopt dat Martin en zijn team met de huiszoeking klaar zouden zijn voor ze Jacobs verhoor beëindigden, maar de klok tikte door en ze moesten het nu doen met wat ze hadden. Hij had het liefst geweten of de grond rond de Västergården sporen van FZ-302 bevatte. Of er eventuele fysieke sporen van Tanja en Jenny waren, hoopte hij wel gauw van Martin te horen, maar de analyses van de grond konden niet ter plekke worden gedaan en kostten meer tijd. Diep vanbinnen was hij sceptisch over wat ze op de boerderij zouden vinden. Zou Jacob echt iemand kunnen verbergen en vermoorden zonder dat Marita en de kinderen dat merkten? Intuïtief voelde hij dat Jacob in de rol van hoofdverdachte paste, maar juist die factor hinderde hem: hoe verberg je iemand op de boerderij waar je woont, zonder dat je gezin iets vermoedt?

Alsof Jacob zijn gedachten kon lezen, zei hij: ‘Ik hoop echt dat jullie thuis niet de hele boel overhoop halen. Marita wordt gek als ze thuiskomt in één grote bende.’

‘Ik denk wel dat de mannen voorzichtig zijn,’ zei Gösta.

Patrik keek naar zijn telefoon. Als Martin nou maar gauw belde.

Johan had zich teruggetrokken in de stilte van het schuurtje. Solveigs reacties, eerst op het geopende graf en vervolgens op het bloedonderzoek, zaten hem niet lekker. Hij wist niet wat hij met zijn gevoelens aan moest en wilde even alleen zijn om nog eens goed na te denken over alles wat er was gebeurd. De cementen vloer waar hij op zat was hard, maar heerlijk koel. Hij sloeg zijn armen om zijn benen en leunde met zijn kin op zijn knieën. Op dit moment verlangde hij meer dan ooit naar Linda, maar het gemis was nog steeds gemengd met kwaadheid. Misschien zou het ook nooit anders worden. Hij was nu in elk geval minder naïef en had de controle terug die hij nooit uit handen had moeten geven. Maar ze was als een gif in zijn ziel geweest. Haar stevige, jonge lichaam had hem in een lallende idioot veranderd. Hij was boos op zichzelf omdat hij zich op die manier door een meid had laten beïnvloeden.

Hij wist dat hij een dromer was. Daarom had hij zich ook zo in Linda verloren. Hoewel ze veel te jong, te zelfverzekerd en te egoïstisch was. Hij was zich ervan bewust dat ze nooit in Fjällbacka zou blijven en dat er geen enkele hoop op een gezamenlijke toekomst was. Maar de dromer in hem had dat moeilijk kunnen accepteren. Nu wist hij beter.

Johan nam zich voor zijn leven te beteren. Hij zou proberen meer als Robert te worden. Stoer, hard en onoverwinnelijk. In Roberts leven kwam alles altijd op zijn pootjes terecht. Niets leek hem te raken. Johan was jaloers op hem.

Hij hoorde een geluid achter zich en keek om, ervan overtuigd dat het Robert was. Een wurggreep om zijn nek deed hem naar adem snakken.

‘Verroer je niet, anders draai ik je de nek om.’

Johan herkende de stem vaag, maar kon die niet plaatsen. Toen de greep om zijn nek iets losser werd, werd hij hard tegen de muur gegooid. Alle lucht werd uit zijn longen geperst.

‘Waar ben je verdomme mee bezig?’ Johan probeerde zich om te draaien, maar iemand hield hem stevig vast en drukte zijn gezicht tegen de koude betonmuur.

‘Houd je bek.’ De stem was onverzoenlijk. Johan overwoog of hij zou proberen om hulp te roepen, maar hij dacht niet dat ze hem in het huis zouden kunnen horen.

‘Wat wil je van me?’ Het was moeilijk de woorden te vormen terwijl de helft van zijn gezicht tegen de muur werd gedrukt.

‘Wat ik wil? Dat zal ik je laten weten!’

De aanvaller stelde zijn eis en in eerste instantie begreep Johan er niets van. Maar toen hij zich omdraaide en oog in oog met hem stond, vielen de puzzelstukjes op hun plek. Een vuistslag in zijn gezicht vertelde hem dat het de ander ernst was. Het verzet in Johan ontwaakte.

‘Krijg de klere!’ mompelde hij. Zijn mond vulde zich langzaam met een vloeistof en dat kon alleen maar bloed zijn. Zijn gedachten werden nevelig, maar hij weigerde terug te krabbelen.

‘Je doet wat ik zeg.’

‘Nee,’ mompelde Johan.

Daarna begon het slagen te regenen. Onophoudelijk, tot de grote duisternis viel.

De boerderij was prachtig. Martin kon het niet laten daarbij stil te staan toen ze het privéleven van Jacob en zijn gezin binnendrongen. De kleuren in het huis waren mild, de kamers straalden warmte en rust uit en er hing een landelijke sfeer, met wit linnen en dunne, wapperende gordijnen. Zo’n huis zou hij zelf willen hebben. En nu moesten ze de rust verstoren. Methodisch gingen ze het hele huis door, stukje voor stukje. Niemand zei iets, alles werd in stilte gedaan. Martin concentreerde zich op de woonkamer. Het frustrerende was dat ze niet wisten wat ze zochten. Zelfs áls ze een spoor van de meisjes vonden, wist Martin niet zeker of ze het zouden herkennen.

Voor het eerst sinds hij had geopperd dat Jacob de man was die ze zochten, voelde hij twijfel. Het was onmogelijk om je voor te stellen dat iemand die zo vredig woonde, een ander van het leven zou kunnen beroven.

‘Hoe gaat het bij jullie?’ riep hij naar de agenten die boven waren.

‘Tot nu toe niets,’ riep een van hen terug. Martin zuchtte en ging verder. Hij opende alle laden en bekeek alles wat los en vast zat.

‘Ik ga in de schuur kijken,’ zei hij tegen de agent uit Uddevalla die beneden had helpen zoeken.

De schuur was barmhartig koel. Hij begreep waarom Linda en Johan hier met elkaar hadden afgesproken. De geur van hooi kietelde in zijn neus en bracht herinneringen boven aan zomers uit zijn jeugd. Hij klom de ladder naar de zolder op en keek door de spleten tussen de planken naar buiten. Ja, hier had je een goed uitzicht op de Västergården, net zoals Johan had gezegd. Van deze afstand kon je iemand makkelijk herkennen.

Martin klom weer naar beneden. De schuur was leeg op wat oud, roestend landbouwgereedschap na. Hij verwachtte hier niets te vinden, maar hij zou de anderen toch vragen hier ook even te kijken. Hij liep de schuur uit en keek rond. Behalve de boerderij en de schuur moesten ze alleen nog een klein schuurtje en een speelhuisje doorzoeken. Hij had niet de hoop daar iemand aan te zullen treffen. Ze waren alle twee te klein om er iemand in te verbergen, maar voor de zekerheid moesten ze er wel gaan kijken.

De zon brandde op zijn hoofd en het zweet parelde op zijn voorhoofd. Hij liep terug naar het woonhuis om daar te helpen zoeken, maar het enthousiasme dat hij eerder die dag had gevoeld, was weggeebd. De moed zakte hem in de schoenen. Jenny Möller was ergens. Maar niet hier.

Ook Patrik begon te wanhopen. Na Jacob een paar uur te hebben verhoord, waren ze nog steeds geen stap verder. Hij leek echt geschokt over het nieuws dat Johannes was vermoord en weigerde halsstarrig om iets anders te zeggen dan dat ze zijn familie lastigvielen en dat hij onschuldig was. Keek op keer betrapte Patrik zichzelf erop dat hij naar de telefoon keek die spottend stil op tafel lag. Hij zat te springen om goed nieuws. De uitslagen van de bloedonderzoeken zouden ze op zijn vroegst morgenochtend krijgen, dat wist hij, dus zijn hoop was gericht op Martin en het team dat de Västergården doorzocht. Maar er werd niet gebeld. Tot even na vieren. Toen belde Martin en meldde ontmoedigd dat ze niets hadden gevonden en dat ze het opgaven. Patrik gebaarde Gösta naar de gang te komen.

‘Dat was Martin. Ze hebben niets gevonden.’

De hoop in Gösta’s ogen vervloog. ‘Niets?’

‘Nee, geen donder. Het lijkt er dus op dat we geen andere keuze hebben dan hem te laten gaan. Shit.’ Patrik sloeg met zijn hand tegen de muur, maar beheerste zich snel weer. ‘Ach, het is maar tijdelijk. Morgen verwacht ik het rapport van de bloedonderzoeken en dan kunnen we hem misschien wel voorgoed oppakken.’

‘Maar denk je eens in wat hij in die tijd kan doen! Hij weet welk bewijs we tegen hem hebben en als we hem laten gaan, kan hij dat meisje direct gaan vermoorden.’

‘Wat moeten we dan doen, verdorie!’ Patriks frustratie veranderde in woede, maar hij besefte dat het niet fair was om tegen Gösta uit te varen en bood meteen zijn excuses aan.

‘Ik doe nog één poging om de uitslag van die bloedonderzoeken te krijgen voor we hem laten gaan. Misschien hebben ze al iets ontdekt waar wij nu wat mee kunnen. Ze weten waarom dit de hoogste prioriteit heeft.’

Patrik liep naar zijn kamer en toetste op zijn vaste toestel het nummer van de Forensische Eenheid in. Hij kende het ondertussen uit zijn hoofd. Buiten raasde het verkeer als altijd in de zomerzon voorbij en hij voelde een steek van afgunst tegenover de onwetende vakantiegangers met hun volgestouwde auto’s. Had hij maar net zo argeloos kunnen zijn.

‘Hoi, Pedersen, met Patrik Hedström. Ik wil alleen maar horen of jullie al iets hebben gevonden voor ik onze verdachte laat gaan.’

‘Zei ik niet dat we morgenvroeg pas klaar zijn? En dat kost dan ook nog eens flink wat overuren.’ Pedersen klonk gestrest en geïrriteerd.

‘Ja, dat weet ik. Maar ik wilde toch even horen of jullie al wat hebben gevonden.’

Een lange stilte gaf aan dat Pedersen een innerlijke strijd voerde en Patrik ging rechterop zitten. ‘Jullie hebben iets, nietwaar?’

‘Het is nog heel preliminair. We moeten het checken en dubbelchecken voordat we dit vrijgeven, anders kunnen de consequenties catastrofaal zijn. Bovendien moeten de tests bij het Gerechtelijk Laboratorium worden herhaald, onze apparatuur is lang niet zo geavanceerd als die van hen…’

‘Ja, ja,’ onderbrak Patrik hem, ‘dat weet ik, maar het leven van een zeventienjarig meisje staat op het spel. Als er één moment is waarop we de regels soepel moeten hanteren, dan is het nu wel.’ Hij hield zijn adem in en wachtte af.

‘Ja. Maar ga alsjeblieft voorzichtig met de informatie om, je hebt geen idee hoeveel ellende ik me anders op de hals haal…’ Pedersen maakte zijn zin niet af.

‘Op mijn erewoord. Vertel nu maar wat je weet.’ De hoorn werd vochtig van zijn krampachtige greep.

‘We hebben natuurlijk eerst het bloedmonster van Jacob Hult geanalyseerd. En dat leverde al wat interessante dingen op. Prelimi nair uiteraard,’ waarschuwde Pedersen weer.

‘Ja?’

‘Volgens onze eerste test komt het dna van Jacob Hult níét overeen met dat van het spermamonster op het slachtoffer.’

Patrik ademde langzaam uit. Hij was zich er niet eens van bewust geweest dat hij zijn adem had ingehouden. ‘Hoe zeker is dat?’

‘Zoals ik al zei, moeten we de test meerdere keren doen om helemaal zeker te zijn, maar dat is vooral een formaliteit in verband met de rechtsgeldigheid. Je kunt ervan uitgaan dat dit klopt,’ zei Pedersen.

‘Shit. Ja, daardoor komt de zaak in een ander daglicht te staan.’ Patrik kon zijn teleurstelling niet verbergen. Hij realiseerde zich dat hij ervan overtuigd was geweest dat Jacob de dader was. Nu waren ze weer terug bij af. Nou ja, bij wijze van spreken dan.

‘En jullie hebben geen match gevonden met een ander monster?’

‘Zover zijn we nog niet gekomen. We namen aan dat jullie wilden dat we ons op Jacob Hult concentreerden en dat hebben we gedaan. Daarom hebben we behalve hem nog maar één andere persoon gedaan. Maar morgenochtend zal ik je kunnen vertellen hoe het met de rest zit.’

‘Dan mag ik nu iemand uit de verhoorkamer laten vertrekken. Met mijn verontschuldigingen, bovendien,’ zuchtte Patrik.

‘Er is nog iets.’

‘Ja?’ zei Patrik.

Pedersen aarzelde. ‘Het andere bloedmonster dat we hebben onderzocht, is dat van Gabriël Hult. En…’

‘Ja,’ zei Patrik, nog dwingender.

‘Volgens onze analyse van de dna-structuren kan Gabriël onmogelijk Jacobs vader zijn.’

Patrik zat verstijfd op zijn stoel en zweeg.

‘Ben je er nog?’

‘Ja, ik ben er nog. Dat had ik alleen niet verwacht. Weet je het zeker?’ Vervolgens besefte hij wat het antwoord op die vraag zou zijn en hij was Pedersen voor: ‘Het is preliminair en jullie moeten nog meer onderzoek doen, et cetera, et cetera. Ik weet het, je hoeft het niet te herhalen.’

‘Kan het van belang zijn voor het onderzoek?’

‘Op dit moment is alles van belang, dus we hebben er ongetwijfeld iets aan. Dank je wel.’

Besluiteloos zat Patrik na te denken. Hij had zijn handen achter zijn hoofd gevouwen en zijn voeten op zijn bureau gelegd. De negatieve uitslag van Jacobs test vroeg om een andere manier van denken. Het feit dat Tanja’s moordenaar familie van Johannes was, stond buiten kijf. Nu Jacob niet in aanmerking kwam, bleven Gabriël, Johan en Robert over. Eén weg, drie over. Maar al was Jacob de dader niet, Patrik durfde er wat onder te verwedden dat hij iets wist. Tijdens het hele verhoor had Patrik hem ontwijkend gevonden, alsof hij erg zijn best deed om iets te onderdrukken. De informatie die Patrik van Pedersen had gekregen, gaf hem misschien het overwicht dat nodig was om Jacob zover te krijgen dat die iets losliet. Patrik haalde zijn voeten van zijn bureau en stond op. Hij vertelde Gösta kort wat hij te horen had gekregen, en vervolgens liepen ze samen terug naar de verhoorkamer, waar Jacob verveeld aan zijn nagels zat te peuteren. Ze waren het snel eens geworden over de te volgen tactiek.

‘Hoe lang moet ik hier nog blijven?’

‘We hebben het recht je zes uur vast te houden. Maar zoals we al zeiden, heb jij recht op een advocaat als je dat wilt. Wil je dat?’

‘Nee, dat is niet nodig,’ antwoordde Jacob. ‘Wie onschuldig is, heeft geen andere verdediging nodig dan zijn geloof dat God alles in orde brengt.’

‘Dan ben je in goede handen. Jij en God lijken like this te zijn,’ zei Patrik en hij stak zijn wijs- en middelvinger tegen elkaar aan gedrukt omhoog.

‘We weten wat we aan elkaar hebben,’ antwoordde Jacob afgemeten. ‘De mensen die God niet toelaten, zijn te beklagen.’

‘Dus jij hebt medelijden met ons, bedoel je dat?’ vroeg Gösta op geamuseerde toon.

‘Het is zonde van mijn tijd om met jullie te praten. Jullie hebben jullie hart gesloten.’

Patrik boog zich naar Jacob toe. ‘Dat met God en de duivel en zonde is allemaal erg interessant. Wat zeggen jouw ouders daarover? Leven zij in overeenstemming met Gods geboden?’

‘Mijn vader heeft in de gemeente dan wel een stap terug gedaan, maar zijn geloof is vast en zowel hij als mijn moeder zijn godvrezende mensen.’

‘Weet je dat zeker? Ik bedoel, wat weet jij eigenlijk over hun manier van leven?’

‘Hoe bedoel je? Ik ken mijn eigen ouders toch zeker wel? Hebben jullie nu iets verzonnen om hen zwart te maken?’

Jacobs handen trilden en Patrik voelde een zekere bevrediging toen hij zag dat ze zijn stoïcijnse rust hadden weten te verstoren.

‘Ik bedoel alleen maar dat jij onmogelijk kunt weten wat zich in het leven van een ander afspeelt. Jouw ouders kunnen zonden op hun geweten hebben waar jij niets van weet, toch?’

Jacob stond op en liep naar de deur. ‘Genoeg. Jullie moeten me nu arresteren of vrijlaten, want ik ben niet van plan nog langer naar jullie leugens te luisteren!’

‘Weet je bijvoorbeeld dat Gabriël je vader niet is?’

Jacob bevroor midden in een beweging, zijn hand halverwege de deurkruk. Hij draaide zich langzaam om: ‘Wat zei je?’

‘Ik vroeg of je wist dat Gabriël je vader niet is. Ik heb net degene gesproken die jullie bloedmonsters onderzoekt en er is geen twijfel mogelijk. Gabriël is je vader niet.’

Alle kleur was uit Jacobs gezicht weggetrokken. Het stond buiten kijf dat dit een verrassing voor hem was. ‘Hebben ze mijn bloed onderzocht?’ zei hij met bevende stem.

‘Ja, en ik had je beloofd dat ik mijn verontschuldigingen zou aanbieden als ik het mis had.’

Jacob keek hem alleen maar aan.

‘Ik bied je mijn verontschuldigingen aan,’ zei Patrik. ‘Jouw bloed komt niet overeen met het dna dat op het slachtoffer is aangetroffen.’

Als een lekgeschoten ballon zonk Jacob in elkaar. Hij zeeg weer neer op de stoel. ‘Wat gaat er nu gebeuren?’

‘Je wordt niet langer verdacht van de moord op Tanja Schmidt. Maar ik ben er nog altijd van overtuigd dat je iets voor ons verbergt. Nu heb je de kans om te vertellen wat je weet, en ik vind dat je die kans moet benutten, Jacob.’

De man schudde zijn hoofd. ‘Ik weet niets. Ik weet niets meer. Alsjeblieft, mag ik nu gaan?’

‘Nog niet. We willen eerst met je moeder praten. En ik neem aan dat jij haar ook wel het een en ander wilt vragen?’

Jacob knikte stom. ‘Maar waarom willen jullie met haar praten? Dit heeft toch niets met jullie onderzoek te maken?’

Patrik herhaalde wat hij tegen Pedersen had gezegd. ‘Op dit moment heeft alles met deze zaak te maken. Jullie verbergen iets, daar durf ik een maandsalaris onder te verwedden. En wij zullen erachter komen wat dat is, wat we er ook maar voor moeten doen.’

Het was alsof alle strijdlust uit Jacob was weggestroomd. Hij kon alleen maar gelaten knikken en leek door het nieuws in een shock te zijn beland.

‘Gösta, kun jij Laine gaan halen?’

‘Daar hebben we toch geen toestemming voor?’ zei Gösta nors.

‘Ze heeft ongetwijfeld gehoord dat Jacob hier is, dus het zal niet zo moeilijk zijn haar vrijwillig mee te krijgen.’

Patrik wendde zich tot Jacob. ‘Je krijgt iets te eten en te drinken, en dan laten we je alleen terwijl wij een gesprekje voeren met je moeder. Daarna mag jij met haar praten, oké?’

Jacob knikte apathisch. Hij leek diep in gedachten verzonken.

Met gemengde gevoelens stak Anna de sleutel in het slot van haar appartement in Stockholm. Het was heerlijk er even tussenuit te zijn geweest, zowel voor zichzelf als voor de kinderen, maar haar enthousiasme over Gustav was er ook door getemperd. Eerlijk gezegd was het inspannend geweest om samen met hem en zijn pedanterie op een zeilboot te zitten. Bovendien had ze toen ze met Lucas sprak, iets in zijn stem gehoord wat haar verontrustte. Hoewel hij haar zo vaak had mishandeld, had hij altijd de indruk gewekt zichzelf en de situatie volledig onder controle te hebben. Nu had ze voor het eerst paniek in zijn stem bespeurd, het besef dat er dingen konden gebeuren die hij niet in de hand had. Via via had ze gehoord dat het op zijn werk niet goed ging. Hij had tijdens een interne vergadering een woede-uitbarsting gehad, bij een andere gelegenheid had hij een klant beledigd en over de hele linie was gebleken dat er barstjes in zijn façade zaten. En dat beangstigde haar. Het beangstigde haar enorm.

Er was iets geks met het slot. Ze kon de sleutel niet de goede kant op draaien. Na een tijdje besefte ze dat de deur niet op slot zat en dat het daarom niet lukte. Ze was er zeker van dat ze de woning had afgesloten toen ze een week geleden was weggegaan. Anna zei tegen de kinderen dat ze zich niet moesten verroeren en opende voorzichtig de deur. Ze hapte naar adem. Haar eerste eigen appartement, waar ze zo trots op was geweest, was vernield. Geen enkel meubelstuk was nog heel. Alles was kapot en de muren waren bespoten met zwarte verf, als graffiti. ‘Hoer’ stond er met grote letters in de woonkamer en ze sloeg haar hand voor haar mond terwijl de tranen haar in de ogen sprongen. Ze wist meteen wie dit had gedaan. Wat sinds het gesprek met Lucas aan haar had geknaagd, was nu zekerheid geworden. Hij begon de controle te verliezen. Nu hadden de haat en de woede die altijd vlak onder de oppervlakte hadden liggen sudderen, de façade afgebroken.

Anna liep achteruit naar het trappenhuis. Ze pakte haar beide kinderen en drukte hen heel stevig tegen zich aan. Haar eerste gedachte was dat ze Erica moest bellen. Vervolgens besloot ze dat ze dit zelf moest oplossen.

Ze was zo blij geweest met haar nieuwe bestaan, ze had zich zo sterk gevoeld. Voor het eerst in haar leven was ze zichzelf geweest. Niet het zusje van Erica, niet de vrouw van Lucas, zichzelf. Nu was alles kapot.

Ze wist wat ze moest doen. De kat had gewonnen. Er was slechts één plek waar de muis haar toevlucht kon zoeken. Ze zou alles doen wat nodig was om de kinderen niet kwijt te raken.

Eén ding wist ze echter zeker: ze gaf het voor zichzelf op, hij mocht met haar doen wat hij wilde. Maar als hij de kinderen ook maar een haar krenkte, zou ze hem doden. Zonder meer.

Het was geen goede dag geweest. Gabriël was zo geschokt door wat hij de inbreuk van de politie noemde, dat hij zich in zijn werkkamer had opgesloten en weigerde naar buiten te komen. Linda was weer naar de paarden gegaan en Laine zat in haar eentje op de bank in de woonkamer naar de muur te staren. Er stonden tranen van vernedering in haar ogen bij de gedachte dat Jacob op het politiebureau werd verhoord. Haar moederinstinct zei haar dat ze hem tegen alle kwaad moest beschermen, of hij nu kind was of man, en hoewel ze wist dat dit buiten haar macht lag, had ze toch het gevoel te falen. In de stilte tikte een klok en het monotone geluid had haar bijna in trance gebracht. Het geklop op de deur deed haar dan ook opveren. Met angst in haar hart deed ze open. Tegenwoordig was het alsof iedere klop op de deur een onaangename verrassing met zich meebracht. Ze reageerde dan ook niet echt verbaasd toen ze Gösta zag.

‘Wat willen jullie nu weer?’

Gösta draaide ongemakkelijk heen en weer. ‘We hebben een paar vragen waar we hulp bij nodig hebben. Op het politiebureau.’ Hij zweeg en leek een stortvloed van protesten te verwachten. Maar Laine knikte slechts en liep met hem mee het bordes af.

‘Moet u niet tegen uw man zeggen waar u naartoe gaat?’ vroeg Gösta verbaasd.

‘Nee,’ was het korte antwoord en hij keek haar onderzoekend aan. Heel even vroeg hij zich af of ze de familie Hult te veel onder druk had-den gezet. Vervolgens herinnerde hij zich dat zich in deze ingewikkelde familierelaties een moordenaar met een verdwenen meisje schuilhield. De zware eiken deur viel achter Laine dicht en ze liep als een Japanse echtgenote op een paar passen achter hem aan. De hele rit naar het politiebureau hing er een beklemmende stilte in de auto, die slechts één keer door Laine werd verbroken toen ze wilde weten of haar zoon nog steeds vastzat. Gösta knikte alleen maar en Laine staarde de rest van de tijd naar het voorbijglijdende landschap. Het was al vroeg begonnen te schemeren en de zon kleurde de velden rood. Maar de schoonheid van de omgeving was niet aan hen besteed.

Patrik leek opgelucht toen ze het politiebureau binnenkwamen. Terwijl Gösta heen en weer was gereden, had hij rusteloos door de gang voor de verhoorkamer heen en weer gelopen. Wat had hij Jacobs gedachten graag kunnen lezen!

‘Dag.’ Hij knikte kort naar Laine. Het leek hem overbodig om zich nog een keer voor te stellen, en een hand geven was onder de omstandigheden een te onderdanig gebaar, ze waren hier niet om beleefdheden uit te wisselen. Patrik had zich bezorgd afgevraagd of Laine tegen een gesprek met hen was opgewassen. Ze had erg breekbaar en fragiel geleken, alsof ze zwakke zenuwen had. Maar hij zag algauw dat hij zich geen zorgen had hoeven maken. Toen ze achter Gösta aan liep leek ze gelaten, rustig en beheerst.

Omdat het politiebureau in Tanumshede maar één verhoorkamer had, gingen ze in de keuken zitten. Laine sloeg het aanbod van een kopje koffie af, maar Patrik en Gösta konden wel wat cafeïne gebruiken. De koffie smaakte naar metaal, maar ze dronken het toch op, zij het met vertrokken mond. Ze wisten geen van beiden hoe ze moesten beginnen, en tot hun verbazing was Laine hen voor.

‘Jullie hadden wat vragen, hoorde ik.’ Ze knikte naar Gösta.

‘Ja,’ zei Patrik dralend. ‘We beschikken over informatie waarvan we niet goed weten wat we ermee aan moeten. En hoe die in het onderzoek past. Misschien heeft het er wel helemaal niets mee te maken, maar op dit moment ontbreekt ons de tijd om omzichtig te werk te gaan. Daarom wilde ik maar meteen ter zake komen.’ Patrik haalde diep adem. Laine bleef hem onbewogen aankijken, maar toen hij naar haar handen keek, die gevouwen op tafel lagen, zag hij haar witte knokkels.

‘We hebben het preliminaire resultaat van de eerste bloedonderzoeken binnen.’ Nu zag hij dat haar handen ook begonnen te beven en hij vroeg zich af hoe lang ze haar ogenschijnlijke rust nog zou weten te bewaren. ‘Allereerst kan ik vertellen dat het dna van Jacob niet overeenkomt met het dna dat we op het slachtoffer hebben aangetroffen.’

Voor hem zeeg Laine ineen. Haar handen trilden nu onbeheerst en hij besefte dat ze naar het politiebureau was gekomen in de verwachting dat ze haar zoon wegens moord hadden gearresteerd. Op haar gezicht stond nu grote opluchting te lezen en ze moest diverse keren slikken om niet in huilen uit te barsten. Maar ze zei niets, dus ging Patrik verder: ‘We hebben echter wel iets opvallends gevonden toen we het bloed van Jacob en Gabriël vergeleken. Daaruit blijkt namelijk dat Jacob geen zoon van Gabriël kan zijn…’ Hij zei het zó dat de bewering als een vraag klonk, en wachtte vervolgens op Laines reactie. Met het goede nieuws over Jacob leek er een pak van haar hart te zijn gevallen en ze aarzelde slechts een fractie van een seconde voor ze zei: ‘Ja, dat klopt. Gabriël is niet de vader van Jacob.’

‘Wie dan wel?’

‘Ik begrijp niet wat dat met de moorden te maken heeft. Vooral nu Jacob onschuldig blijkt te zijn.’

‘Zoals ik al zei, hebben we geen tijd om dat te beoordelen, dus ik zou het op prijs stellen als u mijn vraag beantwoordde.’

‘We kunnen u natuurlijk niet dwingen,’ zei Gösta, ‘maar er wordt een jonge vrouw vermist en we willen zoveel mogelijk te weten komen, zelfs als die informatie irrelevant lijkt.’

‘Krijgt mijn man dit ook te horen?’

Patrik aarzelde. ‘Ik kan u niets beloven, maar ik zie geen reden om het hem te vertellen. Maar,’ hij aarzelde, ‘Jacob weet het al wel.’

Laine deinsde terug. Haar handen begonnen weer te trillen. ‘Wat zei hij?’ Haar stem was niet meer dan een fluistering.

‘Ik zal er niet omheen draaien. Hij was van slag. En natuurlijk vraagt hij zich ook af wie zijn echte vader is.’

De stilte om de tafel was oorverdovend, maar Gösta en Patrik wachtten rustig tot Laine zover was dat ze verder konden gaan. Na een tijdje kwam het antwoord als een fluistering: ‘Johannes.’ Haar stem werd sterker. ‘Johannes is de vader van Jacob.’

Het leek haar te verbazen dat ze de zin hardop kon uitspreken zonder dat een bliksem uit de hemel haar ter plekke doodde. Het geheim was met de jaren waarschijnlijk steeds zwaarder gaan wegen en ze zag er bijna opgelucht uit nu ze het eindelijk had onthuld. Ze praatte verder, snel. ‘We hadden een korte affaire. Ik kon hem niet weerstaan. Hij was als een natuurkracht die nam wat hij wilde. En Gabriël was zo… anders.’ Laine aarzelde over haar woordkeuze, maar Patrik en Gösta begrepen wat ze bedoelde.

‘Gabriël en ik probeerden al een tijdje om kinderen te krijgen en toen bleek dat ik zwanger was, was hij dolgelukkig. Ik wist dat het kind zowel van Gabriël als van Johannes kon zijn, maar ondanks alle problemen hoopte ik van ganser harte van het van Johannes was. Een zoon van hem zou… magnifiek kunnen worden. Hij was zo levendig, zo mooi, zo… vibrerend!’

Haar ogen straalden en haar gezicht lichtte op, waardoor ze er opeens tien jaar jonger uitzag. Het leed geen twijfel dat ze verliefd was geweest op Johannes. De gedachte aan hun affaire, zoveel jaren geleden, deed haar nog altijd blozen.

‘Hoe wist u dan dat het kind van Johannes was en niet van Gabriël?’

‘Dat wist ik zodra ik hem zag, op het moment dat ze hem op mijn borst legden.’

‘En Johannes, wist hij dat Jacob zijn zoon was en niet die van Gabriël?’ vroeg Patrik.

‘O ja. En hij was dol op hem. Ik heb altijd geweten dat ik voor Johannes maar een tijdelijk pleziertje was, hoe graag ik ook meer had gewild, maar met Jacob was het anders. Als Gabriël op reis was, kwam Johannes vaak stiekem langs om naar Jacob te kijken, om met hem te spelen. Totdat Jacob zo groot werd dat hij erover kon vertellen, toen moest Johannes ermee ophouden,’ zei Laine verdrietig. Ze ging verder: ‘Hij vond het verschrikkelijk dat zijn broer zijn eerstgeborene opvoedde, maar hij was niet bereid zijn eigen leven op te geven. En Solveig wilde hij ook niet kwijt,’ erkende Laine met tegenzin.

‘En hoe was dat voor u?’ vroeg Patrik meelevend. Laine haalde haar schouders op.

‘Aanvankelijk was het verschrikkelijk moeilijk om zo dicht bij Johannes en Solveig te wonen en te zien dat zij kinderen kregen, broers van Jacob. Maar ik had mijn zoon, en later, vele jaren later, kreeg ik Linda. Het klinkt misschien onwaarschijnlijk, maar ik ben in de loop van de jaren van Gabriël gaan houden. Niet zoals ik van Johannes hield, maar misschien op een realistischer manier. Johannes was niet iemand van wie je kon houden zonder er zelf aan ten onder te gaan. Mijn liefde voor Gabriël is saaier, maar ook makkelijker om mee te leven,’ zei Laine.

‘Was u niet bang dat het bekend zou worden toen Jacob ziek werd?’ vroeg Patrik.

‘Nee, toen was er wel iets anders om bang voor te zijn,’ zei Laine scherp. ‘Als Jacob was gestorven, was niets meer belangrijk geweest, al helemaal niet wie zijn vader was.’ Vervolgens werd haar stem milder. ‘Johannes was zo ongerust. Hij was vertwijfeld dat Jacob ziek was en hij niets kon doen. Hij kon zelfs zijn angst niet tonen of bij hem zijn in het ziekenhuis.’ In gedachten was ze terug in een vervlogen tijd. Toen dwong ze zichzelf ertoe terug te keren naar het heden.

Gösta stond op om nog een kopje koffie te pakken en hief de kan vragend op naar Patrik, die knikte. Toen hij weer zat, vroeg hij: ‘Was er echt niemand die iets vermoedde of wist? Hebt u het nooit aan iemand toevertrouwd?’

Er kwam een bittere blik in Laines ogen. ‘Jawel, Johannes heeft het op een zwak moment aan Solveig verteld. Tijdens zijn leven durfde ze niets met die kennis te doen, maar na zijn dood kwam ze eerst met kleine opmerkingen, die naarmate haar bankrekening slonk in steeds grotere eisen veranderden.’

‘Ze chanteerde u?’ vroeg Gösta.

Laine knikte. ‘Ja, ik heb haar vierentwintig jaar lang betaald.’

‘Hoe hebt u dat kunnen doen zonder dat Gabriël het merkte? Want ik neem aan dat het om grote sommen geld ging?’

Weer knikte Laine. ‘Dat was ook niet makkelijk. Maar hoewel Gabriël erg precies is als het om de boekhouding van de boerderij gaat, is hij tegenover mij nooit gierig geweest. Ik heb altijd geld gekregen als ik daarom vroeg, voor het huishouden en om te winkelen en zo. Om Solveig te kunnen betalen ben ik heel zuinig geweest, waardoor zij er het meeste van heeft gekregen.’ Haar toon was bitter, met een ondertoon van iets wat nog sterker was. ‘Ik neem aan dat ik nu geen andere keuze heb dan het Gabriël te vertellen, maar dan is het probleem met Solveig in elk geval opgelost.’

Ze glimlachte scheef, maar werd meteen weer ernstig en keek Patrik recht aan. ‘Als uit dit alles iets goeds is voortgekomen, dan is het dat het me niet meer kan schelen wat Gabriël zegt, ook al ben ik daar vijfendertig jaar bang voor geweest. Jacob en Linda zijn het belangrijkst voor me. Het enige dat telt is dat Jacobs naam gezuiverd is. Want dat is toch zo?’ vroeg ze dwingend terwijl ze hen beiden aankeek.

‘Daar lijkt het wel op, ja.’

‘Waarom houden jullie hem dan nog vast? Mag ik Jacob nu meenemen?’

‘Ja, dat mag,’ zei Patrik rustig. ‘Maar we zouden u nog wel om een gunst willen vragen. Jacob weet iets en het is in zijn eigen belang dat hij dat ons vertelt. Praat even met hem, maar probeer hem er ook van te overtuigen dat hij niets moet achterhouden.’

Laine snoof. ‘Ik begrijp hem anders goed. Waarom zou hij jullie helpen na alles wat jullie hem en onze familie hebben aangedaan?’

‘Hoe sneller we deze zaak oplossen, hoe eerder jullie weer verder kunnen gaan met jullie leven.’

Patrik vond het moeilijk overtuigend te klinken omdat hij niets wilde zeggen over de onderzoeksresultaten waaruit bleek dat Jacob dan misschien de dader niet was, maar een ander familielid van Johannes wel. Dat was hun troefkaart en die wilde hij pas spelen als het niet anders kon. Tot die tijd hoopte hij dat Laine hem geloofde en meeging in zijn redenering. Na even te hebben gewacht, kreeg hij wat hij had gewild. Laine knikte. ‘Ik zal zien wat ik kan doen. Maar ik weet niet zeker of je gelijk hebt. Ik geloof niet dat Jacob hier meer van weet dan iemand anders.’

‘Dat zal vroeg of laat wel blijken,’ was Patriks droge antwoord. ‘Gaat u mee?’

Met dralende stappen liep Laine naar de verhoorkamer. Gösta wendde zich met gefronste wenkbrauwen tot Patrik: ‘Waarom zei je niet dat Johannes is vermoord?’

Patrik haalde zijn schouders op. ‘Ik weet het niet. Mijn gevoel zegt me dat hoe meer die twee daarbinnen in verwarring zijn, hoe beter het is. Jacob zal het Laine wel vertellen en hopelijk raakt ze daardoor ook van haar stuk. Heel misschien wordt een van hen dan wat opener.’

‘Denk je dat Laine ook iets verbergt?’ vroeg Gösta.

‘Ik weet het niet,’ zei Patrik weer. ‘Zag je haar blik toen we zeiden dat Jacob niet langer werd verdacht? Ze was verbaasd.’

‘Ik hoop dat je gelijk hebt,’ zei Gösta en hij streek vermoeid over zijn gezicht. Het was een lange dag geweest.

‘We wachten tot ze met elkaar hebben gesproken. Daarna gaan we zelf ook naar huis om een hapje te eten en wat slaap te krijgen. We zijn niets waard als we helemaal op zijn,’ zei Patrik.

Ze gingen zitten en wachtten.

Ze meende buiten iets te horen. Toen werd het echter weer stil, dus Solveig haalde haar schouders op en concentreerde zich weer op haar albums. Na de hevige emoties van de afgelopen dagen waren de beduimelde foto’s een aangenaam en vertrouwd rustpunt. Die veranderden nooit; hoogstens verbleekten en vergeelden ze in de loop van de jaren een beetje.

Ze keek op de keukenklok. De jongens kwamen weliswaar wanneer het hen uitkwam, maar ze hadden beloofd vanavond thuis te eten. Robert zou pizza’s meebrengen van Kapten Falck en Solveigs maag rammelde. Even later hoorde ze voetstappen op het grind en ze stond moeizaam op om glazen en bestek te pakken. Borden waren niet nodig, ze aten de pizza’s gewoon uit de doos.

‘Waar is Johan?’ Robert zette de pizza’s op het aanrecht en keek om zich heen.

‘Ik dacht dat jij dat wist. Ik heb hem al uren niet gezien,’ zei Solveig.

‘Hij is vast in de schuur. Ik ga hem wel even halen.’

‘Zeg dat hij opschiet. Ik wacht niet op hem,’ riep Solveig hem na en ze opende hongerig de dozen om te kijken welke pizza voor haar was.

‘Johan?’ Robert riep al voordat hij bij het schuurtje was, maar kreeg geen antwoord. Ach, dat hoefde niets te betekenen. Soms was Johan zo doof als een kwartel als hij daarbinnen zat.

‘Johan?’ Robert riep nog wat luider, maar hoorde in de stilte alleen zijn eigen stem.

Geïrriteerd opende hij de schuurdeur, klaar om zijn jongere broer uit te schelden omdat die zat te dagdromen. Maar dat was hij meteen vergeten.

‘Johan! Godverdomme!’

Zijn broer lag op de grond met een grote rode aureool om zijn hoofd. Het duurde een paar tellen voor Robert doorhad dat het bloed was. Johan bewoog niet.

‘Johan!’ De stem werd klagend en er welde een snik op uit Roberts borst. Hij zakte op zijn hurken naast Johans mishandelde lichaam en liet er zijn handen besluiteloos overheen gaan. Hij wilde helpen maar wist niet hoe, en hij was bang zijn broer nog verder te bezeren als hij hem beetpakte. Een kreun uit Johans mond deed hem tot actie overgaan. Hij stond met rode knieën op en holde naar het huis.

‘Ma! Ma!’

Solveig deed de deur open en kneep haar ogen samen. Haar vingers en mondhoeken waren vettig, kennelijk was ze al aan haar pizza begonnen. Het ergerde haar dat ze werd gestoord.

‘Waarom schreeuw je zo, verdorie?’ Toen zag ze de vlekken op Roberts kleren. Ze wist meteen dat het geen verf was. ‘Wat is er gebeurd? Is er iets met Johan?’

Ze holde zo snel als haar vormeloze lichaam dat toeliet naar het schuurtje, maar Robert hield haar tegen.

‘Je kunt beter niet naar binnen gaan. Hij leeft, maar iemand heeft hem lelijk te grazen genomen! Hij is er slecht aan toe en we moeten een ambulance bellen!’

‘Wie…?’ snikte Solveig en ze viel als een slappe pop in Roberts armen. Hij maakte zich geïrriteerd los en dwong haar op haar eigen benen te gaan staan.

‘Dat maakt nu even niet uit. Eerst moeten we hulp regelen! Ga naar binnen en bel de ambulance, dan ga ik naar hem terug. Bel ook de dokterspost, want de ambulance moet uit Uddevalla komen!’

Hij gaf zijn bevelen met het gezag van een generaal en Solveig reageerde meteen. Ze holde terug naar huis en nu hij wist dat er weldra hulp zou komen, haastte Robert zich terug naar zijn broer.

Toen dokter Jacobsson kwam, dacht niemand meer aan de omstandigheden waaronder ze elkaar eerder die dag hadden ontmoet, laat staan dat erover werd gesproken. Robert deed opgelucht een paar passen naar achteren, dankbaar dat iemand die wist wat hij deed, de lei-ding nam. Gespannen wachtte hij het oordeel af.

‘Hij leeft, maar hij moet zo snel mogelijk naar het ziekenhuis. Er is een ambulance onderweg, heb ik begrepen?’

‘Ja,’ zei Robert met zwakke stem.

‘Wil je even een deken voor hem halen?’

Robert begreep maar al te goed dat de dokter dit niet zozeer verzocht omdat Johan een deken nodig had, als wel om hem iets te doen te geven, maar hij was blij met de concrete taak en gehoorzaamde bereidwillig. Robert moest zich langs Solveig wringen die stilletjes en trillend in de deuropening van de schuur stond te huilen. Hij had niet de kracht haar te troosten. Hij moest zijn uiterste best doen om zelf niet in te storten, dus ze moest zichzelf maar even redden. In de verte hoorde hij sirenes. Hij zag het blauwe zwaailicht tussen de bomen door naderen en nog nooit was hij daar zó dankbaar voor geweest.

Laine zat een halfuur bij Jacob in de verhoorkamer. Patrik had het liefst zijn oor tegen de muur gedrukt, maar hij moest geduldig afwachten. Alleen zijn wippende voet gaf zijn ongeduld aan. Gösta en hij waren ieder naar hun kamer gegaan om te proberen wat andere dingen te doen, maar het was niet makkelijk. Patrik had graag geweten wat hij eigenlijk van deze hele vertoning verwachtte, maar hij had geen idee. Hij hoopte dat Laine op de een of andere manier op de juiste knoppen wist te drukken zodat Jacob zich opener zou opstellen. Maar misschien werd hij hier juist wel geslotener van. Patrik wist het niet en dat was het nou net: risico’s die je tegen een mogelijke opbrengst afwoog, werden daden die je achteraf niet logisch kon verklaren.

Het ergerde hem ook dat het nog tot de volgende ochtend zou duren voor hij de uitslag van de bloedonderzoeken had. Hij had graag de hele nacht met sporen naar Jenny doorgewerkt, maar dan moesten die er wel zijn. Het bloed was het enige dat ze op dit moment hadden en hij had er onbewust toch op gerekend dat Jacobs dna zou overeenstemmen met dat van de dader. Nu die theorie als een kaartenhuis was ingestort, zat hij naar een gapend leeg vel papier te turen en waren ze terug bij af. Jenny móést ergens zijn, maar hij had het gevoel dat ze nu nog minder in handen hadden dan eerst. De enige concrete resultaten tot nu toe waren dat ze er wellicht in waren geslaagd een familie uit elkaar te drijven, en dat ze hadden vastgesteld dat er vierentwintig jaar geleden een moord was gepleegd. Verder – niets.

Voor de honderdste keer keek hij op zijn horloge en zijn pen sloeg gefrustreerd kleine drumsolo’s op zijn bureau. Misschien, heel misschien vertelde Jacob zijn moeder op dit moment de details die alles in één klap zouden oplossen. Misschien…

Een kwartier later was het duidelijk dat ze deze slag hadden verloren. Toen de deur van de verhoorkamer werd geopend, sprong hij van zijn stoel en liep ernaartoe. Hij zag twee gesloten gezichten. Ogen hard als kleine stenen keken hem opstandig aan. Op dat moment wist Patrik dat wat Jacob ook verborg, hij het niet uit eigen beweging zou onthullen.

‘Jullie beloofden dat ik mijn zoon mee mocht nemen,’ zei Laine met een ijzige stem.

‘Ja,’ zei Patrik slechts. Meer viel er ook niet te zeggen.

Nu moesten ze doen wat hij Gösta zopas had gezegd: naar huis gaan, iets eten en proberen een beetje te slapen. Hopelijk zouden ze morgen met hernieuwde energie verder kunnen gaan.