Zomer 1979

Ze had het gevoel alsof er maanden waren verstreken. Maar ze wist dat het niet zo lang kon zijn. Toch leek elk uur in het donker een heel leven.

Veel te veel tijd om na te denken. Veel te veel tijd om te kunnen voelen hoe de pijn elke zenuw omdraaide. Tijd om na te denken over alles wat ze had verloren. Of zou verliezen.

Nu wist ze dat ze hier niet meer weg zou komen; niemand kon een dergelijke pijn ontvluchten. Toch had ze nooit zachtere handen gevoeld dan de zijne. Nooit eerder hadden handen haar met zoveel liefde gestreeld en daardoor hongerde ze naar meer. Niet de akelige aanraking, niet de pijnlijke, maar de zachte die daarna kwam. Als ze zo’n aanraking eerder had mogen voelen, was alles anders geweest, dat wist ze nu. Het gevoel dat ze kreeg als hij zijn handen over haar lichaam bewoog was zo zuiver, zo onschuldig, dat de harde kern in haar binnenste werd geraakt, een kern die niemand ooit had kunnen bereiken.

In het donker was hij haar alles geworden. Er waren geen woorden geuit, maar ze fantaseerde over de klank van zijn stem. Vaderlijk, warm. Als de pijn kwam haatte ze hem. Dan zou ze hem kunnen doden. Als ze daar maar toe in staat was.

 

image

Robert vond hem in de schuur. Ze kenden elkaar goed en hij wist dat hij Johan daar altijd kon vinden als die ergens over piekerde. Toen hij niemand thuis had aangetroffen, was hij meteen naar de schuur gelopen en daar zat Johan met opgetrokken knieën en zijn armen stevig om zijn benen geklemd op de vloer.

Ze waren zo verschillend, dat Robert soms niet kon geloven dat ze echt broers waren. Zelf was hij er trots op dat hij geen minuut van zijn leven ergens over had nagedacht of geprobeerd had consequenties van zijn handelingen in te schatten. Hij handelde, daarna ging het zoals het ging. Wie dan leeft, die dan zorgt was zijn motto, er was geen reden om te piekeren over dingen die je niet kon sturen. Het leven besodemieterde je toch wel op de een of andere manier, dat was gewoon de orde der dingen.

Johan daarentegen was zo diepzinnig dat het niet goed meer voor hem was. Op zeldzame momenten van scherpzinnigheid kon Robert een steek van spijt voelen omdat zijn jongere broer ervoor had gekozen hem op zijn slechte pad te volgen, maar anderzijds was dat misschien toch het beste, anders werd Johan alleen maar teleurgesteld. Zij waren zonen van Johannes Hult en op hun tak van de familie rustte een vloek. Ze hadden geen enkele kans om ooit ergens in te slagen, dus waarom zouden ze het dan proberen?

Hij zou het nooit toegeven, zelfs niet als hij werd gemarteld, maar Robert hield meer van zijn broer dan van wat ook ter wereld, en hij voelde een steek in zijn hart toen hij Johans silhouet in het halfduister van de schuur onderscheidde. Johan leek mijlenver weg met zijn gedachten, en er lag een droefheid over hem heen die Robert bijwijlen kon zien. Dan leek het alsof er een wolk van melancholie over Johans gemoed trok, die hem naar een donker en akelig plekje dwong, weken achter elkaar. Robert had het de hele zomer niet gezien, maar nu voelde hij het fysiek zodra hij de deur binnenstapte.

‘Johan?’

Hij kreeg geen antwoord. Robert liep zachtjes het donker in. Hij hurkte naast zijn broer en legde zijn hand op diens schouder. ‘Johan, zit je hier nu alweer?’

Zijn jongere broer knikte alleen maar. Toen Johan zijn gezicht naar Robert wendde, zag hij tot zijn verbazing dat het gezwollen was van het huilen. Dat was ongebruikelijk, ook voor Johan. Robert werd door bezorgdheid overvallen.

‘Hoe gaat het, Johan? Wat is er gebeurd?’

‘Papa.’

De rest van de zin verdronk in een snikkend gehuil en Robert span-de zich in om te horen wat Johan zei. ‘Wat zeg je over papa, Johan?’

Johan haalde een paar keer diep adem om weer rustig te worden en zei toen: ‘Iedereen zal nu begrijpen dat papa onschuldig was aan de verdwijning van die meisjes. Snap je, de mensen zullen begrijpen dat hij het niet heeft gedaan!’

‘Waar heb je het over?’ Robert schudde Johan door elkaar, maar hij voelde dat zijn hart een keer oversloeg.

‘Ma is in het dorp geweest en ze hoorde dat ze een vermoord meisje hadden gevonden. De verdwenen meisjes zijn ook bij haar aangetroffen. Snap je? Er is nú een meisje vermoord. Niemand kan toch beweren dat pa dat heeft gedaan?’

Johan begon bijna hysterisch te lachen. Robert begreep nog steeds niet wat zijn broer zei. Sinds hij zijn vader met een strop om zijn hals in de schuur had gevonden, had hij gedroomd en gefantaseerd dat hij ooit de woorden zou horen die Johan nu uitspuugde.

‘Je houdt me toch niet voor de gek? Want dan zul je wat meemaken.’

Hij balde zijn vuist, maar Johan bleef hysterisch lachen en de tranen, waarvan Robert nu begreep dat het vreugdetranen waren, bleven stromen. Johan draaide zich om en omhelsde Robert zo hard dat hij bijna geen lucht meer kreeg, en toen hij begreep dat zijn broer de waarheid sprak, omarmde Robert Johan ook zo stevig hij maar kon.

Eindelijk zou hun vader eerherstel krijgen. Eindelijk zouden zij en hun moeder met opgeheven hoofd door het dorp kunnen lopen, zonder dat ze achter hun rug gefluister hoorden en vingers zagen die discreet in hun richting wezen als de mensen dachten dat zij het niet zagen. Nu zouden ze spijt krijgen, die roddelaars. Vierentwintig jaar lang hadden ze slechte dingen over hun gezin gezegd en nu konden ze zich gaan schamen.

‘Waar is ma?’

Robert maakte zich los uit de omhelzing en keek met een vragende blik naar Johan, die ongecontroleerd begon te giechelen. Tussen de giechelbuien door zei hij iets onverstaanbaars.

‘Wat zeg je? Kalmeer nou even en praat normaal. Waar is ma, vroeg ik?’

‘Ze is bij oom Gabriël.’

Roberts gezicht betrok. ‘Wat moet ze verdomme bij die klootzak?’

‘Hem de waarheid vertellen, denk ik. Ik heb ma nog nooit zo boos gezien als toen ze terugkwam uit het dorp en vertelde wat ze had gehoord. Ze zou naar het landhuis gaan en Gabriël vertellen wat voor mens hij was, zei ze. Hij zal er wel flink van langs hebben gekregen. Je had haar moeten zien. Haar haren stonden rechtovereind en het scheelde niet veel of er kwam rook uit haar oren, dat kan ik je wel vertellen.’

Dat beeld van hun moeder, met de haren rechtovereind en rookwolken uit haar oren, bezorgde ook Robert een giechelbui. Zo lang hij zich kon herinneren was ze een sloffende, foeterende schaduw geweest, hij vond het moeilijk zich haar als een woedende furie voor te stellen.

‘Wat had ik Gabriëls gezicht graag willen zien toen ze daar kwam aangestormd. En dat van tante Laine niet te vergeten.’

Johan gaf een trefzekere imitatie van zijn tante toen hij een angstig gezicht trok en zich in de handen wreef. Hij sprak met schelle stem: ‘Maar Solveig toch. Maar lieve Solveig, zo mag je niet praten.’

Beide broers rolden van het lachen over de vloer.

‘Hé, denk jij weleens aan pa?’ Johans vraag bracht de ernst terug en Robert zweeg even voor hij antwoordde.

‘Ja, natuurlijk doe ik dat. Maar ik vind het moeilijk aan iets anders te denken dan hoe hij er die dag uitzag. Wees maar blij dat jij hem niet hebt gezien. En jij dan, denk jij weleens aan hem?’

‘Ja, vaak. Maar ik heb dan het gevoel alsof ik naar een film kijk, als je begrijpt wat ik bedoel. Ik kan me herinneren hoe vrolijk hij altijd was en dat hij grapjes maakte en danste en mij hoog in de lucht gooide. Maar ik zie het als het ware van buitenaf, als een film.’

‘Ik begrijp wat je bedoelt.’

Ze lagen naast elkaar en staarden naar het plafond, terwijl de regen tegen het plaatijzer boven hun hoofd sloeg.

Johan zei zachtjes: ‘Hij hield toch zeker wel van ons, Robert?’

Robert antwoordde even zachtjes: ‘Natuurlijk, Johan, natuurlijk deed hij dat.’

Ze hoorde dat Patrik buiten op de stoep een paraplu uitschudde en kwam moeizaam overeind van de bank om hem bij de deur te begroeten.

‘Hoi?’

Zijn toon was vragend en hij keek verbaasd om zich heen. Rust en stilte had hij kennelijk niet verwacht. Eigenlijk zou ze een beetje verbolgen op hem moeten zijn omdat hij haar de hele dag niet had gebeld, maar ze was veel te blij dat hij weer thuis was. Ze wist ook dat ze hem altijd op zijn mobieltje kon bereiken, en ze twijfelde er niet aan dat hij wel duizend keer aan haar had gedacht. Dat was de geborgenheid van hun relatie en het was heerlijk daarin te kunnen rusten.

‘Waar zijn Conny en de bandieten?’ Patrik fluisterde, onzeker of ze er nog waren of niet.

‘Britta kreeg een bord met macaroni en worst over haar hoofd, en toen wilden ze niet langer blijven. Ondankbare lui.’

Erica genoot van Patriks onthutste gezicht.

‘Ik ging over de rooie. Ergens moet je de grens trekken. We zullen de komende eeuw geen uitnodigingen van die kant van de familie ontvangen, maar dat vind ik helemaal niet erg. Jij wel?’

‘Nee, alsjeblieft.’ Patrik stond perplex. ‘Heb je dat echt gedaan? Heb je een bord met eten over haar hoofd leeggegooid?’

‘Op mijn erewoord. Heel mijn goede opvoeding vloog zo door het raam naar buiten. Nu kom ik waarschijnlijk niet meer in de hemel.’

‘Hm, je bent zelf een stukje hemel, dus daar hoef je niet…’

Hij beet haar plagerig in haar hals, precies op het plekje waarvan hij wist dat het kietelde en ze duwde hem lachend weg.

‘Ik maak even een kopje warme chocola, daarna moet jij alles over De Grote Confrontatie vertellen.’ Patrik pakte haar hand en leidde Erica naar de keuken, waar hij haar op een keukenstoel hielp.

‘Je ziet er moe uit,’ zei ze. ‘Hoe gaat het met het onderzoek?’

Hij zuchtte terwijl hij cacaopoeder door de melk roerde.

‘Tja, het gaat, maar daar is alles ook mee gezegd. Gelukkig konden de technici de plaats delict onderzoeken voordat we dit weer kregen. Als we ze vandaag hadden gevonden in plaats van eergisteren, was er helemaal niets meer geweest. Bedankt trouwens, voor het materiaal dat je voor me hebt opgeduikeld. Dat was heel nuttig.’

Hij ging tegenover haar zitten terwijl hij wachtte tot de chocola warm werd. ‘En jij, hoe is het met jullie? Alles goed met de baby?’

‘Alles is goed met ons. Onze toekomstige voetballer is als gewoonlijk lekker druk geweest, maar ik had een heerlijke dag toen Conny en Britta eenmaal waren vertrokken. Dat was misschien precies wat ik nodig had om me eindelijk te kunnen ontspannen en lekker te lezen – een stelletje gekke familieleden.’

‘Dat is mooi, dan hoef ik me geen zorgen te maken.’

‘Nee, absoluut niet.’

‘Wil je dat ik morgen thuisblijf? Ik kan misschien hier wel wat doen, dan ben ik in elk geval in de buurt.’

‘Dat is heel lief van je, maar het gaat goed met me. Ik vind het belangrijker dat je probeert de moordenaar te vinden voordat het spoor weer koud is. De tijd dat ik eis dat je geen meter bij me vandaan mag, komt nog wel.’ Ze glimlachte en streek over zijn hand. Toen ging ze verder: ‘Bovendien is er een algemene hysterie op komst. Ik ben vandaag diverse keren gebeld door mensen die willen horen hoeveel jullie weten – en natuurlijk zeg ik niets, al zou ik wel iets weten, wat niet het geval is.’ Ze moest even op adem komen. ‘En het toeristenbureau heeft kennelijk heel veel afzeggingen gekregen van mensen die hier niet meer durven komen, en een groot aantal zeilers is naar andere havens vertrokken. Als de plaatselijke toeristenindustrie jullie dus nog niet onder druk heeft gezet, moeten jullie je daar maar op gaan voorbereiden.’

Patrik knikte. Hij had al gevreesd dat dit zou gebeuren. De hysterie zou toenemen en zich verspreiden tot ze iemand achter slot en grendel hadden gezet. En voor een plaats als Fjällbacka, die van het toerisme leefde, was dat een ramp. Hij herinnerde zich een zomer van een paar jaar geleden, toen een man in juli vier vrouwen had verkracht voordat ze hem eindelijk konden grijpen. De ondernemers van Fjällbacka waren dat jaar radeloos geweest, omdat de toeristen ervoor hadden gekozen naar de naburige plaatsen te trekken, zoals Grebbestad of Strömstad. Moord zou een veel ergere reactie teweegbrengen. Godzijdank was het de verantwoordelijkheid van de hoofdcommissaris om met dit soort zaken om te gaan, Patrik liet die gesprekken met liefde aan Mellberg over.

Hij wreef met zijn vingers over zijn neus. Een stevige hoofdpijn was in aantocht. Patrik wilde net een aspirientje nemen toen hij bedacht dat hij de hele dag nog niets had gegeten. Eten was anders een van de zonden waaraan hij zich graag overgaf, waar een opkomende slappere taille van kon getuigen, en hij kon zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst een maaltijd was vergeten, laat staan twee. Hij was te moe om echt te koken en maakte een paar boterhammen met kaas en kaviaarpasta klaar die hij in de warme chocola doopte. Erica keek hem lichtelijk walgend aan vanwege deze in haar ogen gastronomisch verwerpelijke combinatie, maar voor Patrik was het een godenspijs. Drie boterhammen later was de hoofdpijn slechts een herinnering en voelde hij nieuwe krachten.

‘Zullen we Dan en zijn vriendin dit weekend uitnodigen? We kunnen gaan barbecuen.’

Erica fronste haar voorhoofd en keek niet bijster enthousiast.

‘Hé, je hebt Maria nog geen kans gegeven. Hoe vaak heb je haar ontmoet? Twee keer?’

‘Ja, ja, ik weet het. Maar ze is zo…’ ze zocht naar het juiste woord, ‘eenentwintig.’

‘Daar kan zij toch niets aan doen. Dat ze jong is, bedoel ik. Ik ben het met je eens dat ze een beetje vreemd lijkt, maar misschien is ze alleen maar verlegen. En je zou je toch een beetje kunnen inspannen voor Dan. Ik bedoel, hij heeft tenslotte voor haar gekozen. En het is toch helemaal niet raar dat hij na de scheiding van Pernilla iemand anders heeft ontmoet.’

‘Goh, wat ben jij ineens tolerant geworden,’ zei Erica chagrijnig, maar ze moest toegeven dat Patrik gelijk had. ‘Hoe kom je zo grootmoedig?’

‘Ik ben altijd grootmoedig tegenover meisjes van eenentwintig. Ze hebben zulke mooie kwaliteiten.’

‘Zo, welke dan?’ zei Erica zuur tot ze doorkreeg dat Patrik haar plaagde. ‘Oké, genoeg. Ja, je hebt gelijk, natuurlijk kunnen we Dan en zijn kleine meisje uitnodigen.’

‘Hé, hé.’

‘Ja, ja, Dan en maria. Het wordt vast gezellig. Ik kan Emma’s poppenhuis tevoorschijn halen, dan heeft ze iets te doen terwijl de volwassenen eten.’

‘Erica…’

‘Ik stop al. Maar het is gewoon niet eenvoudig ermee op te houden. Het lijkt wel een tic.’

‘Gemeen mens, kom hier en geef me een knuffel in plaats van kwade plannen te smeden.’

Ze gehoorzaamde en ze kropen samen op de bank. Dit maakte het voor Patrik mogelijk in zijn werk de confrontatie aan te gaan met de donkere kanten van de menselijkheid: Erica, en de gedachte dat hij misschien een kleine bijdrage kon leveren aan een veiliger wereld voor het kind dat achter de gespannen huid van Erica’s buik zijn voetjes tegen zijn hand drukte. Buiten begon het te schemeren en terwijl de kleur van de lucht van grijs overging in vlammend roze, nam de wind in kracht af. Hij vermoedde dat morgen de zon weer zou schijnen.

Patriks voorgevoel bleek te kloppen. De volgende dag was het alsof het nooit had geregend en tegen lunchtijd dampte het asfalt alweer. Martin transpireerde hoewel hij alleen een korte broek en een T-shirt droeg, maar dat voelde bijna natuurlijk. Hij herinnerde zich de verkoeling van gisteren slechts als een droom.

Hij wist niet goed hoe hij verder moest met zijn werk. Patrik was bij Mellberg, dus ze hadden nog niet kunnen overleggen. Een van zijn problemen was de informatie uit Duitsland. Ze konden elk moment terugbellen en hij was bang iets van het gesprek te missen vanwege zijn gebrekkige kennis van het Duits. Daarom zou het het beste zijn om nu al iemand te zoeken die hen als tolk kon helpen. Maar wie moest hij vragen? De tolken die in het verleden op het bureau waren geweest, kwamen met name voor de Baltische talen, en voor Russisch en Pools vanwege gestolen auto’s die naar die landen verdwenen, maar tot nu toe hadden ze nooit hulp gezocht voor het Duits. Hij pakte het telefoonboek en begon willekeurig te bladeren, onzeker wat hij zocht. Hij kreeg een idee toen zijn oog op een bepaalde rubriek viel. Gezien het aantal Duitse toeristen dat elk jaar door Fjällbacka stroomde, had het toeristenbureau vast iemand in dienst die de taal beheerste. Enthousiast toetste hij het nummer in en een lichte, opgewekte vrouwenstem nam op.

‘Goedemorgen, met het toeristenbureau in Fjällbacka, u spreekt met Pia.’

‘Hallo, met Martin Molin van het politiebureau in Tanumshede. Ik heb een vraagje, werkt er bij jullie toevallig iemand die goed Duits spreekt?’

‘Jawel, ikzelf. Waar gaat het over?’

Pia’s stem klonk met de seconde aantrekkelijker en Martin kreeg een idee.

‘Zou ik even bij jullie langs kunnen komen om erover te praten? Heb je daar tijd voor?’

‘Natuurlijk. Over een halfuur heb ik pauze. Als je dan komt, kunnen we misschien samen bij Café Bryggan gaan lunchen?’

‘Dat lijkt me uitstekend. Tot over een halfuurtje dan.’

Opgeruimd hing Martin op. Hij wist niet goed wat voor dwaasheden er in hem waren gevaren, maar haar stem had zo vriendelijk geklonken.

Toen hij zijn auto een halfuur later voor de ijzerwarenwinkel had geparkeerd en zich een weg baande tussen alle zomergasten op het Ingrid Bergmanstorg, kreeg hij een beetje koudwatervrees. Dit is geen afspraakje, dit is een politiezaak, zei hij tegen zichzelf, maar hij kon niet ontkennen dat het hem behoorlijk teleur zou stellen als Pia van het toeristenbureau tweehonderd kilo bleek te wegen en vooruitstekende tanden had.

Hij stapte de steiger vol eettafels op en keek zoekend om zich heen. Aan een van de tafeltjes verderop zwaaide een jonge vrouw in een blauwe bloes en met een gekleurde sjaal waarop het logo van het toeristenbureau prijkte. Martin slaakte een zucht van verlichting, die onmiddellijk werd gevolgd door een gevoel van triomf omdat hij het bij het rechte eind had gehad. Pia zag er heel goed uit. Met grote bruine ogen en donker krullend haar, een vrolijke glimlach met witte tanden en charmante kuiltjes in de wangen. Deze lunch werd veel leuker dan wanneer hij met Hedström in de koffiekamer van het bureau een koude pastasalade naar binnen had moeten werken. Niet dat hij Hedström niet mocht, maar de man was geen feestnummer!

‘Martin Molin.’

‘Pia Löfstedt.’

Toen ze zich aan elkaar hadden voorgesteld bestelden ze allebei vissoep bij de lange, blonde serveerster.

‘We hebben geluk, “de haring” is hier deze week.’

Pia zag dat Martin niet begreep waar ze het over had. ‘Christian Hellberg, kok van het jaar in 2001. Hij komt uit Fjällbacka. Je merkt het wel als je de vissoep hebt geproefd, die is echt goddelijk.’

Tijdens het praten zat ze de hele tijd druk te gebaren en Martin merkte dat hij haar gefascineerd aankeek. Pia was heel anders dan de vrouwen met wie hij uitging, en misschien vond hij het daarom zo gezellig om hier met haar te zitten. Hij moest zichzelf eraan herinneren dat dit geen sociale maar een werklunch was, en dat hij hier met een opdracht was gekomen.

‘Ik moet toegeven dat we niet elke dag door de politie worden gebeld. Ik neem aan dat het te maken heeft met de lijken in de Koningskloof?’

De vraag klonk als een droge constatering, niet sensatiebelust, en Martin knikte bevestigend.

‘Ja, dat klopt. Zoals jullie ongetwijfeld al hebben gehoord was het meisje een Duitse toeriste, en waarschijnlijk hebben we een tolk no-dig. Denk je dat jij dat aankunt?’

‘Ik heb twee jaar in Duitsland gestudeerd, dus dat moet geen probleem zijn.’

De soep werd gebracht en al na één lepel moest Martin toegeven dat die inderdaad ‘goddelijk’ was. Hij probeerde niet te slurpen, maar gaf zijn pogingen al snel weer op; hij hoopte maar dat ze Michiel van de Hazelhoeve had gelezen: ‘Je moet wel slurpen anders weet je niet dat het soep is…’

‘Het is een beetje vreemd…’ Pia stopte even en nam nog een lepel soep. Af en toe waaide er een zwak briesje langs de tafels, dat heel even verkoeling gaf. Ze volgden met hun blik een mooie ouderwetse kotter, die met klapperende zeilen vooruit probeerde te komen. Het waaide niet hard genoeg om lekker te kunnen zeilen, dus de meeste boten gebruikten de motor. Pia ging verder: ‘Dat Duitse meisje, Tanja heette ze toch? Ze kwam ruim een week geleden bij ons op het bureau en vroeg of we haar konden helpen met de vertaling van een paar artikelen.’

Martins interesse was gewekt. ‘Wat voor artikelen?’

‘Over die meisjes met wie zij gevonden werd. De artikelen gingen over hun verdwijning. Het waren oude artikelen die ze had gekopieerd, waarschijnlijk uit de bibliotheek.’

De lepel rammelde toen hij die van pure opwinding op zijn bord liet vallen. ‘Zei ze waarom ze daar hulp bij wilde hebben?’

‘Nee, en ik heb het ook niet gevraagd. Eigenlijk mogen we zulke dingen niet tijdens werktijd doen, maar midden op de dag waren alle toeristen aan het zwemmen, dus het was rustig. En bovendien leek het voor haar heel belangrijk, ik kreeg een beetje medelijden met het meisje.’

Pia aarzelde: ‘Heeft dit iets met de moord te maken? Ik had misschien eerder moeten bellen om het te vertellen…’

Ze klonk onzeker en Martin haastte zich haar gerust te stellen. Om de een of andere reden vond hij het heel vervelend als zij zich door hem onbehaaglijk zou voelen.

‘Nee, dat kon jij toch niet weten. Maar het is goed dat je het nu vertelt.’

Tijdens de rest van de lunch spraken ze over leukere zaken en haar vrije uur was snel voorbij. Ze haastte zich naar het kleine toeristenbureau dat midden op het plein stond, zodat de collega die na haar ging lunchen niet boos werd. Voordat hij het goed en wel in de gaten had, was ze verdwenen, een veel te snel afscheid. Hij had haar willen vragen of ze niet iets konden afspreken, maar de woorden waren niet over zijn lippen gekomen. Mopperend en vloekend liep hij naar zijn auto, maar op de terugweg naar Tanumshede gingen zijn gedachten onwillekeurig naar wat Pia had verteld, dat Tanja had gevraagd haar te helpen bij het vertalen van artikelen over de verdwenen meisjes. Waarom was ze in hen geïnteresseerd geweest? Wie was ze? Wat was het verband tussen haar, Siv en Mona, een verband dat zij niet zagen?

Het leven was goed. Het leven was zelfs heel goed. Hij kon zich niet herinneren wanneer de lucht zo schoon, de geuren zo sterk en de kleuren zo helder waren geweest. Het leven was echt goed.

Mellberg keek naar Hedström, die in de stoel tegenover hem zat. Een aantrekkelijke vent en een goede politieman. Ja, dat had hij misschien niet eerder in die bewoordingen gezegd, maar nu zou hij van de gelegenheid gebruikmaken. Het was belangrijk dat zijn medewerkers voelden dat ze werden gewaardeerd. Een goede leider geeft met dezelfde vastberadenheid kritiek én lof, had hij ergens gelezen. Hij was tot op heden misschien iets te gul geweest met zijn kritiek – dat kon hij nu in zijn hervonden scherpzinnigheid wel erkennen – maar dat kon natuurlijk worden gecompenseerd.

‘Hoe gaat het met het onderzoek?’

Hedström vertelde hem in grote lijnen wat ze tot op heden hadden gedaan.

‘Uitstekend, uitstekend.’ Mellberg knikte joviaal. ‘Ja, ik heb vandaag een aantal vervelende gesprekken gevoerd. Men vindt het heel belangrijk dat deze zaak snel wordt opgelost zodat het geen verstrekkende gevolgen krijgt voor de toeristenindustrie, zoals ze het zo fraai uitdrukten. Maar daar hoef jij je niet druk om te maken. Ik heb hen persoonlijk verzekerd dat een van de beste mensen van het korps dag en nacht bezig is om de dader achter slot en grendel te krijgen. Ga dus maar door met je goede werk, dan neem ik de bobo’s in de gemeente voor mijn rekening.’

Hedström keek hem verbaasd aan. Mellberg vuurde een brede glimlach op hem af. Ja, de jongen moest eens weten… Het overleg bij Mellberg had ruim een uur geduurd en toen hij terugliep naar zijn kamer, keek Patrik even bij Martin naar binnen. Die was er niet, dus ging Patrik snel naar Hedemyrs en kocht een in plastic verpakte sandwich die hij met een kop koffie in de koffiekamer verorberde. Toen hij klaar was, klonken Martins voetstappen in de gang en Patrik gebaarde dat Martin naar zijn kamer moest komen.

Patrik begon: ‘Is jou de laatste tijd iets vreemds aan Mellberg opgevallen?’

‘Behalve dat hij niet klaagt, geen kritiek levert, de hele tijd zit te glimlachen, flink is afgevallen en kleren draagt die in de jaren negentig in de mode waren – nee.’ Martin glimlachte om te laten zien dat hij het ironisch bedoelde.

‘Er is iets niet pluis. Niet dat je mij hoort klagen. Hij bemoeit zich niet met het onderzoek en vandaag heeft hij me zo geprezen dat ik ervan moest blozen. Maar er is iets…’

Patrik schudde zijn hoofd, maar verder lieten ze hun gedachten over de nieuwe Bertil Mellberg voor wat ze waren, omdat ze heel goed wistendat er dringender zaken moesten worden behandeld.Van som mige dingen moet je gewoon genieten zonder ze in twijfel te trekken.

Martin vertelde over het vergeefse bezoek aan de camping, ze waren niets nuttigs van Liese te weten gekomen. Toen hij vertelde over Pia, dat Tanja haar had gevraagd artikelen over Mona en Siv te vertalen, was Patriks belangstelling gewekt.

‘Ik wist wel dat er een verband was! Maar wat kan het verdomme zijn?’ Hij krabde zich op zijn hoofd.

‘Wat zeiden de ouders gisteren?’

De twee foto’s die Patrik van Albert en Gun had gekregen, lagen op zijn bureau en hij gaf ze aan Martin. Hij beschreef de ontmoetingen met Mona’s vader en Sivs moeder, en kon zijn afkeer van de laatstgenoemde niet verbloemen.

‘Het moet toch een opluchting betekenen dat de meisjes zijn gevonden. Het moet verschrikkelijk zijn om jaar in jaar uit niet te weten waar ze zijn. De onzekerheid is het ergst, zeggen mensen die het kunnen weten.’

‘Ja, laten we hopen dat Pedersen bevestigt dat het tweede skelet inderdaad dat van Siv Lantin is, anders hebben we een probleem.’

‘Ik durf je bijna te beloven dat we daarvan uit kunnen gaan. Nog geen nieuws over de analyse van de aarde die op de skeletten is gevonden?’

‘Nee, helaas. En het is maar de vraag of het wat oplevert. Ze kunnen overal begraven hebben gelegen en zelfs als we erachter komen wat voor soort aarde het is, blijft het zoeken naar een speld in een hooiberg.’

‘Ik richt mijn hoop op het dna. Als we de juiste persoon vinden, hebben we direct zekerheid als we zijn dna met ons materiaal vergelijken.’

‘Ja, we hoeven dus alleen de dader nog maar te vinden.’

Ze zaten een tijdje in stilte na te denken tot Martin de sombere stemming doorbrak en opstond.

‘Als we hier blijven zitten schiet het sowieso niet op. Ik kan maar weer beter aan het werk gaan.’

Hij liet een peinzende Patrik achter.

De stemming tijdens het eten was bedrukt. Dat was op zich niet ongewoon sinds Linda bij hen was ingetrokken, maar vandaag was de sfeer om te snijden. Haar broer had verslag gedaan van Solveigs bezoek aan hun ouders, maar hij leek er niet bijster veel zin in te hebben om lang bij het onderwerp stil te staan. Linda was echter niet van plan zich daardoor te laten hinderen.

‘Dus oom Johannes heeft die meisjes niet vermoord. Papa zal zich nu wel erg beroerd voelen, eerst heeft hij zijn eigen broer beschuldigd en nu blijkt die onschuldig te zijn.’

‘Stil, je moet niet praten over dingen waar je niets van weet.’

Iedereen aan tafel schrok op. Ze hadden Jacob maar zelden zijn stem horen verheffen, als het al ooit was gebeurd. Zelfs Linda leek even geschrokken, maar ze slikte een keer en ging onverdroten verder: ‘Waarom dacht papa eigenlijk dat oom Johannes de dader was? Niemand vertelt mij ooit iets.’

Jacob aarzelde, maar wist ook dat hij haar vragen niet kon tegenhouden en daarom besloot hij haar tegemoet te komen. In elk geval gedeeltelijk.

‘Papa zag een van de meisjes in de auto van Johannes, in de nacht dat ze verdween.’

‘Waarom was papa midden in de nacht aan het autorijden?’

‘Hij was bij mij in het ziekenhuis geweest, en besloot daar niet te overnachten maar weer naar huis te gaan.’

‘Was dat alles? Was dat de reden dat hij Johannes aangaf bij de politie? Ik bedoel, er kunnen allerlei verklaringen voor zijn, misschien gaf hij haar een lift of zo?’

‘Misschien. Maar Johannes ontkende dat hij het meisje die avond überhaupt had gezien, hij zei dat hij op dat tijdstip thuis lag te slapen.’

‘Maar wat zei opa? Was die niet woedend toen Gabriël de politie over Johannes had verteld?’

Linda raakte helemaal gefascineerd. Ze was na de verdwijning van de meisjes geboren en kende alleen flarden van het verhaal. Niemand wilde vertellen wat er eigenlijk was gebeurd, en het meeste van wat Jacob nu zei, was nieuw voor haar.

Jacob snoof. ‘Of opa woedend was? Ja, dat kun je wel zeggen. Hij lag op dat moment in het ziekenhuis, druk bezig mijn leven te redden, en was razend dat papa zoiets had kunnen doen.’

De kinderen waren van tafel gestuurd, anders hadden hun ogen geglinsterd bij het verhaal over hun overgrootvader die het leven van hun vader had gered. Dat verhaal hadden ze al vele, vele malen gehoord maar ze kregen er nooit genoeg van.

Jacob ging verder: ‘Kennelijk was hij zo boos dat hij zijn testament wilde wijzigen en Johannes tot zijn enige erfgenaam benoemen, maar het kwam er niet van en toen overleed Johannes. Als hij niet was doodgegaan, hadden wij misschien in het boswachtershuisje gewoond, in plaats van Solveig en de jongens.’

‘Maar waarom had papa zo’n hekel aan Johannes?’

‘Ja, dat weet ik niet precies. Papa heeft nooit graag over dit onderwerp gepraat, maar opa heeft het een en ander verteld dat het misschien kan verklaren. Oma is bij Johannes’ geboorte overleden en daarna reisden Gabriël en Johannes met hun vader langs de westkust waar opa preken en kerkdiensten hield. Opa vertelde me dat hij al vroeg begreep dat zowel Johannes als Gabriël de gave bezat om te genezen, dus aan het eind van elke dienst moesten ze mensen uit het publiek met een handicap of een ziekte genezen.’

‘Heeft papa dat gedaan? Mensen genezen, bedoel ik? Kan hij dat nog steeds?’

Linda’s mond viel open van verbazing, deze episode van haar familiegeschiedenis was nieuw voor haar en ze durfde maar amper adem te halen uit vrees dat Jacob zich weer zou sluiten en haar niet verder wilde laten delen in wat hij wist. Ze wist dat hij en opa een speciale band hadden gehad, vooral toen bleek dat opa’s beenmerg geschikt was voor donatie aan Jacob, die aan leukemie leed, maar ze had nooit begrepen dat opa hem zoveel had verteld. Linda wist dat opa in de volksmond ‘de Predikant’ werd genoemd en ze had de mensen ook weleens horen mompelen dat hij door bedrog aan zijn vermogen was gekomen, maar die verhalen over Ephraïm beschouwde ze altijd slechts als overdreven legenden. Ze was nog heel klein geweest toen hij doodging, voor Linda was hij niet meer dan een stijve, oude man op familiefoto’s.

‘Nee, dat geloof ik niet.’ Jacob glimlachte even bij de gedachte aan zijn correcte vader als genezer van zieken en kreupelen. ‘Papa heeft dat waarschijnlijk nooit gedaan, en volgens opa was het niet ongebruikelijk dat je het contact met die gave verloor als je in de puberteit kwam. Je kunt er weer mee in contact komen, maar dat is niet zo makkelijk. Ik geloof niet dat Gabriël of Johannes die gave nog bezat toen ze in de puberteit kwamen. En papa had waarschijnlijk een hekel aan Johannes omdat ze zo verschillend waren. Johannes was heel knap en hij kon iedereen heel gemakkelijk voor zich innemen, maar hij ging vreselijk onverantwoordelijk om met alles in zijn leven. Zowel hij als Gabriël had een grote som geld gekregen toen opa nog leefde, maar Johannes had zijn deel er al in een paar jaar doorheen gejaagd. Dat maakte opa razend en in zijn testament benoemde hij Gabriël tot zijn belangrijkste erfgenaam in plaats van het resterende vermogen gelijkelijk tussen beiden te verdelen. Maar, zoals ik al zei, als hij wat langer had geleefd, was hij misschien weer van gedachten veranderd.’

‘Maar er moet meer aan de hand zijn geweest, papa kon Johannes toch niet zo erg haten alleen omdat die knapper en charmanter was? Dat is toch geen reden om je broer bij de politie aan te geven?’

‘Nee, maar als ik moet raden dan denk ik dat het feit dat Johannes er met papa’s verloofde vandoor ging, de druppel was die de emmer deed overlopen.’

‘Wát! Heeft papa een relatie gehad met Solveig? Die vette zeug!’

‘Heb je nooit foto’s van de jonge Solveig gezien? Ik kan je vertellen dat ze echt heel knap was, en zij en papa waren verloofd. Maar op een dag vertelde ze dat ze verliefd was geworden op oom Johannes en met hem ging trouwen. Ik geloof dat papa er helemaal kapot van was. En je weet hoezeer hij wanorde en dramatiek in zijn leven haat.’

‘Ja, hij zal wel volledig geflipt zijn.’

Jacob stond op om aan te geven dat het gesprek was afgelopen. ‘Nu heb je genoeg familiegeheimen gehoord. Maar je begrijpt nu misschien beter waarom er zo’n vijandige sfeer heerst tussen papa en Solveig.’

Linda giechelde. ‘Ik had er alles voor over gehad om een vlieg aan de muur te zijn toen ze papa kwam uitschelden. Dat zal me een vertoning zijn geweest.’

Jacobs mond vertrok ook een beetje. ‘Ja, “vertoning” is waarschijnlijk het goede woord. Maar probeer alsjeblieft een beetje ernstiger te blijven als je papa ziet. Ik kan me moeilijk voorstellen dat hij de humor ervan inziet.’

‘Ja, ik zal me als een braaf meisje gedragen.’

Linda zette de borden in de vaatwasser, bedankte Marita voor het eten en ging naar haar kamer.Voor het eerst in tijden hadden Jacob en zij samen ergens om gelachen. Hij kon best gezellig zijn, als hij zijn best maar deed, dacht Linda en ze vergat voor het gemak dat zij de laatste jaren zelf ook niet echt een lieverdje was geweest.

Ze nam de hoorn van de haak en probeerde Johan te bereiken. Tot haar verbazing merkte ze dat het haar echt interesseerde hoe hij zich voelde.

Laine was bang in het donker. Vreselijk bang. Ondanks alle avonden die ze zonder Gabriël op het landgoed had doorgebracht, had ze er nooit aan kunnen wennen. Vroeger was Linda nog thuis geweest, en voor die tijd Jacob, maar nu was ze helemaal alleen. Ze wist dat Gabri el vaak weg moest voor zijn werk, maar toch voelde ze zich verbitterd. Dit was niet het leven waarvan ze had gedroomd toen ze met een vermogend man trouwde. Niet dat het geld op zich zo belangrijk was geweest. De geborgenheid had haar gelokt. De geborgenheid van Gabri els saaiheid en de geborgenheid van geld op de bank. Ze wilde een ander leven dan dat van haar moeder.

Als kind had ze altijd in angst geleefd voor de woedeaanvallen van haar alcoholistische vader. Hij had het hele gezin getiranniseerd en zijn kinderen tot onzekere mensen gemaakt, die dorstten naar liefde en tederheid. Alleen zij was nog in leven. Haar broer en haar zus waren beiden bezweken aan de duisternis in hen, de een door die duisternis binnen te houden, de ander door die naar buiten te keren. Zelf zat ze daar tussenin, ze deed noch het ene noch het andere, ze was alleen maar onzeker en zwak en ze liet haar gevoelens gewoon smeulen.

Haar onzekerheid was nooit zo tastbaar als wanneer ze’s avonds in haar eentje door de stille kamers liep. Dan herinnerde ze zich het duidelijkst de stinkende adem, de klappen en de liefkozingen die ze’s nachts in het geniep moest verduren.

Toen ze met Gabriël trouwde, had ze echt gedacht dat ze de sleutel had gevonden die het donkere kistje in haar borst kon openen. Maar ze was niet dom, ze wist dat ze een troostprijs was. Die hij nam omdat hij de vrouw die hij eigenlijk wilde hebben, niet kon krijgen. Dat maakte toen niet uit; op een bepaalde manier was het zelfs makkelijker: geen gevoelens die de rustige buitenkant in beroering konden brengen, alleen maar saaie voorspelbaarheid in een eindeloze keten van dagen die elkaar opvolgden. Ze dacht dat dat het enige was dat ze zich wenste.

Vijfendertig jaar later wist ze hoezeer ze zich had vergist. Niets was erger dan eenzaamheid in tweezaamheid, en dat was precies wat ze had gekregen toen ze haar jawoord had gegeven in de kerk van Fjällbacka. Zij en Gabriël hadden parallelle levens geleid. Voor het landgoed gezorgd, hun kinderen opgevoed en bij gebrek aan andere gespreksonderwerpen over het weer en de wind gepraat.

Zij was de enige die wist dat er in Gabriël een andere man schuilde dan degene die hij dagelijks aan zijn omgeving liet zien. In de loop van de jaren had ze hem gadegeslagen, ze had hem in het geheim bestudeerd en heel geleidelijk de man leren kennen die hij had kunnen zijn. Het verbaasde haar dat dit inzicht zo’n groot verlangen in haar had gewekt. Maar Gabriëls andere kant lag zo diep begraven dat ze dacht dat hij zelf niet eens wist dat achter die saaie, beheerste buitenkant een gepassioneerde man schuilging. Ze zag hoeveel woede zich in hem had verzameld, maar ze dacht dat er evenveel liefde was, als ze maar het vermogen had gehad die naar de oppervlakte te lokken.

Zelfs toen Jacob ziek was, waren ze niet nader tot elkaar gekomen. Ze hadden naast elkaar aan zijn bed gezeten – zijn sterfbed hadden ze allebei gedacht – zonder elkaar te kunnen troosten. En vaak had ze het gevoel gehad dat Gabriël helemaal niet wilde dat zij erbij was.

Gabriëls geslotenheid was voor een groot deel te wijten aan zijn vader. Ephraïm Hult was een indrukwekkende man geweest en de mensen met wie hij in contact kwam konden in twee kampen worden verdeeld: vrienden of vijanden. Niemand stond onverschillig tegenover de Predikant, maar Laine begreep hoe moeilijk het moest zijn geweest om in de schaduw van zo’n man op te groeien. Bovendien hadden zijn zonen niet meer van elkaar kunnen verschillen. Johannes was heel zijn korte leven een groot kind gebleven, een levensgenieter die nam wat hij wilde hebben en nooit lang genoeg bleef om te zien wat voor sporen zijn chaos achterliet. Gabriël koos ervoor zich op een tegenovergestelde manier te ontwikkelen. Ze had gezien dat hij zich schaamde voor zijn vader en Johannes, voor hun bombastische gebaren, hun vermogen om overal als een vuurbaken te stralen. Zelf wilde hij verdwijnen in een anonimiteit die de omgeving duidelijk moest maken dat hij niets gemeen had met zijn vader. Gabriël streefde eigenlijk alleen maar naar respect, orde en rechtvaardigheid. Hij sprak nooit over zijn jeugd of over de jaren dat hij met Ephraïm en Johannes door het land trok. Maar Laine wist toch het een en ander, en ze begreep hoe belangrijk het voor haar man was om dat deel van zijn verleden te verbergen dat zo slecht rijmde met het beeld dat hij naar buiten toe wilde laten zien. Dat Ephraïm Jacobs leven had gered, had tegenstrijdige gevoelens bij Gabriël opgeroepen. De vreugde dat er een manier was gevonden om de ziekte te overwinnen, werd vertroebeld door het feit dat zijn vader, en niet hijzelf, de koene ridder was die te hulp kwam schieten. Hij zou er alles voor over hebben gehad om de held van zijn zoon te zijn.

Laines gedachten werden onderbroken door een geluid van buiten. Vanuit haar ooghoek zag ze een schaduw, en daarna nog een, die snel door de tuin liepen. De angst kreeg weer greep op haar. Ze zocht naar de draadloze telefoon en was al helemaal in paniek toen ze die eindelijk op zijn plek in de oplader vond. Met trillende vingers toetste ze het nummer van Gabriëls mobieltje in. Er werd iets door het raam gegooid en ze begon luid te schreeuwen. Het raam was verbrijzeld door een steen die tussen de glassplinters op de vloer lag. Een tweede steen sloeg het raam ernaast kapot en snikkend rende ze de kamer uit naar boven, waar ze zich opsloot in de badkamer terwijl ze gespannen op Gabriëls stem wachtte. In plaats daarvan kwam de voicemail, en ze hoorde de paniek in haar eigen stem toen ze een onsamenhangende boodschap insprak.

Daarna zat ze met haar armen stevig om haar knieën geklemd be-vend op de vloer te luisteren naar eventuele geluiden achter de deur. Ze hoorde niets meer, maar durfde niet van haar plaats te komen.

Toen het ochtend werd, zat ze daar nog steeds.

Erica werd wakker toen de telefoon rinkelde. Ze keek op haar horloge. Halfelf in de ochtend. Ze moest weer in slaap zijn gevallen na de halve nacht te hebben liggen draaien, bezweet en ongemakkelijk.

‘Ja?’ Haar stem klonk slaapdronken.

‘Hoi Erica, sorry, heb ik je wakker gemaakt?’

‘Ja, maar dat geeft niet, Anna. Ik zou toch niet de hele ochtend moeten liggen slapen.’

‘Jawel, slaap zoveel je kunt nu het nog kan. Straks krijg je niet veel slaap meer. Hoe is het trouwens met je?’

Erica maakte van de gelegenheid gebruik en klaagde een poosje over alle beproevingen van de zwangerschap tegen haar zus, die het precies begreep omdat ze zelf twee kinderen had.

‘Arme stakker… De enige troost is dat je weet dat het vroeg of laat over gaat. Hoe gaat het nu Patrik thuis is? Werken jullie elkaar niet op de zenuwen? Ik weet nog dat ik de laatste weken het liefst met rust werd gelaten.’

‘Ik geef toe dat de muren bijna op me afkwamen, dus ik heb niet echt geprotesteerd toen hij aan een moordzaak moest gaan werken.’

‘Een moordzaak? Wat is er gebeurd?’

Erica vertelde over de jonge Duitse die vermoord was en de twee verdwenen vrouwen die waren teruggevonden.

‘Jé, wat vreselijk.’ De lijn begon te kraken.

‘Waar zijn jullie? Is het leuk op de boot?’

‘Ja, het is geweldig. Emma en Adrian vinden het prachtig en als het aan Gustav ligt, zijn ze binnenkort volleerde zeilers.’

‘Gustav, ja. Hoe gaat het tussen jullie? Is hij al rijp genoeg om aan de familie te worden voorgesteld?’

‘Daarom bel ik eigenlijk. We zijn nu in Strömstad en zijn van plan naar het zuiden te varen. Je moet eerlijk zeggen als het je te druk wordt, maar eigenlijk wilden we morgen een dagje in Fjällbacka blijven en even op bezoek komen. We slapen op de boot, dus je hebt niet veel last van ons, en je moet echt zeggen als het je te veel wordt, maar het zou zo verschrikkelijk leuk zijn om je buik te zien.’

‘Natuurlijk zijn jullie welkom. Dan en zijn vriendin komen morgen barbecuen, en het is geen enkel probleem om een paar extra hamburgers op de grill te leggen.’

‘O, wat leuk, dan krijg ik dat lammetje eindelijk ook te zien.’

‘Nou, Patrik heeft me gezegd dat ik aardig tegen haar moet zijn, dus nu moet jij niet ook beginnen…’

‘Ja, maar dit vereist natuurlijk wel wat extra voorbereiding. We moeten nagaan welke muziek tegenwoordig populair is bij de kids en welke kleren hot zijn en of lipgloss met een smaakje nog wel in is. We doen als volgt: als jij mtv checkt, koop ik wel een paar roddelbladen. Bestaat Starlet trouwens nog steeds, misschien is dat een idee.’

Erica schudde van het lachen. ‘Houd op, ik ga dood. Wees nou maar lief… En trouwens, wie in een glazen huis woont, moet niet met stenen gooien. Wij hebben Gustav nog niet ontmoet, dus wat ons betreft kan hij ook maar zo een enorme lijperd blijken.’

‘Tja, lijperd is niet echt een woord dat ik op Gustav vind slaan.’

Erica begreep dat Anna haar schertsende commentaar helemaal niet waardeerde. Haar zusje kon zo vreselijk teergevoelig zijn.

‘Ik vind dat ik heb geboft dat iemand als Gustav mijn kant zelfs maar heeft opgekeken, ik ben tenslotte een alleenstaande moeder. Hij hoeft maar in het adelsboek te kijken, en toch kiest hij mij. Dat zegt heel wat over hem, vind ik. Ik ben de eerste vrouw die niet in het adelsboek voorkomt, met wie hij een relatie begint, dus ik heb echt geluk gehad.’

Erica vond ook dat dat heel wat over hem zei, maar niet op de manier die haar zus bedoelde. Anna had mannen nooit goed kunnen beoordelen en de manier waarop ze over Gustav sprak, verontrustte Erica nogal. Maar ze besloot de man niet op voorhand te veroordelen, hopelijk kon ze haar bange vermoedens terzijde schuiven zodra ze hem ontmoette.

Ze vroeg opgewekt: ‘Hoe laat komen jullie?’

‘Rond een uur of vier, schikt dat?’

‘Dat komt heel goed uit.’

‘Dan zien we elkaar morgen, doei.’

Toen ze had opgehangen voelde Erica zich werkelijk bezorgd. Iets in Anna’s geforceerde toonval deed haar zich afvragen hoe goed de relatie met de fantastische Gustav af Klint eigenlijk was voor haar zusje.

Ze was zo blij geweest toen Anna scheidde van Lucas Maxwell, de vader van haar kinderen. Anna was zelfs aan een studie kunstgeschiedenis begonnen, een oude droom die ze nu eindelijk kon verwezenlijken. Ze had het geluk gehad een parttimebaan bij het veilingwezen in Stockholm te vinden. Daar had ze Gustav leren kennen. Hij kwam uit een zeervooraanstaande adellijke familieen beheerde het familielandgoed in de provincie Hälsingland, dat ooit door koning Gustav Vasa aan zijn voorvaderen was geschonken. Gustavs familie ging om met het koninklijk huis en als zijn vader verhinderd was, ging Gustav naar de jaarlijkse jachtpartij van de koning. Dit had Anna allemaal aan Erica verteld, maar Erica was in het uitgaansleven van Stockholm net iets te veel van die lummels uit de upper class tegengekomen, en voelde daarom een zekere ongerustheid. Maar ze had Gustav nog nooit ontmoet, misschien was hij heel anders dan die andere rijke erfgenamen, die zich, verscholen achter hun façade van geld en titels, allerlei vrijheden veroorloofden en zich in gelegenheden als Riche en Spy Bar als zwijnen gedroegen. Ze zou het morgen wel merken. Ze hoopte dat ze ernaast zat en dat Gustav van een heel ander kaliber was. Er was niemand die ze een beetje geluk en stabiliteit meer gunde dan Anna.

Ze zette de ventilator aan en bedacht hoe ze haar dag zou besteden. Haar vroedvrouw had verteld dat het hormoon oxytocine, dat steeds meer wordt aangemaakt naarmate de bevalling nadert, bij zwangere vrouwen een sterke nestdrang veroorzaakt. Dat verklaarde waarom Erica de afgelopen weken bijna manisch en alsof haar leven ervan afhing alles in huis was gaan sorteren, nummeren en catalogiseren. Ze was helemaal gefixeerd op het idee dat ze daarmee klaar moest zijn voordat de baby kwam, en nu naderde ze het stadium waarin er in huis niet veel meer te doen viel. De klerenkasten waren netjes, de kinderkamer was klaar, de bestekladen waren gesopt. Alleen de kelder moest nog worden opgeruimd, daar lag nog allerlei rommel. Erica kwam puffend overeind en pakte resoluut de draagbare ventilator onder haar arm. Ze kon maar beter opschieten, voordat Patrik haar betrapte.

Hij had vijf minuten pauze genomen en zat in de zon voor het politiebureau een ijsje te eten, toen Gösta zijn hoofd door een van de vensteropeningen stak en riep: ‘Patrik, kun je even aan de telefoon komen?’

Patrik hapte snel het laatste stukje Magnum van het stokje en ging naar binnen. Hij pakte de hoorn die op Gösta’s bureau lag en was verbaasd toen hij hoorde wie er belde. Na een kort gesprek, waarin hij een aantal aantekeningen neerkrabbelde, hing hij op en zei tegen Gösta, die hem vanuit zijn bureaustoel had gadegeslagen: ‘Zoals je hoorde heeft iemand de ramen bij Gabriël Hult ingegooid. Ga je mee een kijkje nemen?’

Gösta leek een beetje verbaasd dat Patrik hem vroeg en niet Martin, maar hij knikte.

Toen ze een poosje later over de oprijlaan reden, zuchtten ze allebei even jaloers. Het landhuis waarin Gabriël Hult resideerde was werkelijk magnifiek. Het glansde als een witte parel tussen het groen, en de iepen, die de oprijlaan omzoomden, bogen eerbiedig in de wind. Patrik bedacht dat Ephraïm Hult wel een heel goede predikant moest zijn geweest dat hij dit allemaal had gekregen.

Zelfs het gekraak onder hun voeten toen ze over het grindpad naar het bordes liepen, voelde extra luxueus en hij was heel benieuwd hoe het er binnen zou uitzien.

Gabriël Hult deed zelf open, en Patrik en Gösta veegden hun voeten af aan de deurmat voordat ze de hal in stapten.

‘Fijn dat jullie zo snel konden komen. Mijn vrouw is erg geschokt over het gebeurde. Ik was weg voor zaken, dus ze was gisteravond alleen thuis.’

Terwijl hij praatte, ging hij hen voor naar een grote mooie kamer, met hoge ramen waardoor het zonlicht binnenviel. Op een witte bank zat een vrouw met een angstige gelaatsuitdrukking, maar ze stond op om hen te begroeten.

‘Laine Hult. Fijn dat jullie zo snel konden komen.’

Ze ging weer zitten, Gabriël gebaarde naar de bank tegenover die van Laine, en Patrik en Gösta namen daarop plaats. Ze voelden zich geen van beiden op hun gemak. Ze hadden zich niet in het pak gestoken toen ze naar hun werk waren gegaan, en hadden allebei een korte broek aan. Patrik had in elk geval nog een net T-shirt aan, maar Gösta droeg een behoorlijk oud overhemd met korte mouwen en van een synthetische stof met een mintgroen patroon. Het contrast was des te groter omdat Laine een fris pakje van natuurkleurig linnen droeg en Gabriël gekleed was in een driedelig kostuum. Dat moest behoorlijk warm en zweterig zijn, dacht Patrik en hij hoopte maar dat Gabriël in de zomer niet altijd zo gekleed hoefde te gaan. Maar het was moeilijk je Gabriël in vrijetijdskleding voor te stellen en hij leek niet eens te transpireren in zijn donkerblauwe pak, terwijl Patrik bij de gedachte alleen dat hij in dit jaargetijde iets dergelijks zou moeten dragen, al nat werd onder zijn armen.

‘Uw man heeft door de telefoon vrij kort gemeld wat er is voorgevallen, maar zou u het misschien wat uitgebreider kunnen vertellen?’

Patrik glimlachte geruststellend naar Laine en pakte zijn kleine notitieblok en een pen. Hij wachtte.

‘Ja, ik was gisteren alleen thuis. Gabriël moet vaak weg voor zaken, dus dat zijn veel eenzame nachten.’

Patrik hoorde het verdriet in haar stem en hij vroeg zich af of Gabri el Hult dat ook had gehoord. Ze ging verder: ‘Ik weet dat het stom klinkt, maar ik ben enorm bang in het donker, dus meestal gebruik ik maar twee kamers als ik alleen ben, mijn slaapkamer en de televisiekamer die daarnaast ligt.’

Het viel Patrik op dat ze ‘mijn’ slaapkamer zei en hij stond er even bij stil hoe verdrietig het was als getrouwde mensen niet eens samen sliepen. Dat zou hem en Erica nooit overkomen.

‘Ik wilde net Gabriël bellen toen ik buiten iets zag bewegen. Nog geen tel later vloog er iets door een van de ramen aan de korte kant van het huis, links van waar ik stond. Ik zag nog dat het een grote steen was en toen verbrijzelde een tweede het raam ernaast. Daarna hoorde ik alleen het geluid van rennende voeten en ik zag twee schaduwen in de richting van de bosrand verdwijnen.’

Patrik maakte aantekeningen met korte steekwoorden. Gösta had sinds ze waren binnengekomen nog geen woord gezegd, behalve zijn naam toen hij zich aan Gabriël en Laine voorstelde. Patrik keek hem met een vragende blik aan om te zien of er iets was waarover hij duidelijkheid wilde, maar Gösta bestudeerde zwijgend zijn nagelriemen. Ik had net zo goed een deurstopper kunnen meenemen, dacht Patrik.

‘Hebben jullie enig idee wat het motief van de daders zou kunnen zijn geweest?’

Het antwoord van Gabriël, die leek te onderbreken wat Laine net wilde gaan zeggen, kwam snel. ‘Nee, of het moet doodgewone jaloezie zijn. Het heeft de mensen altijd gestoken dat onze familie op dit landgoed woont, en in de loop van de jaren zijn er regelmatig dronken lui op het terrein geweest. Onschuldige kwajongensstreken en daar zou het ook bij zijn gebleven als mijn vrouw er niet op had gestaan de politie in te lichten.’

Hij keek met een misnoegde blik naar Laine, die voor de eerste keer tijdens het gesprek liet zien dat er een beetje leven in haar zat door boos terug te kijken. De opstandigheid in die handeling leek een smeulend vonkje in haar aan te wakkeren, want zonder haar man nog eens aan te kijken zei ze rustig tegen Patrik: ‘Ik vind dat jullie met Robert en Johan Hult moeten praten, dat zijn de neven van mijn man, en hun vragen waar ze gisteren waren.’

‘Laine, dat is toch helemaal niet nodig!’

‘Jij was hier gisteren niet, dus jij weet helemaal niet hoe eng het is als er van een meter afstand stenen door de ramen vliegen. Ik had wel geraakt kunnen worden. En je weet even goed als ik dat het die twee idioten waren die hier zijn geweest!’

‘Laine, we hadden toch afgesproken…’ Gabriël sprak met samengeknepen lippen en zijn kaakspieren stonden strak gespannen.

‘Jíj hebt dat afgesproken!’ Laine negeerde haar echtgenoot en wendde zich weer tot Patrik, gesterkt door haar eigen ongebruikelijke blijk van moed.

‘Zoals ik al zei heb ik ze niet gezien, maar ik durf te zweren dat het Johan en Robert waren. Hun moeder, Solveig, was hier eerder op de dag geweest en had zich heel vervelend gedragen en die twee zijn echte rotte appelen, dus… maar ja, dat weten jullie, jullie hebben tenslotte vaker met hen van doen gehad.’

Ze gebaarde naar Patrik en Gösta, die alleen maar instemmend konden knikken. Het was waar dat de politie met een zorgwekkende regelmaat bij de beruchte gebroeders Hult langs moest gaan; dat was al zo toen Johan en Robert nog puistige jongens waren.

Laine keek uitdagend naar Gabriël om te zien of hij haar durfde te genspreken, maar hij haalde slechts gelaten zijn schouders op, alsof hij wilde zeggen dat hij zijn handen in onschuld waste.

‘Wat was de aanleiding van de ruzie met hun moeder?’ vroeg Patrik.

‘Dat mens heeft niet veel aanleiding nodig, ze heeft ons altijd al gehaat, maar dat ze gisteren overstuur was, kwam door het nieuws over de meisjes die jullie in de Koningskloof hebben gevonden. Met haar beperkte intelligentie had ze de conclusie getrokken dat die vondst het bewijs leverde dat Johannes, haar man, ten onrechte was beschuldigd en daar gaf ze Gabriël de schuld van.’

Laines stem ging omhoog van verontwaardiging en ze wees met opgeheven hand naar haar man, die inmiddels deed alsof hij mentaal niet bij het gesprek was betrokken.

‘Ja, in de papieren over de verdwijningen las ik dat u uw broer bij de politie hebt aangegeven als verdachte. Kunt u daar wat meer over vertellen?’

Gabriëls gezicht vertrok nauwelijks merkbaar, het was slechts een kleine indicatie dat hij de vraag vervelend vond, maar zijn stem klonk rustig toen hij antwoordde. ‘Het is allemaal jaren geleden gebeurd. Maar als u wilt weten of ik volhoud dat ik mijn broer samen met Siv Lantin heb gezien, dan is het antwoord ja. Ik was van het ziekenhuis in Uddevalla, waar mijn zoon lag die toen leukemie had, met de auto onderweg naar huis. Op de weg naar Bräcke kwam ik de auto van mijn broer tegen. Ik vond het nogal vreemd dat hij midden in de nacht op pad was, daarom keek ik wat beter en toen zag ik het meisje op de passagiersstoel zitten met haar hoofd op mijn broers schouder. Het leek alsof ze sliep.’

‘Hoe wist u dat het Siv Lantin was?’

‘Dat wist ik niet, maar ik herkende haar meteen toen ik later de foto in de krant zag. Ik wil er echter wel op wijzen dat ik nooit heb gezegd dat mijn broer de meisjes heeft vermoord, ik heb hem niet als moordenaar aangewezen, zoals de mensen in het dorp beweren. Ik heb alleen gemeld dat ik hem met het meisje heb gezien, omdat ik vond dat dat mijn burgerplicht was. Het had niets te maken met een eventueel conflict tussen ons, of met wraak zoals sommigen beweerden. Ik heb verteld wat ik heb gezien, en ik heb het de politie laten uitzoeken. Kennelijk zijn er nooit bewijzen tegen Johannes gevonden, daarom vind ik deze hele discussie nu overbodig.’

‘Maar wat dacht u er zelf van?’ Patrik keek Gabriël nieuwsgierig aan. Hij kon zich niet goed voorstellen dat iemand zo gewetensvol was dat hij zijn eigen broer aangaf.

‘Ik denk helemaal niets, ik houd me bij de feiten.’

‘Maar u kende uw broer toch. Denkt u dat hij in staat was tot het plegen van een moord?’

‘Mijn broer en ik hadden niet veel gemeen. Ik heb me weleens afgevraagd of we wel dezelfde genen hadden, zo verschillend waren we. U vraagt mij of ik denk dat hij in staat was iemand van het leven te beroven?’ Gabriël spreidde zijn handen. ‘Ik weet het eerlijk gezegd niet, ik kende mijn broer niet goed genoeg om die vraag te kunnen beantwoorden. En bovendien lijkt ze inmiddels overbodig, gezien de laatste ontwikkelingen, is het niet?’

Daarmee beschouwde hij het gesprek als beëindigd, hij stond op uit zijn fauteuil. Patrik en Gösta begrepen de niet bijster subtiele hint en namen afscheid.

‘Wat vind je ervan, zullen we de jongens even aan de tand voelen over wat ze gisteravond hebben uitgespookt?’

De vraag was retorisch gesteld en Patrik reed al in de richting van Johans en Roberts huis zonder op Gösta’s antwoord te wachten. De slapheid van de oudere man tijdens het verhoor ergerde hem. Wat was er nodig om deze oude zonderling wakker te schudden? Zijn pensioen kwam weliswaar steeds dichterbij, maar hij was nog in dienst en je mocht toch verwachten dat hij zijn werk deed.

‘En, wat is jouw mening over dit alles?’ De irritatie in Patriks stem was duidelijk hoorbaar.

‘Dat ik niet weet welk alternatief het ergst is: dat we een moordenaar hebben die in twintig jaar minstens drie meisjes heeft vermoord en van wie we absoluut niet weten wie het is, of dat het werkelijk Johannes Hult was die Siv en Mona heeft gemarteld en vermoord en dat iemand hem nu kopieert. Wat het eerste alternatief betreft, zouden we misschien de gevangenisregisters nader moeten bekijken. Heeft er iemand gevangengezeten tussen de verdwijning van Siv en Mona en de moord op het Duitse meisje? Dat zou een verklaring voor de pauze kunnen zijn.’ Gösta’s stem klonk bedachtzaam en Patrik keek hem verbaasd aan. De oudere man was toch niet zo wazig als hij had gedacht.

‘Dat zou vrij makkelijk gecontroleerd kunnen worden. In Zweden zitten niet zoveel mensen twintig jaar gevangen. Zoek jij het uit als we weer op het bureau zijn?’

Gösta knikte en keek daarna zwijgend door het zijraam.

De weg naar de oude boswachterswoning werd steeds slechter; hemelsbreed was het maar een kort stukje van het huis van Gabriël en Laine naar het kleine huisje van Solveig en de jongens, maar het verschil was aanzienlijk. Het erf leek wel een schroothoop. Er stonden drie auto’s in verschillende stadia van verval, en verder nog een heleboel andere rotzooi van ondefinieerbare aard. Deze mensen waren kennelijk echte verzamelaars, en Patrik vermoedde dat ze er ook flink wat goederen tussen zouden vinden die uit vakantiehuisjes in de omgeving waren gestolen. Maar daar kwamen ze vandaag niet voor, ze moesten prioriteiten stellen.

Robert kwam op hen af vanuit een schuurtje waarin hij aan een van de oude autowrakken had staan sleutelen. Hij was gekleed in een smerige overall die een verschoten blauwgrijze kleur had. Zijn handen zaten onder de olie en hij had kennelijk in zijn gezicht gewreven, want ook daar zaten strepen en vlekken. Hij veegde zijn handen af aan een dot poetskatoen terwijl hij op hen afkwam.

‘Wat willen jullie nou weer? Als jullie hier gaan zoeken, wil ik eerst de juiste documenten zien.’ Zijn stem klonk familiair. Terecht, want ze hadden elkaar in de loop van de jaren vaak ontmoet.

Patrik hief zijn handen in een afwerend gebaar op. ‘Rustig maar, we gaan nergens naar zoeken. We willen alleen even met je praten.’

Robert keek hen achterdochtig aan, maar toen knikte hij.

‘We willen je broer ook spreken. Is hij thuis?’

Robert knikte onwillig en schreeuwde naar het huis: ‘Johan, de politie is hier. Ze willen met ons praten!’

‘Kunnen we niet even binnen gaan zitten?’

Zonder het antwoord af te wachten liep Patrik naar de deur, met Gösta in zijn kielzog. Robert had geen andere keus dan mee te gaan. Hij nam niet de moeite zijn overall uit te trekken of zich te wassen. Omdat Patrik in het verleden diverse keren een verrassingsbezoekje aan het huis had afgelegd, wist hij dat daar ook geen reden toe was: het vuil zat overal. Jaren geleden moet het ongetwijfeld een gezellig huis zijn geweest, al was het klein. Maar jaren van verwaarlozing hadden alles in een zootje veranderd. Het behang was somber bruin, met losse banen en heel veel vlekken. En alle rommel leek ook bedekt door een dun, vettig vlies.

De beide politiemannen knikten naar Solveig die aan de wankele keukentafel met haar albums bezig was. Haar donkere haar hing in slierten langs haar hoofd en toen ze nerveus haar pony uit haar ogen veegde, glommen haar vingers van het vet. Onbewust veegde Patrik zijn handen af aan zijn korte broek, waarna hij voorzichtig op het punt je van een van de stoelen ging zitten. Johan kwam uit een aangrenzende kleine kamer en nam met een stuurs gezicht naast zijn moeder en broer plaats op de keukenbank. Toen ze zo naast elkaar zaten, zag Patrik hoeveel ze op elkaar leken. Solveigs vroegere schoonheid was als een echo in de gezichten van de jongens terug te vinden. Patrik had gehoord dat Johannes ook een knappe man was geweest, en als zijn zonen hun rug rechtten, zouden zij er ook niet onverdienstelijk uitzien. Nu verleende een soort vluchtigheid hen een nogal gladde uitstraling. Oneerlijkheid was waarschijnlijk het woord waarnaar Patrik zocht. Als een uiterlijk oneerlijk kon zijn, klopte die beschrijving in elk geval voor Robert. Patrik koesterde nog steeds enige hoop voor Johan; de keren dat hij hen ambtshalve was tegengekomen, had de jongste broer altijd een minder verharde indruk gemaakt dan de oudste. Patrik meende bij Johan soms een zekere ambivalentie te bespeuren tegen-over de carrière die hij in navolging van Robert had gekozen. Het was jammer dat Robert zoveel invloed op hem had, anders zou Johan voor een heel ander leven kunnen kiezen. Maar het was nu eenmaal zoals het was.

‘Wat is er nu weer, verdomme?’ Johan stelde dezelfde stuurse vraag als zijn broer.

‘We wilden even horen wat jullie gisteravond hebben uitgespookt. Hebben jullie misschien bij jullie oom en tante stenen door de ramen gegooid?’

De broers wisselden een samenzweerderige blik voordat ze een masker van totale onwetendheid opzetten.

‘Nee, waarom zouden we zoiets doen? We waren gisteravond de he-le avond thuis, is het niet, mama?’

Ze draaiden zich allebei om naar Solveig en zij knikte bevestigend. Ze had de albums tijdelijk dichtgeslagen en luisterde gretig naar het gesprek tussen haar zonen en de politie.

‘Ja, ze waren gisteren allebei hier. We hebben met zijn drieën televisie gekeken. Het was een gezellig familieavondje.’ Ze nam niet de moeite haar ironische toonval te verbergen.

‘En Johan en Robert zijn niet even weggeweest? Rond een uur of tien?’

‘Nee, ze zijn geen minuut weggeweest. Voor zover ik me kan herinneren zijn ze niet eens naar de plee gegaan.’ Nog steeds dezelfde ironische toon terwijl haar zonen maar zaten te grijnzen.

‘Iemand heeft gisteren dus een paar ramen bij hen vernield. Dan hebben ze het zeker wel in hun broek gedaan van angst?’

De grijns ging nu over in een regelrechte lach en Patrik moest aan Beavis and Butt-Head denken.

‘Alleen jullie tante. Gabriël was weg, ze was gisteren dus alleen thuis.’

De teleurstelling stond op hun gezicht geschreven. Ze hadden waarschijnlijk gehoopt beiden bang te maken en er niet op gerekend dat Gabriël niet thuis zou zijn.

‘Ik hoorde dat jij, Solveig, gisteren ook een bezoekje aan het landgoed hebt gebracht, en dreigementen hebt geuit. Kun je daar iets meer over zeggen?’

Gösta had het woord genomen en Patrik en de gebroeders Hult keken hem verbaasd aan.

Solveig lachte rauw. ‘Zo, ze zeiden dus dat ik ze heb bedreigd. Nou, ik heb niets gezegd wat ze niet verdienden. Gabriël heeft mijn man aangewezen als moordenaar. Hij heeft hem van het leven beroofd, alsof hij hem zelf aan de strop had opgehangen.’

Bij het horen van de manier waarop zijn vader was doodgegaan, begon een spier in Roberts gezicht te trekken en Patrik herinnerde zich ineens dat hij had gelezen dat Robert zijn dode vader had gevonden.

Solveig vervolgde haar tirade: ‘Gabriël heeft Johannes altijd gehaat. Sinds ze klein waren was hij al jaloers op hem. Johannes was alles wat Gabriël niet was, en dat wist hij. Ephraïm trok Johannes altijd voor en dat kan ik wel begrijpen. Je mag weliswaar geen onderscheid maken tussen je kinderen,’ ze knikte naar de jongens naast haar op de bank, ‘maar Gabriël was een kouwe kikker, terwijl Johannes bruiste van het leven. En ik kan het weten, eerst was ik met de ene verloofd en later met de andere. Gabriël liet zich met geen mogelijkheid opwinden. Hij was altijd zo vervloekt correct en wilde wachten tot we getrouwd waren. Dat werkte me op de zenuwen. Toen raakte zijn broer in mij geïnteresseerd en dat was iets heel anders. Zijn handen konden overal tegelijk zijn en als hij alleen al naar me keek, stond ik in vuur en vlam.’ Solveig grinnikte en staarde voor zich uit, alsof ze de hete nachten uit haar jeugd herbeleefde.

‘Verdomme ma, houd je mond.’

De afkeer was van de gezichten van de zonen af te lezen, ze wilden kennelijk geen details over het amoureuze verleden van hun moeder horen. Op Patriks netvlies verscheen het beeld van een naakte Solveig, die wellustig met haar vettige lichaam kronkelde, en hij knipperde even met zijn ogen om dat beeld weer kwijt te raken.

‘Toen ik dus hoorde dat er een meisje was vermoord en dat Siv en Mona waren gevonden, ben ik naar ze toe gegaan om ze de waarheid te zeggen. Uit pure jaloezie en gemeenheid heeft Gabriël het leven van Johannes en mij en de jongens verpest, maar eindelijk kijkt de waarheid de mensen in de ogen. Nu mogen ze zich schamen, nu zullen ze weten dat ze naar de verkeerde broer hebben geluisterd en ik hoop dat Gabriël in de hel zal branden vanwege zijn zonden.’

Ze werd weer bijna net zo razend als de dag ervoor en Johan legde een kalmerende en tegelijk waarschuwende hand op haar arm.

‘Nou, wat de reden ook is, je mag mensen niet bedreigen. En je mag ook geen stenen door de ramen gooien.’ Patrik keek veelbetekenend naar Robert en Johan en liet merken dat hij de verklaring van hun moeder over een gezellig avondje thuis voor de buis geen moment geloofde. Zij wisten dat hij het wist en hij vertelde hun nu dat hij van plan was hen in de gaten te houden. Ze mompelden slechts ten antwoord. Solveig leek de waarschuwende hint echter te negeren en had rode vlekken van woede op haar wangen.

‘Trouwens, Gabriël is niet de enige die zich moet schamen! Wanneer biedt de politie eigenlijk haar verontschuldigingen aan? Door bij ons op de boerderij alles binnenstebuiten te keren en Johannes in een politiewagen mee te nemen voor verhoor, hebben jullie ook een aandeel gehad in zijn dood. Is het geen tijd voor een excuus?’

Voor de tweede keer nam Gösta het woord: ‘Voordat we echt weten wat er met de drie meisjes is gebeurd, worden er geen verontschuldigingen aangeboden. En zolang het onderzoek loopt, wil ik dat jij je fatsoenlijk gedraagt, Solveig.’ De vastheid in Gösta’s stem leek van een onverwachte plek te komen.

Toen ze weer in de auto zaten vroeg Patrik verbaasd: ‘Kennen Solveig en jij elkaar?’

Gösta bromde. ‘Wat is kennen? Ze is even oud als mijn jongste broer en toen we nog klein waren, kwam ze vaak bij ons thuis. Toen ze een tiener was, kende iedereen Solveig. Ze was het mooiste meisje in de wijde omgeving moet je weten, al is dat moeilijk voor te stellen als je haar tegenwoordig ziet. Het is heel jammer dat haar leven en dat van de jongens zo’n foute wending heeft genomen.’ Hij schudde spijtig zijn hoofd. ‘En ik kan haar niet eens beloven dat ze gelijk heeft als ze zegt dat Johannes onschuldig is gestorven. We weten tenslotte helemaal niks!’

Gefrustreerd sloeg hij met zijn vuist op zijn dij. Patrik had het idee dat hij naar een beer keek die uit zijn winterslaap ontwaakt.

‘Controleer jij de gevangenissen als we terug zijn?’

‘Ja, ja, dat heb ik toch al gezegd! Ik begrijp een instructie als ik die krijg. Bevelen van een snotaap die maar amper droog is achter de oren…’ Gösta keek somber door de autoruit.

We hebben nog een lange weg te gaan, dacht Patrik vermoeid.

Erica merkte dat ze het fijn vond dat Patrik die zaterdag thuisbleef. Hij had beloofd het weekend vrij te nemen en nu tuften ze in hun houten bootje langs de klippen. Ze hadden het geluk gehad bijna net zo’n boot te vinden als Erica’s vader Tore had gehad. Dat was het enige type boot dat zij wilde hebben. Zeilen had ze nooit bijzonder leuk gevonden, ondanks een paar lessen op de zeilschool, en een plastic motor-boot ging weliswaar sneller, maar wie had er nu haast op het water?

Het geluid van de motor was voor haar het geluid van haar jeugd. Als klein kind had ze vaak op de warme houten bodem gelegen met het slaapverwekkende gebonk in haar oren. Gewoonlijk zat ze het liefst op de verhoogde voorsteven voor het windscherm, maar in haar huidige, op zijn zachtst gezegd minder gracieuze toestand durfde ze dat niet aan en nu zat ze op een van de banken achter de beschuttende schermen. Patrik stond aan het roer, met de wind in zijn bruine haar en een glimlach op zijn gezicht. Ze waren vroeg vertrokken om de toeristen voor te zijn, en de lucht was fris en helder. De boot werd met regelmatige tussenpozen bespat met zout water, en Erica proefde het zout in de lucht die ze inademde. Het was moeilijk je voor te stellen dat ze een klein mensje in zich droeg dat over een paar jaar naast Patrik op de achtersteven zou zitten, in een groot oranje zwemvest met een brede kraag, zoals zij zo vaak naast haar vader had gezeten.

Haar ogen begonnen te branden bij het idee dat haar vader zijn kleinkind nooit zou zien. Haar moeder ook niet, maar omdat zij zich nooit noemenswaardig om haar dochters had bekommerd, dacht Erica niet dat haar kind zoveel gevoelens bij haar moeder zou hebben opgewekt. Ze had ook altijd onnatuurlijk stijf op Anna’s kinderen gereageerd en hen alleen onhandig omhelsd als de situatie en de omgeving dat leken te eisen. De bitterheid welde in Erica op, maar ze slikte het nare gevoel weg. Op donkere momenten was ze bang dat het moederschap voor haar even belastend zou blijken te zijn als het voor Elsy was geweest; dat ze in één klap in haar koude, ontoegankelijke moeder zou veranderen. Het logische deel van haar hersenen zei dat die angst belachelijk was, maar angst was niet logisch en het gevoel was er wel degelijk. Anderzijds was Anna een warme en liefdevolle moeder voor Emma en Adrian, dus waarom zou zij ook niet zo worden, probeerde ze zichzelf gerust te stellen. Ze had in elk geval de juiste vader voor het kind gekozen, dacht ze toen ze naar Patrik keek. Zijn kalmte en zekerheid compenseerden haar eigen rusteloosheid op een manier die ze nooit eerder met iemand had meegemaakt. Hij zou een geweldige vader worden.

Ze gingen in een kleine beschutte baai aan land en legden hun badlakens op de kale klippen. Dit had ze gemist toen ze in Stockholm woonde. De scherenkust, met haar bossen en plantengroei, was daar heel anders en had op de een of andere manier een rommelige en opdringerige indruk gemaakt. De bewoners van de westkust noemden de kust van Stockholm minachtend een overstroomde tuin. De westelijke scherenkust was heel zuiver in haar eenvoud. In de roze en grijze kristallen van het graniet reflecteerde het water en alles stak hartverscheurend mooi af tegen de wolkeloze hemel. Kleine bloemen in de spleten vormden de enige vegetatie en in dat schrale milieu kwam hun schoonheid dubbel tot haar recht. Erica deed haar ogen dicht en voelde hoe ze weggleed in een behaaglijke slaap, bij het geluid van het klokkende water en de boot die zachtjes aan het meertouw trok.

Toen Patrik haar voorzichtig wakker maakte, wist ze eerst niet goed waar ze was. Het scherpe zonlicht verblindde haar even toen ze haar ogen opensloeg, en Patrik was slechts een donkere schaduw die boven haar uittorende. Toen realiseerde ze zich dat ze bijna twee uur had geslapen en nu echt trek had in de meegebrachte koffie.

Ze schonken de koffie uit de thermosfles in twee grote mokken en aten er kaneelbolletjes bij. Koffiedrinken was nergens zo lekker als langs het water, en ze genoten met volle teugen. Erica kon zich niet inhouden en begon over het verboden gespreksonderwerp.

‘Hoe gaat het eigenlijk?’

‘Zo, zo. Eén stap vooruit en twee stappen terug.’ Patriks antwoord was kort. Het was duidelijk dat hij niet wilde dat het kwaad dat zich in zijn werk had opgedrongen, de zonovergoten stilte zou binnenvallen. Maar Erica’s nieuwsgierigheid was te groot en ze kon het niet nalaten verder te vragen.

‘Hadden jullie iets aan de artikelen die ik heb gevonden? Denken jullie dat het allemaal iets met de familie Hult te maken heeft, of had Johannes Hult gewoon pech dat hij erbij betrokken raakte?’

Patrik zuchtte met de mok tussen zijn handen. ‘Wist ik het maar. Die hele familie lijkt een vreselijk wespennest en ik zou het liefst niet in hun onderlinge relaties willen wroeten. Maar er is iets wat niet goed voelt, en ik weet niet of dat wel of niet met de moorden te maken heeft. Het is geen prettige gedachte dat wij er misschien aan hebben bijgedragen dat een onschuldige man zelfmoord pleegde, dus ik hoop eigenlijk dat de politie er niet helemaal naast zat. Gabriëls getuigenverklaring was tenslotte het enige zinnige dat ze hadden toen de meisjes verdwenen. Maar we kunnen ons niet alleen op de Hults richten, we zoeken dus vrij breed.’ Hij zweeg, maar ging na een paar tellen verder. ‘Ik wil er liever niet over praten. Op dit moment wil ik aan iets anders denken.’

Erica knikte. ‘Ik beloof je dat ik niets meer zal vragen. Nog een bolletje?’

Daar zei hij geen nee tegen, en na een paar uur lezen en zonnen was het tijd om weer naar huis te gaan en voorbereidingen te treffen voor de barbecue. Op het laatste moment hadden ze besloten ook Patriks vader en diens vrouw uit te nodigen, dus behalve de kinderen moesten er acht volwassenen te eten krijgen.

Gabriël werd in het weekend altijd rusteloos omdat er dan van hem werd verwacht dat hij zich zou ontspannen en niet zou werken. Het probleem was dat hij niet wist wat hij moest doen als hij niet aan het werk was. Zijn werk was zijn leven. Hij had geen hobby’s, hij had geen zin om iets met zijn vrouw te doen en de kinderen waren het huis uit, hoewel Linda’s status misschien discutabel was. Daarom sloot hij zich meestal op in zijn werkkamer, met zijn neus in de boekhouding. Cijfers begreep hij tenminste. In tegenstelling tot mensen met hun lastige gevoelens en irrationaliteit, volgden cijfers bepaalde regels. Hij kon altijd op ze vertrouwen en voelde zich prettig in hun wereld. Je hoefde geen genie te zijn om te begrijpen waar het verlangen naar orde en netheid vandaan kwam – Gabriël had het allang geleden toegeschreven aan zijn chaotische jeugd – maar hij vond het niet nodig er iets aan te doen. Het werkte en hij had er baat bij gehad, dus was de oorsprong van die behoefte van weinig of geen belang.

Hij probeerde sowieso zo weinig mogelijk te denken aan de tijd dat ze met de Predikant rondtrokken. Maar als hij zich zijn jeugd herinnerde, zag hij zijn vader altijd als de Predikant. Een gezichtloze, angstaanjagende figuur die hun dagen vulde met schreeuwende, wauwelende en hysterische mensen. Mannen en vrouwen die probeerden Johannes en hem aan te raken. Die met klauwende handen naar hen grepen, om hen de fysieke of psychische pijn waaronder ze gebukt gingen, te laten wegnemen. Die geloofden dat zijn broer en hij het antwoord op hun gebeden hadden, een directe verbinding met God.

Johannes had die jaren heerlijk gevonden. Hij had zich gewenteld in de aandacht en het prettig gevonden om in de schijnwerpers te staan. Gabriël had hem weleens betrapt toen hij ‘s avonds in bed gefascineerd naar zijn handen lag te kijken, alsof hij probeerde te doorgronden waar de wonderbaarlijke mirakelen eigenlijk vandaan kwamen.

Terwijl Gabriël een enorme dankbaarheid had gevoeld toen de gave verdween, was Johannes wanhopig geweest. Hij had zich er niet mee kunnen verzoenen dat hij nu slechts een gewone jongen was, zonder een bijzondere gave, net als iedereen. Hij had gehuild en de Predikant gesmeekt hem te helpen de gave terug te krijgen, maar hun vader had alleen maar kort uitgelegd dat dat leven nu was afgelopen, dat nu een ander leven zou beginnen en dat Gods wegen ondoorgrondelijk waren.

Toen ze naar het landgoed buiten Fjällbacka verhuisden, werd de Predikant in Gabriëls ogen Ephraïm, niet vader, en Gabriël had vanaf het begin van dat leven gehouden. Niet omdat hij dichter bij zijn vader kwam, Johannes was altijd de lievelingszoon geweest en zou dat ook blijven, maar omdat hij eindelijk een thuis had gevonden, een plek om te blijven en zijn bestaan daarnaar te regelen. Klokslagen om te volgen en tijden waaraan je je moest houden. Een school om naartoe te gaan. Hij hield van het landgoed en droomde ervan dat hij het op een dag naar eigen inzicht zou mogen beheren. Hij wist dat hij dat beter zou doen dan Ephraïm en Johannes, en ‘s avonds bad hij dat zijn vader niet zo dom zou zijn zijn lievelingszoon het landgoed te laten overnemen als ze ouder waren. Het kon hem niet schelen dat Johannes alle liefde en aandacht kreeg, als hij, Gabriël, het landgoed maar kreeg.

En zo was het ook gegaan, maar niet op de manier die hij voor ogen had gehad. In zijn voorstellingswereld had Johannes er wel altijd bij gehoord. Pas toen Johannes overleed, had Gabriël begrepen hoezeer hij zijn zorgeloze broer nodig had, als iemand om wie hij zich zorgen kon maken en aan wie hij zich kon ergeren. Toch had hij niet anders kunnen handelen.

Hij had Laine gevraagd om niet te vertellen dat ze dachten dat Johan en Robert de stenen door de ramen hadden gegooid. Dat had hem zelf verbaasd. Raakte hij zijn gevoel voor wet en orde kwijt of had hij onbewust een slecht geweten over het lot van zijn familie? Hij wist het niet, maar achteraf was hij Laine dankbaar dat ze ervoor had gekozen hem te trotseren en alles aan de politie te vertellen. Ook dat had hem verbaasd. In zijn ogen was zijn vrouw eerder een zeurende, slappe jaknikker dan iemand met een eigen wil, en de scherpte in haar toon en het verzet dat hij in haar ogen had gezien hadden hem verrast. Het verontrustte hem. Door wat er de afgelopen week was gebeurd, kreeg hij het gevoel dat de hele wereldorde bezig was te veranderen. Voor een man die veranderingen verafschuwde, was dat een beangstigende toekomstvisie. Gabriël vluchtte nog verder weg in de wereld van de cijfers.

De eerste gasten kwamen op tijd. Patriks vader Lars en zijn vrouw Bit-tan arriveerden precies om vier uur en hadden een fles wijn en bloemen meegenomen voor de gastheer en gastvrouw. Patriks vader was een grote, lange man met een flinke buik. Zijn vrouw, met wie hij inmiddels alweer twintig jaar getrouwd was, was klein en rond als een bal. Maar dat stond haar goed en de rimpels rond haar ogen verrieden dat ze vaak lachte. Erica wist dat Patrik het in veel opzichten makkelijker vond om met Bittan om te gaan dan met zijn eigen moeder Kristina, die veel strikter en stijver was. De scheiding van zijn ouders had bitterheid tot gevolg gehad, maar in de loop van de tijd was het beter geworden. Niet dat er sprake was van vriendschap, maar er had zich een vorm van wapenstilstand ontwikkeld tussen Lars en Kristina, en ze konden zelfs af en toe op dezelfde feesten of evenementen verschijnen. Maar het bleef toch makkelijker om ieder apart uit te nodigen, en omdat Kristina momenteel in Göteborg op bezoek was bij Patriks jongere zus, hoefden ze zich niet bezwaard te voelen omdat ze alleen Lars en Bittan hadden uitgenodigd voor deze barbecue.

Een kwartier later kwamen Dan en Maria; die zaten nog maar net in de tuin nadat ze Lars en Bittan beleefd hadden begroet, of Erica hoorde Emma joelen. Ze liep hen tegemoet en na de kinderen te hebben geknuffeld kreeg ze de nieuwe man in Anna’s leven te zien.

‘Hallo, wat leuk je eindelijk eens te ontmoeten!’

Ze stak haar hand uit en begroette Gustav af Klint. Alsof hij haar vooroordelen al bij de eerste indruk wilde bevestigen, voldeed hij precies aan het beeld van een rijke jongen uit Stockholm. Donker haar in een naar achteren gekamd pagekapsel. Een overhemd en een lange broek die er bedrieglijk nonchalant uitzagen, maar Erica vermoedde wel welk prijskaartje er aan die kleren had gehangen, en de verplichte trui die om de schouders was geknoopt. Ze moest zichzelf eraan herinneren hem niet bij voorbaat al te veroordelen. Hij had tenslotte nog niets gezegd en toch neigde ze al naar verachting. Heel even vroeg ze zich bezorgd af of ze uit pure jaloezie haar stekels opzette zodra het mensen betrof die met een zilveren lepel in de mond waren geboren. Ze hoopte dat het niet zo was.

‘En hoe gaat het met tantes kleintje? Ben je lief voor mama?’

Haar zus legde haar oor tegen Erica’s buik alsof ze naar het antwoord op haar vraag wilde luisteren, maar toen lachte ze en omhelsde Erica stevig. Nadat ze Patrik op dezelfde manier had begroet, werden ze naar de tuin geloodst en aan de anderen voorgesteld. De kinderen mochten in de tuin dollen, terwijl de volwassenen wijn dronken of, zoals Erica, cola. Ondertussen werd het eten op de barbecue gelegd, waaromheen de mannen zich hadden verzameld als echte kerels, terwijl de vrouwen bij elkaar bleven zitten kletsen. Erica had dat met mannen en barbecuen nooit begrepen. Mannen die beweerden dat ze absoluut niet wisten hoe je een stuk vlees in een pan moest braden, beschouwden zichzelf als volmaakte virtuozen wanneer het vlees buiten werd bereid. De bijgerechten werden eventueel wel aan vrouwen overgelaten en die waren ook heel handig als het ging om het halen van bier.

‘O, wat prachtig hebben jullie het hier!’ Maria zat al aan haar tweede glas wijn, terwijl de anderen nog maar een paar slokjes hadden genomen.

‘Dank je, we vinden het zelf ook heel prettig.’

Erica vond het moeilijk om zich anders dan correct te gedragen tegenover Dans vriendin. Ze begreep niet wat hij in haar zag, vooral vergeleken met zijn ex-vrouw Pernilla, maar ze vermoedde dat dit ook weer zo’n mysterie van mannen was dat vrouwen niet konden begrijpen. Ze kon alleen maar concluderen dat hij Maria niet vanwege haar conversatie had gekozen. Kennelijk wekte ze moederlijke gevoelens op bij Bittan, want die bekommerde zich een beetje extra om Maria, waardoor Anna en Erica even rustig met elkaar konden praten.

‘Vind je hem niet knap?’ Anna keek met een bewonderende blik naar Gustav. ‘Dat zo’n man in mij geïnteresseerd is!’

Erica keek naar haar knappe zusje en vroeg zich af hoe iemand als Anna haar zelfvertrouwen zo volledig kon verliezen. Ooit was haar zus je een sterke, zelfstandige en vrije ziel geweest, maar de jaren met Lucas en de mishandeling die daarmee gepaard was gegaan, hadden haar gebroken. Erica moest zich inhouden om haar zus niet door elkaar te schudden. Ze keek naar Emma en Adrian die als wilden rondrenden en vroeg zich af hoe het kwam dat haar zus geen trots en zelfbewustheid voelde als ze zag wat voor prachtige kinderen ze had gekregen en opgevoed. Ondanks alles wat ze in hun korte leven hadden meegemaakt, waren ze vrolijk en sterk, en ze hielden van de mensen om zich heen. Dat was allemaal Anna’s verdienste.

‘Ik heb hem nauwelijks gesproken, maar hij lijkt me leuk. Ik kom nog wel met een rapportcijfer als ik hem wat beter heb leren kennen, maar dat jullie samen op een kleine zeilboot zitten opgesloten lijkt jullie geen kwaad te doen, en dat belooft veel goeds.’ Haar glimlach voelde stijf en geforceerd.

‘Het is maar wat je klein noemt.’ Anna lachte. ‘Hij heeft een Naja-de 400 van een vriend geleend en die biedt plaats aan een klein leger.’

Het gesprek werd afgebroken toen het vlees op tafel kwam en het mannelijke deel van het gezelschap zich bij hen voegde, tevreden na hun uitvoering van de moderne variant op het slachten van een sabeltijger.

‘En waar zitten de meisjes over te babbelen?’

Dan sloeg zijn arm om Maria, die kirrend tegen hem aan kroop. Het knuffelen ging over in een heftige zoenpartij en hoewel het jaren geleden was dat zij met Dan een relatie had gehad, vond Erica het niet prettig hun ronddraaiende tongen te zien. Gustav keek ook afkeurend, maar Erica merkte toch dat hij vanuit zijn ooghoek naar Maria’s lage decolleté gluurde.

‘Lars, giet toch geen dressing over je vlees. Je weet dat je aan je gewicht moet denken, het is niet goed voor je hart als je nog zwaarder wordt.’

‘Ach wat, ik ben sterk als een paard! Dit zijn allemaal spieren,’ verkondigde Patriks vader luid en hij sloeg op zijn dikke buik. ‘En Erica zei dat er olijfolie in de dressing zit, dus dat is alleen maar gezond. Olijfolie is goed voor je hart, dat kun je overal lezen.’

Erica hield zich in en zei maar niet dat een deciliter wellicht geen gezonde hoeveelheid kon worden genoemd. Ze hadden deze discussie al vaker gevoerd en Lars was een expert in het aannemen van voedingsadviezen die hem goed uitkwamen. Eten was zijn lust en zijn leven, en alle pogingen om dat in te perken beschouwde hij als pure sabotage van zijn persoon. Bittan had er allang in berust, maar probeerde af en toe toch voorzichtig aan te geven wat zij werkelijk van zijn eetgewoonten vond. Alle pogingen om hem op dieet te zetten waren gestrand op het feit dat hij stiekem ging eten zodra zij even niet keek om vervolgens met grote ogen van verbazing te concluderen dat hij niet afviel, hoewel hij naar eigen zeggen niet meer at dan een gemiddeld konijn.

‘Ken jij E-Type?’ Maria was opgehouden met haar orale onderzoek van Dans mond en keek nu gefascineerd naar Gustav. ‘Ik bedoel, hij gaat toch om met kroonprinses Victoria en haar vrienden, en Dan zei dat jullie de koninklijke familie ook kennen, dus ik dacht dat jij hem misschien weleens had ontmoet. Ik vind hem zo cool!’

Gustav leek helemaal perplex dat iemand het gaver leek te vinden om de artiest E-Type te kennen dan de koning, maar hij hernam zich en antwoordde afgemeten: ‘Ik ben wat ouder dan de kroonprinses, maar mijn jongere broer kent zowel de kroonprinses als Martin Eriksson.’

Maria leek confuus. ‘Wie is Martin Eriksson?’

Gustav slaakte een diepe zucht, maar na een korte pauze zei hij onwillig: ‘E-Type.’

‘O. Cool.’ Ze lachte en leek enorm onder de indruk.

Mijn god, was ze eigenlijk wel eenentwintig, zoals Dan beweerde, dacht Erica. Ze leek eerder zeventien. Maar ze zag er leuk uit, dat moest zelfs Erica toegeven. Met een bedrukt gezicht keek ze naar haar eigen zware bevalligheid om te constateren dat de tijd dat haar tepels net als bij Maria omhoog wezen, waarschijnlijk voorbij was.

Ze hadden wel geslaagdere etentjes gegeven. Erica en Patrik deden hun best de conversatie op gang te houden, maar Dan en Gustav had-den evengoed van verschillende planeten kunnen komen, en Maria had veel te snel veel te veel wijn gedronken en moest acuut overgeven op het toilet. De enige die het gezellig vond was Lars, die heel geconcentreerd met smaak alle restjes naar binnen werkte en zich niets aantrok van Bittans moordende blikken.

Om acht uur was iedereen alweer vertrokken en bleven Patrik en Erica alleen achter met de afwas. Ze besloten die nog even te laten voor wat hij was en gingen met een glas in de hand zitten.

‘O, wat heb ik nu trek in een glaasje wijn.’ Erica keek somber naar haar glas cola.

‘Ja, ik begrijp dat je na dit etentje wel een glas wijn kunt gebruiken. Allemachtig, hoe hebben we het voor elkaar gekregen zo’n gezelschap samen te brengen? Wat dachten we eigenlijk?’

Hij lachte en schudde zijn hoofd. ‘Ken jij E-Type?’

Patrik praatte met een hoge stem om Maria na te doen en Erica begon te giechelen.

‘God, wat cool!’ Hij bleef met een hoge stem praten en Erica’s gegiechel ging over in een ongeremd geschater.

‘Mijn moeder zegt dat het helemaal niet erg is als je een beetje dom bent, zolang je er maar leuk uitziet!’

Nu hield hij heel schattig zijn hoofd scheef en Erica hijgde: ‘Stop, ik kan niet meer. Had jij trouwens niet tegen mij gezegd dat ík aardig moest zijn?’

‘Ja, ik weet het. Maar dit moest gewoon even.’ Patrik werd ernstig. ‘Wat vind jij van Gustav? Hij leek me niet direct de warmste persoon ter wereld. Denk je echt dat hij goed is voor Anna?’

Erica stopte abrupt met lachen en fronste haar voorhoofd. ‘Nee, ik maak me eigenlijk best zorgen. Je zou denken dat alles beter is dan een man die zijn vrouw mishandelt, en dat is natuurlijk ook zo, maar ik had gewoon…’ Ze aarzelde even en zocht naar de juiste woorden: ‘Ik had gewoon iets meer voor Anna gewenst. Zag je hoe afkeurend hij keek toen de kinderen lawaai maakten en rondrenden? Ik durf er wat om te verwedden dat hij eigenlijk vindt dat kinderen wel gezien maar niet gehoord mogen worden, en dat is helemaal niet goed voor Anna. Zij heeft iemand nodig die aardig, warm en liefdevol is. Iemand die ervoor zorgt dat ze zich goed voelt. En ze kan zeggen wat ze wil, ik zie aan haar dat dat niet het geval is. Maar zij vindt dat ze niet meer verdient.’

Ze zagen de zon als een rode bal in de zee zakken, maar deze keer was de schoonheid van de avond niets meer waard. De bezorgdheid om haar zus drukte op Erica, en soms voelde die verantwoordelijkheid zo groot dat ze bijna geen adem kreeg. Als ze al zoveel verantwoordelijkheid voor haar zus voelde, hoe moest ze dan de verantwoordelijkheid voor een nieuw klein leven aankunnen?

Ze legde haar hoofd op Patriks schouder en liet de duisternis van de avond over hen heen vallen.

De maandag begon met goed nieuws: Annika was terug van haar vakantie. Bruin van de zon, een beetje zwaarder en ontspannen na veel vrijpartijen en veel wijn, zat ze op haar plek bij de receptie naar Patrik te stralen toen hij binnen kwam slenteren. Gewoonlijk had hij een hekel aan de maandagochtend, maar toen hij Annika zag, voelde de dag ineens veel lichter. Zij was op de een of andere manier de spil waar de rest van het bureau om draaide. Ze organiseerde, debatteerde, schold uit en prees, alles naar behoefte. Wat voor probleem je ook had, je kon altijd vertrouwen op een wijs en troostend woord van Annika. Zelfs Mellberg had een zeker respect voor haar gekregen en durfde haar niet langer in de billen te knijpen of vochtige blikken te zenden, zoals hij had gedaan toen zij net bij hen werkte.

Patrik was nog maar een uur op het bureau toen Annika met een ernstig gezicht op zijn deur klopte. ‘Patrik, er is een echtpaar dat hun dochter als vermist wil opgeven.’

Ze keken elkaar aan en wisten beiden wat de ander dacht.

Annika liet het ongeruste stel binnen, dat met neerhangende schouders voor Patriks bureau ging zitten. Ze stelden zich voor als Bo en Kerstin Möller.

‘Onze dochter Jenny is gisteravond niet thuisgekomen.’

De vader deed het woord. Hij was een kleine, gezette man van rond de veertig. Terwijl hij sprak, plukte hij nerveus aan zijn opzichtige korte broek en keek strak naar het bureaublad. Het leek alsof de paniek nu pas toesloeg, nu ze op het politiebureau zaten om hun dochter als vermist op te geven. Zijn stem stokte en zijn vrouw, die ook klein en mollig was, ging verder: ‘We staan op de camping in Grebbestad en Jenny zou rond zeven uur met een paar vriendinnen die ze hier had leren kennen naar Fjällbacka gaan. Ze gingen uit en Jenny had beloofd om één uur thuis te zijn. Ze hadden een lift geregeld voor de terugreis en zouden heen met de bus gaan.’

Ook haar stem werd hees en ze moest even stoppen voordat ze verder ging: ‘Toen ze niet thuiskwam, werden we ongerust. We gingen naar een van de andere meisjes die mee zou gaan en wekten haar en haar ouders. Ze zei dat Jenny niet als afgesproken bij de bushalte had gestaan en dat ze toen hadden aangenomen dat ze gewoon geen zin meer had gehad. Toen wisten we dat er iets mis was. Jenny zou zoiets nooit doen. Ze is ons enige kind en ze laat het ons altijd weten als ze later dan afgesproken thuiskomt, of zo. Wat kan er met haar gebeurd zijn? We hebben gehoord dat er een meisje in de Koningskloof is gevonden, denkt u dat…’

Toen liet haar stem haar in de steek en ze barstte vertwijfeld in tranen uit. Haar echtgenoot sloeg troostend zijn armen om haar heen, maar ook in zijn ogen welden tranen op.

Patrik was ongerust. Heel ongerust, maar hij probeerde dat niet aan het echtpaar te tonen. ‘Ik zie geen reden om nu al dergelijke parallellen te trekken.’

Shit, wat klinkt dat correct, dacht Patrik, maar hij vond het nu eenmaal moeilijk om met dit soort situaties om te gaan. De angst van deze mensen snoerde zijn keel dicht met medelijden, maar daar mocht hij niet aan toegeven en het middel daartegen was een welhaast bureaucratische correctheid.

‘We beginnen met wat informatie over uw dochter. Ze heet Jenny, zeiden jullie. Hou oud is ze?’

‘Zeventien, bijna achttien.’

Kerstin zat nog steeds met haar gezicht tegen het overhemd van haar man te huilen, dus het was Bo die Patrik de noodzakelijke informatie moest geven. Als antwoord op de vraag of ze een recente foto van haar hadden, veegde Jenny’s moeder haar gezicht af met een tissue en pakte een schoolfoto uit haar handtas.

Patrik nam de foto voorzichtig aan. Hij zag een echt meisje van zeventien, met een beetje te veel make-up op en een enigszins opstandige uitdrukking in haar ogen. Hij glimlachte naar de ouders en probeerde te kijken alsof hij vol vertrouwen was. ‘Een leuk meisje, ik begrijp dat jullie trots op haar zijn.’

Ze knikte beiden ijverig en bij Kerstin brak zelfs een glimlachje door. ‘Ze is een goed meisje, al kunnen tieners natuurlijk af en toe lastig zijn. Ze wilde dit jaar eigenlijk niet meer met ons mee, hoewel we al jaren elke zomer met de caravan op vakantie gaan, maar we smeekten haar en zeiden dat het waarschijnlijk de laatste zomer was dat we iets met ons drieën konden doen, en toen gaf ze toe.’

Toen Kerstin zichzelf ‘de laatste zomer’ hoorde zeggen, begon ze weer te huilen en Bo streelde haar kalmerend over haar haar.

‘Jullie nemen dit toch wel serieus? Ik heb gehoord dat er vierentwintig uur moeten zijn verstreken voordat de politie gaat zoeken en zo, maar u moet ons geloven als we zeggen dat er iets is gebeurd, anders had ze echt iets van zich laten horen. Ze is niet het soort meisje dat overal lak aan heeft en ons in angst laat zitten.’

Wederom probeerde Patrik zo kalm mogelijk te reageren, maar vanbinnen raasden zijn gedachten wild in het rond. Het beeld van Tanja’s lichaam in de Koningskloof verscheen op zijn netvlies en hij knipperde met zijn ogen om het te laten verdwijnen.

‘Wij wachten geen vierentwintig uur, dat gebeurt alleen in Amerikaanse films, maar tot we meer weten moet u proberen u niet ongerust te maken. Ik geloof u op uw woord dat Jenny een heel keurig meisje is, maar ik heb dit vaker zien gebeuren. Ze komen iemand tegen, verge-ten tijd en plaats, vergeten dat hun ouders zich thuis zorgen zitten te maken, dat is niet ongewoon. Maar we gaan meteen rondvragen. Geef Annika een telefoonnummer waarop we u kunnen bereiken, dan bel ik zodra we meer weten. En laat het ons alstublieft weten als u iets van haar hoort, of als ze weer opduikt. U zult zien dat het allemaal goed komt.’

Toen ze waren vertrokken, vroeg Patrik zich af of hij hen te veel had beloofd. Hij had een zeurend gevoel in zijn maagstreek dat niet veel goeds voorspelde. Hij keek naar de foto van Jenny en hoopte maar dat ze gewoon ergens lol trapte.

Hij stond op en ging naar Martin. Ze konden maar beter meteen gaan zoeken; als het ergste was gebeurd, hadden ze geen minuut te verliezen. Volgens het verslag van de patholoog had Tanja ongeveer een week in gevangenschap geleefd voor ze overleed. De klok tikte.