6. Wat bedoelt onze Michael?

Aan alle beproevingen komt een einde en na vijf weken van beproevingen dobberde Mary Ann nu lustig rond op de stroom van het leven op school. Ze vergat niet haar ee's en haar oo's zuiver uit te spreken en mooie dunne I's te zeggen; ze begon zelfs plezier in Engels te krijgen, zozeer dat ze 's avonds in bed in zichzelf 'deftig' praatte en dit zelfs een keer per ongeluk in de klas deed. Maar dat laatste scheen moeder Cecilia geenszins te hinderen, ze scheen er integendeel verheugd over te zijn.

Ze kon nu helemaal tot vijftig tellen in het Frans, en in die taal ook vragen: 'Is dat het huis van uw zuster, en de pen van uw broeder?' en meer soortgelijke zinvolle vragen stellen. Ze was ook met Duits begonnen. Maar ze voelde niet zoveel voor Duits, omdat haar mond vol speeksel liep als ze de woorden trachtte uit te spreken. Ze was goed in catechismus, uitzonderlijk goed in gymnastiek, en ze leerde zwemmen! Dit laatste heldenfeit vervulde haar met blijde verwachtingen en ze leefde voor de maandagmiddagen en de bezoeken aan het zwembad. En als dan ook nog, zoals deze week het geval zou zijn, de woensdagmiddagwandeling in een paar uurtjes naar het strand werd omgezet, was het leven, als ze maar niet aan haar vader dacht, best uit te houden. Zo was het tenminste geweest tot ze die brief van Michael had gekregen.

Michael had nooit verzuimd haar eens in de week te schrijven, en zijn brieven waren een bron van voortdurende verrassing voor haar, want er stond meer wetenswaardigs in dan in die van haar moeder en die van haar vader samen. Michael vertelde haar over de boerderij, over de nieuwe hulp, op wie meneer Lord niets gesteld was, over meneer Polinski en mevrouw Polinski. Hij vertelde haar een heleboel over mevrouw Polinski, en Mary Ann wist niet goed wat ze daarvan denken moest. Soms zei ze onder het lezen bij zichzelf: 'Waarom blijft hij toch zo over haar doorzeuren?' Toen had hij vorige week opeens geschreven: 'Ik moet niets van mevrouw Polinski hebben en ik snap best dat meneer Polinski haar een klap heeft gegeven. En zal ik je eens wat zeggen? Me moeder moet ook niets van haar hebben. Ze zit eeuwig en altijd bij ons, liefst als we aan tafel moeten. Moeder heeft het haar vorige week laten merken, en sinds die keer is ze niet meer geweest. ' En toen was hij heel abrupt geëindigd met: ik wou maar dat je thuis was!' Nooit eerder had Michael laten merken dat hij haar nodig had. Thuis had hij de neiging vertoond haar van zich en zijn bemoeienissen vandaan te houden, maar nu, door zijn brieven, voelde ze zich heel dicht bij hem. Je zou zelfs kunnen zeggen dat ze nog meer naar zijn brieven verlangde dan naar die van haar vader, want alleen door zijn brieven kwam ze erachter hoe de zaken thuis in werkelijkheid stonden. Haar moeders brieven gingen er allemaal over wat ze moest doen en dat ze een flinke brave meid moest wezen en zo, en haar vader schreef eigenlijk alleen maar hoe hij haar miste. Die van meneer Lord waarvan er iedere maandagmorgen een arriveerde, alsof daarmee het hoofdthema voor de komende week moest worden aangegeven gingen in al hun kortheid alleen over leren, leren, zij moest goed leren. Dus waren het Michaels brieven waarnaar ze werkelijk verlangend uitzag. Wat bedoelt onze Michael toch? had ze zichzelf bijna twee dagen lang afgevraagd. Oo de een of andere manier was er iets mis met mevrouw Polinski. Toen kreeg ze een leuke brief van haar vader, waarom ze moest lachen. Ze hadden een nieuwe stier en die had meneer Jones langs de volle lengte van een rioolbuis voor zich uitgejaagd. Haar vader had er een postscriptum aan toegevoegd, waarover ze bijna omviel van het lachen; er stond alleen maar: 'Aan de buitenkant van de rioolbuis. ' Ze had gelachen en gelachen toen ze zich voorstelde hoe meneer Jones over de rioolbuis voortrende. Zo hadden meneer Jones en de stier de vage angstgevoelens verjaagd die Michaels brief hadden opgewekt. Tot ze er vanmorgen weer een van hem had gekregen, en alweer had hij het druk over mevrouw Polinski. Nadat hij had verteld hoe meneer Lord Tony had uitgescholden waar de knechts bij waren, ging hij voort: 'En het kwam allemaal door dat mens van Polinski: die had met hem staan praten en hem van zijn werk gehouden. Ze moet altijd met iemand praten. Ze ligt ook altijd op de loer om me vader te pakken te krijgen. Het is een brutaal mens. Ze smeert zich helemaal vol met verf. Het duurt nog maar vijf weken tot de vakantie, maar ik wou dat je er alvast maar was!'

Opnieuw kreeg Mary Ann het gevoel dat er iets niet in de haak was, en de dag werd erdoor overschaduwd. Ze was toch zo blij geweest toen ze hoorde dat ze die middag naar het strand zouden gaan, al was het daar dan ook een en al steentjes en grind, en geen zand zoals thuis. Maar nu was al wat ze kon denken: Ik wou dat ik wist wat er met onze Michael is, met al dat geschrijf over mevrouw Polinski. Ze had de geïllustreerde kalender in de gang geraadpleegd, waarop dagen waren aangegeven die aan verschillende heiligen waren gewijd, zoals OnzeLieveVrouwe van de Calvarieberg, OnzeLieveVrouwe van Smarten, Heilige Moeder van Bethlehem, Het Kostbaar Bloed, Het Heilig Sacrament, Het Heilig Hart, De Heilige Michael de Aartsengel en dan natuurlijk de gewone heiligen; het kwam Mary Ann voor dat er daar een heleboel van waren. Nadat ze hen in gedachten allemaal door data had vervangen, kwam ze tot de slotsom dat het niet alleen vijf hele weken waren, maar ook nog drie dagen extra voor de school eindigde, en pas dan zou ze weten wat hun Michael bedoelde. In het gedrang na het middagmaal om hun badpakken, handdoeken en de verkleedtentjes te halen, waarop de moeilijke opgave volgde zich zodanig in de rij te werken dat ze vlak naast Louise zou komen te lopen, vergat ze Michael en zijn brief, of verbande die althans naar de achtergrond van haar denken.

De zon scheen fel, de lucht was hoog en blauw, en ofschoon ze in plaats van haar uniform een jurkje voor buiten de school droeg, dat koel en licht was, had ze het nog warm en verlangde naar het ogenblik dat de golven over haar heen zouden spoelen.

De nonnen die het bevel voerden over het groepje van vijftien kinderen waren zuster Angélique en zuster Maria. Geen ander paar zusters had beter geschikt kunnen zijn voor dit karweitje, want zij waren even dol op het strand als de kinderen zelf. Hun stralende glimlach en de antwoorden die zij vlotweg gaven op de onafgebroken serie vragen die gedurende de tocht in de bus op hen werd afgevuurd, wekten verrassing bij de andere passagiers. Als de luide, hese lach van zuster Agnes Maria luid opklonk, trokken de mensen van verbazing de wenkbrauwen op, en men zag hier en daar een verrast glimlachje op de gezichten komen, en toen het gezelschap even voor St. Leonards uitstapte om een korter voetpad naar het strand in te slaan, volgden de blikken van de passagiers in het bijzonder de nonnen, alsof zij voor het eerst van hun leven getuige waren geweest van het wonder dat twee beren konden broodjessmeren. Mary Ann had zich meester gemaakt van de hand van zuster Angélique. Ze was dol op zuster Angélique, want al was ze niet zo oud als mevrouw McBride, ze leek in uiterlijk en manier van praten toch zoveel op haar als in dit beschaafde deel van de wereld maar mogelijk was. En nu bracht Mary Ann, in een poging om de aandacht van de non geboeid te houden, haar op de hoogte van haar vorderingen in het zwemmen, waarover zuster Angélique, die haar met trainen had geholpen, reeds uitstekend geïnformeerd was. ik kan al zes slagen borstzwemmen, zuster Angélique!' is 't waar, m'n kind? De Heer zij geprezen!' 'Nog even en dan zwem ik het hele bassin over. ' 'Natuurlijk, natuurlijk. Met Gods hulp zul je dat best kunnen. '

'Ik wou dat me vader me eens kon zien!' Aha, dit was een uiterst teer onderwerp! Zuster Angélique had haar instructies aangaande de behandeling van dat 'me-vader'complex, en ze verplaatste nu haar aandacht naar de voorhoede van de wanordelijke rijen. De gezochte afleiding deed zich voor toen een klein figuurtje aan de haal ging, als antwoord op de roepstem die ze bij haar eerste blik op de zee vernam en ze riep: 'O, Heer in de Hemel, daar gaat Annemarie er weer vandoor. Kom onmiddellijk terug! Zuster, ' ze wendde zich tot zuster Agnes Maria, die bij de grotere meisjes liep 'kijk eens, Annemarie heeft weer de benen genomen. '

'O, kiik nou toch Annemarie!' Zuster Agnes Maria zette de enthousiasteling na; ze rende de duinen over, terwijl de rest lachend achterbleef. Iedereen vond het leuk om zuster Agnes Maria zo te zien rennen, want dat deed ze met een krachtige, bijna mannelijke galop, zonder blijkbaar veel hinder van de volumineuze rokken te ondervinden. Terwijl ze de non zo zag hollen, werd Mary Ann zich voor het eerst bewust van dat zware kleed. O, die arme zuster Agnes

Maria, wat zou ze het warm hebben in al die kleren! En die arme zuster Angélique en al die zusters en moeders! Ze voelde opeens heftig meelij met hen. Waarom mochten ze niet iets uittrekken? Ze voelde een overweldigende behoefte deze vraag aan zuster Angélique te stellen, maar ze had toch al één ding op het pensionaat geleerd: met schade en schande had ze de eigenschap van terughoudendheid verworven. Daarom veranderde ze haar vraag in een simpele constatering. 'Warm hè, zuster Angélique?' zei ze. 'Ja, kind, heerlijk. Laten we God danken voor zo'n prachtige dag en moge Hij er nog vele zo zenden deze zomer. ' Zonder een rechtstreekse vraag te stellen, had Mary Ann toch haar antwoord ontvangen: zusters en nonnen voelden de hitte niet.

Het water was heerlijk, ook al mocht je niet verder in zee dan de schildwachten. De schildwachten waren Lola, Beatrice en nog een ander meisje. Eerst bleef Mary Ann aan de rand liggen en liet de golven, die vandaag maar klein waren, over zich heen rollen. Toen ze daarvan genoeg had, schopte ze het water met haar voeten omhoog en schreeuwde er uitgelaten bij, daarna pakte ze onverwachts Louise vast en duwde haar met haar gezicht vooruit in een wat hogere golf, maar ze schrok toen Louise, nadat ze van de schrik bekomen was, op het punt van huilen scheen. 'Och, Louise, ik deed het toch maar voor de grap!' Haar berouw was zo groot als gold het een misdaad van veel groter allure. 'Duw mij er ook maar in vooruit, je mag het gerust! Kom dan!'

Louise gaf haar een duw en Mary Ann liet zich gaan. Ze viel achterover, met veel spektakel en gespat en een niet al te slechte imitatie van verdrinken; toen draaide ze zich op haar buik en riep: 'Kijk eens naar me, ik kan nu zeven slagen! Kijk dan!'

Louise keek naar haar. Zijzelf kon er, na vier jaar zwemles, ongeveer evenveel van als Mary Ann na vier weken. Maar ze hield niet van water; het zwembad was al erg genoeg, en voor de zee was zij doodsbang.

Mary Ann kwam naast haar vriendinnetje staan, ze drukte het water met haar handen uit haar zwempak en zei door het water in mond en neus heen: 'Zie je nou... zie je dat ik het kan!'

'Ja, je schiet goed op. Maar ga nou mee schelpen zoeken. '

'Maar we zijn er nog maar pas in, en bovendien zal het wel niet mogen van zuster Angélique. '

'Die vindt het wel goed, als we maar niet te ver gaan — tot daar, waar die rots in zee uitsteekt. Als ze ons laat gaan, wil je dan mee?' 'Nou ja, goed dan. '

Dit was werkelijk een opoffering, en voor het geval dat de toestemming zou worden gegeven, dook ze weer in het water om zo goed mogelijk van haar tijd te profiteren. Maar bijna voor ze haar zeven slagen had afgemaakt, was Louise al terug en trok haar bij haar zwempak omhoog. 'Ze zegt dat het mag, tot aan de rots, maar daar niet omheen. We moeten in zicht blijven. '

'Nou, vooruit dan maar. ' Mary Ann stond te puffen en te blazen.

'Maar... maar laten we dan pootjebaaien vlak langs de rand, dan vinden we er een hoop. '

Dus ploeterden ze langzaam voort tot het punt waar de vooruitstekende rots het strandje afsloot. Toen ze er waren, gingen ze op een zandig stukje zitten en zochten hun schelpen uit.

Op welk ogenblik Mary Ann zich van de stemmen aan de andere kant van de klip bewust werd, kon ze niet zeggen. Ze ging voor het ogenblik helemaal op in de pracht van de verschillende schelpen en haar zintuigen waren een beetje afgestompt door de hitte. Misschien was ze vergeten dat ze niet op het strand in Shields was, zodat de stemmen die met tussenpozen tot haar doordrongen niet uit een andere wereld schenen te komen, maar de gewone, alledaagse klanken waren waaraan ze gewend was.

En toen ging ze opeens stijf rechtop zitten bij het horen van een langgerekte zucht en een stem die met een sterk noordelijk accent zei: 'Oei, oei... wat is het heet!' Ze staarde Louise aan, maar die ging helemaal op in het sorteren van haar schelpen. En toen ze de stem weer hoorde, die nu zei: 'Geefes iets te drinken, meid!' zo mogelijk nog noordelijker dan eerst, stond ze op, schuifelde door steentjes en zand naar de punt van de rots en rekte haar hals. Aan de andere kant zag ze twee mensen in de schaduw van de klip zitten. Toen ze hen herkende, viel haar mond van verbazing open en ze vergat alles om zich heen. 'Meneer Wilson!' Ze klauterde over het meest vooruitstekende gedeelte en over het kiezelstrand naar het echtpaar toe, dat nu was opgestaan.

'Dag liefje!' Meneer Wilson begroette haar alsof ze zijn eigen kind was. 'Wel, mekind! Waar kom jij opeens vandaan?' 'Dag liefje!'

'Dag mevrouw Wilson!' Mary Ann stak hun allebei een hand toe en zij haalden haar dicht naar zich toe, met uitroepen van verbazing over haar plotseling verschijnen. 'Ik ben die hoek omgekomen. Ik ben met me school. Het is woensdag, we hebben vrij, en ik was schelpen aan het zoeken en toen hoorde ik jullie... O!'

Haar blijdschap weer onder haar eigen mensen te zijn, was iets dat ze niet zo gauw onder woorden kon brengen, maar meneer Wilson deed het voor haar. 'En toen hoorde je ons praten, en toen was het opeens net als thuis, hè?' zei hij lachend. 'Ja, ' knikte ze.

'Nou, kom dan hier maar zitten en drink een slokje thee. ' Voor haar plezier overdreef hij zijn accent nog wat. 'Wel liefje, we hebben heel wat keertjes over jou gepraat. Hoe gaat het allemaal?' 'O, best, meneer Wilson. ' Vind je het er fijn?'

Mary Ann gaf niet onmiddellijk antwoord, maar keek op naar mevrouw Wilson, die haar de beker van de thermosfles aangaf, boordevol thee met heel veel melk. 'Bedankt!' Ze gleed met het grootste gemak' in het oude noordelijke dialect terug. En pas toen gaf ze meneer Wilson antwoord op zijn vraag. 'Soms wel... maar... ' De opgewektheid verdween van haar gezicht. 'Ik wou dat ik maar thuis was, alles is hier zo anders. '

'Dat hoef je mij niet te vertellen, liefje. Wij hebben er zo langzamerhand onze buik van vol, is het niet, meid?' Hij keek naar zijn vrouw, en mevrouw Wilson zei: 'Nou ja, het is hier niet zoals thuis, al móet ik wel zeggen dat iedereen geweldig vriendelijk voor ons is geweest. We zouden drie maanden bij me dochter blijven logeren, maar we denken erover maar gauw weer onze biezen te pakken. Maar het is wel een probleem... We hebben ons huis verhuurd. ' 'O, dat hebben we al bekeken... ' Meneer Wilson wuifde de kwestie van de huisvesting terzijde. We komen wel ergens onderdak. '

Toen pakte hij Mary Ann bij de schouders en zei: 'Maar liefje, je ziet er niet zo prima uit als ik je de laatste keer zag een stuk magerder. Krijg je wel genoeg te eten?' 'O ja, een hele hoop en ze proppen het bij je naar binnen, kool en zo ook. En... '

'Doen ze behoorlijk tegen je?' Meneer Wilson die niets op een behoorlijke portie eten had aan te merken, gooide het over een andere boeg. 'Ja hoor. '

'Slaan ze je niet? Sluiten ze je nergens in op?'

Mary Ann sperde haar ogen open. 'Nee, welnee! Dat doen ze niet. '

'Hier, dan krijg je een stukje cake. ' Mevrouw Wilson gooide Mary Ann een kartonnen bordje toe. 'Dank u wel, mevrouw Wilson. '

'Mary Ann! Mary Ann!' Het bijna hysterische geroep dat van achter de klip kwam, deed hen allemaal schrikken.

Mary Ann sprong op en herinnerde zich dat ze niet meer op het zandstrandje was. 'Oei, ' riep ze, 'wat zal ik ervan langs krijgen, ik mocht dit hoekje niet om. Dat is Louise, mijn vriendinnetje. '

'Nou, haal haar dan even, liefje. '

'Zo ver mogen we niet. Oei, ik zal maar gauw gaan!'

'Mary Ann! Mary Ann! O, Mary Ann toch!' Louise slaakte nu hysterische gillen en bij haar stem voegden zich andere, een heel koor van andere stemmen.

'Oei!' Mary Ann keek van de een naar de ander, met grote verschrikte ogen. 'Oei. Dag meneer Wilson, dag mevrouw Wilson, ik vond het fijn om u weer te zien. ' Ze keerde zich om en rende naar de waterkant. Toen ze haastig het water instapte, verbeeldde ze zich dat het uiteinde van de rots zich op de een of andere wijze verder het water in had bewogen, want het kiezelstrand dat op dat punt steil afhelde, bracht het water tot rond haar middel. Het was nog wel rustig en zonnig water, maar toen het drie stappen van de uiterste punt verwijderd tot onder haar oksels kwam, werd de hele wereld opeens één watermassa en ze voelde een rillinkje van angst.

Juist toen ze de bezorgde stem van meneer Wilson: 'Kom terug hierheen, liefje, ' hoorde roepen, kwam zuster Agnes Maria de hoek om gerend. De onderkant van haar habijt, ook al had ze dat opgeschort, sleepte door het water.

'Kind toch! Daar krijg je straf voor... Straf! Straf!' Stem en optreden waren zo anders dan wat ze van zuster Agnes Maria gewend was, dat alles wat Mary Ann kon doen was naar haar omhoogstaren, en toen ze uit het water werd opgehesen en in de armen van de non terechtkwam, zag ze dat die werkelijk geheel buiten zichzelf was. Zuster Agnes Maria was inderdaad buiten zichzelf, maar het was van angst. Als een wanhopige moeder die een uitweg voor haar angst zoekt in daden, en zonder aandacht te schenken aan het grind, dat Mary Anns blote voeten bezeerde, sleepte zij haar langs het strand voort. Bij het verzamelpunt, vanwaar Mary Ann nog geen tien minuten geleden was vertrokken, greep zuster Agnes Maria haar handen en gaf er een paar ferme tikken op; toen deed ze hetzelfde op haar bips en stuurde haar, huilend nu, weg om zich te gaan aankleden. Louise stond er bij te snikken en zei telkens: 'Ik dacht dat ze verdronken was toen ik haar nergens zag... Ik dacht dat ze verdronken was... ' Gedurende deze hele gang van zaken had meneer Wilson bij de punt van de rots gestaan, met zijn broekspijpen een flink eind boven zijn knieën opgerold, en had zijn boze commentaar achterom naar zijn vrouw geleverd. 'Wat heb ik je gezegd! Die non ranselt haar af. In het openbaar nog wel! Als ze dat doen terwijl er mensen naar staan te kijken, wat doen ze dan wel als niemand ze ziet? Het is zoals ik altijd al zei. Hou me vast, of ik ga... ' 'George! Je blijft hier. Vooruit, het is jouw zaak niet. Misschien was dat mens dodelijk ongerust. ' 'Ongerust? En dan zo tegen haar te keer gaan zeker! Dat mens is zo groot als een olifant en zo gek als een dolle stier! Kloosterscholen! Nou, als ik me zin kreeg... ' Hij bleef staan toekijken wat er verder met het groepje gebeurde en hoe de kinderen werden aangemaand snel hun kleren aan te trekken, tot het opkomend tij hem dreigde te overspoelen. Toen blies hij de aftocht en vertelde aan zijn enige toehoorster wat hij van pensionaten vond alsof ze dat niet allemaal al wist en dat hij de vader van dat schaap weleens even op de hoogte zou brengen van wat er hier allemaal aan de hand was, als hij hem tegenkwam.

Na de gebeurtenissen op het strand werd het leven een probleem voor Mary Ann, een groot, pijnlijk probleem dat uit kleinere probleempjes bestond, waarvan er een, de eer van haar afdeling, ernstig meetelde. Niet dat zij zich zo erg bezorgd maakte over de eer van haar afdeling, maar de tien afkeuringen die zij had gekregen alleen omdat zij even om die hoek was gegaan, hadden gemaakt dat ze een hele voorsprong had op de ergste schuldige in het pensionaat. Van alle kanten, waarbij ook Lola hoorde, werd haar verzekerd dat op die manier hun afdeling helemaal achteraan zou komen in de wedstrijd om de beker. Ze had 's nachts wakker gelegen en volgens zulke ingewikkelde patronen gedacht als: 'Laat ze maar rondlopen met hun beker' en 'O, vader toch!' en 'Wat bedoelt onze Michael toch? Hij heeft het er telkens weer over. ' Maar gedurende deze laatste week, veertien dagen na de fatale woensdag en nog drie weken en drie dagen van de vakantie af, lag ze zich steeds af te vragen, niet: 'Wat bedoelt onze Michael?', maar: 'Waarom heeft hij vorige week niet geschreven?' Het was nu al elf volle dagen dat ze niets van hem had gehoord, en in die tijd had ze twee brieven van haar vader gekregen, maar niet meer dan eentje van haar moeder, en alle drie die brieven waren kort geweest en er had niets ingestaan, behalve dan dat ze braaf moest zijn en haar lessen goed leren alsof meneer Lord haar dat niet al iedere maandagochtend steeds maar weer voorhield!

Als ze niet aan haar huiselijke zorgen dacht, maar tot die van de school terugkeerde, bleef er een enkel straaltje hoop aan haar horizon lichten, een straaltje dat het middel zou kunnen zijn om haar vijfentwintig goede aantekeningen tegelijk te bezorgen, waardoor iets van de zwartheid van haar strafblad zou worden uitgewist. In iedere afdeling werd elk jaar een wedstrijd gehouden voor het beste opstel en het beste gedicht. Nu was Mary Ann nog niet bijzonder goed in opstellen, maar wat gedichten betreft die kende ze onder de naam van versjes vond ze zelf dat ze prima was. Ze was goed in versjesmaken, zei ze met overtuiging tegen zichzelf. Zelfs moeder Cecilia had haar geprezen omdat ze zo goed haar best had gedaan ofschoon ze eraan had toegevoegd dat ze de dingen niet verkeerd moest interpreteren, zoals ze had gedaan toen gevraagd was een twaalfregelig gedichtje te maken dit de volgende titel droeg: 'De vlaggen uit!'

Toen had ze geschreven:

Als 't wasdag is
Als 't wasdag is,
Gaat alles in het sop.
Me hempie krimpt
En krimpt en krimpt
O wee! Het houdt niet op!

Als 't wasdag is,

Als 't wasdag is

Gaat alles aan de lijn.

Me moeders goed

Me vaders goed

Daarnaast hangt dat van mijn!

Ze had geen kans gezien het te laten rijmen als ze er hun Michaels naam ook nog in had willen krijgen, en ze had er niet aan gedacht om van 'me moeder' en 'me vader' netjes 'mijn moeder' en 'mijn vader' te maken; en dat 'van mijn' geen behoorlijk taalgebruik was, was niet in haar opgekomen. Dat scheen aan de verdienste van het gedicht nog meer afbreuk te hebben gedaan, maar toch had moeder Cecilia haar geprezen, en blijkbaar juist voor datgene dat ze verkeerd interpreteren had genoemd! Ze had er moeder Cecilia maar niet op gewezen dat 'De vlaggen uit' de uitdrukking was die haar vader gebruikte voor wasdag in de stegen van de stad; moeder Cecilia zou het toch niet hebben begrepen, dat voelde ze wel. En nu een vers te maken, een echt mooi vers, waarmee ze niet alleen de prijs voor haar afdeling zou winnen, maar dat het mooiste van alle vier de afdelingen zou zijn. Dat zou dan op muziek worden gezet, zoals altijd gebeurde met het gedicht dat de prijs had gewonnen. Juist die morgen hadden ze allemaal het bekroonde lied van verleden jaar gezongen. Toen had een meisje uit de middelste afdeling de prijs gewonnen niet eens een uit de hoogste afdeling. Ze neuriede het in zichzelf:

Komt nu naar buiten en kijkt naar de regen,
Die brengt ons maar éénmaal in 't jaar deze zegen,
Gouden regen, zo bruin en zo bros
Dwaalt neuriënd neer in veld en in bos.
Komt en zingt nu allerwegen,

Want maar éénmaal valt die regen:
Gouden herfstblad, dat lente belooft...
Komt nu naar buiten, heft juichend het hoofd!

En het wijsje was ook al zo mooi. Och, kon ze toch maar een vers maken dat net zo mooi was! Ze raakte zo geheel en al vervuld van haar wens een gedicht te gaan maken, dat de dag alleen maar een voorspel was tot het recreatieuurtje. Ze verjoeg iedere gedachte aan brieven schrijven, zodat ze aan het werk zou kunnen gaan. Toen ze haar geliefkoosde plekje bij het raam had veroverd, zette ze zich aan het werk, maar juist toen kwam Louise binnen. Louise, dat had Mary Ann nu wel ontdekt, kon wel erg lastig zijn. Als ze niet om haar vader zat te huilen, praatte ze over hem. Die eigenschap van haar begreep Mary Ann volkomen, en ze liet haar altijd een poosje op dat thema voortborduren voor ze zelf een paar woorden over hetzelfde onderwerp te berde bracht maar natuurlijk met een andere vader als hoofdpersoon. Als ze tegen haar vriendinnetje over Mike sprak, gebruikte ze nog steeds de verboden uitdrukking: ze zei 'me-vader', en door het telkens terugkeren van die woorden dacht Louise nu aan de vader van Mary Ann ook als 'me-vader'.

'Wat ben je aan het doen?' vroeg ze nu rechtstreeks. 'Een vers maken, een gedicht. ' Mary Ann keek niet op. 'Dat is tijd verknoeien, je krijgt niets. Dat wint Beatrice. ' Mary Ann hief nu snel het hoofd op en flapte eruit: 'Niks van waar! Moeder Cecilia nam niks geen... helemaal geen notitie van het hare. '

'Ssst!' Louise wierp steelse blikken in het rond. 'Daar zit ze. Zal ik je eens iets vertellen?' Ze ging zitten en bracht haar hoofd vlakbij dat van Mary Ann, en met een stem die nauwelijks verstaanbaar was boven het gezoem in het vertrek uit, zei ze: 'Ze heeft tegen Lola over jou gekletst!' Nu boekte ze succes met het afleiden van Mary Anns aandacht van haar taak. 'Echt waar?'

'Ja. ' Louise knikte en bracht haar mond nog dichter bij Mary Anns oor. 'Ze heeft gezegd dat je een ordinair schaap was, en dat de school hier je nooit zou veranderen en dat... en dat het allemaal paarlen voor de zwijnen was. Zo erg had ze het nog nooit meegemaakt, zei ze. Paarlen voor de zwijnen, dat zei ze. '

Mary Ann had het werkelijk de eerste keer wel gehoord. Paarlen voor de zwijnen, daar wist ze alles van. Dat had mevrouw Flannagan ook al gezegd, en Sarah Flannagan had het haar nageroepen, en eraan toegevoegd dat je op die manier van een zwijntje nooit een deftige dame zou maken. Maar pastoor Owen had haar verteld dat het best kon, want hij was vroeger zelf zo'n zwijntje geweest dat ze met paarlen hadden gevoederd. Maar op dat ogenblik vond Mary Ann geen troost in de gedachte aan pastoor Owens afkomst, die blijkbaar aan de hare verwant was. Die Beatrice was een akelig, brutaal nest. Ze wierp een blik naar de verste hoek van het vertrek, waar Beatrice zat te schrijven, omringd door drie van haar vazallen. Wat had ze een zin om naar haar toe te gaan en te zeggen: 'Wat denk jij wel, zeg paarlen voor de zwijnen, als je het over mij hebt? Je bent zelf een circusaap! Hier, alsjeblieft!' Voor haar geestesoog verscheen een heerlijk tafereel, waarbij zij een kletsende klap uitdeelde waar Beatrice compleet van ondersteboven zou gaan.

'Kijk nou niet die kant uit, ' smeekte Louise nu een beetje bang, 'straks komt ze hier naar toe en je krijgt weer een paar slechte aantekeningen! Laat me eens zien wat je al hebt!' 'Nee, hoor. ' Mary Ann legde haar hand over het papier. 'Mij best; als je zo gauw op je teentjes getrapt bent... ' Louise ging een eindje opzij en begon in een boek te bladeren, en Mary Ann keerde tot haar dichterlijke arbeid terug. Maar ze had zich er nauwelijks in verdiept of daar hoorde ze alweer Louise, die liefjes vroeg: 'Ga je vanavond niet aan... aanne... me-vader schrijven?' 'Nee. ' 'Zo. '

Mary Anns mond trok zich tot een smal lijntje samen. Waarom kon die Louise toch niet iets gaan uitvoeren? Het was altijd: 'Nou, ik vraag het toch maar?' Ze zou helemaal geen notitie meer van haar nemen, ze ging nu haar vers maken. Wat rijmde er nu op 'grazige velden, o zoveel'? Deel... steel... weel... fluweel? Ja: 'grazige velden, o zoveel van fluweel... ' Nee: 'gemaakt van groen en goud fluweel, ' zo moest het.

'Ik wou dat het maar vakantie was!' Er volgde een zucht van Louise, die geen enkele reactie bij Mary Ann opriep.

'Dalend als.. als wat! Mary Ann haalde zich de gazons buiten onder de terrassen voor de geest. Wat daalde er nu? Watervallen... o ja, 'dalend als watervallen. ' Maar dat klopte niet... er kwam toch iets van tetomtetoms aan te pas, waarvan moeder Cecilia had gezegd dat je ze moest tellen om de versregels goed te krijgen. Nou ja, daar kon ze zich niet mee ophouden, dan zou ze vergeten wat ze wilde zeggen. 'Grazige velden, o zoveel, gemaakt van groen en goud fluweel, dalend als watervallen naar... naar het dal. ' 'Weet je dat alle nonnen die van de huishouding ook — vandaag bij de moederoverste moesten komen? Wat zou ze daar nu mee willen... weet jij het?' Mary Ann keek niet op, maar slaakte een langgerekte zucht die klonk als het leeglopen van een lekke fietsband. Wat zou ze daar nu mee willen... Louise, een pak op je billen, want nu was ze het helemaal kwijt. Maar haar teleurstelling veranderde opeens in blijdschap, toen ze besefte hoe mooi dat rijmde, mee willen en je billen. Oei... maar billen mocht je niet zeggen, stel je voor, hier op school! Er begon zich een lachje binnenin haar te roeren en het vond zijn weg omhoog naar haar mond en haar ogen. Oei, maar ze kon er wel iets leuks van maken. Ze maakte graag gekke versjes, daar was ze heel goed in.

'Laten we tiktaktol spelen, Mary Ann!' fluisterde Louise haar toe.

'Nee, nu niet, ik ben aan het werk. Zie je dat niet?' Ja, ze zou nu zin hebben in een flauw spelletje tiktaktol! Tiktaktol en tiktaktol, je krijgt voor je zonden op je bol! Zie je wel, gekke versjes gingen haar goed af.

Tiktaktol en tiktaktol

Je krijgt voor je zonden op je bol.

Als je geen kool eet dan ga je op de bon

En krijgt een pak op je billen van een non.

Nou, als dat niet grappig was! Daar kon ze een heel gek gedicht van maken. Maar dan moesten die 'billen' eruit. 'Wat zit jij daar allemaal op te schrijven?' Terwijl de gehate stem haar oor trof, werd er een hand over haar schouder heen uitgestrekt, maar voor deze bij het papier was, hadden de handen van Mary Ann, gedreven door pure doodsangst, het weggegrist en was zij van haar tafel opgevlogen. En nu stelde dit gevoel zich in dienst van haar strijd om zelfbehoud, want terwijl zij zich achterwaarts van haar kwelgeest trachtte te verwijderen, slaagden haar handen erin het papiertje te verscheuren. 'Geef hier!' 'Nee, dat doe ik niet!' 'Doe wat je gezegd wordt!' 'Voor jou zeker!'

De hele aandacht van de recreatiezaal was nu op Mary Ann gericht. En Beatrice, die zag dat er binnen enkele seconden geen bewijsstuk meer over zou zijn waarmee dat, volgens haar, ordinaire schaap tegen zichzelf getuigde, deed een uitval in haar richting. Maar Mary Anns tegenstoot kwam, dank zij haar tengere gestalte, even vlug als de beste schermer zijn floret zou kunnen hanteren. Ze sprong opzij; Beatrice verloor haar evenwicht en viel met gespreide armen op de grond. Geholpen door de gladheid van de vloer gleed ze een heel eind op haar buik vooruit voor ze door de poten van een stoel werd tegengehouden. Meteen klonk de stem van zuster Angélique, die met haar zware Ierse accent riep: 'Beatrice! Sta onmiddellijk op! Heilige Moeder Gods... moet dat een spelletje verbeelden? Bewaar je hockeydemonstraties maar voor het hockeyveld, kind. ' Het is vergeeflijk dat het zuster Angélique zo kennelijk aan meegevoel ontbrak, want de halve kamer had in lachen kunnen uitbarsten over het resultaat van Beatrices aanval. Bovendien was zuster Angélique helemaal niet op Beatrice gesteld dat kind had veel te veel drukte, ze stak vol hovaardij. De Heer mocht het haar vergeven dat ze zulk een oordeel velde en als ze nu soms het gevoel had dat er iets niet klopte, legde ze dat gevoel het zwijgen op door hard te roepen: 'Kom nu maar, jullie allemaal, allemaal! Raap die snippers op, Mary Ann, je strooit de hele vloer vol... Heb je je pijn gedaan, Beatrice? Je bent wel een beetje te groot om zo over de vloer rond te kruipen. Vooruit, naar boven en knappen jullie je wat op; het is nog vijf minuten tot het avondeten. Kom, vooruit, vooruit!'

Mary Ann had wel naar zuster Angélique willen toevliegen en haar armen om haar heenslaan. Ze was aardig, ze was een schat, ze was een heilige — alles, alles wat je maar kon verzinnen. Een ogenblik geleden had ze bedacht dat de duivel niet alleen in de gedaante van mannen verscheen die wilden dat je een eindje met hen in hun auto meereed. Ze had hem duidelijk op zich zien afkomen, vermomd als Beatrice. Maar zuster Angélique was gekomen om haar te redden. Haar geloof in de menselijke goedheid, voor zover die in een pensionaat te vinden was, en in rechtvaardigheid, waaromtrent ze altijd haar twijfel had gekoesterd, werd verlevendigd en versterkt.

Met de snelheid van een bliksemschicht raapte ze de stukjes papier op, rende van de recreatiezaal regelrecht naar het toilet en trok de spoeling door. Ziezo! Nu kon Beatrice haar niets meer maken.

Later, in de kapel, keek ze eens naar de Heilige Familie. Al waren ze dan van hout, zonder kleur en gevoel, vanavond leken ze toch een beetje meer te leven, een beetje meer warmte uit te stralen, en voor het eerst sinds ze hier was gekomen, sprak ze hen toe zoals ze dat met de groep thuis in Jarrow zou hebben gedaan. 'Dank u wel, lieve Heilige Familie. ' Oei! Als ze dat papiertje toch te pakken had gekregen, zou ik er gloeiend bij zijn geweest. Dat akelige kind... 'Dank u wel omdat u zuster Angélique hebt laten binnenkomen. Die is zo aardig, net mevrouw McBride. Ik vind haar het aardigste, op moeder Maria Pia en zuster Agnes Maria na, al heeft die me dan ook een aframmeling gegeven, zuster Agnes Maria, bedoel ik. God zegene me vader en me moeder en onze Michael, en ik hoop dat Hij kan maken dat-ie me schrijft. En wilt u me met mijn versje helpen, want ik moet nodig een paar goede aantekeningen hebben. In de naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, Amen!' Oei, waar zat ze met haar gedachten, ze waren al aan de responsoriën! Ze had haar aandacht niet bij de gebeden, bij de echte gebeden gehouden... 'Verlos ons, Heer, ' zei ze luid en duidelijk. Maar ze was er nog niet helemaal in, en opgewonden door de gunst die God haar vanavond zo openlijk had getoond, vergat ze dat ze de volgende regel voor zichzelf moest lezen en het uitspreken ervan aan de priester moest overlaten. Daardoor kwam het dat ze tot haar schrik en afschuw haar eigen stem hoorde die, nog steeds luid en duidelijk, en nu alleen opklinkend met die van de priester, zei: Agnus dei, qui tollis peccata mundi. Haar uitspraak van het kerklatijn was verwant aan die van haar Engels, en haar met noordelijk accent uitgesproken 'peccata mundi' galmde akelig na in de stilte. Haar hoofd zonk bijna tot kerkbankhoogte, alsof het zo diep omlaag werd gedrukt door de snelle blikken van haar buurmeisjes. Oei! Oei toch, ze had geen verwijtende woorden die erg genoeg waren om over haar eigen hoofd uit te storten voor deze heiligschennis. Maar toch, ergens in een afgeschoten hokje van haar denken afgeschoten met behulp van dunne plankjes met een kloostervernisje eroverheen riep de ware Mary Ann luid tot haar zelfverdediging uit: Wat had je dan anders verwacht van een houten Heilige Familie die had moeten zorgen dat zij niet zo dom was. In Jarrow zou het nooit zijn gebeurd!

Hoe vreemd het Mary Ann ook voorkwam, ze kreeg niet het minste of geringste standje voor het incident in de kapel, maar het had wel gevolgen: één leuk... heerlijk, het andere naar... afschuwelijk. Het eerste deed zich de volgende ochtend voor. Toen ze in een op dat tijdstip verlaten corridor moeder Maria Pia tegen het lijf was gelopen, had de non zich over haar heengebogen, haar zacht over de wang gestreeld en gefluisterd: 'Agnus Dei, qui tollis peccata mundi... God zegene je, klein Lam Gods, Hij moge je eeuwig zegenen. ' Toen was ze stil doorgelopen. Mary Ann was haar een ogenblik bljjven staan nakijken, sprakeloos, maar vervuld van een heerlijk gevoel, een bijna heilig gevoel, en dit gevoel hield de hele ochtend stand, ook al ging moeder Cecilia alweer tegen haar te keer over de manier waarop ze sprak. Je wist met moeder Cecilia nooit waar je aan toe was. Het ene ogenblik prees ze je voor je gedicht, en het volgende nam ze je onder handen alleen maar omdat je 'gefielseteerd' zei in plaats van 'gefeelsiteerd' en dan werd dat ellendige woord 'gefeliciteerd' gespeld! Dat was niet eerlijk. Maar het oneerlijke ervan was niet sterk genoeg om een bres in haar gevoel van geheiligdheid te slaan. Wat haar verwantschap met de hemel echter totaal verwoestte en haar met een bons op de gewone, platvloerse aarde deed belanden, was het feit dat ze een troepje van vier meisjes tegen het lijf liep, die bij de hoek van het gymnastiekgebouw in een kringetje stonden opgesteld. Ze trokken allemaal plechtstatige, lange gezichten, waarachter de lach zich slechts met moeite schuil scheen te houden. Met ten hemel geslagen ogen en als in gebed gevouwen handen mompelden ze zacht, de een na de ander, met een stem die bij hun gezichtsuitdrukking paste: 'Agnus Dei, qui tollis peccata mundi... Bewaar Mary Ann Shaughnessy, o Heer. ' 'Agnes Dei, qui tollis peccata mundi... Bewaar haar vader, o Heer. '

'Agnus Dei, qui tollis peccata mundi... En hun Michael. ' Nu klonk Beatrices stem, bijna kreunend van emotie en ingehouden lachen: 'Agnus Dei, qui tollis peccata mundi... En haar moeder, en de boerderij en meneer Lord... en... heel Jarrow. '

Het laatste woord ging bijna verloren in een gemeenschappelijk gehinnik, en hun hoofden bonsden tegen elkaar. Toen sloegen ze opeens de armen om elkaar heen en gelach barstte uit hen los, hoog opgierend, bijna hysterisch. Mary Ann stond als aan de grond genageld. Haar hele lichaam beefde en trilde, maar vooral haar gezicht. Haar wenkbrauwen vlogen omhoog, haar ogen knipperden en haar saamgeknepen lippen beschreven een cirkeltje in haar gezicht. Toen barstte ze uit: 'Jullie... jullie akelige nare meiden! Ik vertel het lekker aan me... ' Ze bedacht zich nog bijtijds. Maar Beatrice maakte de zin voor haar af. Ze hield lang genoeg met lachen op om te roepen: 'Aan me-vader! Je vertelt het aan me-vader, is 't niet zo?' Mary Ann staarde haar aan. De woorden klonken haar uit de mond van Beatrice vreemd in de oren ze wilde ze niet graag 'ordinair' noemen, en ze hield zich voor dat ze het zelf heel anders zei. 'Ik haat jou!'

'Echt waar? Dank je wel, hoor, het is geheel wederzijds!' Beatrice begon er plezier in te krijgen. Eindelijk had ze dit vreemde kind dan toch weten te treffen. 'Mary Ann, er is een brief voor jou!'

Lola was haastig de hoek om komen lopen en ze bracht haar boodschap over terwijl ze naar het groepje tegenover Mary Ann keek 'Vooruit, moeder Francisca wacht op je, vooruit dan!' Het was een bevel, en voor Mary Ann was het dwingender dan als het van een monitor afkomstig was geweest, want het was Lola die het zei. En dus draaide ze zich om, nog kokend van woede, en ging op weg, iemand achterlatend die heel wat beter capabel was het tegen Beatrice op te nemen dan zijzelf.

De brief kwam van Michael zij zag het aan het handschrift op de envelop en de opluchting die dit verschafte, deed haar woede en haar gevoel van vernedering bedaren. Ze klemde de brief stijf tegen zich aan en ging naar de recreatiezaal leeg op de gloeiend hete middag — om hem te lezen.

Ze opende hem vlug en toen ze de volle drie velletjes zag, dichtbeschreven, zei ze: 'Allemachies!' en hees zich vol opgewonden voorpret verder in de diepe vensterbank. Maar toen ze de eerste alinea had gelezen, bleef ze heel stil zitten en haar gezichtje werd strak. Wat was er met die Michael aan de hand? Wat was er met hun vader en moeder aan de hand? Wat bedoelde Michael toch? Waar wil hij heen? dacht ze.

Ze was al op bladzijde vijf voor het haar begon te dagen, en tegen de tijd dat ze bij bladzijde zes was gekomen, dacht ze: Mevrouw Polinski! Haar oude angsten kwamen terug en spoelden in grote golven over haar heen. Het waren de angsten die haar hadden vervuld toen haar vader dacht dat haar moeder er met meneer Quinton vandoor zou gaan. En al had Michael het niet met zoveel woorden gezegd, ze zag het weer gebeuren, maar met haar vader ditmaal, en mevrouw Polinski.

Michael eindigde zijn brief met te zeggen: ik wou dat je maar hier was. ' Evenals bij de laatste moeilijkheden tussen haar vader en moeder was Michael, in weerwil van het feit dat hij vier jaar ouder was, in genen dele geschikt om de situatie aan te kunnen hij kon er alleen maar onder lijden. Mary Ann voelde dit, zoals zij ook voelde dat er iets aan de hand was, dat er moeilijkheden waren... Daarom had hij vorige week niet geschreven! En al verraadde deze brief van zijn standpunt uit gezien, helemaal niets, hij had haar alles even duidelijk verteld alsof hij tegenover haar stond en het had gezegd dat haar moeder ongelukkig was, dat haar vader en zij ruzie hadden gehad, en allemaal vanwege die mevrouw Polinski, die, zoals hij zei, de hele boerderij op stelten zette, want haar vader zowel als meneer Lord, hadden Tony een standje gegeven omdat hij zijn tijd stond te verpraten, en dat was niet zijn schuld. Als mevrouw Polinski niet tegen hun vader kon praten, praatte ze maar tegen Tony, en meneer Lord was toch al niet op Tony gesteld.

Daar rustte de last van het hele gezin weer op haar schouders! Haar gezichtje was betrokken en haar ogen stonden wild. Ze vouwde de brief op, liep langzaam naar boven en stopte hem in de onderste la van het kastje bij haar bed, vergetend dat de slaapzaal verboden terrein was, op tien minuten na het gebed na. Zuster Catherine, die haar daar vond en een afkeuring aan haar lange lijst toevoegde, stortte haar daardoor niet in de diepste wanhoop, want slechte aantekeningen hadden opeens hun macht verloren. Wat kwamen al die slechte aantekeningen er nu allemaal op aan er was thuis iets mis, iets heel ergs. Wat moest ze doen? Als ze hun Michael schreef en hem ernaar vroeg, zou moeder Francisca die brief moeten lezen, en dan zou ze ook de brief willen zien die ze had gekregen.

Toen ze weer door de gang liep, werd ze door Louise aangesproken.

'Wat is er? Ik heb je overal gezocht. ' 'Niks. '

Louise accepteerde dit zonder commentaar; ze keek haar vriendinnetje een poosje strak aan en zei toen: 'Ga mee buiten spelen, en wijs me dan hoe dat met Ollekebollekerubisolleke moet. ' 'Ach kind, ik heb geen zin. '

Het gezicht van Louise betrok en Mary Ann, die de tranen alweer zag aankomen, gooide haar hoofd ongeduldig in de nek en ging met haar naar het grote speelterrein. In een hoekje, met maar een klein stukje van haar gedachten erbij, begon ze Louise verder in de mysteriën van spelletjes en aftelrijmpjes uit het noorden in te wijden. Eerst op Louise wijzend en dan op zichzelf, begon ze landerig op te dreunen: 'Olleke, bolleke, rubisolleke, olleke, bolleke, knol!' Natuurlijk had ze het zo uitgerekend dat de 'knol' op Louise viel, zodat Mary Ann overbleef om het eerst met de bal te mogen gooien. Ze deed het, zonder enig elan, en ze stond op het punt het helemaal op te geven toen ze Lola in het oog kreeg. Ook al waren er heel veel meisjes aan het spelen, ze wist toch meteen dat Lola op haar kwam toerennen. Zo zeker was ze daarvan dat ze het spel staakte en haar tegemoet liep. Lola was buiten adem van het harde lopen en kon een ogenblik lang niets uitbrengen. Ze stond tegenover Mary Ann en staarde haar met wijd opengesperde ogen aan. En Mary Ann, uit haar apathie wakker geschud, mompelde: 'Wat is er aan de hand?' 'O, jou domme maid!' 'Wat dan?'

'Waarom skraif je zulke dingen op?'

'Ikke?' Mary Anns mond viel open van verbazing. 'Wat heb ik dan opgeschreven?'

'Ja, wat 'eb je opgeskreven? Je weet wel. Maar weet je ook dat Beatrice 'et gevonden 'eeft en 't aan zuster Catharine 'eeft gegeven?'

'Wat heeft ze gegeven? Dat kan niet! Ik heb het verscheurd. ' Mary Ann nu geheel zuiver geweten verheugde zich over de bijzondere maatregelen van gisteravond. 'Je denkt dan miskien dat je 'et verskeurd 'ebt, maar 'et is nu in 'anden van zuster Catherine, en die laat je roepen. Je moet er heen — vooruit!' Ze duwde Mary Ann met een boos gebaar voor zich uit.

Mary Ann, zonder enige angst, omdat haar geweten haar zei dat ze niets had gedaan, ging naar de hoofdingang, de stoeptreden op, de hal door en naar de spreekkamer. Ze behoefde niet aan te kloppen, want de deur stond open en binnen stonden drie nonnen achter de tafel en keken allemaal naar een velletje papier. Het waren zuster Catherine, moeder Cecilia en zuster Angélique. Toen zij haar aanwezigheid kenbaar had gemaakt door het ijverig vegen van haar voeten, al waren die volmaakt droog, werd Mary Ann niet op de gebruikelijke manier verzocht binnen te komen. In plaats daarvan gaf moeder Cecilia aan, met een lange vinger naar de vloer wijzend, wat haar te doen stond, en Mary Ann, die in weerwil van haar zuivere geweten voelde dat er hier iets niet in de haak was, liep langzaam het vertrek binnen.

De drie nonnen keken haar aan, maar het was zuster Catherine die het eerst sprak. 'Je bent een heel slecht kind, ' zei ze, 'en je gaat naar de hel. Daar valt niet aan te twijfelen. ' 'Wacht eens even. ' Met haar Ierse accent viel zuster Angélique haar in de rede en beloofde zo iets als een opschorting van zulk een onherstelbaar vonnis toen ze zei: 'Laten we dit eens nader bekijken. Mary Ann, heb je de laatste tijd versjes gemaakt?' 'Ja, zuster Angélique. '

'Grappige versjes?' Deze woorden van zuster Angélique maakten dat zuster Catherine en moeder Cecilia snel opkeken. Maar zuster Angélique ging voort: 'Wanneer heb je je laatste grappige versje geschreven?'

'Gisteravond, zuster Angélique. ' 'Waar is dat gebleven?'

Mary Anns blikken schoten van de een naar de ander. Ze hoefde niet te proberen erom te jokken. Al dreven al die stukjes papier nu weg door het een of andere riool, ze voelde dat die drie gedaanten in hun zwarte gewaden er alles van afwisten. 'Ik heb het verscheurd. '

'Niet alles beslist niet. ' Zuster Catherines hand schoot naar de tafel, ze greep het blaadje papier en duwde het Mary

Ann onder de neus, zo dichtbij dat Mary Ann niets dan wat krabbeltjes zag. 'Herken je dit papiertje?'

Mary Anns neus kwam met een ruk boven het papiertje uit en ze zei: 'Nee, zuster Catherine. '

'Weet je niet meer dat je dit achterin je huiswerkschrift hebt gelegd?'

Nu was het moeder Cecilia die sprak.

'Ik heb nooit geen papiertjes achterin mijn huiswerkschrift gelegd, moeder Cecilia. '

'Nooit geen nooit geen! Alweer een dubbele ontkenning! Och, wat helpt het allemaal!' Moeder Cecilia's hoofd zonk haar in wanhoop op de borst. 'Weet je niet meer dat je een papiertje achterin je huiswerkschrift hebt gestopt? Je weet zeker ook niet meer dat je deze regels hebt geschreven? Kijk ernaar! Lees ze!'

Mary Anns blik ging nu naar het blaadje papier en ze las:

Je mag geen hoge hakken dragen

En voor een feest geen jongen vragen

En geef hem geen knipoog als je hem ziet!

Hem zoenen mag natuurlijk niet!

En rook ook nooit een sigaret,

Geen krullen in je haar gezet,

Geen kleurtje aan je lippen geven,

Niet vloeken, niet dobbelen, nooit van je leven!

Maar doe je het tóch, kind, weet dan wel,

Dan brengt zuster Angélique je zó naar de hel!

Was getekend: Kattige Kaatje en Moe Ceciel.

Mary Anns mond was nu opengezakt, haar ogen puilden haar uit het hoofd. Opnieuw keek ze van de een naar de ander. Maar ze merkte dat ze niet in staat was een woord te spreken. Ze dachten dat zij dit had geschreven! Oei! Zulke vreselijke dingen had zij toch nooit ofte nimmer opgeschreven! Oei! Hoe kwamen ze erbij te denken dat zij dit had gedaan? 'Nu?'

Mary Ann slikte. 'Het is niet van mij, zuster Angélique. Ik heb het niet gedaan. '

Moeder Cecilia griste het papiertje uit de hand van Mary Ann weg en bekeek het nog eens. 'Wou je beweren dat dit niet van jou afkomstig was? Ik zou me in je handschrift niet kunnen vergissen, kind, en dan hoef ik nog niet eens aan de logische samenhang met jouw ondeugendheid te denken. De bij jou gangbare denkwijze... je... je... ' Het laatste gedeelte van moeder Cecilia's toespraak was onbegrijpelijk voor Mary Ann; zij begreep alleen dat zij een standje kreeg voor het schrijven van dit vers, en ze had het niet eens gedaan! Dus verdedigde ze zich, en krachtig, al beefden haar lippen. 'Het is mijn schrift niet, ik heb het niet gedaan, echt niet. Ik weet er geen eens wat van, reken maar van niet. '

Taalgebruik, voordracht, houding dit alles zag moeder Cecilia door de vingers, of hadden deze zaken haar van haar spraak beroofd? In elk geval wendde zij zich zwijgend, maar met ineengeslagen handen, af.

Nu nam zuster Catherine het woord. 'Je zult hiervoor worden gestraft, streng gestraft. De eerwaarde moeder zal het te horen krijgen! Je vergeet waar je bent. Zulke dingen laten wij hier niet passeren... '

'Sst, sst!' Zuster Angélique viel haar in de rede en keek Mary Ann aan. 'Hoor eens, m'n kind, als je de waarheid zegt, zal je niets overkomen. Waarom heb je dit geschreven? Het was een domme streek, nietwaar? Heb je er nog meer zo gemaakt?'

Mary Ann keek naar de non op, die in haar manier van doen zoveel op mevrouw McBride leek, en haar stem beefde toen ze zei: ik heb het niet gemaakt, zuster Angélique, eerlijk waar! Ik weet er geen eens wat van. Dat heeft iemand gedaan om me een hak te zetten Ik niet!' 'Nou zeg!' Zuster Catherine drong zich weer naar de voorgrond. Aan haar aanval werd een einde gemaakt door het geluid van de bel, zodat al wat ze zei, was: 'Maak dat je weg komt! Maak dat je ogenblikkelijk in je klas komt!' Mary Ann maakte dat ze wegkwam. Ze liep de gang door en de hal in, en toen ze eenmaal de hoek om was geslagen, bleef ze met haar vier vingers in haar mond stilstaan en beet beurt om beurt alle nagels af. Maar eigenlijk beet ze zuster Catherine, en het was ook tegen haar dat ze geluidloos sprak: 'Mens! Ik heb het niet gedaan. Ik heb het toch lekker niet gedaan. Dat heeft iemand anders gedaan, het is helemaal mijn handschrift niet. Je hebt ook altijd de pik op mij! Ik haat je, echt waar! Je bent een gemeen mens, een echt gemeen mens. Een valserik. ' 'Wat is er gebeurd?' Daar had je Louise alweer, opgewonden en nieuwsgierig. 'Waar moest je voor komen? Ik heb zuster Catherine gezien. Wat was die woest, zeg!' Mar} Ann voelde nu de tranen in haar ogen komen en zij stamelde: 'Ze zeiden dat ik... dat ik een lelijk vers had opgeschreven, en ik heb het niet gedaan. ' 'Wie zeiden dat?'

'Zuster Catherine en moeder Cecilia en zuster Angélique. Die zuster Catherine, die denkt dat ze de vrouw van OnzeLieveHeer zelf is!'

Toen deze godslastering was uitgesproken, scheen de aarde zich te openen, maar helaas niet wijd genoeg om Mary Ann te verzwelgen, want daar, nog geen meter van hen vandaan bij de ingang van de corridor, stonden de drie nonnen in kwestie.

Terwijl haar blikken van de ene naar de andere van haar metgezellinnen schoten, alsof ze bevestiging van haar opinie over dit kind bij hen zocht, zei zuster Catherine, met onheilspellende kalmte: 'Ga ogenblikkelijk naar de slaapzaal en verroer je niet voor ik bij je kom. '

Rillend als van koorts sloop Mary Ann voorbij de drie paar ogen en als een beschonkene liep ze de brede, door zware schilderijen overschaduwde trap op in de richting van de slaapzaal.

Er waren vierentwintig uren verlopen sedert Mary Ann de afschuwelijke misdaad had begaan, niet van het schrijven van een brutaal versje, maar van het beledigen van zuster Catherine. Ieder kind in de slaapzaal, met uitzondering van Lola, had haar eigen lezing van de affaire geleverd zoals ze die had gehoord die versies varieerden van gewoon vloeken tegen zuster Catherine tot haar slaan, bijten, en ten slotte in haar gezicht spuwen. Maar Mary Ann kreeg geen van deze lezingen te horen, want ze werd voor straf genegeerd. Louise had na de vele malen dat ze over het incident verslag had uitgebracht niet de moed om openlijk tegen haar te spreken; alleen de standvastige Lola sprak tegen de schuldige.

Mary Ann had gisteren de hele middag in het strafkamertje doorgebracht — een vorm van eenzame opsluiting, zonder boeken, zonder potlood en papier, zelfs zonder clandestien stripkrantje om te bekijken. En gisteravond twee volle uren op haar knieën in de kapel, gedurende welke tijd de Heilige Familie aldaar minder dan waardeloos was gebleken. En vanmorgen was ze voor de moederoverste verschenen. Als de moederoverste haar gedachten over deze kwestie daarbij onder woorden had gebracht, zou Mary Anns hele leven waarschijnlijk anders zijn verlopen. Want de moederoverste geloofde niet dat dit kind de regels had geschreven die op het papiertje stonden dat haar was voorgelegd, al scheen het handschrift dan ook te bewijzen dat ze het wél had gedaan. Nee, de moederoverste geloofde Mary Ann toen deze bleef bij haar ontkenning iets van het papiertje af te weten, maar eerlijk toegaf dat ze de vorige avond wel een ander brutaal versje had gemaakt. Toen het kind met gebogen hoofd had opgezegd wat ze zich van het rijmpje kon herinneren, met inbegrip van het pak op een niet nader aan te duiden plaats, besefte de wijze vrouw dat dit kind iets opbiechtte dat bepaald op een heel wat kinderlijker niveau lag dan de regels die op het voor haar liggende papier stonden. Dus geloofde ze het kind, maar dat zei ze haar niet — dat zou niet juist zijn geweest. Ze stuurde haar alleen weg met een waarschuwing nooit iets op te schrijven dat de hele wereld niet zou mogen zien.

Hierop zette de eerwaarde moeder zich ertoe aan zuster Catherine haar ware opinie omtrent deze zaak uiteen te zetten. De vele dingen die haar waren gerapporteerd, maakten dat haar gedachten de kant van Beatrice uitgingen. Haar laatste woord was dat het kind niet meer mocht worden gestraft; als ze zich in het vervolg misdroeg, moest ze rechtstreeks bij haar worden gebracht.

Met enige verwondering ontving Mary Ann toen het bevel zich voor de middagwandeling te gaan klaarmaken. Opnieuw liep ze in de zonneschijn, in de kronkelende rij kinderen, naast Louise. Maar ze betaalde Louise nu met gelijke munt terug, want ze wilde niets tegen haar zeggen in Louises eigen woorden: 'ze was niets lief tegen haar. ' Dezelfde twee nonnen voerden het gezelschap aan: zuster Agnes Maria en zuster Angélique. Het leek Mary Ann toe dat zuster Angélique zich een beetje op een afstand hield, en telkens als Mary Anns blik de hare ving, kreeg ze haar zonden te voelen door een droeve, geschokte uitdrukking op het gezicht van de zuster. Maar niet bij zuster Agnes Maria het zag ernaar uit dat ze genade had gevonden in de ogen van zuster Agnes Maria. Vergeten scheen de episode aan het strand. Het had best kunnen zijn dat juist deze zuster haar nooit een pak op haar broek had gegeven, en toen de hartelijke non haar bij de hand nam, vloeide ze over van liefde en dankbaarheid jegens haar.

Op deze wandelingen mocht elk kind een dubbeltje opmaken, en vandaag werden ze, toen ze de stad hadden bereikt, bij drieën tegelijk aangewezen om een snoepwinkel binnen te gaan en hun geld te besteden. Mary Ann hoorde bij het laatste drietal. Ze stond bij de toonbank, nadat ze haar bestelling van 'voor een stuiver katjesdrop' had geplaatst, toen ze een stem achter zich hoorde zeggen: 'Kijk, daar hebben we Mary Ann!'

Toen Mary Ann mevrouw Wilson in het oog kreeg, lichtten haar ogen op van blijdschap. Het was alsof zij haar moeder zag en ze wierp zich in de armen van de oude mevrouw. 'O, dag mevrouw Wilson, dag mevrouw Wilson!' Mevrouw Wilson hield Mary Ann bij beide handen vast en zei vol diep gevoel: 'Wat ben ik blij dat ik je nog gezien heb, liefje, we gaan vanavond terug. ' 'Naar huis?'

'Ja, lieverd. Meneer Wilson kan het hier niet langer uithouden. '

Zij lachte. 'Hij heeft te lang in het noorden gewoond. ' 'Vanavond?' Er kwam een hongerig verlangen in Mary Anns ' stem en in haar ogen.

'Ja, vanavond. O, wat ben ik blij dat ik je nog gezien heb, liefje. Ik zal het mijn man vertellen hij praat zo dikwijls over je. Heb je nog op je kop gekregen laatst?' 'Nee... nou ja, een beetje wel. O!' Mary Ann klemde zich stijf aan de handen van mevrouw Wilson vast. 'O, ik wou dat ik maar met u en meneer Wilson mee kon!' 'Het is toch zó vakantie, liefje, en ik beloof je dat we je komen opzoeken als je thuis bent. '

'Alstublieft, mevrouw Wilson. Luister eens... ' ze rekte zich omhoog en fluisterde haar in het oor: 'Wilt u me vader en me moeder gaan opzoeken als u terug bent, nog voor ik thuis ben?'

'Goed, liefje, dat doen we, ik beloof het je. Maar nu moet ik weg, ik kwam maar wat snoepjes kopen voor de trein. We moeten de trein van vier uur hebben, we logeren hier vlakbij. O, wat zal meneer Wilson blij zijn dat ik je gezien heb! Dag liefje, God zegene je!' Mevrouw Wilson boog zich voorover en streelde zachtjes over Mary Anns wang. 'Dag mevrouw Wilson. ' Toen was ze weg.

'Vooruit zeg, ze staan al klaar met je drop!' Een van de meisjes gaf Mary Ann een duwtje, en die wendde zich weer naar de toonbank, nam het zakje aan en gaf haar stuivertje. Toen ze weer buiten was, keek ze de straat vlug naar beide zijden af, maar mevrouw Wilson was verdwenen, en met haar alle troost, alle hoop. Nooit tevoren had zij zich zo alleen op de wereld gevoeld. Ze was het liefst stil blijven staan huilen, maar ze werd weer in de rij geduwd en de mars terug naar school nam een aanvang. Het trof ongelukkig dat er binnen de vijf minuten na haar terugkeer in de school twee dingen moesten gebeuren die het vlammetje aanbliezen dat tot op dat ogenblik nog maar als een vonkje in haar had gesluimerd. Het eerste was een brief van haar moeder, heel kort, waarin niets stond, behalve dan zoals gewoonlijk dat ze braaf moest zijn en haar lessen goed leren, en dat het gauw vakantie zou zijn. Maar onderaan de brief viel Mary Ann iets op dat nooit op een van de vorige brieven was voorgekomen: het goedkope postpapier was tot een bobbel opgezwollen op de plek waar een druppel vocht het had geraakt.

Mary Ann herkend die bobbel. Toen ze pas hier was, waren haar eigen brieven ermee bezaaid geweest zo iets kwam door een opgedroogde traan. Haar moeder had gehuild en er maakte zich een dringend verlangen haar te zien van haar meester, een verlangen dat niet wou luisteren naar verstandige taal, zoals: 'Oei, je weet toch wel dat het niet kan, pas met de vakantie!' En toen, terwijl ze de brief opvouwde en aanstalten maakte de recreatiezaal te verlaten, trad Beatrice in de weg, met van pret dansende ogen. Er was op dit ogenblik geen grein wraakgevoel meer in Mary Ann over waarmee ze haar vijandin tegemoet had kunnen treden; ze had niet eens de kracht haar neus in de lucht te steken. Ze voelde dat ze Beatrice niet aankon ze was hier niet op eigen terrein, dit was het terrein van Beatrice. Het drong niet tot haar door dat het hier over een jaar of twee ook haar eigen terrein zou zijn en dat ze dan Beatrice op voet van gelijkheid zou kunnen ontmoeten. Ze wist alleen dat Beatrice degene was die dat versje had gemaakt en het in haar schrift had gestopt, dat Beatrice degene was die haar al die ellende had bezorgd, en dat er geen enkele manier bestond om haar aan de kaak te stellen. Als een betoverd konijntje, en helemaal niet zoals ze anders was, keek ze hoe Beatrice de zaal uitging. Toen huiverde ze alsof er een koude windvlaag door het vertrek was gevaren en wachtte ze een poosje, zodat haar vijandin genoeg tijd zou krijgen om haar een heel eind voor te komen. Toen volgde ze haar, maar niet naar de speelplaats om met de andere kinderen van haar klas te gaan spelen. Er was veel heen en weer geloop van meisjes in de gang, die bij het veranderen van de lessen van lokaal wisselden en ze mengde zich tussen hen; toen ging ze op weg naar de garderobe. Daar haalde ze haar regenjas met het regenhoedje en bleef nog een ogenblik staan om moed te verzamelen. Toen liep ze, met de hoed in de hand en de jas over de arm, de garderobe uit, de grote hal door en de stoeptreden af. Ze kon het haast niet geloven, maar een ogenblik later liep ze de oprijlaan door en het hek van het pensionaat uit zonder dat een levende ziel haar aanhield om haar te ondervragen. Misschien zagen ze haar aan voor een kind dat zo juist van een wandeling was teruggekeerd en nog gauw even met een boodschap naar de portiersloge was gestuurd.

Pas bij de hoofdingang had ze enige vertraging, en dat kwam doordat ze een omweg moest maken rondom een vrachtauto die grind uitlaadde langs de kant van de weg. Ze zag noch de portier noch de chauffeur. Had ze een van beiden gezien, dan zou haar wel het een of andere leugentje te binnen zijn geschoten dat hen van haar recht om zich hier te bevinden overtuigd zou hebben. Toen ze eenmaal buiten was, bleef ze niet angstig staan, maar zette het evenmin op een lopen. Ze wandelde, met een hart dat zo wild klopte dat ze het in haar hoofd als hamers voelde bonzen, in de richting van de hoofdweg, waar de bussen reden. Ze had nog een stuiver over van haar dubbeltje, en twee tientjes in haar medaillon. Ze hield een hand over het medaillon terwijl ze op de bus wachtte, en toen die kwam en ze goed en wel zat, vroeg ze de conducteur een beetje stamelend: 'Hoeveel kost het naar het station?' En toen hij zei: 'Half geld voor jou een stuiver, ' gaf ze het muntje met het gevoel dat God de zaken nu in handen had genomen. Want als de conducteur meer had gevraagd, had ze moeten uitstappen, en ze wist niet waar het station was. Toen ze uit de bus stapte, viel haar oog op een klok. Die wees tien voor vieren. Ze voelde zich nu misselijk en angstig, maar het kwam niet in haar op om naar het pensionaat terug te gaan. Ze liep naar het plaatskaartenbureau, terwijl haar ogen rondzochten naar de bekende gezichten van de Wilsons. En nu werd het gevoel dat deze hele zaak haar uit de hand was gelopen nog versterkt, want daar, tussen de talloze mensen die in de hal stonden, was meneer Wilson, en hij was alleen. Hij stond zijn wisselgeld te tellen en zijn kaartjes te bekijken. Toen ze hem aan zijn jas trok, keek hij haar zo verschrikt aan alsof ze een geestverschijning was geweest.

'Goeie hemel! Kind, waar kom jij zo opeens vandaan? Kom je ons goedendag zeggen?'

'Meneer Wilson, ' de tranen stonden haar nu in de ogen en ze kon er haast geen woord uitkrijgen. 'Meneer Wilson, ik wil naar huis!'

Meneer Wilson rechtte zijn rug en zijn nek scheen te verstarren toen hij zei: 'Maar liefje, dat gaat niet!' 'Ik wil het, meneer Wilson. Neemt u me toch mee o, alstublieft!'

'Jou meenemen, lieverd? Naar huis? Hoor eens, wat is er met jou aan de hand? Is er iets gebeurd? Hebben ze je op je kop gegeven?'

Ze knikte stom, en voegde er toen aan toe: 'Maar dat is het niet alleen, het komt door me moeder er is thuis iets misgegaan. '

'Waarom denk je dat, lieve kind?' 'Ik weet het door de brieven die me broertje me heeft gestuurd dat is onze Michael. Hij heeft het aldoor over me vader en een andere... '

Toen ze zweeg, zei meneer Wilson boos: 'Ik heb het van het begin af aan geweten: ze hadden je nooit zo ver weg moeten sturen. Ik heb het aldoor al tegen moederdevrouw gezegd. Zo ver weg, en dan een kind als jij, zei ik. Je bent uit het noorden, je hoort daar thuis, net als ik. Hier kan geen God of geen goed mens het uithouden; zo ver ben ik nu wel dat ik dat weet. ' Hij boog zich naar haar over toen hij zijn laatste uitspraak deed. 'Ik zal blij zijn als ik de Tyne en de werven weer zie, liefje. Nou en of. Tussen jou en mij gezegd: ik zal machtig blij zijn, hoor. Maar om jou nu mee naar huis te nemen... ' Hij rechtte nogmaals zijn rug. 'Dat is nou weer een heel andere kwestie. ' 'O, meneer Wilson, toe nou!' Ze keek naar hem op. 'Alstublieft! Ik heb het geld, het zit in mijn medaillon, waar u het gestopt hebt. '

'Het gaat niet om het geld, liefje, het gaat erom hoe dat zou aflopen! En mijn vrouw... nee, die zou het nooit goedvinden. Nee liefje, daar kan geen sprake van zijn. ' Mary Ann hele gezichtje scheen ineen te schrompelen en toen jammerde ze: 'Ik kan nou niet meer teruggaan, dan krijg ik geweldig op me kop en dan stoppen ze me weer in het strafkamertje. ' Dit laatste woord deed het. 'Het strafkamertje!'

Meneer Wilsons hele gelaatsuitdrukking veranderde, want voor zijn geestesoog zag hij een cel, een kloostercel, met een hoog, getralied venstertje, een koude stenen vloer, en alleen droog brood en water.

Zijn gezicht stond hard en boos toen hij vroeg: 'Heb je dan al eens in dat strafkamertje gezeten, liefje?'

'Ja, gisteren. Ze zeiden dat ik een lelijk vers had gemaakt, en ik had het geen eens gedaan. En... '

Het lawaai van een trein die het station passeerde deed de rest van haar woorden verloren gaan. Meneer Wilson keek snel om zich heen. Zijn gedachten stonden duidelijk op zijn gezicht te lezen. Hij wist dat het met zijn plan gedaan zou zijn als mevrouw Wilson het kind in het oog kreeg; dan zou er geen kans zijn haar in de trein te krijgen, en hij was nu vastbesloten haar mee te nemen.

Meneer Wilson kon zijn geheime strijd eindelijk in de openbaarheid brengen hij vocht tegen een klooster, tegen alle kloosters, omdat een kloosterschool een van zijn kleinkinderen van hem had afgenomen.

'Hoor eens, liefje, ' zei hij met vreemd beheerste stem, 'ga daar een beetje opzij staan, ik zal je kaartje nemen; we rekenen later wel af. Doe nu wat ik je zeg, ' zei hij vlug, 'moederdevrouw staat daar verderop in de hal. Als je achter mij aan door de controle gaat, maak je dan een beetje klein, want als zij je ziet, komt er niets van in. ' Hij knikte tegen haar. 'Blijf een beetje uit het zicht, begrijp je?' Mary Ann knikte vlug van ja en ging toen een eindje opzij staan, haar ogen strak op de oude man gevestigd. Meneer Wilson had nu de rol van OnzeLieveHeer op zich genomen — alles was in zijn handen en zij vertrouwde hem onvoorwaardelijk. Pastoor Owens waarschuwing tegen de duivel en zijn talrijke vermommingen was vergeten. En al had ze eraan gedacht, dan nog zou ze het niet van toepassing op meneer Wilson hebben geacht. Hoe dan ook, al waren er op dit ogenblik hoorntjes bij meneer Wilson doorgebroken, hij zou nóg haar motie van vertrouwen hebben gekregen. Toen hij, nadat hij het kaartje had gekocht, van het loket wegging en niet naar haar keek, maar op mevrouw Wilson toeliep en deze voor zich uit door de controle schoof, begon haar hart nog veel sneller te kloppen. Vlak op zijn hielen volgde zij hem. Toen de kaartjes geknipt waren en zij erdoorheen waren, hield ze haar hoofd gebogen, en toen ze zijn benen in de ene richting zag weglopen keerde zij zich om en liep in de andere, tot ze vlakbij het uiterste eind van het perron zag. De leegte die dit suggereerde, wekte weer een ander soort angst bij haar op; ze stond stil en gluurde voorzichtig over haar schouder heen het perron langs. Maar vanwaar zij stond, ving ze geen glimp van de Wilsons op, en in paniek scharrelde ze haastig terug, tussen de groepjes mensen door. Juist toen ze hen helemaal aan het andere eind van het perron in het oog kreeg, liep de trein binnen.

De panische angsten in haar hoofd gilden: 'Oei! Oei! Oeioei!' en het geluid was veel harder dan het lawaai van de trein. Toen de portieren openvlogen, loodste meneer Wilson zijn vrouw een coupé binnen; toen keerde hij zich onopvallend om en wees met zijn duim in de richting van een andere coupé. Deze wenk scheen Mary Ann uit haar toestand van verstening te verlossen en ze rende naar het open portier, klauterde tegen de hoge treden op en liet zich op een plaatsje tegenover twee vrouwen vallen. Daar trachtte ze wat te kalmeren en wachtte op meneer Wilson. Ze had geen boek, niets om naar te kijken en daarom keek ze maar naar haar handen. De vrouwen keken van tijd tot tijd naar haar en lachten tegen haar. Maar ze lachte niet terug; ze vestigde haar blik strak op het raam, voor het geval zij vragen zouden gaan stellen.

Tien minuten later, toen de trein stopte en meneer Wilson nog niet bij haar was gekomen, voelde ze opeens lust te gaan schreeuwen en eruit te springen. Maar ze stopte haar vingers in haar mond en drukte haar gezicht bijna tegen het raampje aan. De trein zette zich weer in beweging en ze begon zich heel naar te voelen. En juist toen de misselijkheid haar dreigde te overweldigen en ze voelde dat ze wel gauw op de vloer zou moeten overgeven, verscheen meneer Wilson in het gangetje.

De ogen van de oude man vlogen snel heen en weer tussen haar en de twee vrouwen. Toen glimlachte hij en zei luchtig: 'Zo, zit je hier, liefje! Ga maar mee. ' Onder de starende blikken van de vrouwen stak hij haar zijn hand toe, en Mary Ann klemde er zich gretig aan vast en verliet de coupé. In de corridor verdween de glimlach van het gezicht van meneer Wilson en hij boog zich over haar heen om te zeggen: 'Hoor eens even, moederdevrouw is razend. Ze zegt dat ze het niet neemt, dat ze je terugstuurt. Je moet het nu zelf maar verder opknappen, kom mee. ' Mevrouw Wilson leek een heel ander mens te zijn dan de vrouw die Mary Ann nog zo kort geleden in de snoepwinkel had gezien. Haar gezicht stond wit en strak en ze keek Mary Ann helemaal niet vriendelijk aan. Eerst zei ze zelfs geen woord, haar lippen waren stijf opeengeklemd. Toen deed ze ze vaneen en begon te praten zoals Mary Ann haar nog nooit had horen praten. Heel wat vlugger dan meneer Wilson sprak ze steeds maar door, steeds maar door. 'Hoor eens, je bent een heel stout kind. Dat had je nooit mogen doen. Je voelt wel dat het heel ondeugend is, hè?' Mary Ann staarde haar alleen maar aan. 'Wat zal er nu gaan gebeuren, dacht je? We krijgen er last mee, het is hetzelfde als een kind ontvoeren. Denk eens even aan de toestand waarin ze nu op het pensionaat zijn! Ze halen de politie erbij en dan komt het over de radio, en dan vinden ze je. Je moet terug, hoor je En jij... ' Mevrouw Wilson keerde zich nu tegen haar man. 'Jij hebt dit allemaal aangehaald, jij met al je praatjes over kloosters en pensionaten! Je wilt niet toegeven dat Theresia het beste af is van al onze kleinkinderen. O nee! Alleen omdat ze op een pensionaat is. Jij moet het nodig over geestdrijverij hebben. Jij hebt dit allemaal op je geweten jij alleen! Maar nou maak ik er een eind aan, hoor, ze gaat terug. '

Mary Ann keek naar meneer Wilson. Die was ook al niet de meneer Wilson die zij kende; het leek wel alsof meneer Wilson in mevrouw Wilson was veranderd, en mevrouw Wilson in meneer. Hij zat daar met gebogen hoofd, gekromde rug en een paar handen die tussen zijn knieën bungelden, en tot haar verbazing deed hij geen mond open. Ze besefte dat het waar was wat hij had gezegd, dat ze het verder zelf zou moeten opknappen. Maar wat kon zij tegen deze machten uitrichten? Niets immers. Haar hart werd zo zwaar dat ze het gewicht haast niet kon verdragen. Ze begon te huilen, stilletjes; tranen rolden haar over de wangen, zo groot als stuiters. Mevrouw Wilson zat haar aan te kijken, terwijl haar lippen zich weer tot een harde, strenge lijn samenklemden. Het leek alsof ze ze eerst helemaal naar binnen zoog voor ze, bijna als een schreeuw, uitte: 'Je bent een ondeugende meid! Ja, dat ben je, een ondeugende meid. Waarom heb je dat gedaan?' 'Me vader... me... me moeder. Ze... ze had vast en zeker gehuild... het zat op haar brief... Er is thuis iets aan de hand, het komt door die mevrouw Polinski, die zit me vader achterna. O, mevrouw Wilson, ik moet... ik moet naar me moeder toe!' In wanhoop wierp ze zich tegen de knieën van de oude mevrouw, sloeg de armen om haar middel en gaf haar gemoed lucht in een niet te stelpen huilbui. Mevrouw Wilson aarzelde maar een seconde voor ze haar op schoot tilde en zei: 'Nou, nou, stil dan maar. We zullen er dan wel een mouw aan passen. ' Toen wierp ze een blik in de richting van haar man en ze sprak een enkel woord. 'Kerel!' zei ze.

Deze uitroep sprak van overgave, maar meneer Wilson hief het hoofd niet op, maar boog het nog dieper. Zijn handen kneep hij heftig samen en hij slaakte een langgerekte zucht.