Hoofdstuk 4
Naderhand vroeg Mairin zich af of Aldwine zijn vrouw zou hebben meegenomen als hij had geweten hoe vermoeiend de reis voor Eada zou zijn. Als de zeeën rustiger zouden zijn geweest, was een reis per boot gemakkelijker geweest en hadden ze de afstand tussen Engeland en Constantinopel sneller kunnen overbruggen. De Angelsaksen waren echter nogal huiverig om grote afstanden over grillige wateren af te leggen en als de mogelijkheid er was om over land te reizen, dan kozen ze het liefst voor die mogelijkheid.
Het was noodzakelijk geweest om het water tussen Engeland en Normandië over te steken. Dat had de leenheer van Aelfleah, die zijn vrouw had beloofd om de zeeën zoveel mogelijk te vermijden, niet kunnen omzeilen.
Hun gezelschap bestond uit zes leden van een Engelse handelsdelegatie, de drie vrouwen en een groep van vijftig jongemannen die zich bij de keizerlijke wacht van keizer Constantine X Ducas zouden voegen. Ze trokken vrij snel van Normandië naar Ile de France, door het koninkrijk Aquitaine en ten slotte naar Languedoc, waar ze wegen volgden die duizenden jaren eerder door de Romeinen waren aangelegd.
Ze volgden de kust ten oosten van Marseille door verschillende staten - Genua, Parma, Modena, Bologna - totdat ze in Brindisi aan boord gingen om de Adriatische Zee over te steken, richting Macedonië. De reis duurde slechts een dag, maar Eada's rozenkrans lag voortdurend tussen haar vingers. Ze overbrugde de hele afstand door telkens weer de rozenkrans te bidden. Ze reisden iedere dag zo'n vijfentwintig tot dertig kilometer, van zonsopgang tot zonsondergang. In het begin leken alle zomerdagen op elkaar, maar toen Macedonië in zicht kwam, werden de dagen zichtbaar korter en Eada zag er duidelijk uitgeput uit. Tegen de tijd dat ze Thessalonica bereikten, besefte Aldwine dat zijn vrouw dit tempo van reizen niet veel langer zou kunnen volhouden.
Tegen Eada's protest in werd er een schip gezocht om de hele delegatie van koning Edward het laatste deel van de reis naar Constantinopel te vervoeren. Gewend aan de woelige, noordelijke zeeën, was Eada verrast door de plezierige reis die nu volgde. Het schip gleed over de blauw-groene wateren van de Egeïsche zee, door de Dardanellen naar de Zee van Marmara. Terwijl ze aan dek zat en zich door de warme zon en het heerlijke briesje liet verfrissen, knapte Eada zienderogen op. Tegen de tijd dat ze de sprookjesachtige stad bereikten, was ze weer geheel de oude.
Mairin had een uurtje over het kleine dek geslenterd. De kapitein had hen beloofd dat ze deze ochtend Constantinopel zouden bereiken. Het was een schitterende dag en de Zee van Marmara was een drukke waterweg. Ze werden door schepen uit Dalmatië en Kroatië gepasseerd; door feloeken uit het oosten; en door grote galeiën van handelaren uit Venetië, Genua en Amalfi. Er voeren ook kaïken van de Griekse eilanden. Iedereen stond met open mond van verbazing toen een grote galei van de keizerlijke vloot zich bij hen voegde.
Aldwine kende galeien. Ieder schip, vertelde hij hen, werd door honderd roeiers en zeventig mariniers bemand. Iedere houten geschutskoepel in de boeg van iedere galei bevatte drie pijpen die een Grieks vuur verstoven. Op het hoge dek bij de achtersteven stonden katapulten opgesteld die werden gebruikt om gloeiende, in olie gedrenkte projectielen af te schieten. Grieks vuur was het geheime wapen van de Byzantijnen, want niemand wist hoe hij zich daartegen moest verdedigen. De jonge Saksische krijgers die de keizerlijke wacht van de keizer zouden gaan versterken, waren diep onder de indruk van de woorden van de leenheer van Aelfleah.
Plotseling gaf Mairin een kreet. 'Kijk, vader! Kijk, moeder! Daar is de stad! Daar is Constantinopel!'
Ze keken in de richting dieze aanwees. Haar jeugdig enthousiasme werkte aanstekelijk. Zelfs Aldwine, die de stad niet voor het eerst zag, was sprakeloos.
De kapitein van het schip glimlachte. 'Het is een schoonheid, hè?' zei hij bijna dromerig. 'Ik heb hier mijn hele leven gewoond en toch raak ik iedere keer weer diep onder de indruk als ik de contouren van de stad zie. Het is werkelijk een koningin onder de steden.'
Aldwine knikte langzaam. 'Het is lang geleden dat ik de stad heb aanschouwd, maar tot op dit moment had ik me niet gerealiseerd hoe ik de aanblik heb gemist.'
Constantinopel, de keizerlijke stad van de Byzantijnen, bood vanaf de zee gezien een spectaculair uitzicht. Net als Rome, was de stad op zeven heuvels gebouwd en hij werd door grote stenen muren van zeven meter dik omringd. Aan de stadskant waren ze op drie niveaus gebouwd, waarachter een slotgracht van ruim vijfentwintig meter breedte en zeven meter diepte lag. Deze stond normaal droog, maar in tijden van oorlog werd hij onder water gezet.
Aan de zeekant van de stad waren uitkijktorens gebouwd die om de tien meter hoog boven alles uit torenden. In die torens waren eveneens Griekse vuren aangelegd, en de gloeiende projectielen konden ook vandaar vandaan worden afgevuurd.
Vanaf het schip was de vergulde koepel van de beroemdste kerk van de stad, de Hagia Sophia, te zien, maar er waren ook andere kerken, kloosters, bedehuizen en publieke gebouwen zichtbaar. Hun schip voer langs verscheidene ommuurde havens van Constantinopel, waaronder die van Eleutherius, Contoscalion, Julian en langs de schitterende havenkerk van de heilige Sergius en Bacchus.
'Daar,' wees Aldwine, 'ligt de Boucoleon, de keizerlijke haven. Alleen de keizer en zijn familie mogen daar hun schepen afmeren. Zien jullie die vuurtoren? Daarachter ligt het keizerlijk paleis.'
Mairin staarde gefascineerd in de richting die Aldwine aanwees, maar het paleis was te midden van de tuinen, paviljoenen en de verschillende andere gebouwen moeilijk te lokaliseren. Bovendien stonden er op de in terrassen bebouwde helling ook kerken en houten taluds.
Ze ronden de hoek van het keizerlijk land en weer begon Aldwine te spreken.'Kijk! Rechts liggen de satellietsteden Pera en Galata. Ze zijn eveneens ommuurd en zien jullie de keten? In tijden van gevaar strekt hij zich van Pera over het water uit, over de waterweg die de Gouden Hoorn wordt genoemd, tot aan een uitkijktoren van Constantinopel. Als de keten is uitgezet, kan niemand er doorheen om de Gouden Hoorn of Constantinopel aan te vallen.'
'We koersen naar de kust, vader,' zei Mairin.
'Ja, mijn dochter, we zullen in de Phosphoriaanse Haven aan land gaan. Ik verwacht dat daar wel iemand zal zijn om ons te begroeten, want we komen niet onverwacht. Ik geloof dat we op het gebied van het keizerlijk paleis behuizing krijgen toegewezen.'
'Ik hoop dat we niet zo gauw door de keizer zullen worden ontvangen,' merkte Eade op. 'We hebben er de kleren niet voor! Ik wil onze natie niet te schande maken!'
Aldwine glimlachte. Twee maanden geleden hadden ze Engeland verlaten, maar zijn vrouw had zich aan boord al duidelijk van de vermoeienissen hersteld. 'Er zal tijd genoeg zijn om kleren voor jou en Mairin te laten maken, lieve,' beloofde hij. 'Een delegatie als de onze is bij aankomst van weinig belang. De keizer zal ons na verloop van tijd op de officiële manier begroeten.'
In de Phosphoriaanse Haven werd het schip veilig afgemeerd.
Zoals de leenheer had voorspeld, stond er een peloton van de keizerlijke wacht op hen te wachten, waaronder een afgezant van de keizer om hen te begroeten. Tot Aldwines grote vreugde was dat Timon Theocrates, zijn oude vriend. De twee mannen begroetten elkaar hartelijk.
'De keizer heeft mij benoemd om met de delegatie en jouw familie te onderhandelen,' zei Timon met een brede glimlach, waarna Aldwine hem aan de andere leden van het gezelschap voorstelde.
'Mijn vriend Timon Theocrates, Wulfhere van Londen, Wilfrid van York, Aethelbert van Gloucester, Richard van Winchester en Alfred van Londen.'
'Welkom, vrienden,' zei de Byzantijn. 'Welkom in Constantinopel! Ik weet dat uw verblijf hier prettig en succesvol zal zijn.'
Hij begeleidde de Engelsen van hun schip naar de kade, waar paarden voor de mannen gereed stonden. Voor de dames was er een gecapitonneerd wagentje dat door twee zwart-witte pony's werd getrokken. Ze reden door de grote stadspoort, de Eugenius Gate, de stad binnen en vervolgens rechtstreeks naar het keizerlijk paleis.
Volgens traditie bestond de Byzantijnse keizerlijke wacht uit Vikingen uit Scandinavië en sinds kort ook uit Angelsaksen uit Engeland. Tot haar verrassing liep er een huivering over Mairins rug toen ze dooreen ongelooflijk knappe jongeman, met goudblond, schouderlang haar en helblauwe ogen in het wagentje werd getild. Waardoor kwam dat, vroeg ze zich af. Kwam het door de geamuseerde blik in zijn ogen toen ze elkaar een onderdeel van een seconde aankeken? Beverig duwde ze zijn handen van haar middel weg die daar iets langer dan noodzakelijk waren en tegen haar lichaam drukten. De Viking grinnikte onderdrukt toen hij haar verwarring zag. Tot haar woede voelde ze dat ze bloosde.
Eada, die dit kleine intermezzo niet was ontgaan, nam het woord.
'Wat is uw naam, gardeofficier?'
Ogenblikkelijk sprong de jonge soldaat in de houding en antwoordde: 'Eric Longsword, lady.'
'Dank u dat u mijn dochter heeft geholpen, Eric Longsword,' zei Eada met een lachje, waarna hij kon gaan. Toen de jongeman een diepe buiging voor Mairin maakte, stak Mairin haar tong tegen hem uit.
Voordat Eada zich afwendde gaf ze Mairin een knipoogje. Weer bloosde het meisje tot onder haar haarwortels. Waarom had ze deze vreselijke man op de een of andere manier aangemoedigd, vroeg ze zich af.
Wat maakt het uit, hoorde ze een klein stemmetje in haar binnenste. Ze had zich nog nooit eerder met een man zo slecht op haar gemak gevoeld. Maar als ze eerlijk was tegen zichzelf, moest ze bekennen dat er ook nog nooit een man was geweest die zoveel aandacht aan haar had besteed. Thuis was ze Aldwines dochtertje, maar hier . .. hier kende niemand haar. Zou dat waar zijn? Was het echt mogelijk dat de gardeofficier een vrouw in haar had gezien? Uiteindelijk zou ze over veertien dagen al haar dertiende verjaardag vieren!
Ze kon het moment dat ze hun onderkomen zou bereiken nauwelijks afwachten. Misschien zou er een spiegel zijn waarin ze zichzelf eens kon bekijken. Zou ze tijdens de maandenlange reis erg zijn veranderd?
Eada glimlachte voor zich heen alsof ze haar dochters gedachten kon raden. Mairin had zich nog nooit zo verward gevoeld en ook had ze zich nog nooit zo tot de andere sekse aangetrokken gevoeld. Haar reactie verbaasde haar. Eada realiseerde zich dat haar dochter volwassen werd. Binnenkort zou het tijd worden een passende man voor haar te zoeken.
Ze maakten hun tocht door de stad, die geen uitgesproken deftige woonwijken had. Een koopmanshuis uit de middenklasse stond rustig naast een eenvoudige huurwoning en de gigantische villa van een welgesteld man stond aan de andere kant. Overal op straat liepen marskramers die met zangerige stemmen hun waren van deur tot deur aanprezen. Ze boden vers brood, bloemen, fruit, groenten, zangvogels in kooien en net gevangen vis te koop aan. Allen maakten vrijbaan voor de keizerlijke stoet.
Hun gastheer, Timon Theocrates, reed naast de wagen waarin de vrouwen zaten en vertelde hen in het kort de geschiedenis van de stad. Op deze plek hadden altijd nederzettingen bestaan, vertelde hij, maar de stichting van Byzantium kwam voor rekening van de oude Grieken. De meeste gebouwen uit die tijd, evenals die uit het Romeinse Rijk, waren echter al lang verdwenen. Ze werden vernietigd, legde de koopman uit, bij de grote brand in het jaar 532. De stad had vijf dagen gebrand, waarbij voortdurend relletjes waren ontstaan.
De keizer uit die tijd, Justinius, had de helft van de oorspronkelijke stad met de grond gelijk gemaakt. Daarna had hij Constantinopel herbouwd, want alle prachtige gebouwen van de grote Constantine, naar wie de stad was genoemd, waren vernietigd, waaronder de vereerde Hagia Sophia. Justinius herbouwde het allemaal, en maakte van Constantinopel een fantastische stad, van een ongelooflijke schoonheid. De keizers die na hem waren gekomen hadden zijn bouwprogramma voortgezet. In de loop der tijd werd het keizerlijke paleis uitgebreid en vergroot; andere paleizen en kerken werden gebouwd, publieke parken werden aangelegd en de grote pleinen werden van beeldhouwwerken voorzien.
Nara, die altijd overal commentaar op had, was ditmaal met stomheid geslagen. Vol bewondering liet ze haar ogen ronddwalen. Ook Eada kon haar verbazing over zoveel fraais niet onder woorden brengen. En toen ze onder de Milion Arch doorreden en op het Augustaeum arriveerden, het grote stadsplein, viel haar mond open van verbazing. Links van hen bevond zich de grote kerk van Constantinopel, de Hagia Sophia. Voor hen stond het elegante senaatsgebouw. En rechts van hen liep de paleismuur met zijn hoofdingang, die de Brazen Entrance werd genoemd, vanwege de deur en het dak die van verguld brons waren gemaakt.
De mannen stegen af en de vrouwen werden uit hun wagentje geholpen. Terwijl ze zich heel klein voelden ten opzichte van het sprookjesachtige gebouw volgden ze Timon Theocrates de hal in van het keizerlijk paleis.
'Kijk eens omhoog,' zei hij, en toen ze dat deden zagen ze de schitterende met mozaïek ingelegde plafonds. De afbeeldingen stelden Justinius' grote generaal Belisarius voor, die naar Constantinopel terugkeerde nadat hij grote overwinningen had behaald. Hun bewonderende blikken gleden langs de wanden en de vloeren die van fijn marmer waren gemaakt, waarbij van de mooiste kleuren gebruik was gemaakt: smaragdgroen, helderwit en diepe, rijke roodtinten. Er waren ook enkele teerblauw geaderde tegels bij.
De jonge Saksische soldaten waren zichtbaar onder de indruk. Eada sprak het eerst.
'Deze plaats kan niet bestaan .. .zoveel moois. Volgens mij zijn we allemaal gestorven en bevinden we ons thans in Gods eigen huis.' Ze sprak in het Latijn, de algemene taal die hier in Byzantium werd gesproken. Het was lang geleden sinds ze zich in een vreemde taal had uitgedrukt, maar tijdens de lange reis hadden haar echtgenoot en Mairin er bij haar op aangedrongen dat ze moest oefenen en nu bracht ze het er keurig vanaf. Mairin was blij, want nu zou lady Eada zich hier niet buitengesloten voelen.
Timon Theocrates, een kleine, mollige man, was het vol vreugde met haar eens. Hij was bijzonder trots op zijn stad. 'Ik zal uw woorden voor de keizer herhalen, lady,' zei hij, terwijl hij hen naar het uitgebreide park leidde.
Voor hen lagen de uitgestrekte en verspreid liggende paleisgronden, welke veel meer omvatten dan zomaar een meer dan vorstelijke woonplaats. Er stonden kerken, fonteinen, er waren aangelegde tuinen en terrassen. Er waren een stadion, een overdekte rijschool, lelievijvers, zwembaden en voorraadschuren. Er waren stallen, kennels, wachtlokalen, bediendenkwartieren, kerkers en een dierentuin. Hun Saksische peloton verliet hen door de Byzantijnse bewakers te volgen die hen vanaf de haven hadden vergezeld. Aldwine, zijn familie en de Engelse delegatie volgden Timon Theocrates die het woord weer nam.
'De delegatie zal ruime en comfortabele vertrekken in een vleugel in het nieuwe paleis krijgen,' zei hij. 'En jij, mijn vriend, en je familie krijgen een klein eigen huis toegewezen dat midden in een tuin staat en over zee uitkijkt. We zullen daar eerst heengaan, want je vrouw wil vast eerst haar huis zien en onmiddellijk enkele veranderingen aanbrengen, zoals mijn vrouw ook zou doen.' Hij keek naar Eada. 'Vrouwen,' zei hij welwillend, 'zijn altijd zo voorspelbaar!'
Ze stopten bij een klein marmeren gebouw en Timon zei: 'Zo, we zijn er, vrienden. Dit is jullie nieuwe huis, de Garden Palace.'
Voordat ze het gebouw konden betreden, haastten bedienden zich naar buiten om ze het kleine paleis binnen te leiden. De hal was een vierkant vertrek met rode zuilen van onyx. Ze stonden verbaasd over de rijke versieringen. De vloer bestond uit mozaïektegels met in het midden een ontwerp van een vurige zonsopkomst. De stralen van de zon spreidden zich tot onder hun voeten uit en stonden in scherp contrast met de blauwe tegels die de lucht voorstelden.
'Ik ben Zeno, de majordomo", zei een vriendelijk uitziende man, die een stapje naar voren deed om hen te begroeten. 'Uit naam van de keizer heet ik u allen van harte welkom in het Garden Palace.' Hij sprak schitterend Latijns en daarbij zo langzaam, dat Eada hem gemakkelijk kon verstaan.
'Dit is de Engelse heer, Aldwine van Aelfleah,' zei Timo tegen Zeno. 'Dit is zijn vrouw, lady Eada en zijn dochter, lady Mairin.' Vervolgens wendde de Byzantijn zich tot zijn vriend en zei: 'Ik moet jullie nu verlaten om de rest van de delegatie de weg te wijzen in de New Palace. Zeno zal al jullie vragen beantwoorden en erop toezien dat het jullie aan niets ontbreekt.'
'Wanneer zullen we de keizer uit koning Edwards naam mogen begroeten?' vroeg Aldwine.
'Daarover heb ik nog geen informatie,' antwoordde Timon. 'Ik geloof dat het de bedoeling is dat jullie eerst uitrusten van de lange reis, voordat jullie de keizer zullen ontmoeten. Rust maar een paar dagen. Ik ben ervan overtuigd dat ik tegen die tijd iets meer weet. Er zijn ook nog geen vergaderingen met de delegatie vastgelegd. Morgen kom ik terug en dan halen we eens oude herinneringen op.' Hij boog beleefd voor Eada en Mairin. Hij wuifde eenmaal met zijn mollige hand en verdween om de andere reisgenoten op hun gemak te gaan stellen.
'Dit hele paleis is van u zolang u de gast bent van de keizer,' zei Zeno. 'Wilt u dat ik u eerst uw kamers laat zien zodat u zich wat kunt opfrissen? Daarna wil ik u graag een rondleiding door het paleis geven, zodat u de weg enigszins kent en u zich op uw gemak voelt.' Zonder op antwoord te wachten leidde hij hen een brede marmeren trap op naar de eerste verdieping van het gebouw. 'Elk vorstelijk gebouw dat zich op grond van het keizerlijk paleis bevindt, wordt een paleis genoemd,' vervolgde Zeno. 'Maar zoals u ziet, is dit paleis eigenlijk niet meer dan een royale villa.'
'Ik zie dat u twee bedienden heeft meegebracht,' ging hij even later verder, 'maar u krijgt ook enkele van onze eigen mensen toegewezen.' Hij duwde een paar dubbele deuren open.
'Uw vertrek, heer en lady. De jonge meesteres heeft een paar kamers aan het eind van de hal. Als u naar binnen wilt gaan, zal ik haar de weg wijzen.'
'Neem Nara mee, moeder,' zei Mairin, wetend dat haar moeder zich meer op haar gemak zou voelen als ze haar eigen bediende bij zich had.
'Dagda blijft bij mij,' zei de leenheer in zijn eigen taal. 'Het zou roddels doen opwaaien als hij bij jou zou blijven, mijn dochter."
'Uw vader heeft gelijk,' zei de Ier.
'Ik begrijp het,' zei Mairin. 'Het is goed, vader. Ik spreek vloeiend Grieks en in tegenstelling tot moeder zal ik slechts weinig moeilijkheden ondervinden. Als ik me buiten het paleis begeef, kan Dagda me vergezellen.'
Zeno's kijk op de Engelsen was gebaseerd op de ruwe bonken die de Angelsaksische strijders nu eenmaal waren. Daarom was hij verheugd over de ontdekking dat er ook Engelsen waren die een goede opvoeding hadden genoten, zoals deze gasten. En toen hij ontdekte dat Mairin Grieks sprak, straalde hij helemaal, want dat was sinds acht jaar de officiële taal in Byzantium, toen de Byzantijnse Kerk met die van Rome had gebroken.
Nu Mairin Zeno in zijn eigen taal aansprak, werd hij heel levendig. Hij opende een van de dubbele deuren en duwde haar zachtjes een ruime kamer in met een verhoogd plafond. 'Dit, jonge meesteres, zijn uw vertrekken.' Hij liep de kamer door en opende een volgende zwaar gebeeldhouwde deur. 'Hier is uw slaapkamer.'
Een wand van het vertrek bestond bijna geheel uit ramen. Mairin liep erheen. 'Wat een fantastisch uitzicht op de tuinen! O, Zeno, en wat kan ik de prachtige zee hier goed zien!' riep ze enthousiast. 'Ik weet zeker dat ik in deze stad gelukkig zal zijn.'
De majordomo knikte vol trots. 'U hoort thuis in Constantinopel, jonge meesteres. Het is een stad van mooie vrouwen, maar ik heb nog nooit zo'n mooie jonge vrouw gezien als u. Vergeeft u mij mijn brutaliteit, maar ik heb ook nog nooit zulk fraai haar en zo'n mooie roomkleurige huid gezien.'
'Deze kleuren komen in mijn land veel voor,' legde Mairin hem uit. Ze deed uiterst beheerst, maar ze was allerminst rustig en kalm. Meer dan ooit verlangde ze nu naar een spiegel om te zien wat voor veranderingen de reis haar had gebracht.
'U wilt zich vast na de lange reis wel wat verfrissen,' zei Zeno. 'Ik zal ervoor zorgen dat er gekoelde wijn en koekjes naar uw kamer worden gebracht, jonge meesteres. En ik zal persoonlijk een vrouwelijke bediende voor u uitkiezen. Een zeldzame steen moet in een fraaie zetting worden geplaatst.' Voordat hij het vertrek verliet, maakte hij een diepe buiging in haar richting.
Opgelucht dat hij eindelijk was vertrokken, begon Mairin haar nieuwe woonruimte te onderzoeken. De grote kamer had een schitterende marmeren vloer van een zachtgouden kleur. De wanden waren goud gestreept, afgewisseld met crèmekleurig marmer en het plafond was verguld. De meubels, tafels, krukjes en rustbanken waren met bladgoud belegd en ingelegd met ivoor. De lampen en de andere kleinere meubelstukken waren van zilver en sommige voorwerpen waren met halfedelstenen ingelegd.
Op de vloer naast haar badkamer stond een fantastische vaas van lilakleurigejade, waarin pauweveren stonden. Mairin keek werkelijk haar ogen uit bij het zien van zoveel fraais.
Nieuwsgierig liep ze de slaapkamer in, en daar hield ze haar adem verrukt in. Op de marmeren wanden waren prachtige schilderingen aangebracht. Ze zag muzikanten en dansers die zich als het ware langs de muren van de kamer bewogen. Iedere schildering was omlijst met verguld hout, versierd met koralen, lapis lazuli en parels en door een baan goudkleurig marmer van de volgende schildering gescheiden. De vloeren waren van crèmekleurig marmeren ingelegd met streepjes groene jade.
Langs een muur stond een bed waarvan het hout was gebeeldhouwd en vervolgens met bladgoud belegd. De draperieën waren van groene zijde en pasten bij het sprei. Naast het bed stond een tafeltje van ingelegd ivoor, met daarop een zilveren lamp waarin geurige olie brandde. Net als in de grote kamer bestond ook hier één wand geheel uit ramen die op de keizerlijke tuinen uitkeken, waarachter ze de zee kon zien liggen.
Mairin opende nog een deur en ontdekte een smalle gang. Aan het eind bevond zich weer een deur. Nieuwsgierig liep ze er langzaam naar toe. Toen ze de deur had geopend, zag ze een betegelde ruimte met een zwembad. Het was niet zo groot en ze vroeg zich af waarvoor het werd gebruikt. Ze haalde haar schouders op en keerde terug naar de slaapkamer waar ze ineens iets in het oog kreeg dat ze tot dan toe had gemist: een spiegel! Het was niet zomaar een spiegel van glanzend metaal, maar een echte, van glas! En bovendien groot genoeg om zichzelf helemaal in te kunnen bekijken.
Gefascineerd bestudeerde ze geruime tijd haar spiegelbeeld. Ze slaakte een diepe zucht en wendde zich af. Ze kon geen enkele verandering aan zichzelf ontdekken. Toen ze zich helemaal omdraaide ontdekte ze haar moeder die juist de kamer binnenkwam.
'Wat is er, kind? Je ziet er zo teleurgesteld uit,' vroeg Eada.
'Ik dacht echt dat ik er nu, na die reis, anders zou uitzien, moeder,' antwoordde Mairin.
'Je verandert toch iedere dag, liefje. Je wordt volwassen.'
'Nee. Ik zie er hetzelfde uit als toen ik Engeland verliet. Toch zei Zeno, de majordomo, dat ik mooi ben. Ben ik mooi, moeder?'
Eada aarzelde een ogenblik, maar besloot toen een eerlijk antwoord te geven. 'Ja, mijn dochter, je bent erg mooi.'
'Maar zo heb ik er altijd uitgezien!'
'Je bent ook altijd mooi geweest, Mairin,' zei Eada lachend. 'Ik weet nog goed dat ik dat de eerste keer dat ik je zag ook al dacht. Jij bent aan je eigen uiterlijk gewend, en je bent geen hoogmoedig kind. Sommige verschillen komen echter van binnenuit; die zijn niet zichtbaar zoals de verwarring die je vandaag voelde toen die jonge gardeofficier je in het wagentje hielp. Hij keek naar je zoals een jongeman naar een mooi meisje kijkt. Omdat niemand ooit eerder op die manier naar je heeft gekeken, werd je je door hem ineens bewust van jezelf én van hem,' voegde ze er glimlachend aan toe. 'Dat zijn normale dingen, kindje, en ik vrees dat het eerder erger zal worden dan minder. Maar je raakt eraan gewend en dan zal alles op z'n pootjes terechtkomen.'
Mairin trok een gezicht in de spiegel. 'O, moeder, ik weet niet of ik wel volwassen wil worden! Ik voel me zo raar, net alsof ik mezelf niet ben!'
Eada lachte weer. 'Toen ik jouw leeftijd had, voelde ik me vaak net zo. Maar heus, het gaat voorbij. En bovendien, mijn kind, je kunt de tijd niet tegenhouden. De tijd gaat door, hoe je je daarbij ook voelt.' Ze sloeg een arm om het meisje heen en drukte haar even tegen zich aan.
'Zeno heeft ervoor gezorgd dat er vanmiddag een paar naaisters naar het paleis komen. En dat is ook wel nodig. Weet je wat ik in onze vertrekken ontdekte? Een heleboel rollen met de mooiste stoffen! Ze zijn een cadeau van Timons vrouw. Stel je voor! Wat een gulheid! Ze heeft ons nog nooit gezien en toch heeft ze dit vriendelijke gebaar gemaakt. Ik weet niet wat ik daar tegenover moet stellen, maar nu zullen we in ieder geval passende kleren kunnen laten maken om daarmee de keizer onder ogen te komen. Kom, dan mag je uitzoeken wat je wilt hebben.'
De volgende paar dagen waren erg druk voor Mairin en haar moeder. Hoewel de Angelsaksen beroemd waren om hun fraaie stoffen die door de vrouwen werden geweven, konden ze niet met de gekregen stoffen worden vergeleken. Er waren brokaten bij in de prachtigste kleuren, die met iedere lichtval van kleur veranderden. Er waren rollen met zijde die zo dun was als de ochtendnevel en de kleuren waren bijna etherisch roze, zeegroen, abrikooskleurig, matgoud en aquamarijnblauw.
Mairin waardeerde de schoonheid van alle stoffen, maar haar moeder zag het vakmanschap waarmee de stoffen waren vervaardigd. Geen van tweeën hadden ze ooit zulke prachtige jurken gedragen als die de naaisters nu voor hen vervaardigden. Zelfs de eenvoudige, praktische Eada kon haar vreugde over de fraaie gewaden niet onderdrukken. Nu hoefde ze ook niet meer bang te zijn om de keizer onder ogen te komen, zag ze, toen ze een der gewaden paste. Het kledingstuk gaf haar het nodige zelfvertrouwen, een zelfvertrouwen dat door de gehele Engelse delegatie werd onderstreept.
'Ik was het er niet zo mee eens dat er een vrouw en een kind meekwamen,' bekende Wulfhere van Londen eerlijk, 'maar nu ik je zo prachtig gekleed zie, Eada van Aelfleah, geloof ik dat het absoluut geen kwaad kan dat je bij ons bent. Je verschaft de delegatie iets extra elegants en ik geloof niet dat de stad daartegen bezwaar kan maken.'
' Het is goed voor de Byzantijnen om een van onze vrouwen en een kind van ons volk te ontmoeten,' voegde Aethelbert van Gloucester eraan toe. 'Daardoor lijken wij vast wat menselijker voor hen. Trouwens,' en zijn blauwe ogen glansden ondeugend, 'de schoonheid van kleine Mairin heeft nu al ontzag ingeboezemd en dat kan nooit kwaad.'
Zijn begeleiders knikten instemmend, want wat Aethelbert van Gloucester zei was waar. Constantinopel was beroemd om zijn mooie vrouwen. Er waren blonde vrouwen met een huid als een witte roos en brunettes met een goudbruine huid. Ze hadden blauwe, donkere, groene of hazelnootkleurige ogen. Maar er was niemand in de stad die vurige, roodgouden haren had zoals de lokken van Mairin, een kleur die scherp contrasteerde met de kleur van haar huid.
Zo'n kleur haar en huid werd meestal gecompleteerd met lichte ogen, maar Mairins ogen waren violet, en soms donkerpaars als amethisten, dat hing van haar stemming af. Bij dit alles kwam nog haar buitengewone schoonheid en iedere keer dat je haar zag, was ze nog mooier dan de vorige keer. Ze was een kind dat op het randje van volwassenheid balanceerde. Haar schoonheid was al als een lopend vuurtje door de stad gegaan en zelfs de keizer was op de hoogte van haar uitzonderlijke uiterlijk.
Constantine X was een lid van de Ducas-familie en in 1059 was hij uitgekozen om de keizerlijke troon te bestijgen. Zijn voorganger, Isaac 1 van de Comnenus-familie, was een uitstekende keizer geweest, die jammer genoeg slechts twee jaar had geregeerd. Zijn dood was een ramp van Byzantium, want de twee keizers vóór hem, Michael IV en Constantine IX, waren zwakke mannen geweest. Geen van hen had zich door iets groots onderscheiden, hoewel in het laatste regeringsjaar van Constantine IX de Byzantijnse kerk met die van Rome had gebroken.
Constantine X was een charmante, maar onbekwame man, en hoewel zijn bestuur glansloos en weinig opvallend was, bloeiden de kunst en aanverwante zaken op. Hij hield van schoonheid en toen hij van Mairins bestaan hoorde, regelde hij een ontmoeting met de Engelse delegatie veel eerder dan aanvankelijk het plan was geweest. Hij was heel erg nieuwsgierig naar dat Engelse kind en hij was heel openlijk toen hij dit aan zijn lievelingsneef, Basil, bekende.
'Ik vraag me af of ze met jou te vergelijken is, mijn beste neef,' plaagde hij. Basil Ducas werd de mooiste van Byzantium genoemd.
'Dan zal ik met haar moeten trouwen, zodat we samen de mooiste kinderen zullen voortbrengen, sire,' kwam het snelle antwoord van de prins.
De keizer glimlachte. 'Wat zou Bellisarius zeggen als je een vrouw kiest? Hij zal zijn rivale benijden. Hij is nogal bezitterig waar het jou betreft, Basil.'
De prins fronste zijn wenkbrauwen, maar zelfs in zijn boosheid was hij mooi. 'Ik ben nu dertig jaar, Constans, ik heb mooie mannen en mooie vrouwen als minnaars gehad. Bellisarius weet dat ik op een dag moet trouwen. Ik moet erfgenamen hebben, neef. Maar je hebt wel gelijk wat Bellisarius betreft, hij doet wat bezitterig over mij. Een beetje té bezitterig, vind ik. Toch zal ik hem zoveel mogelijk smart besparen, want hij is de grootste acteur van onze eeuw en hij amuseert me meer dan wie ook. Als we ten slotte uiteengaan, zal hij me veel minder kosten dan mijn laatste minnares. Herinner je je Helena Monomachus en hoe ze beweerde dat haar Moorse baby van mij was? Ze kostte me een klein fortuin todat ze haar baby met zijn donkere huid, brede neus en krullerige haren ter wereld bracht. In de hele geschiedenis van onze familie, Constans, heeft nog nooit iemand zo'n neus gehad!'
De keizer glimlachte om de woorden van zijn neef en toen zei hij: 'Denk je dat dat Engelse meisje zo mooi kan zijn als wordt beweerd, Basil? Ik heb nog nooit zo veel over een kind, laat staan over een vrouw, horen praten. Ze zeggen dat ze niet eens meer de stad in kan, omdat zich meteen een menigte vormt die haar volgt. Ze proberen haar haren aan te raken om te voelen of ze echt zijn. Sommigen beweren dat het geen haren maar vlammen zijn, die rond haar hoofd dansen.'
De blauwe ogen van de keizer keken heel nieuwsgierig.
De prins lachte hartelijk. 'Arm kind,' zei hij meelevend. 'Straks schrijven ze nog wonderen en rampen aan haar lokken toe. Nou, vanmiddag zullen we het met eigen ogen kunnen aanschouwen, is het niet?'
Mairin was dol van opwinding. Ze had nog nooit eerder een keizer ontmoet. Ze had zelfs haar eigen koning nog nooit gezien, maar ze was er absoluut van overtuigd dat de vrome koning Edward van Engeland in het niet zou vallen bij de pracht en praal van de Byzantijnse heerser. Mairin staarde naar haar spiegelbeeld in het glas.
Ze droeg een tuniekjurk van paars brokaat dat met goud- en zilverdraden was doorweven. Het gewaad had wijde mouwen die langs de randen geborduurd waren. De ondertuniek was langer dan de boventuniek. Ze wist niet precies waarom, maar op de een of andere manier maakte deze tuniek dat ze er ouder uitzag dan in haar eigen kleren.
Als haar moeder er maar niet op had gestaan dat ze haar haren liet hangen! Dat stond zo kinderachtig! Ze slaakte een diepe zucht. Ze werd tenslotte morgen dertien jaar! Met dertien jaar gingen de meeste meisjes trouwen, dat wist Mairin best. Zoals ze ook heel goed wist dat haar vader nog niemand voor haar op het oog had. Als ze het onderwerp voorzichtig aansneed, dan glimlachte hij en zei: 'Het zal niet lang meer duren, mijn engel. Maar ik geef je niet maar zo aan de eerste de beste. Voor jou, Mairin, wil ik een hele speciale man zoeken.'
Wat maakte een man speciaal, vroeg ze zich nu af, terwijl ze zich voor de spiegel rond en rond draaide. Achter zich hoorde ze Eada binnenkomen.
'Wat zie ik tussen je wenkbrauwen, mijn kind?' vroeg ze. ik zie een duidelijke frons. Waarom is dat?'
'Moet ik nou echt mijn haren los dragen, moeder?'
'Ja, je bent een maagd, mijn dochter. Bij onze mensen is het de gewoonte dat maagden hun haren los dragen, of in vlechten. Ik dacht dat je er vandaag de voorkeur aan zou geven om ze los te dragen. Ik kom je dit brengen om je kapsel nog iets eleganter te maken.' Ze overhandigde Mairin een zilveren haarband, afgezet met parels, waaraan een tule voile was bevestigd.
Mairins ogen werden groot van bewondering. 'O, moeder! Prachtig!' Ze sloeg haar armen spontaan om Eada heen. 'Dank je! Dank je!' Ze tuurde in de spiegel. 'Nu zie ik er inderdaad ouder uit, vind je niet, moeder? Ik bedoel... nu lijk ik niet echt meer op een kind.'
'Je ziet er precies uit als de jongedame die je bent, mijn dochter.'
Het jonge meisje keek weg van de spiegel en bekeek haar moeder. Toen zei ze welgemeend: 'Je bent zo mooi in je Byzantijnse kleren, moeder. Vergeef me dat ik tot nu toe zo met mezelf bezig ben geweest, dat ik niet naar jou heb gekeken.'
Haar blik dwaalde bewonderend over de schitterende, grasgroene geborduurde jurk die haar moeder droeg. Het was werkelijk een beeldschone creatie, afgezet met halfedelstenen, zoals peridoot, be-ryl en parels. De donkerrode vlechten waren kunstig op haar oren opgedraaid en vastgestoken en rond haar voorhoofd droeg Eada een band die eveneens met juwelen was afgezet.
Eada glimlachte met een hernieuwd zelfvertrouwen naar haar dochter. 'Ja,' zei ze, 'ik ben blij met de manier waarop de bedienden me hebben aangekleed. Nara leert een heleboel van hen. Als we in Engeland terugkomen, zal ik haar als jouw persoonlijke bediende aanstellen. Maar we kletsen te veel, kind! Je vader en zijn delegatie staan op ons te wachten. We moeten ons haasten!'
De handelsdelegatie van koning Edward zou in de Great Hall van het keizerlijk paleis worden ontvangen. Tot verbazing van de Angelsaksen had de keizer hen ieder een zijden mantel laten sturen van diepblauw met geel die ze moesten aantrekken. De hele groep werd over de paleisgronden door koninklijke eunuchs geëscorteerd, die hen uitlegden dat de vrouwen achter in de audiëntiezaal moesten wachten totdat ze werden geroepen. De keizer was erg verlangend, verklaarde een eunuch tegen Eada, om het kind met de vlammende haardos te zien. Toen hij dit zei, stak de eunuch zijn hand uit en raakte een lok van Mairins schitterende haren aan. Eada verborg een glimlach.
Nu hij geen berisping had gekregen, waagde de eunuch het nog meer tegen de buitenlandse vrouw te zeggen. 'De keizer zal vandaag op de Troon van Solomon zitten en zo iets heeft u nog nooit gezien, lady. Wees niet bang als er iets gebeurt dat u niet had verwacht, u zult veilig zijn,' voegde hij er geheimzinnig aan toe. Eada en Mairin vroegen zich verbaasd af wat hij hiermee kon bedoelen.
De Great Hall was het mooiste gebouw dat ze ooit hadden gezien. De wanden waren van zuiver wit marmer. Iedere marmeren plaat werd omlijst door puur goud. De pilaren in de hal waren van donkerrood marmer afgewisseld met gouden banden. De gehele ruimte werd verlicht door een gigantische gouden kroonkandelaar die aan verzilverde koperen kettingen hing. De marmeren vloer was bestrooid met rozen in verschillende kleuren en andere kruiden. Toen de bloemblaadjes onder de vele voeten werden geplet, gaven ze een verrukkelijk aroma vrij, dat het hele vertrek vulde.
Op een teken van de eunuch bleven Eada en Mairin staan. Vanwaar ze stonden konden ze alles heel goed overzien. Aan het eind van de zaal zagen ze keizer Constantine X al op zijn troon zitten. Hij droeg een lange tuniek met strakke mouwen. De tuniek was wit en daar overheen droeg hij een dieppaarse mantel versierd met geborduurde vierkanten. Aan zijn voeten staken roodsatijnen schoenen, met vele juwelen bezet. De keizerlijke kroon die hij droeg, was halfrond en de kap was eveneens met vele kostbare edelstenen bezet.
Rondom hem stonden de keizerlijke wachten, de meesten van hen kwamen uit adellijke families uit Byzantium. De anderen waren zonen uit welgestelde families die trouw aan de kroon waren. Overal in de grote hal stonden Varangiaanse wachten geposteerd.
Tot haar opluchting zag Mairin dat Eric Longsword zo dichtbij stond dat ze gemakkelijk zijn aandacht zou kunnen trekken. Zodra ze daar echter met haar schitterende kleding in positie stond, werd ze met stomheid geslagen. Hij keek helemaal niet naar haar en Mairin voelde zich woedend worden.
Ze draaide zich om naar de delegatie en zag tot haar verbazing dat de armleuningen van de troon, in de vorm van leeuwekoppen, omhoog gingen, waardoor hun bekken zich openden.
'Moeder!' riep ze naar adem snakkend, en ze greep zich aan Eada vast.
Tot grote vreugde van de eunuch keken de beide vrouwen met grote angstogen naar de bewegende troon. Toen de bekken van de leeuwen helemaal geopend waren, weerklonk er een levensecht gebrul! Aan de bovenkant van de troon bevonden zich zilveren en geëmailleerde vogels met juwelen als oogjes. En toen de vogels begonnen te tjilpen en met hun vleugels fladderden, ging de troon langzaam omhoog totdat de vogels bijna tot aan het plafond reikten. Ergens op een verborgen plaats begon een koor te zingen.
De eunuch raakte bijna buiten zichzelf bij het zien van de verbaasde gezichten van Eada en Mairin. 'Is het niet fantastisch?' fluisterde hij hen toe. 'Is Byzantium niet de mooiste plek die God op aarde heeft geschapen?'
Verward sloegen ze de keizer gade, die nu weer met troon en al langzaam naar beneden zoefde. De delegatie werd door een rij eunuchs naar voren geleid en de Angelsaksen maakten de voorgeschreven buiging voor keizer Constantine X.
Vanaf de plaats waar ze stonden konden Eada en Mairin niet horen wat er gezegd werd, maar de handelsdelegatie van koning Edward werd kennelijk goed ontvangen. Onverwacht kregen Eada en Mairin een teken van hun eunuch en werden ze naar voren geleid.
Constantine X voelde zich net zo verbaasd als zijn gasten zich meestal voelden, want de beschrijving van het meisje was niet overdreven: haar schoonheid overtrof zijn stoutste verwachtingen. Hij kon zich niet herinneren zoveel puurheid in iemands gelaatstrekken te hebben gezien. Zijn blik dwaalde vluchtig naar de vader en de moeder van het kind. Ze waren knap, maar het verbaasde hem toch dat ze zo'n bijzonder aantrekkelijk wezen hadden voortgebracht.
Hij leunde iets naar voren en sprak zijn neef toe: 'Wel, Basil, wat denk je? Ze is veel knapper dan jij, hoewel ik dat niet voor mogelijk had gehouden.'
'Ik ook niet,' kwam het zachte antwoord. 'Ze is van een zuivere perfectie, Constans.'
'Sire,' zei de eunuch die hen tot dan toe had begeleid, 'mag ik u lady Eada van Aelfleah en haar dochter, lady Mairin voorstellen?'
Moeder en dochter bogen driemaal voor de keizer van Byzantium, zoals hen dat was verteld.
'Welkom in Constantinopel, lady. De reputatie van uw knappe dochter is tot onze verbazing waar.'
'Echte schoonheid, sire, toont zich niet. Het is de goedheid van hart en de ware christelijke barmhartigheid,' antwoordde Eada rustig. 'Dat zou ik voor mijn dochter wensen en ik hoop dat de mensen haar zich zo zullen blijven herinneren, want die kwaliteiten zijn waardevoller dan een aantrekkelijk gezicht.'
Aldwine was verbaasd over de lange toespraak van zijn echtgenote, maar verheugd om haar wijze woorden.
De priesters die rond de troon stonden knikten goedkeurend. De Kerk had nu eenmaal een grote macht in Byzantium. Goedkeuring van die zijde was belangrijk voor het welslagen van de Engelse onderhandelingen. Eada's toespraak stemde hen tevreden en nu stonden ze goedgunstig tegenover de diplomatieke betrekkingen tussen de beide landen.
'Kom eens hier, mijn kind,' beval de keizer Mairin. 'Ik moet bekennen dat ik nieuwsgierig ben met betrekking tot je prachtige haren.' Hij glimlachte bemoedigend en bood haar zijn hand.
Verlegen liep Mairin de treden op naar de troon. Hoewel zijn kleding en omgeving bijzonder indrukwekkend waren, was de keizer zelf een vriendelijke man van middelbare lengte, met vermoeide, blauwe ogen. Hij was geen onaantrekkelijke man, maar hij had ook geen opvallende gelaatstrekken en zijn wat smalle neus eindigde in een spitse punt. Zijn haar was kortgeknipt met een pony die op zijn voorhoofd hing. De kleur was, net als zijn keurig verzorgde baard, grijsachtig bruin.
Constantine glimlachte toen hij Mairins gezicht met zijn handen omsloot en in haar lila ogen keek. Hij verwijderde de band met de voile en gaf die aan een bediende. Toen streelde hij de prachtige, vlammende, zijdeachtige haren en betastte een roodgouden lok. 'Het is zo zacht als distelpluis. Als mijn dochter jouw schoonheid had en dit haar,' merkte hij op, 'dan zou ik de hele wereld kunnen regeren, mijn kind.'
Mairin bloosde verward om het vriendelijke compliment dat hij haar onverwacht maakte.
De keizer grinnikte en liet haar los. 'Ik denk dat je magisch bent, mijn kind. Want een dergelijke lieflijkheid werkt betoverend.' Hij trok een ring van zijn vinger. Het was een grote diamant. Er leek een oranjegouden vuur in te branden. 'Neem dit als herinnering aan mij, mijn kind,' zei hij. 'Ik heb me laten vertellen dat dit een zuivere steen is. Als dat waar is, dan hoort hij bij een perfecte schoonheid. Als je een oude vrouw bent, zul je deze ring aan je kleinkinderen tonen. Zeg hen dat je eens in je jeugd het hart van de grootste leider van het hele christendom hebt gestolen en dat hij je die ring als herinnering heeft geschonken.'
Overweldigd stamelde Mairin haar dankbaarheid, waarna ze langzaam, achterwaarts van de treden liep naar de plek waar haar moeder op haar wachtte. Ze beefde over haar hele lichaam en tot haar verbazing merkte ze dat ze op het punt stond in huilen uit te barsten. Ze wist niet meer hoe ze de audiëntiezaal had verlaten, ze kwam pas weer tot zichzelf toen ze buiten in de tuin waren. Ze hield de diamanten ring stevig in haar hand geklemd.
'Je bent een gelukkig meisje,' zei Eada tegen haar. 'Je moet je vereerd voelen dat je de aandacht van de keizer hebt getrokken.'
'Misschien begrijp je nu,' zei Aldwine tegen zijn vrouw, 'waarom ik nog geen man voor Mairin heb gezocht. Ik weet dat jij al die jaren hebt gedacht dat het mijn vaderlijke trots was, maar dat was het niet. Mairin is iets bijzonders. Dat komt door haar schoonheid. Het is waar dat je haar als een eigen kind hebt grootgebracht, maar haar afkomst is veel edeler dan de onze. Haar moeder was koninklijk door haar geboorte. Daarom zal ik een goede echtgenoot voor haar vinden, maar we moeten het verstandig en geduldig afwachten.'
'Ja! En waarom niet? Met William als onze volgende koning zullen de Normandiërs de voorkeur genieten. Het zal onze dochter geen kwaad doen om de vrouw van een machtige, rijke Normandiër te zijn. Haar schoonheid zal ons helpen een grote naam te verkrijgen. Dat kan ook voor onze zoon geen kwaad. Misschien vinden we een Normandische vrouw voor hem. Brand heeft slechts één geliefde: Aelfleah. Een Normandische vrouw met een grote bruidsschat kan hem op een goede dag helpen meer land aan ons bezit toe te voegen. Ergens zal wel een rijke man met een bastaard dochter zijn die hij goed wil uithuwelijken. Wij hebben een goede naam en veel land. Ik zal ervoor zorgen dat onze beide kinderen goed terechtkomen.'
'Ik heb me nooit eerder gerealiseerd hoe ambitieus je bent, heer,' zei Eada enigszins afkeurend.
' De tijden veranderen, vrouw. Engeland zal nooit meer zijn wat het nu is. Degenen die dat niet inzien zijn tot hun ondergang gedoemd. Ik wil niet dat mijn geslacht uitsterft; mijn land verloren gaat aan vreemden die er niet van houden en er niet voor zorgen zoals wij gewend zijn te doen. Als we willen overleven, Eada, moeten we met de veranderende tijden meegaan.'
'Ik zal niet toestaan dat je Mairin aan iemand geeft die haar ongelukkig maakt, heer.'
'Ik denk dat je me toch wel beter kent,' ketste hij terug.
Eada zuchtte zo diep dat er een huivering over haar rug liep. 'Ik ben nergens meer zeker van,' zei ze. 'We zijn zo ver van Engeland. Ik mis Brand. Ik mis Aelfleah.' Ze keek met een wrang lachje naar hem op. 'Ik geloof niet dat reizen echt bij me past, heer. Ik was gelukkiger toen ik gewoon een huisvrouw was, de vrouw van een eenvoudige Merciaanse leenheer.'
Hij sloeg beschermend een arm om haar heen. 'Misschien zou jij wel gelukkiger zijn geweest als ik je had achtergelaten, Eada. Maar het duurt nog minstens twee jaar voordat we naar Engeland terugkeren en zo lang kon ik je niet missen. Ik weet dat het zelfzuchtig was om je mee te nemen.'
'De stad irriteert me. Het is zo groot en vol! Zo lawaaiig en smerig! Wat moet ik doen als jij en de anderen aan het onderhandelen zijn? Ik voel me niet prettig als ik niets omhanden heb.'
Mairin herstelde zich en luisterde aandachtig naar de conversatie tussen haar ouders. 'We zullen de stad gaan bekijken, moeder. Er is hier zo veel te zien! We zullen ons geen minuut vervelen, dat beloof ik.'
'Hoe kunnen we ons in de stad begeven als Mairin onmiddellijk door een hele menigte wordt gevolgd?'
'Ik zal mijn haren vlechten en onder een kap verbergen, moeder.'
Eada glimlachte en omhelsde haar dochter. 'Weet je, ik geloof dat je gelijk hebt. Ik had zelf zo verstandig moeten zijn. Ik zie dat je volwassen wordt, Mairin.'
Haar opgewekte woorden waren in tegenstelling met de pijn in haar hart, en Aldwine wist het. Misschien was het onnadenkend van hem geweest om haar bij haar huis en haard vandaan te halen. Hij liet zijn blik over de tuinen en paleizen dwalen en over de Bosporus en de groene heuvels daarachter. Misschien was het mogelijk om ergens een villa te huren, even buiten de stad, waar ze zich prettiger zou voelen.
Aldwine keek naar zijn dochter. Morgen was het 31 oktober, Sam-hein, Mairins verjaardag. Hij vroeg zich af waar zijn dochter haar vuur zou aanleggen. Hij wist dat Mairin de vier heilige dagen van de Keltische godsdienst nog steeds in ere hield. Het was een deel van haar verleden dat ze weigerde op te geven, hoewel ze in elk opzicht een Angelsaksisch meisje was geworden. Noch Aldwine, noch Eada hadden het gevoel dat ze het recht hadden om dit tegen te houden, maar hier in Constantinopel, vroeg de leenheer van Aelfleah zich af hoe Mairin haar plicht dacht na te komen. Hij vroeg zich bovendien af of ze het door de opwinding van de reis niet was vergeten.
Maar Mairin was het niet vergeten. Hoewel ze christelijk was opgevoed, respecteerde ze de oude godsdienst van haar volk. Het feest van Samhein gaf het eind van de Druïdische kalender aan, het werd als de meest spirituele nacht van het jaar beschouwd. Men geloofde dat op Samhein-avond de poorten tussen de menselijke en de spirituele wereld werden geopend en dat men daar vrijuit naar binnen kon gaan. De christelijken noemden het All Hallows' Eve. Precies op het moment dat de zon aan de horizon verdween, lekten Samheins vlammen omhoog als lichtend symbool van de menselijke geest die nooit sterft. Het was een moment om God te danken.
Geboren worden op Samhein was volgens de mensen rond Maire Tir Connell een prachtig voorteken. De baby was gezegend door de oude goden. Misschien was dat echt wel zo, peinsde Dagda, terwijl hij Mairin glimlachend gadesloeg toen ze het hout voor het vuur klaarmaakte. Aldwine Aethelsbeorn zou zich misschien hebben verbaasd, maar Dagda was dat niet toen hij zag dat ze een geschikte plaats voor haar vuur had gevonden.
Dagda verbaasde zich ook niet toen ze uit een leren buideltje dat aan een gordel rond haar middel hing een paar eiken spanen te voorschijn haalde. Met een dromerige uitdrukking op haar gezicht legde ze die boven op het aangelegde vuur.
'Eiken?' vroeg hij, hoewel hij het antwoord al wist. De Druïden beschouwden eikehout als heilig.
'Uit "The Forest". Ik wist niet hoe lang ik uit Engeland zou wegblijven, daarom heb ik dertig spanen meegenomen. Het vuur zou niet goed zijn als er geen eikehout bij was, Dagda.'
Hij knikte. Het was echt iets voor Mairin om zich elk detail te herinneren.
'Ik vraag me af of Constantinopel ooit een Samhein-vuur heeft gezien,' mompelde ze.
'Ik geloof niet dat er ooit Kelten in Byzantium zijn geweest.'
'Wel, nu zijn er Kelten,' zei ze zacht. Haar ogen richtten zich op de horizon waar de zon, vermoeid van zijn baan door de lucht, zich klaarmaakte om in een roodgouden bed weg te zakken.
Dagda knielde bij de kleine lamp die hij had meegenomen. Hij had de moeilijkste taak. Hij moest zijn ogen op de zon gericht houden, waarna het vuur op het juiste moment moest worden aangestoken. Zij twijfelde nooit aan zijn berekening en zoals altijd was ook nu Dagda's berekening juist. De lamp raakte de toorts aan en op het moment dat het laatste randje van de zon zichtbaar was, lekten de vlammen omhoog.
Er was in de hele omgeving geen geluid te horen. Er ritselde geen blaadje in de keizerlijke tuin. Het was alsof de wereld zijn adem inhield. Zelfs de zee lag vlak. Dagda en Mairin stonden eerbiedig naast elkaar en prevelden hun gebeden. Plotseling kraakte er een takje in het vuur.
Dagda opende zijn ogen en keek naar het meisje. 'In al die jaren heb ik nooit zo'n zware stilte gekend als op het moment dat het vuur wordt aangestoken, en vooral vanavond is het bijzonder stil. Het is een herinnering aan je geboorte.'
Ze glimlachte naar hem. 'Ik heb het nooit helemaal begrepen, Dagda, maar er is iets aan vuur...' zei ze. Nadat haar stem was weggestorven, haalde ze haar schouders op. 'Ik kan het niet uitleggen,' besloot ze.
'Het zit in je bloed,' zei hij. 'Het is nog niet zo lang geleden dat wij Kelten de Moeder en de Vader en hun kinderen vereerden. Ondanks het christendom weten we dat er geesten in bomen, in water, de dieren en alle levende dingen zitten. De christenen hebben ons niet verboden om daarin te geloven, maar degenen die de Kerk leiden zijn jaloerse mensen, die toewijding aan één God van hun volgelingen eisen. Het is het beste toestemmend te knikken en dan je eigen weg te gaan, lady.'
Boven hen werd de lucht fluwelig donker. Slechts een enkele ster twinkelde aan het donkerblauwe firmament. Mairin staarde naar de vlammen van het Samhein-vuur en haar geest dreef, alsof ze gehypnotiseerd was, heel gemakkelijk weg. Ze haalde diep adem en toen ze langzaam uitademde voelde ze dat ze boven haar eigen slanke lichaam uitsteeg. Binnen enkele seconden zou haar geest boven de vlammen dansen zoals dat elk jaar gebeurde.
Ze herinnerde zich de eerste keer dat dat was gebeurd. Ze was niet meer dan een kleuter geweest en haar vader was zo trots geweest dat zij de macht van de ouden geërfd had, een macht die door de hulp van Dagda en de oude Catell was gegroeid; het was een macht waardoor ze in staat was de waarheid of de leugen in anderen te ontdekken. Het gaf haar de macht om mensen te genezen en soms zag ze meer dan andere stervelingen. Dat deel van haar macht beangstigde haar enigszins. Want sinds ze Bretagne had verlaten had niemand haar iets bijgeleerd. Dagda's kennis was beperkt. Maar Mairin hield haar angsten wijselijk voor zich. Hoewel ze haar macht alleen ten goede aanwendde, wist ze ook dat degenen die haar geheimen zouden kennen, haar zouden vrezen. Ze zouden haar een tovenares noemen, of een heks. Toen, op het moment dat haar geest op het punt stond haar lichaam te verlaten, werd ze door een ruwe mannenstem gestoord.
'In naam van de keizer!'
Mairins ogen gingen open en ze zag er uit als een verschrikt hert. Dat wat ze als haar eigen domein beschouwde was door een groep Varangiaanse wachters verstoord.
'Hoe durft u me te storen!' riep ze boos.
'U bevindt zich op keizerlijk grondgebied en u mag hier helemaal niet zijn! Kunt u zich identificeren? Als dat niet zo is, hoort u hier inderdaad niet thuis!'
Voordat ze iets kon zeggen, stapte een man uit de schaduw van de bomen en nam rustig het woord. 'Dit is lady Mairin, kapitein, de dochter van de Engelse leenheer die hier te gast is bij de keizer. Het verbaast me dat u haar niet aan haar vlammende haren herkent, want ze is het gesprek van de stad. Ze heeft toestemming om hier te zijn. U kunt gaan.'
'Het spijt me, lady, maar ik deed niet meer dan mijn plicht,' zei de kapitein van de Varangiaanse wacht. Hij salueerde beleefd, draaide zich om en liep weg.
Mairin keek naar de man die was achtergebleven. Dagda was nergens te bekennen, maar ze wist dat hij niet ver was.
'Dank u, heer.' Ze herkende hem nu. 'Hebben we elkaar al eerder ontmoet?' Het vuur verlichtte zijn gelaatstrekken, maar ze kon hem niet precies thuisbrengen. Hij was de knapste man die ze ooit had gezien. Knap was echter nog zacht uitgedrukt, peinsde ze. Hij was mooi!
'Ik ben prins Basil Ducas, lady, de neef van de keizer,' zei haar beschermer beleefd. 'We hebben elkaar nog niet officieel ontmoet, maar ik heb u gisteren in de audiëntiezaal gezien.'
'U zag me gisteren ?' Ze kon haar oren niet geloven en het ergerde haar dat ze niet beter uit haar woorden kon komen.
'Ik stond rechts achter de troon van mijn neef,' antwoordde hij. 'Maar ik neem het u niet kwalijk dat u zich mij niet herinnert. De troon is zo iets fascinerends dat u daar vast beter naar heeft gekeken.' Hij probeerde haar kennelijk op haar gemak te stellen. 'Vertel eens, waarom heeft u dit vuur aangestoken?'
'Het is een Samhein-vuur, heer. Toen mijn volk de Moeder en de Vader vereerde, was het de gewoonte om ieder jaar een dergelijk vuur te ontsteken. Het kondigt het einde van het jaar aan.'
'Het is geen christelijke gewoonte,' zei hij, 'en ik dacht dat de Angelsaksen het christelijke geloof aanhingen.'
'Dat doen de Angelsaksen ook, heer, net als mijn mensen, de Kelten. Maar er is niets verkeerds aan wat ik doe. Het is een gebruik van mijn voorvaderen.'
'Ik heb begrepen dat je vader, Aldwine Athelsbeorn, een Angelsaks was.'
'Aldwine Athelsbeorn is mijn pleegvader, heer. Mijn vader was Ciaran St. Ronan, een edelman uit Bretagne. Mijn moeder, Maire Tir Connell was een prinses in Ierland. Ze waren beiden van Keltische afkomst en ik handhaaf hun Keltische gebruiken. Daarbij is Samhein mijn verjaardag. Dagda zei dat ik met een hoofd als een Samhein-vuur op de wereld kwam.' Haar ogen twinkelden bij deze woorden.
'En wie is Dagda?'
'Dagda is een machtige krijger aan wie mijn koninklijke grootvader de zorg opdroeg voor mijn moeder. Toen zij stierf, dat was kort na mijn geboorte, droeg ze hem de zorg over mij op. Waar ik ga, gaat hij ook.'
'Je haar is net een vlam,' mompelde de prins met een lage stem. 'Je bent het mooiste meisje dat ik ooit heb gezien.'
Haar wangen werden rood en warm, maar ze wist niet of dat door de hitte van het vuur kwam of door zijn woorden. 'Dank u, heer, voor het compliment. De Byzantijnen gebruiken het woord mooi zo gemakkelijk. Sinds ik in Constantinopel ben aangekomen, heb ik het al zo vaak horen gebruiken,' zei Mairin. 'Maar nu moet ik gaan, heer. Dank u voor uw vriendelijkheid.'
Maar de prins liet zich niet zo maar wegsturen. 'Laat je draak maar verder voor het vuur zorgen,' zei hij. 'Ik breng je persoonlijk terug naar je ouders in het Garden Palace.'
Ze kon haar lachen niet houden. 'Draak?' herhaalde ze giechelend.
'Beschermt hij de maagd niet tegen al het kwaad van de wereld?'
'Dat doe ik, heer,' mengde Dagda zich in de conversatie. 'Als het moet, verdedig ik haar met mijn leven.'
De prins knikte. 'Ik zal ervoor zorgen dat haar niets overkomt, Dagda.' Vervolgens nam hij Mairins hand en leidde haar weg van het vuur. In het donker werd hun pad door de volle maan belicht. Haar slanke hand was warm. Hij voelde dat ze een beetje beefde. Ze was nog erg jong, dacht hij. Jong en onschuldig. Hij nam aan dat ze nog nooit eerder door een man was benaderd. Er was iets aan haar dat hem diep raakte. Onwillekeurig dacht hij aan zijn opmerking van de dag ervoor: als ze echt zo mooi was, dan zou hij met haar trouwen om samen de mooiste kinderen te krijgen.
Misschien was dat achteraf bezien nog niet zo'n dwaze opmerking, peinsde hij nu. Hij moest toch eens trouwen. En onder de vrouwen die hij kende, was er niet een die hij aantrekkelijk genoeg vond. In zijn dertig jaren had hij vele vrouwelijke en mannelijke minnaars gehad. Hij was op zijn huidige minnaar meer gesteld dan op diens voorgangers, maar de acteur scheen erg jaloers op iedereen op wie de prins zijn oog liet vallen. Basil glimlachte in het donker. Hij dacht niet dat Bellisarius Mairin zou mogen.
'Heb je al veel van de stad gezien?' vroeg hij onder het lopen.
'Nee, heer, nog niet zo veel. De mensen achtervolgen me vanwege mijn haren. Ik heb mijn moeder beloofd dat ik het zal vlechten en ondereen voile verstoppen. Ik wil mijn moeder namelijk de stad laten zien. Zij verlangt heel erg naar Engeland en ik voel me verplicht om haar aangenaam bezig te houden. Mijn moeder is een heel lieve vrouw. Dit is de eerste reis die ze maakt en ze is nog nooit zo lang uit Engeland weggeweest. Daarom voelt ze zich bedroefd en eenzaam. Ik denk dat ze door de grootsheid van Constantinopel wordt overweldigd.'
'Word jij er dan niet door overweldigd?' wilde de prins nieuwsgierig weten. Hij vond dit net zo'n interessant feit als zij zelf was. Het ene ogenblik was ze een giechelend kind en het volgende moment sprak ze met de wijsheid van een volwassene. Dan leek ze ineens veel ouder dan ze in werkelijkheid was.
'Ik vind de stad erg interessant,' vertelde ze hem. 'Londen maakt me bang, want het is er smerig en somber. Maar Constantinopel is prachtig, zo prachtig dat ik er geen woorden voor heb.'
'Ja,' beaamde hij. 'Het is een kleurrijke stad. Ik ben hier geboren. Ik zal jou en je moeder de stad laten zien. Zullen we morgen maar meteen beginnen? Er is zo veel te zien en we zullen maanden nodig hebben om alle fraaie plekken te bewonderen. Misschien wil je, als ik klaar ben met mijn taak, helemaal niet meer terug naar Engeland.'
Ze bereikten de Garden Palace. Snel bracht hij haar hand naar zijn lippen en kuste haar goedenacht. Daarna verdween hij haastig in het donker.
Gedurende een lange tijd stond Mairin in het zachte schijnsel van het toortslicht. Door zijn snelle vertrek had ze bijna het gevoel dat ze het zich allemaal maar had verbeeld. Ze staarde naar haar hand die hij zo stevig had vastgehouden en gekust. Haar hart bonsde heftig. In het licht van het Samhein-vuur had ze zijn gezicht goed kunnen zien. Hij had hoge jukbeenderen, een lange rechte neus en smalle lippen. De kleur van zijn ogen had ze echter niet kunnen zien. Zijn stem was diep en warm en hij had iets diep in haar geraakt. En dit had ze op Samhein ervaren. Was dat een voorteken? Zou ze met Basil Ducas een andere wereld leren kennen ? Hoewel het niet koud was, huiverde ze plotseling.