Hoofdstuk 1

 

 

Het was stil in het bos. In de Argoat was alles stil op dat moment, op het fluiten van een vogel na en een fluistering van een briesje. De beuken en eiken reikten omhoog; hun sterke groene vingers wilden het levenschenkende zonlicht pakken. Grote bemoste keien, afgesleten en vervormd door de regen en de wind die het bos al eeuwenlang teisterden, lagen links en rechts verspreid. Langs een bijna onzichtbaar pad dat zijn weg langs deze rolstenen zocht, kwam je bij een stroompje dat langzaam en geluidloos over de keien kabbelde om achter een hoek te verdwijnen, het donkere, stille woud in.

De warme middagzon slaagde erin om door de weelderige takken met hun bladeren te dringen, waardoor het alles wat het bescheen een groenig, geheimzinnig waas gaf. De stralen beschenen ook het donkere oppervlak van een poeltje, waar een hert zijn dorst stond te lessen. Zijn prachtige, roestbruine fluwelen flanken glansden. Ineens leek het dier iets in de bosjes te horen. Het hief waakzaam zijn kop; de ogen stonden angstig toen er een kleine gestalte te voorschijn kwam. Het was een kind; een meisje dat er zo teer gebouwd uitzag, dat het leek alsof het zwakste windje het kind omver zou kunnen blazen.

Zodra ze het hert zag, bleef Mairin St. Ronan staan om het dier te begroeten. 'Heil hoorndrager!' weerklonk haar zachte, kinderlijke stem en het hert boog zijn kop om verder te drinken. Het dier wist instinctief dat dit geen vijand was.

De huid van het kind was sneeuwwit en van zo'n bijna doorzichtige schoonheid dat het scherp contrasteerde tegen het schemerige licht op de open plek in het bos. Het zonlicht bescheen haar roodgouden haren waardoor er vonken vanaf leken te spatten. Mensen die de haren van het meisje voor het eerst zagen, waren verbaasd over de schitterende kleur. Sommigen moesten het even aanraken om zich ervan te overtuigen dat het echt was en dat ze hun ogen konden geloven. Het was ongewoon dat zo'n jong meisje zo mooi was en velen verwachtten dat ze, eenmaal volwassen, een ware schoonheid zou zijn. Voor haar leeftijd was ze ook merkwaardig volwassen en dit, samen met haar mooie uiterlijk, maakte dat velen zich in haar gezelschap slecht op hun gemak voelden. Er gingen geruchten dat ze de oude Catell bezocht, de tovenares. En omdat het kind zoveel over genezen wist, geloofden velen dat ze zelf een jonge tovenares was. Uiteindelijk kwamen de Grote Tovenaar Merlijn en de beroemde tovenares Vivien ook uit Bretagne.

Het kind rende naar de rand van het poeltje, knielde neer en stak haar handje in het donkere water, waarna ze de druppeltjes terug in het water liet lopen. De gladde, donkere spiegel reflecteerde Mairins gezicht. De kin was vierkant, de neus kort en recht. Haar vader had haar verzekerd dat die laatste nog wel zou groeien. Haar mond was volgens haar stiefmoeder te groot en zelfs een tikje vulgair voor een vrouw van goede komaf. Mairin tuitte haar lippen en staarde naar het water. Ze kende bepaalde foefjes om je huid lichter te maken en je haren te bleken, maar ze wist niet hoe ze de vorm van iemands mond kon veranderen.

Mairin wist heel goed dat lady Blanche, met haar kille blauwe ogen en haar rozeknoplippen die altijd ontevreden op elkaar waren geklemd, haar helemaal niet mocht, hoewel ze niet begreep waaróm dat zo was. Ze was blij geweest toen haar vader hertrouwde, omdat ze heel goed begreep dat hij naar een zoon verlangde. Het zou echter geen zoon worden want haar stiefmoeder was zwanger van een meisje en nu lag haar vader ook nog op sterven. Ze kon het in zijn droeve ogen zien. Er rolde een traan over haar wang. Met een ongeduldig gebaar veegde ze hem weg. De dood was immers een doorgang naar een ander leven. Ze kon niets aan haar vaders noodlot veranderen.

Ze stond op en bedankte de poel omdat hij haar gezicht aan haar had getoond en liep weg. Ze keek zoekend om zich heen naar planten, planten die misschien nuttig voor haar zouden zijn, of voor de oude Catell, de tovenares van dit woud, die haar zoveel over genezen had geleerd.

Er waren een paar groene eikels van de bomen gevallen, maar eikels waren alleen goed als ze rijp waren, dus liet ze die liggen. Hier en daar lagen denneappels, maar die waren alleen goed als ze hun zaad nog hadden. De goede had ze in de herfst verzameld voordat de vogels en eekhoorns ze vonden. Langs een pad van droge rotsgrond vond ze kappertjes die ze zorgvuldig plukte en in een linnen buideltje stopte dat aan haar gordel hing. Kappertjes waren heel goed om kiespijn te verlichten, maar je moest er voorzichtig mee zijn, want ze konden ook bloed en sperma in de urine doen belanden en het enige tegengif daarvoor was appelwijn.

'Mairin.'

Met een ruk draaide ze zich om. Haar mond krulde in een brede lach. 'Hoe is het mogelijk, Dagda, dat zo'n grote man als jij onhoorbaar kan lopen?' vroeg ze hem. 'Mijn oren zijn zo scherp als van een vos en toch hoor ik jou maar zelden naderen.'

Dagda, met zijn ruim twee meter lengte en een dot warrig, zilvergrijs haar, glimlachte naar het kleine meisje. In zijn donkerblauwe ogen weerspiegelde zijn diepe liefde voor Mairin St. Ronan. Hij had haar grootgebracht zoals hij ook haar moeder lang geleden in Ierland had grootgebracht. Hij beschouwde Mairin als zijn eigen kind, zoals ook haar moeder zijn kind was geweest. Vlak voordat ze stierf had Maire Tir Connell hem gesmeekt om voor Mairin te blijven zorgen zoals hij eens voor haar had gezorgd. Natuurlijk had hij toegestemd en ze had hem zijn vrijheid gegeven door de slavenband rond zijn nek los te maken. Haar vingers hadden getrild toen ze het litteken aanraakten dat in de eerste jaren van zijn slavernij was ontstaan. Dagda had haar hand gepakt en de breekbare vingers gekust waarbij hij zich niet voor zijn tranen had geschaamd.

Toen was Maire Tir Connell gestorven. Ze was in zijn veilige omhelzing overleden. Haar laatste adem had haar als een fluistering verlaten, maar hij was haar blijven vasthouden omdat hij niet kon geloven dat zij, die altijd zo liefdevol en levendig was geweest, nu echt dood was. Ten slotte was de oude vrouw gekomen. Meelevend had ze zijn greep rond Maire Tir Connell losgemaakt en vervolgens hadden ze het lichaam weggehaald om het voor de begrafenis te prepareren. Dat was nu bijna vijf jaar geleden.

Toen Mairin een jaar oud was, was haar vader naar Ierland teruggekeerd om zijn vrouw en kind op te halen. Ciaran St. Ronan werd eerst naar het graf van zijn vrouw geleid en daarna kreeg hij zijn mooie dochtertje te zien. Hij had bittere tranen om Maire Tir Connell geweend. Toen was hij dronken geworden - een dronkenschap die een week had geduurd. Ten slotte had hij zich vermand en was met de koning gaan praten, de vader van zijn overleden vrouw. Er werd beslist dat Mairin met haar vader naar Bretagne zou gaan. Toen ze vertrokken, had Dagda hen vergezeld. Hij had het Maire Tir Connell op haar doodsbed beloofd en alleen zijn eigen dood zou hem ervan weerhouden zijn belofte na te komen.

De laatste jaren in Bretagne waren voor Ciaran St. Ronan, de Sieur van Landerneau, heel plezierig verlopen. Hij was een goede man. Hij was nooit tegen de laatste wens van zijn overleden vrouw ingegaan. Tenslotte had Dagda Maire Tir Connell grootgebracht en zij was in Ciarans ogen een perfecte vrouw geweest. Hij verwachtte niet anders dan dat zijn dochtertje net zo perfect door hem zou worden grootgebracht. Vandaar dat Dagda, ondanks de boze tongen van de huisvrouwen en de hoofdschuddende oudere familieleden van Ciaran St. Ronan, het kindermeisje en de bewaker van de enige dochter van de Sieur van Landerneau, was gebleven.

Hij keek naar zijn kostbare schat en schudde zijn zilvergrijze hoofd. Het was inderdaad maar goed dat hij als waakhond voor de kleine Mairin fungeerde, vooral nu lady Blanche in hun leven was gekomen.

Ciaran St. Ronans tweede vrouw was een kwaadaardige en wrede jonge vrouw. Ze deed hem aan een gouden roos denken, in volle bloei en helemaal perfect, totdat je je vooroverboog om eraan te ruiken en ontdekte dat de bloem een bedorven geur had.

Mairin had hem nu meer dan ooit nodig. Hij bukte en tilde het kleine meesteresje omhoog. 'Je vader,' zei hij rustig en zonder waarschuwing, 'is zojuist overleden. Wat er ook gebeurt, je hoeft niet bang te zijn, want ik zal bij je zijn. Begrijp je me?'

Mairins gezicht vertrok van verdriet. Al voordat hij sprak, had ze geweten waarom hij naar haar was toegekomen. Ze snikte even, maar herstelde zich snel. 'Wilde hij me zien, Dagda? Heeft mijn vader op het laatst nog naar me gevraagd?'

'Dat deed hij, maar zij beweerde dat je niet te vinden was, en haar oom, de geslepen bisschop, begon over je vaders laatste biecht en de vergiffenis te praten.'

Er gleed een traan langs Mairins wang. 'O, Dagda,' zei ze gebroken, 'waarom haat lady Blanche me zo? Waarom mochten mijn vader en ik geen afscheid nemen?'

'Ze is jaloers op je, mijn kind. Hoe kan het ook anders? Je vader hield van alle mensen het meest van jou, lady Blanche meegerekend. Nu zal ze een manier zoeken om jou te verstoten in een poging haar baby te beschermen die over een paar maanden geboren zal worden.'

'Maar ik zou mijn zusje nooit kwaad doen, Dagda,' zei Mairin in haar onschuld.

'Natuurlijk zou je dat niet doen,' antwoordde hij kalmerend, 'maar daar is ze ook niet bang voor. Jij bent je vaders erfgename, Mairin. Door de dood van Ciaran St. Ronan, de Sieur van Landerneau, wordt jij de jongejuffrouw van Landerneau, mijn kind. Lady Blanche en haar kind zullen voor de rest van hun leven van jou afhankelijk zijn. En daar is ze bang voor, de teef!'

'Maar ik zal hen niets ontnemen!' protesteerde Mairin. 'Heeft pater Caolan me niet geleerd om mijn ouders te eren en is lady Blanche niet mijn stiefmoeder?'

Dagda zuchtte. Hoe kon hij aan een lief, onschuldig meisje uitleggen dat de wereld hard en gemeen was? Mairin had zich altijd met andere dingen beziggehouden. Hij had haar aangemoedigd om zich de oude gebruiken van hun volk eigen te maken. Als het moest zou hij haar met zijn leven verdedigen, nam hij zich ter plekke voor.

'We moeten naar het kasteel terug,' zei hij. 'Als we niet gauw komen, dan vragen ze zich af waar we blijven.'

Mairin nestelde zich dichter tegen hem aan. 'Stop alsjeblieft even bij oude Catells hutje, Dagda. Ik heb kappertjes gevonden die ik bij haar wil achterlaten, want ik weet niet wanneer ik haar weer zie.' Ineens gaf ze een schreeuw. 'Stop, Dagda!'

'Wat is er meisje?'

'Zet me neer,' smeekte ze ontdaan. 'Ineens weet ik dat ik deze plek nooit meer zal zien. Ik voel het. En ik wil afscheid nemen.' Ze rende naar de poel terug en terwijl Dagda keek, leek het alsof de toppen van de hoge bomen zich naar het kleine meisje toe bogen. Ze is een tovenares, dacht Dagda. Ze heeft die uitstraling en ze heeft ook dat gevoel. Als we hier blijven, kan Catell haar vast een heleboel leren. Zij weet meer dan ik. Hand in hand liepen ze terug naar het kasteel.

Mairins min, Melaine kwam jachtig aangelopen. 'Snel, snel, ze is woedend! Ga zo snel mogelijk naar de lady toe.'

'De jonge juffrouw zal zich eerst moeten wassen en verkleden,' zei Dagda vastbesloten.

'O, moeder Maria, wat moet ik dan tegen haar zeggen?'

'Toen Sieur Ciaran op sterven lag, heeft ze ook niet zoveel moeite gedaan om het kind te vinden. Ze heeft niet eens de kans gekregen om afscheid van haar vader te nemen. Ze is duivels! Maar wat ze ook wil, geef Mairin in ieder geval de kans om er zo mooi mogelijk uit te zien.'

Melaine knikte instemmend en sloeg een kruis. Ze had verschrikkelijke geruchten van haar zuster gehoord, die voor de bisschop van St. Brieuc werkte. Ze wist dat Dagda van niets wist, omdat hij al zijn tijd bij de kleine meesteres had doorgebracht. Melaine vroeg zich af of Sieur St. Ronan de roddels ook had gehoord. Maar wat de waarheid ook was, haar voormalige voedster zou heel wat kwaads van lady Blanche te verduren krijgen.

'Ik zal de bewakers bij de valhekken wel afleiden, zodat jullie ongezien naar binnen kunnen glippen,' zei Melaine en ze moest plotseling giechelen bij het idee dat Dagda iemand onopgemerkt zou kunnen passeren.

Maar toch, met haar hulp kwamen Dagda en Mairin veilig langs de toegangspoort. 'Snel, snel,' drong Dagda aan. 'We hebben niet veel tijd!'

Mairin glipte haar kamer in. Ze waste haar gezicht, kamde de klitten uit haar haren en trok een schone tuniekjurk aan. In een ommezien voegde ze zich weer bij Dagda, die trouw voor haar deur had staan wachten .

Blanche St. Ronan, in haar lievelingskleur blauw gekleed, staarde naar het beeldschone meisje dat onderdanig voor haar knielde. 'Vandaag verlaat je Landerneau!' zei ze kil. 'Ik heb je aanwezigheid nu lang genoeg getolereerd. Ik deed het voor mijn geliefde echtgenoot, maar nu hij dood is, hoef ik zijn bastaard niet langer onder mijn dak te laten wonen.'

Geschokt keek het kind naar haar stiefmoeder op. 'Landerneau verlaten? Mevrouw, ik begrijp u niet. Ik ben de erfgename van Landerneau, ik kan mijn landgoed niet verlaten.'

'Erfgename van Landerneau?' sneerde Blanche. 'Hoe durf je het te zeggen. Je bent zijn bastaardkind. Je moeder was een Ierse hoer! Ha, zijn erfgename. Mijn kind zal alles erven. Mijn kind!'

Mairin krabbelde overeind. In haar ogen stond woede en angst te lezen. 'Ik ben geen bastaard! Ik ben net zo goed het kind van mijn vader als het kind dat u draagt! En tenzij u een zoon baart, wat niet zal gebeuren, ben ik de erfgename van Landerneau!'

Blanche St. Ronan kwam moeizaam overeind. Dit liep anders dan ze had gepland. Ze was van plan om Mairin weg te sturen, maar het wicht waagde het om er tegenin te gaan. 'Er is geen enkel bewijs van een huwelijk tussen je moeder en je vader. En daarom heeft de Kerk je tot bastaard verklaard. Je durft je toch zeker niet tegen de Kerk te verzetten, is het wel?'

'De Kerk?' zei Mairin minachtend. 'U bedoelt zeker uw oom, de bisschop van St. Brieuc, die zelfs nu naast u zit en niet met zijn handen van u kan afblijven. Ik mag dan een kind zijn, maar ik ben niet gek!'

Blanches blauwe ogen schoten vuur. Haar gezicht zag plotseling vlekkerig rood. 'Breng dat wicht buiten mijn gezichtsveld.' Naar adem snakkend plofte ze weer op haar stoel. 'Ze heeft een duivelse invloed op mijn kind.'

Dagda wilde zijn kleine meesteres pakken, maar Mairin schudde zijn hand af. 'U kunt me wegsturen, mevrouw, maar u zult nooit krijgen wat u wilt: macht! Landerneau zal nooit van u worden en u zult hier nooit gelukkig zijn!' Ze hief haar arm en wees naar haar stiefmoeder. 'U bent verdoemd!'

Blanche St. Ronan slaakte een gilletje. 'Weg met haar! Ik kan haar niet langer verdragen! Ik wil dat ze voor de avond Landerneau heeft verlaten!'

Even bleef het stil in de hal, maar toen barstte er een kakofonie van geluiden los. Iedere bediende wist dat Ciaran St. Ronan zijn geliefde dochter vijf jaar geleden had meegenomen. Iedereen had hem met veel liefde over zijn eerste vrouw, Maire Tir Connell, horen praten. Maar als de Kerk erbij betrokken was, dan konden ze er niets tegenin brengen. De treurende weduwe kon als ze dat wilde hun levens tot een hel maken. Met neergeslagen ogen wendden ze zich van het kind af, beschaamd, maar ook bang.

Met opgeheven hoofd verliet Mairin, gevolgd door Dagda, de grote hal. Haar hartje klopte als een razende. Ze moest Landerneau verlaten, het enige huis dat ze ooit had gekend. Waar moest ze heen? Hoe moest ze het overleven? Even voorbij de hal werd ze door Ivo, een bediende, staande gehouden. 'U gaat met mij mee, meesteres.'

Mairin keek hem verward aan. Dagda nam het woord. 'Waarheen?'

'Jij kunt er niets aan doen, Dagda,' zei de bediende. 'Lady Blanche heeft de Kerk achter zich staan en daarmee houdt alles op.'

'Wat is ze met mijn kleine meisje van plan, Ivo?'

De bediende aarzelde een ogenblik. 'Ze heeft het kind aan een slavenhandelaar verkocht die naar Engeland gaat, Dagda. Ik moet de jonge juffrouw naar hem toe brengen." Hij legde zijn hand op de arm van de reus. 'De lady heeft het nu voor het zeggen. Ik ben slechts een bediende. Ik kan haar opdrachten niet weigeren. Maar mijn hart bloedt, dat kan ik je wel verzekeren.' Hij streelde Mairins haren en zijn ogen vulden zich met tranen. 'Ik heb haar van baby zien opgroeien tot een mooi meisje, maar ik kan niets doen,' zei hij hulpeloos.

'Breng me naar mijn vader, Ivo,' beval Mairin. 'Dat is mijn recht. Ik wil behoorlijk afscheid nemen."

Hoofdschuddend voerde Ivo het meisje naar de stille kamer waar Ciaran St. Ronan lag opgebaard. Mairin ging alleen naar binnen en knielde bij de lijkbaar neer.

'Je bent weer bij mijn moeder, vader en ik weet dat jullie nu gelukkig zijn. Maar ik ben zo bang! Lady Blanche stuurt me weg en ik kan niet voor je graf of onze mensen zorgen. Maar waar ik ook ben, ik zal voor je bidden. Waak over me, vader. Dagda zal me nooit verlaten, maar ik ben toch bang. Ik zal me goed gedragen, vader. Ik zal je naam niet te schande maken.'

Haar smalle schoudertjes schokten toen ze haar wilde snikken niet kon onderdrukken. Na een poosje had ze zich hersteld en stond op. Zonder nog een keer om te kijken verliet ze het vertrek. 'Ik ga mijn spullen pakken,' zei ze tegen Ivo.

'Ze heeft verboden dat je iets meeneemt. Ze heeft gezegd dat alles op Landerneau alleen van haar kind is. U moet meteen vertrekken.'

'Het kind mag toch wel een manteltje meenemen?' vroeg Dagda vriendelijk, maar de bediende hoorde de dreiging in zijn stem.

'Heel goed, maar doe het snel, want als de lady me roept en het ontdekt dan zwaait er wat voor me!'

Ze troffen Melanie in Mairins kamer. De tranen liepen haar over de wangen. 'Hier, ik heb wat kleding ingepakt en de juwelen van haar moeder. Meer durfde ik niet te nemen, Dagda. De lady weet precies wat er in het kasteel is en als ze iets mist... Ze is een slechte vrouw om de kleine meesteres op deze manier weg te sturen. Ik heb niets van haar te vrezen, want ik ga naar mijn dorp terug.'

'Dit kind is geen bastaard, Melaine,' zei Dagda rustig. 'Bedankt voor je vriendelijkheid.'

'Vriendelijkheid? Ik heb het kind twee jaar de borst gegeven! Ik heb haar met mijn melk gevoed! Ik houd van haar,' huilde ze. 'Wat zal er met mijn baby gebeuren?'

'Er zal haar niets kwaads overkomen,' beloofde Dagda. 'Ik heb haar moeder beloofd dat ik zo lang als nodig is voor haar zal blijven zorgen. En dat zal ik doen.' Met een knikje naar de snikkende min nam hij afscheid en haastte zich de gang door.

Beneden stonden Ivo en Mairin op hem te wachten. De bediende keek opgelucht, maar toen hij lady Blanche in het oog kreeg, verbleekte hij zichtbaar.

'Is dat wicht nou nog niet weg?' bulderde ze. 'Wat heb je daar, Dagda? Geef dat maar hier. Ivo, breng het kind naar de slavenhandelaar.'

'Mijn meesteres mag toch wel een manteltje meenemen, lady Blanche?' vroeg Dagda. 'U wilt toch niet dat de mensen u onchristelijk vinden?'

Blanche St. Ronan werd vuurrood. 'Hoe weet ik dat je geen eigendommen van Landerneau hebt gestolen?'

'U mag alles nakijken.'

'O, nou ja, geef het wicht haar spullen en maak dat ze wegkomt,' zei lady Blanche toornig.

'Waar Mairin ook heengaat, ik zal haar volgen.'

'Jij blijft hier! Als je vertrekt zal ik je laten oppakken en geselen!'

Dagda barstte in lachen uit. Het was een diep geluid dat de muren van het kasteel deed trillen. 'Ik ben een vrije burger, mevrouw. Ik ben mijn kleine meesteres uit Ierland gevolgd omdat ik haar moeder, prinses Maire Tir Connell heb beloofd om altijd voor haar te zorgen. Dus zal ik haar ook nu volgen, waarheen zij ook gaat.'

'Ga dan,' zei ze. 'Maar kom nooit om een gunst vragen als de slavenhandelaar je wegvoert. Het kan me niet schelen of jullie sterven! Ik heb aan de verkoop van dat wicht een heel zilverstuk verdiend en dat zal ik bij de erfenis van mijn kind voegen.'

'Bloedgeld,' fluisterde Dagda. 'Het zal u geen geluk brengen. Eerder ongeluk.'

'Uit mijn ogen!' Blanche zag heel bleek en vluchtte weg.

Ivo glimlachte toen hij zag hoe Dagda keek. De slavenhandelaar zou ook nog voor verrassingen komen te staan, dacht hij.

De slavenhandelaar werd door de Engelsen Fren genoemd. Hij had vele jaren zaken met hen gedaan, maar tegenwoordig kochten ze niet meer zo veel slaven van hem. In Danelaw woonden betere klanten. Die stomme Angelsaksen kochten slaven om ze de vrijheid te geven. Fren was een Griek, die normaal gesproken nooit naar Bretagne zou zijn gekomen. Maar in Brest was hij door een secretaris van de bisschop benaderd, die hem verzocht om naar Landerneau te komen, daar lady St. Ronan hem wilde spreken. Ze had hem verteld dat haar heer gemaal op sterven lag en dat zodra hij zijn laatste adem zou hebben uitgeblazen, ze zichzelf van zijn bastaard dochter wilde ontdoen, die hij onderdak in het kasteel had gegeven. Het kind was vijf jaar en volkomen nutteloos, maar ze was aardig om te zien en ze wilde er toch wel graag wat geld voor hebben. Fren had uitgebreid onderhandeld en ze waren het over een zilverstuk eens geworden.

Zelf was hij uiterst tevreden over de aankoop. Hij zou heel wat aan dat kleine meisje verdienen, want kleine meisjes, vooral als ze er een beetje aardig uitzagen, brachten veel op. Hij wist de namen van de kenners in het westen en oosten van Europa. Lady St. Ronan was daarvan natuurlijk absoluut niet op de hoogte, bedacht Fren glimlachend. Als ze dat wel had geweten, had ze het kind vast niet zo goedkoop van de hand gedaan. Hij keek naar Mairin terwijl ze hand in hand met een reus van een man parmantig kwam aangestapt. Tja, hij kon zijn handjes dichtknijpen, zag hij en hij was bepaald gelukkig.

Het kind was bijzonder mooi. Bovenaards mooi zelfs! Hij zou haar beslist niet in Engeland verkopen. O nee! Dit kleine meisje zou niet ergens als dienstmeisje worden geplaatst. Hij zou haar zorgvuldig beschermen tijdens de lange reis die ze de komende paar maanden zouden maken. Hij had al een koper in Constantinopel in gedachten die voor zoveel perfectie een klein fortuin zou betalen.

'Dit is het kind, Mairin,' zei Ivo. 'Ben je tevreden over de aankoop, Fren ? Krijg ik het zilverstuk zoals je met lady St. Ronan was overeengekomen?'

Fren deed een greep in zijn geldbuidel. 'Ik ben tevreden,' zei hij. Ivo beet op het muntstuk, dat echt bleek te zijn, en knikte.

'Vaarwel, jonge julfrouw. Moge God en zijn Heilige Moeder u beschermen.'

'Doe oude Catell de groeten van me, Ivo,' zei Mairin.

Hij trok zijn wenkbrauwen op. 'Goed, dat zal ik doen.'

Fren stak zijn hand uit om Mairins hand te pakken, maar een kwade uitroep van de reus weerhield hem daarvan. 'Je blijft met je smerige handen van mijn meesteres af,' gromde hij.

'Wie is dit?' Fren staarde omhoog naar het norse gezicht van Dagda. Dit was geen man om ruzie mee te krijgen, flitste het door hem heen.

Ondanks de situatie moest Ivo grinniken. 'Laat hem zelf maar vertellen wie hij is.'

'Ik ben Dagda,' zei de Ier. 'Ik ben de beschermer van het kind, al vanaf haar geboorte. Ik ben ook de beschermer van haar moeder, Maire Tir Connell, geweest. Ik heb haar op haar sterfbed beloofd dat ik tot mijn dood voor haar kleine meisje zou zorgen. En dat ben ik van plan. Waar ze ook gaat, ik zal haar niet uit het oog verliezen.'

Fren wist even niet hoe hij het had. Behalve in het oosten wist hij niet dat dit nog voorkwam. 'Ben je een eunuch?'

De grote man lachte voluit. 'Nee, mijn lichaam is nog helemaal compleet.'

Vreemd, dacht Fren. Maar toen hij hem eens nader bekeek, bedacht hij dat hij zijn handen mocht dichtknijpen. Deze man zou de zorgen voor het kind op zich nemen, zodat hij er geen omkijken naar had. Hij zou haar veilig naar Constantinopel begeleiden. 'Je kunt wat mij betreft meereizen, maar dan moet je in ruil wel je handen uit je mouwen steken,' zei Fren. 'Liefdewerk is goed voor de Kerk en de rijke heren. Ik ben geen van beide. Is dat begrepen, reus?'

'Dat is begrepen, slavenhandelaar.'

De handelaar zocht iets in zijn zadeltas en haalde even later een slavenband te voorschijn, die hij rond Mairins hals wilde vastmaken. Maar Dagda weerhield hem ervan. Verbaasd keek hij de Ier aan.

'Wil je haar tere huid beschadigen, slavenhandelaar? Zo'n band laat een lelijke striem achter,' zei hij.

Fren dacht een ogenblik na. De reus had gelijk. Zo'n band zou de huid beschadigen en daarmee zou haar waarde verminderen. En dat zou jammer zijn. 'Heel goed, Dagda. Maar als we op de markt zijn, moet ze hem om hebben. Ik wil niet het risico lopen dat je er met mijn eigendom vandoor gaat, waarna ik geen enkel bewijs in handen heb.'

Dagda knikte, maar zijn ogen twinkelden, want hij was degene die de situatie in handen had en niet Fren.

Een jonge knaap naderde met een gigantisch paard, waarvan hij de teugel aan de Ier overhandigde. De ogen van de slavenhandelaar werden groot van verbazing.

'Heb je je eigen paard ?' Zijn blikken dwaalden bewonderend over het fraaie bruinglanzende dier.

'Brys was het laatste cadeau dat de moeder van het meisje me gaf,' verklaarde Dagda. 'Hij zal je niet veel kosten, slavenhandelaar, want hij scharrelt onderweg zijn eigen kostje wel op.' Nadat hij met een soepele beweging in het zadel was gesprongen, deed Dagda een greep naar Mairin en tilde haar, alsof ze een veertje was, voor zich in het zadel.

Fren steeg op zijn eigen paard. Ze konden met licht nog twee uur rijden, dacht hij, waarna ze dichter bij de kust zouden zijn.

Toen ze over de ophaalbrug van Landerneau reden, keek Mairin strak voor zich uit. 'Wil je niet nog een keer omkijken?' vroeg Fren haar.

Ze schudde haar hoofd. 'Waarom zou ik dat doen, slavenhandelaar? Het kasteel is nu verleden tijd, de toekomst ligt voor me.'

Fren huiverde. Er was iets aan dat kind dat hem beangstigde. Hij keek nog eens naar haar, maar ze staarde recht voor zich uit. Dagda glimlachte flauwtjes en zijn blauwe ogen vertoonden pretlichtjes. De slavenhandelaar voelde zich geërgerd. Het kind was zijn eigendom en ze gedroeg zich als een koningin! Toen haalde hij zijn schouders op. Hij zou een kort uitstapje naar Engeland maken en dan meteen naar Constantinopel reizen. Daar zou het wicht snel genoeg haar plaats leren. Als ze eenmaal het speeltje van een rijke man was, zou de Ier haar niet langer kunnen beschermen. In Constantinopel had Fren invloedrijke vrienden en die zouden er wel voor zorgen dat Dagda niet meer zo zelfgenoegzaam zou lachen. Alles op zijn tijd, peinsde Fren. Alles op zijn tijd. Hij moest geduldig zijn.