17
Om tien uur gingen alle lichten uit. Myriam ging gespannen naast de deur staan. Ze hoorde de twee mannen naar boven komen en naar hun kamer trekken. Het duurde een hele poos voor ze het aandurfde – geheel gekleed – opnieuw op bed te gaan liggen.
Ze vroeg zich af hoe ze zou handelen als een van hen naar haar kamer kwam. Of als ze beiden kwamen…
Ze besloot dat ze vóór alles wilde overleven.
Tien minuten je ogen sluiten en komedie spelen.
Het was alsof die gedachte haar moed gaf. Ten slotte viel ze, uitgeput van angst en zorgen, in slaap.
In de loop van de ochtend werd ze met een schok wakker. De zon was nog niet op, maar in de kamer kon ze al wat voorwerpen onderscheiden.
Ze bleef bewegingloos liggen luisteren.
Uit een van de kamers kwam een snurkend geluid. Voor de rest was het stil in huis.
Zonder enige aanleiding herinnerde ze zich opeens dat ze over een wapen beschikte.
Ze stapte uit bed en graaide in haar handtas.
Tussen de vele toiletbenodigdheden zat de vaporisator. Het was een verstuiver die een drukgas bevatte waarmee je een aanrander vanop een paar meter afstand buiten gevecht kon stellen. Jake had het ding uit Amerika meegebracht en het haar gegeven toen hij pas voor het NOC kwam werken. Ze droeg het al zolang bij zich, dat ze het bestaan ervan was vergeten. De vaporisator zag eruit als een flacon met eau de toilette, daarom had Al Fahim hem bij het fouilleren over het hoofd gezien.
Ze vroeg zich af of hij nog zou werken.
Stel dat het zo was; bleef nog de vraag wat voor uitwerking het gas zou hebben. Zou het een man volledig uitschakelen? Zo nodig twee mannen? Het zou desastreus zijn, als het hen slechts tijdelijk onwel maakte. Tien minuutjes de ogen sluiten zou dan niet meer volstaan.
Terwijl ze de zon langzaam zag opkomen en de kleur van de als bergen zo hoge zandduinen aan de horizon zag veranderen van oranje naar dieprood, bleef ze liggen piekeren over hoe ze het zou aanpakken.
De beste verdediging was nog altijd de aanval.
Maar om aan te vallen moet je moed hebben en Myriam was er niet zeker van dat ze die nog bezat.
Ze hoorde de mannen opstaan en naar buiten gaan voor hun ochtendgebed. Intussen ging ze naar de badkamer en verfriste zich. Daarna ging ze naar beneden.
De mannen zaten aan tafel. Hamed droeg een witte dishdash en een rood op witte ghutra in de plaats van zijn groene uniform. Om de een of andere reden zag hij er menselijker uit. In de keuken rook het naar versgebakken brood. Hamed schoof haar een stuk plat brood, wat geitenkaas en een kan met geitenmelk toe.
Ze glimlachte hem dankbaar toe.
‘Soekran. Dank je wel.’
Hij keek wat verstoord.
Ze beet in het brood. Het was knappend en het smaakte. Ze glimlachte opnieuw tegen Hamed.
‘Kwajjis, lekker,’ zei ze, ‘soekran.’
Deze keer glimlachte hij onzeker terug.
Tijdens het eten probeerde ze zijn blik te vangen, maar telkens als ze naar hem glimlachte wendde hij, min of meer verlegen, zijn ogen af.
Na het eten gingen de twee mannen naar buiten en Myriam volgde hen. Ze zag hoe Aladin het geitenhok opende en de geiten begon te melken. Daarna liet hij ze vrij rondlopen in de tuin. De dieren knabbelden aan de weinige grassprieten en doornstruiken.
Hamed liep naar de auto's en startte ze een voor een. Hij luisterde tevreden naar het geluid van de motoren. Na een poosje zette hij ze af. De sleutels borg hij ergens in de plooien van zijn dishdash. Daarna ging hij op een bank met kussens aan de schaduwkant van het huis zitten en bleef met halfgesloten ogen voor zich uit staren.
Myriam droeg een stoel naar buiten en oefende haar Arabische woordenschat aan de hand van haar woordenboekje. Af en toe vroeg ze Hamed om bevestiging.
‘Moessakira ala karamak. Hartelijk dank voor de gastvrijheid.’
Hij keek haar alleen wat wantrouwig aan.
Even later probeerde ze wat anders. ‘Hamed, luister. Zeg ik het goed? Bitismahie aroes maakie? Dat is toch, wilt u met me dansen?’
Nu was hij erg op zijn hoede, maar Myriam schonk hem haar meest lieftallige glimlach.
Nu dreunde ze de woorden na elkaar.
Vriend.
Saahib.
Vriendin.
Sahba.
Hij keek haar doordringend aan, wilde haar het zwijgen opleggen, maar deed het niet.
Ze lachte hem ondeugend toe.
Vrijgezel.
Eèèzib.
Vrouw.
Mara.
Liefde!
Hoebb!
Hamed keek met een ruk naar haar op. Hij had haar begrepen.
En Myriam had begrepen dat hij het begrepen had.
Vijf minuten later stond hij op en ging met Aladin staan praten.
Hij overhandigde hem een autosleutel.
Myriam stond ook op en liep naar haar kamer.
Ze hoorde de mannen nog een poosje debatteren. Toen hoorde ze een auto starten en wegrijden. Het geratel van de ijzeren poort die open- en dichtging.
Ze pakte de vaporisator en stelde zich op achter de deur.
Hamed kwam de trappen op en ging naar zijn kamer.
Door de kier van haar deur zag ze hem bezig. Hij sloeg zijn ghutra open en parfumeerde zijn haar en zijn baard met uit een koperen brander opstijgende rook van sandelhout. Hij pakte een witte abaya en wierp die over zijn schouders.
Toen stak hij de overloop over.
Ze opende uitnodigend de deur van haar kamer.
Trots stapte hij naar binnen. De plooien van zijn kleed streken langs haar gezicht. Myriam voelde haar hart in haar keel kloppen. Hamed bleef in het midden van de kamer staan en keerde zich naar haar, zette stoer zijn borstkas uit en keek heerszuchtig op haar neer.
Myriam maakte een snuivend geluid en wees op zijn baard. ‘Mmm. Parfum. Heerlijk.’
Hij hief trots de kin omhoog en waaierde met zijn vingers door zijn baard. ‘Itr. Parfum.’
Ze toonde hem de vaporisator. ‘Parfum. Paris’, zei ze.
Hij knikte alwetend. ‘Paries. Faransaa.’
Ze bracht de verstuiver onder zijn neus en drukte op de dop.
Er gebeurde niets.
Toen herinnerde ze zich dat er een veiligheid aan de flacon was om onverhoeds verstuiven te voorkomen.
Ze lachte lieftallig en draaide de top van de flacon een keer rechts en twee keer links.
Hamed keek belangstellend toe.
Ze streek langs zijn baard. ‘Kom, lieverd,’ zei ze, ‘haal eens diep adem.’
Dat deed hij.
De vaporisator spoot een gaswolk in zijn gezicht.
Het effect was afschuwelijk.
Hameds ogen puilden letterlijk uit zijn hoofd. Hij probeerde te schreeuwen, maar dat lukte niet. Al wat hij kon uitbrengen waren de hikkende geluiden van iemand wiens longen zijn dichtgeslagen en die geen lucht meer kan krijgen. Hij greep met beide handen naar zijn keel en zijn gezicht werd blauw.
Hamed was bezig te stikken.
Myriam vluchtte in paniek de kamer uit.
Ze stormde huilend de trappen af en liep naar buiten. De Range Rover stond slechts vijftig meter verder. Ze rukte een portier open.
Op het contactslot zat geen sleutel.
Huilend ging ze op de drempel van de auto zitten. De sleutel zat in Hameds zak. Ze moest terug, maar durfde niet.
Toen dacht ze eraan wat er zou gebeuren als Aladin haar hier zo zou vinden. Ze droogde haar tranen en sloop voorzichtig de trappen op.
In de kamer hing een chloorlucht die haar de keel dichtschroefde. Hamed lag met opgetrokken knieën op de grond, zijn rug naar haar toegekeerd.
‘Hamed?’
Hij antwoordde niet.
Met haar zakdoek voor haar neus stapte ze voorzichtig over het lichaam.
Aan de wijdopen mond, het vertrokken gezicht en de uitpuilende ogen, star en levenloos, zag ze dat hij geen zachte dood was gestorven.
‘Het spijt me, Hamed’, zei ze met verstikte stem. ‘Dit heb ik niet gewild.’
Ze slikte de opnieuw opkomende tranen weg en dwong zich om in zijn zakken te zoeken. Niets. Ze was verplicht het lichaam op de andere zij te draaien. Daarbij sloeg zijn hand tegen haar been en ze sprong met een kreet van afschuw opzij.
Ze vond de contactsleutel, pakte haar handtas en verliet opgelucht de kamer.
Halverwege de trappen dacht ze aan het wapen. Opnieuw liep ze naar boven en nu raapte ze de vaporisator van de vloer, waar ze hem had laten vallen. Toen ging ze naar Hameds kamer. De Walther ppk hing in de holster over de leuning van de stoel, waarop zijn uniform netjes gevouwen lag. Hoewel ze nog nooit een vuurwapen in de hand had gehad, nam ze het mee.
Toen ze met de auto voor de traliepoort stond, moest ze weer terug om de sleutel te gaan zoeken. Met iedere minuut die voorbijging werd haar angst groter. De chloorlucht was minder en had plaatsgemaakt voor een andere onfrisse geur.
De sleutel van de poort stak in een zak van het uniform.
Een paar minuten later had ze de poort open en reed ze met zeventig per uur over de piste van zand en losse stenen door de woestijn.
Het was tien uur 's ochtends.
Een kwartier later zag ze van de andere kant een zandpluim naderen. Ze stopte. Het was gevaarlijk hier de piste te verlaten. De zandduinen hadden niet meer een rode, maar nu een goudgele kleur en de vlakte van grind en doornige struiken bevatte verraderlijke, door de wind aangedragen zandlagen, waarin de auto in een oogwenk tot aan de assen kon wegzinken.
De zandpluim kwam dichterbij, dansend op de van de hitte trillende lucht, waardoor ze het voertuig zelf niet kon onderscheiden.
Toen ten slotte het grillige voorste deel van de zandpluim ineenvloeide tot de vorm van een voertuig, was de Range Rover al zo dichtbij dat ze aan het gehavende gezicht van de chauffeur Aladin kon herkennen.
De angst maakte zich van haar meester.
Ze schakelde en stuurde de auto de woestijn in. Ze reed zo hard als ze durfde over de ongelijke bodem. Honderd meter verder dook ze een helling van vijf meter af en kwam met de neus van de auto in het zand terecht.
‘Rustig nou, Myriam’, zei ze hardop. Ze startte de motor, die afgeslagen was, en zette de auto in de achteruit, met vierwielaandrijving. Langzaam kroop hij achteruit de glooiing weer op, waar Aladin met een gemene grijns achter het stuur van zijn Range Rover op haar zat te wachten.
Hij stapte uit en zijn oog glansde van zinnelijke opwinding.
‘Ee mana da?’ vroeg hij.
Het was niet het moment om in haar pocketboekje naar de betekenis van zijn woorden te gaan zoeken. Voor zover hij het kon beoordelen was ze erin geslaagd te vluchten, maar wat Hamed was overkomen kon hij niet weten.
Hij kwam naar haar kant van de auto en trok het portier open. Myriam duwde hem de loop van het pistool tegen zijn neus.
Hij deinsde verschrikt achteruit. Toen bleef hij staan. Waarschijnlijk zag hij in haar ogen dat ze banger was dan hij.
‘Barra!’ schreeuwde ze en probeerde moordzuchtig te kijken.
Hij deed een stap vooruit. Myriam richtte boven zijn hoofd en haalde de trekker over. Het pistool gaf zo'n klap dat ze het bijna liet vallen. Aladin liet zijn ooglid wat over zijn oog zakken en gaf verder geen krimp. Hij was allesbehalve een lafaard.
Op de een of andere manier scheen hij te weten dat ze nooit in staat zou zijn iemand bewust te doden. Ze zag aan zijn oog dat hij op het punt stond aan te vallen. Zoals ze het soms in films had gezien, pakte ze het pistool nu met beide handen vast en richtte met gestrekte armen op zijn hoofd.
‘Jij of ik, geitenhoeder’, mompelde ze.
Aladin nam het risico niet. Hij draaide zich om en liep naar zijn auto. Toen hij er bijna was, kreeg ze een idee.
‘Wachten!’ zei ze. ‘Intizaar!’
Hij bleef staan, draaide langzaam zijn hoofd om.
Ze liep in een wijde boog om hem heen naar de andere kant van zijn auto, hem voortdurend onder schot houdend, en trok de autosleutel uit het contactslot.
Aladin mompelde een verwensing, maar verroerde niet.
Ze liep achterwaarts naar haar auto, waarvan de motor nog draaide, stapte in en reed weg.
Door het zand dat haar wielen opwierpen, kon ze slechts heel even de eenzame figuur in het vuile, gestreepte katoenen kleed naast de onbruikbare auto zien staan.
Misschien was het zo maar het beste. Ze zou in staat geweest zijn om terug te keren.
Om twaalf uur 's middags wist Myriam dat ze verdwaald was. Haar oriëntatiegevoel was nooit zo heel sterk geweest en door de opwinding had ze de dag tevoren onvoldoende aandacht besteed aan richting en stand van de zon, die nu loodrecht boven haar hoofd stond. Ze had een witglimmende zOutvlakte bereikt met in de verte kalksteenachtige bergen in de vorm van paddestoelen. De bodem van de vlakte vormde een oneffen macadamachtige korst die, van waar ze zich bevond, goed berijdbaar leek.
Ze wist alleen niet in welke richting.
Toen ze wilde doorrijden, sloeg de motor af. Ze startte en hij sloeg niet aan. Nu de airconditioning ophield te werken voelde ze voor het eerst de onmenselijke hitte.
‘Geen paniek’, zei ze hardop. Ze begon een talent te ontwikkelen om in zichzelf te praten. ‘Misschien moet de motor wat afkoelen.’
Ze opende het handschoenkastje, op zoek naar iets dat haar zou helpen, een kaart, een kompas of iets dergelijks.
In het kastje zat een mobilofoon.
‘Wel heb ik van m'n leven,’ zei ze, ‘midden in de woestijn.’
Ze drukte de oproepschakelaar in. Het ding werkte. Bedachtzaam zette ze het weer af.
Ze wist niet welk nummer ze moest intoetsen.
Ze bestudeerde het toetsenbordje. Onderaan waren drie toetsen met Arabische letters. Een gele, een groene en een rode. De rode zou haar waarschijnlijk direct in verbinding stellen met een hulpdienst of met de politie.
De politie was wel de laatste met wie ze contact wilde. Hoe zou ze moeten verklaren dat de dood van Hamed een ongeluk was?
Ze zette het toestel weer aan en drukte op de groene toets. Bijna onmiddellijk hoorde ze een oproepsein.
‘Al istilèèmèèt’, zei een mannenstem. Ze had verbinding met de inlichtingendienst van hetradiotelefoonnet van Abu Dhabi.
‘Spreekt u Engels?’ vroeg ze.
‘ Certainly, miss. Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
‘Kunt u me doorverbinden met het Mafraq Hospital? Ik wil dokter Arafat Dissie persoonlijk spreken.’
Drie minuten later had ze Arafat aan de telefoon. Zo eenvoudig was het.
Zonder namen te noemen vertelde ze hem in een paar woorden wat er was gebeurd.
Hij was vreselijk opgewonden.
‘Waar ben je? Kun je vrij spreken?’
‘Jaja. Ik ben vrij, maar ben hopeloos verdwaald.’
‘Zozo.’ Zijn stem klonk argwanend. ‘Weet je de naam nog van het restaurant waar we onze eerste dag hebben gegeten?’
‘Tops, Arafat’
‘Okè,’ zei hij, duidelijk opgelucht, ‘vertel me waar je bent.’
‘Ik weet het werkelijk niet, Arafat’, zei ze wanhopig. ‘Ik zit midden op een zoutvlakte in een Range Rover die het niet doet en ik geloof dat ik gek word van angst.’
‘Rustig, Myriam, rustig. Ik kan je met radiopeiling laten opsporen, maar dat duurt wel even. Heb je water?’
‘Een hele jerrycan.’
‘Goed. Blijf aan de lijn. Ik ga met een ander toestel de hulpdiensten waarschuwen.’
‘Wacht even, Arafat. Geen politie, asjeblieft.’
Hij vroeg niet waarom. ‘Probeer me dan uit te leggen waar je bent. Wat voor route heb je genomen? Beschrijf je omgeving.’
Ze was volkomen in de war. ‘Een zoutvlakte. Een eind van hier zie ik bergen die op paddestoelen gelijken. Verder niets.’
Opeens lachte hij. ‘Je hebt de plaats wel gekozen. Die paddestoelachtige bergen zijn de enige geologische bezienswaardigheid van de Emiraten. De olieboortorens niet meegerekend. Ik kom je halen. Blijf waar je bent en ga niet van de auto weg. Allah behoede je.’
Een halfuur later hoorde ze de helikopter, maar kreeg hem niet direct in het zicht. Ze was blij, want helemaal zeker was ze niet geweest dat ze haar zouden weten te vinden. Ze had wel voldoende water in de auto, maar geen voedsel en wist niet hoelang men het zonder eten kan uithouden.
Toen stierf het lawaai weg en Myriam werd bang.
Ze had nog één keer geprobeerd de motor te starten om de airconditioning aan de gang te kunnen houden, maar op aanraden van Arafat had ze het daarbij gelaten. Het ergste dat haar nu kon overkomen was een lege batterij, waardoor ook de mobilofoon niet meer zou werken.
De metalen delen van het koetswerk werden zo heet dat ze er zich bij aanraking aan zou branden.
Nu sloeg ook haar fantasie op hol.
Ze herinnerde zich opeens de filmbeelden uit haar kinderjaren over rondzwervende nomaden met kromme zwaarden en lange geweren, die reizigers overvielen en de blanke vrouwen op hun kamelen meevoerden.
De opluchting was groot toen ze de helikopter voor de tweede keer hoorde. Nu kon ze in de verte een donkere stip ontwaren. Ze ging op de motorkap staan en zwaaide met haar handtas.
Hij had haar gezien en kwam snel dichterbij.
Ze danste van vreugde op de motorkap.
De helikopter bleef even boven haar hangen en verblindde haar met het opwaaiende zand van de door zijn wentelwieken veroorzaakte luchtverplaatsing.
Toen landde hij zacht op korte afstand van de Range Rover en het turbulente lawaai verminderde tot het zachte gezoef van de stationair draaiende rotor.
Naast Arabische lettertekens las ze een opschrift in Romeinse letters op de zijkant van de romp: Atomic Departement of Abu Dhabi.
Daaronder in kleinere letters: Alouette III.
In het nog opstuivende zand kwam een man in een groen safaripak met gebogen hoofd naar haar toe.
Pas toen hij bij haar was, herkende ze Abbas Al Fahim, zijn haar steil omhoog door de wervelwind.
Het gevaar dat haar dreigde, drong niet onmiddellijk tot haar door.
‘Hoe hebt u me zo vlug gevonden?’ vroeg ze verbaasd.
In zijn ogen blonk de voldoening van de jager die het wild in het nauw heeft gedreven. ‘Onze Range Rovers zijn met een mobilofoon uitgerust.’ Zijn anders zo felle ogen keken haar kil aan. ‘Je had Aladin beter ook van kant gemaakt.’
‘Het was een ongeluk met Hamed’, zei ze heftig. ‘Ik wilde hem slechts bedwelmen.’
Hij leek haar niet te horen. ‘Ga nu maar rustig met me mee.’ Hij toonde haar een klein pistool. ‘Of denkje dat we alleen met hangars kunnen omgaan?’
‘Néé!’
Ze sprong woest van de motorkap en graaide door het openstaande raam van haar auto naar de mobilofoon.
Door het plotseling toenemende lawaai van de helikopter hoorde ze het schot niet. Tot haar schrik zag ze opeens de voorruit van de auto versplinteren.
Ze bleef bewegingloos staan, durfde niet om te kijken.
De helikopter joeg het zand opnieuw zo fel op dat het leek of er een orkaan losbarstte. Het lawaai was zo hevig dat ze meende dat het toestel was opgestegen om nu boven op haar te landen. Onwillekeurig trok ze haar hoofd in. Het lawaai nam af en toen ze opkeek, stond er naast de auto een tweede helikopter, voorzien van de rode halve maan van het islamitische Rode Kruis.
Uit de cockpit kwam Arafat tevoorschijn, gekleed in een witte doktersjas, waarvan de panden naar alle kanten uitwaaiden.
Ze was te verdoofd om iets anders te kunnen doen dan toekijken.
De helikopter zette zijn motor af en de stilte werd nog slechts verbroken door het zwiepende geluid van de rotorbladen.
Abbas Al Fahim stak het pistool in zijn zak.
Arafat kwam naar Myriam en ze legde haar hoofd tegen zijn schouder.
‘Ontroerend tafereel’, zei Al Fahim honend in het Engels.
Arafat keek onderzoekend van de een naar de ander. ‘Wat is er precies gebeurd, Myriam? Ik heb heel Abu Dhabi op stelten gezet.’
‘Ik was… Al Fahim heeft me… Ik heb…’ Uit angst dat hij opnieuw zijn pistool tevoorschijn zou halen, durfde ze er niet over te spreken in Al Fahims bijzijn.
Arafat richtte zijn blik op Al Fahim. Een luipaard dat zich klaarmaakt voor de sprong. ‘Wat had je met haar voor?’
Al Fahim haalde zijn schouders op. ‘In de Golflanden telt Allah de dagen niet mee die je met jagen doorbrengt, vreemdeling’, zei hij duister.
‘Die jachtavonturen zul je dan wel aan de politie moeten verklaren, local, antwoordde Arafat.
‘Als de politie eraan te pas komt, kunnen we meteen aangifte doen van moord.’ Fahim wierp een blik vol leedvermaak op Myriam. ‘En zoals je wel zult weten, wordt in de Golflanden moord nog gestraft met openbare onthoofding.’
Myriam voelde het bloed uit haar gezicht wegtrekken.
‘Wie heeft er hier politiehulp nodig?’ vroeg een stem achter hen.
Ze draaide zich geschrokken om.
De piloot van de Rode-Kruishelikopter was naderbij gekomen. Hij lachte haar geruststellend toe.
Al Fahim keek met een hooghartige uitdrukking op zijn gezicht van de een naar de ander.
Het gesprek werd voortgezet in hetArabisch. Ze luisterde afwezig naar Arafats rustige, zelfverzekerde stem. Zelfs in deze hachelijk omstandigheden hield zijn stem haar in de ban.
Al Fahim maakte rechtsomkeert en liep met driftige passen naar de Alouette.
Arafat en de piloot brachten haar naar de Rode-Kruishelikopter.
Vanuit het opstijgende toestel zag ze de Range Rover op de witglimmende zoutvlakte voortdurend kleiner worden.