9

Myriam liet de deur van de warme cel, die deel uitmaakt van het BR2-reactorcomplex, op een kier staan. De kolven met vloeistof stonden in een keurige rij op de werkbank, met daarboven de roerloze grijparm van de robot. Op haar tenen liep ze dichterbij, aangetrokken door het oranjekleurige licht dat ze uitstraalden. In iedere kolf zweefde een levend embryo. Kleine afzichtelijke wezentjes. Ze liep naar de derde kolf en las het etiket.

Geblokkeerd embryo. Moeder: Myriam Dachner – Vader: onbekend – Leeftijd: zes weken – Behandeling: blootgesteld aan combinatie van neutronen en gammastralen.

Ze hoorde een geluid achter zich. In de deuropening stond een man, gekleed in een wit stralingsbeschermingspak en rode handschoenen. Door het donkere vizier van zijn helm kon ze zijn gezicht niet duidelijk zien.

‘Ik heb haar gevonden’, zei ze met een glimlach.

Hij schudde afkeurend met zijn hoofd. ‘Onstabiele anomalieën’, zei hij met nauwelijks verstaanbare stem. Hij deed een stap achterwaarts en sloot de sluisdeur van de cel.

Daardoor werd ze ongerust.

‘Waarom doe je de deur dicht?’ vroeg ze angstig.

Hij antwoordde niet.

‘Arafat! Maak die deur open!’

Haar stem weergalmde tegen de glanzende wanden van de cel.

‘Arafat’, riep ze met hoge stem. ‘Laat ons niet alleen. Ik wil niet dat ze chromosoomschade oploopt.’

Hij verscheen achter het raam en zette zijn helm af. Het dikke glas vervormde zijn gezicht, maar ze herkende de vettige huid en de fonkelende zwarte ogen van Al Fahim. Door een luidspreker hoorde ze zijn stem, die klonk alsof hij een lezing gaf aan een groep studenten.

‘Nu gaan we het immunitaire systeem van een volwassene bestralen.’

De grijparm van de robot daalde geluidloos omlaag.

Myriam gilde. ‘O God, Arafat. Help!’

De stalen klauw van de grijparm nam een andere vorm aan. Het werd een brede mond met sensuele lippen, die zich tuitten om haar te zoenen.

Ze werd wakker doordat Arafat haar op de lippen kuste.

‘Mmm’, mompelde ze met gesloten ogen.

Hij kwam op de rand van het bed zitten.

‘Heb je nog pijn?’

Ze opende haar ogen.

‘Alleen als ik bij bewustzijn ben.’

Hij keek bezorgd. ‘Echt?’

Ze lachte. ‘Nee. De schaafwonden doen meer pijn dan m'n rug.’

Hij bleef ernstig. ‘Even vreesden we dat de wervel verschoven was, maar dat bleek gelukkig niet zo te zijn. Misschien mag je morgen het ziekenhuis verlaten.’

‘Misschien?’

‘Ja. Je moet nog één test ondergaan.’

Ze zuchtte overdreven. ‘Alweer? Wat voor een test?’

Hij pakte een bordje Niet storen en hing het aan de buitenkant van de deur. Daarna haakte hij een stoel onder de deurkruk. Haar ogen werden groot van verwondering toen hij zich begon uit te kleden.

‘Nee, Arafat’, zei ze zonder overtuiging. ‘Niet hier.’

Hij kwam naast haar in het bed liggen, met zijn gezicht naar haar toe. Ze voelde zijn opwinding en sloeg één been over zijn heup. Eigenlijk kon het nu niet, maar het was iets wat onafwendbaar was en toen hij haar omhelsde, liet ze zich gaan.

Daarna bleven ze nog een poos tegen elkaar aangedrukt liggen. Ze voelde zijn vochtige huid, rook zijn vreemde, roofdierachtige geur en ze aanvaardde het risico dat ze had genomen.

Met haar lippen tegen de zijne vroeg ze: ‘Test geslaagd?’

‘Negatief, antwoordde hij. ‘Patiënt geeft tekenen van frigiditeit.’

Ze duwde hem quasi-boos van zich af.

Hij liet zich van het bed rollen en begon zich aan te kleden.

Zonder haar aan te kijken vroeg hij: ‘Net voor het ongeluk had je een nogal verhit gesprek met Al Fahim. Waarover?’

Myriam ging rechtop tegen het hoofdeinde van het bed zitten, met gekruiste benen. In gedachte zocht ze naar de juiste woorden die ze met Al Fahim had gesproken, maar het enige wat ze zich met zekerheid herinnerde, was dat hij haar in het Arabisch had uitgescholden.

‘Ik weet het niet meer’, zei ze.

Hij keek achterdochtig. ‘Je weet het niet? Hoe kan dat?’

Myriam haalde haar schouders op. ‘Het was niet belangrijk.’

Arafat zette een voet op de rand van een stoel om een veter dicht te knopen. ‘En het ongeluk? Het gebeurde kort nadat je met hem had staan ruziën. Weet je zeker dat hij er niets mee te maken had?’

‘Nee’, zei ze heftig.’ Zeker weten doe ik het niet. Maar ik weet drommels goed dat de man een eigenwijs stuk vreten is.’

Hij leek opgelucht. ‘Dat zal wel’, zei hij min of meer onverschillig. ‘Daarom kun je hem beter uit de weg gaan.’ Hij trok de stoel onder de deurkruk uit en maakte aanstalten om de kamer te verlaten.

‘Tot straks.’

‘Arafat! Wacht even.’

Hij bleef staan, een beetje verbaasd.

‘Ik wil dat je ophoudt met eromheen te draaien. Ik kan wel een stootje verdragen. Je hoeft me niets te verzwijgen.’

Eerst begreep hij haar verkeerd. ‘Iets verzwijgen? Ik heb je de waarheid verteld. Je rug is in orde.’

‘We hebben het niet over mijn rug.’ Myriam zocht voorzichtig naar haar woorden. ‘Het wordt tijd dat je een tipje van de sluier oplicht.’

Hij was onmiddellijk alert. ‘Ik heb jou niets te verbergen.’

‘Tenzij je deel uitmaakt van een complot, waar ook Jake Corbelle en Abbas Al Fahim hun aandeel in hebben.’

Arafat begon te lachen. ‘Hoe haal je je zoiets in je hoofd?’

Myriam probeerde haar stem zo kalm mogelijk te laten klinken. ‘Laat me een optelsommetje maken.’ Ze telde af op haar vingers. ‘Een: het radioactief afval van Posenuklear komt op onverklaarbare wijze bij het NOC terecht. Twee: Jake Corbelle sluit met Abu Dhabi een nogal dubieuze overeenkomst om de waste in de Rub’ al-Chali-woestijn te dumpen. Drie: Abu Dhabi eist als tegenprestatie een kernreactor en de opleiding van stagiairs.’

Arafats lach vervaagde. Hij wilde wat zeggen, maar ze legde hem met een handgebaar het zwijgen op.

‘Vier: Al Fahim, jouw wetenschappelijke stagiair, gedraagt zich als een dikdoenerige undercover-agent, omdat hij geen toegang krijgt tot de BR2-reactor. Vijf: is het niet vreemd dat een chirurg op de hoogte is van zwendel en…’

‘Hou op!’ snauwde Arafat.

Myriam zweeg geschrokken.

‘Gezwam in het ijle’, zei hij wat rustiger. ‘Met alles wat je noemt, heb ik niets te maken.’

‘Ik zou je graag geloven,’ zei ze, ‘maar dat kan niet.’

‘Hoezo?’

‘Omdat je me er als het ware toe dwong Richard over te halen Al Fahim in de BR2 toe te laten. Lijkt dat niet op een bondgenootschap?’

Hij staarde haar met zijn gele ogen zo intens aan, dat het haar deze keer wel degelijk angst aanjoeg. Toen deed hij een stap naar haar toe, glimlachte en kuste haar boven op haar hoofd. ‘Dat was om bij jou te kunnen blijven.’

Myriam bestudeerde de uitdrukking op zijn gezicht, probeerde te doorgronden wat er verborgen zat achter dat hoge, gefronste voorhoofd.

‘Klinkt nogal sentimenteel,’ zei ze, ‘én ongeloofwaardig.’

Ze zag dat hij overwoog of hij zou antwoorden. Waar hij vandaan kwam, gaf een man nooit verantwoording van zijn daden aan een vrouw.

‘Wat het wetenschappelijk onderzoek betreft, hebben Al Fahim en ik niets met elkaar te maken. Hier niet en in Abu Dhabi niet’, verklaarde hij rustig. ‘Het vervelende is echter dat hij en zijn stamgenoten sinds de gebeurtenissen in Iran heel wat aan politieke invloed hebben gewonnen. In ieder geval genoeg om mij naar Abu Dhabi te doen terugroepen, als hij zou vermoeden dat ik hem op een of andere manier in de weg zou staan.’

Ze dacht erover na. Goed. Hij was Al Fahim ter wille om hier te kunnen blijven. Misschien was het eigenbelang. Of misschien omdat hij hun relatie niet vroegtijdig verbroken wilde zien. Maar het verklaarde geenszins het gesjoemel met de waste en evenmin wie erachter stak.

‘Zeg me dan op zijn minst wie er bij het NOC de bedrieger is. Ik wil niet dat alles op Richards hoofd neerkomt.’

Hij schudde met zijn hoofd. ‘Het spijt me, maar ik kan je niet helpen. Eigenlijk heb ik helemaal niets met het ADAD te maken.’

Ze bleef aandringen. ‘Kom op, Arafat. Leg de kaarten op tafel.’

‘Ik zeg je dat ik het niet weet!’ Hij begon kwaad te worden. ‘Dat ik het spel meespeel met Al Fahim wil niet zeggen dat ik aan zijn kant sta. Tenslotte ben ik zelf een vreemdeling in Abu Dhabi. Een Palestijn die uit zijn thuisland is verdreven door de schuld van jouw…’ Hij stopte abrupt.

‘Ga voort.’

Arafat aarzelde. Toen hij weer sprak klonk zijn stem hovaardig, al bleef zijn uitdrukking nietszeggend. ‘Door de schuld van de joden.’

Myriam werd doodsbleek. Hij wist dus van vaders joodse afstamming. Zouden de diepgewortelde vooroordelen tussen joden en Arabieren nu ook een tweespalt tussen hen vormen?

Voor het eerst in haar leven overwoog ze aan een vreemde te vertellen dat Richard haar pleegvader was.

Arafat zag dat ze op het punt stond iets te zeggen. Toen ze bleef zwijgen liep hij opnieuw naar de deur.

‘Murtadd!’

Hij draaide zich om, sperde zijn ogen open. ‘Murtadd?’

Ze hield hem nauwkeurig in het oog, probeerde zijn reactie te peilen. ‘Ben jij Murtadd? Heb jij Richard bedreigd?’ vroeg ze.

‘Bedreigd?’ In zijn ogen verscheen een glimlach die onmiddellijk weer verdween. ‘Wanneer?’

‘Een paar weken geleden. En wie weet opnieuw de dag van mijn valpartij. Toen heb ik je uit zijn kantoor zien komen.’

Arafat spreidde zijn handen als een echte Levantijn en glimlachte. ‘Zou ik iemand bedreigen uit wiens zaad zo'n vrouw op de wereld is gekomen?’