16

Het regeringsgebouw, waarin ook het ADAD was ondergebracht, was gevestigd in de Kalin bin Walidstreet tegenover het Oude Fort en het Al Hosn Paleis. Het was een rechthoekig gebouw van negen verdiepingen met marmeren gevelstenen in twee kleuren en smalle boogvormige ramen.

De beveiliging was onopvallend, maar daarom niet minder doeltreffend. Om het parkeerterrein te bereiken, moesten de bezoekers voorbij twee stalen inrijpoorten, waarvan er één altijd gesloten bleef. Ze werden op afstand bediend en de chauffeur kreeg via een luidspreker instructies waar hij zijn voertuig diende te parkeren.

‘I'll wait here’, zei Abdullah en bleef in de auto zitten. Myriam liep samen met Witman door een metaaldetector, waarna ze in een ontvangstlokaal kwamen – nog altijd buiten het eigenlijke gebouw. Een officier in kaki uniform met witte ghutra controleerde hun papieren. Hoewel ze een schriftelijk toegangsbewijs bezaten dat hun per telefax was opgestuurd, dienden ze een formulier van drie pagina's in te vullen met vragen over hun personalia, het doel van hun bezoek aan het ADAD, de landen die ze voorheen hadden bezocht en de redenen daarvoor. De officier nam de papieren mee en verdween, hen onder de hoede latend van twee grimmige, gewapende en op-de-plaats-rust staande soldaten. Het duurde lang, het duurt altijd lang in een overheidsinstelling, en iedere minuut voelden ze zich onbehaaglijker onder de blikken van de zwijgende soldaten.

Ten slotte kwam de officier terug en gaf hun een teken hem te volgen. Bij de eigenlijke ingang werden ze opnieuw gecontroleerd op wapens en ook de aktetas van Witman werd grondig doorzocht. Daarna droeg de officier hen over aan een jongeman in witte dishdash en ghutra, van wie het gezicht bijna geheel schuilging achter een donkere zonnebril.

‘Mijn naam is Rachid’, zei hij in hetEngels, zonder een spoor van een glimlach. ‘Ik ben tolk. Mister Mazroui, adjunct-directeur van het ADAD verwacht u.’ Daarna leidde hij hen – nog altijd gevolgd door een soldaat – door een korte brede gang die uitgaf op een atrium met exotische planten, palmbomen en klaterende fonteinen. Negen verdiepingen hoger zagen ze het dak van het gebouw en aan beide kanten gleden liften in glazen kokers geluidloos op en neer.

Terwijl ze met de lift omhoog gingen, zag Myriam aan de overkant van het atrium een man in traditionele kleding met rood op witte ghutra, die hen de hele tijd met zijn ogen volgde.

Hoewel de afstand snel groter werd en de man zijn hoofd afwendde zodra hij zag dat ze hem had opgemerkt, had ze geen moeite om hem te herkennen.

Myriam huiverde en dat kwam niet door de airconditioning die zelfs in de lift de lucht koel hield.

De hatelijke blik en het vettige gezicht van Abbas Al Fahim zou ze overal herkennen.

Het kantoor van Mazroui was op de zesde verdieping. Met zijn gelambriseerde wanden en planken vol met antiquarische boeken zag het er veeleer uit als de bibliotheek van een Engelse landjonker.

Mazroui, een zwaarlijvig man met grijze baard en helemaal in het wit gekleed, zat achter zijn bureau en wierp een vlugge blik op Witman. Myriam keurde hij geen blik waardig. Rachid stelde zich achter hem op.

Een bediende bracht een blad met een rijkelijk versierde koperen koffiepot en schonk voor elk van hen koffie in een kleine vergulde kop. Ze wachtten tot de directeur zijn kopje opnam en een of andere beleefdheidsformule in het Arabisch mompelde, waarna ze formeel zeiden, ‘Thank you, sir’, en een slokje namen.

Mazroui zei iets en Rachid vertaalde. ‘Wat is het doel van uw bezoek?’

Witman keek hulpzoekend naar Myriam. Die haalde diep adem. ‘We hadden een afspraak met het hoofd van uw boekhouding om een onderzoek in te stellen naar eventuele onregelmatigheden.’

De twee mannen achter het bureau keken verveeld voor zich uit en zwegen. Myriam wees naar Witmans aktetas. ‘We hebben hier telexen en faxen waarmee u uw akkoord met ons bezoek bevestigd hebt.’

Mazroui maakte een draaiende beweging met de rechterhand en Rachid vertaalde het als: ‘Waarom antwoordt mijnheer Witman niet?’

‘Hij is slechthorend. Daarom antwoord ik voor hem.’

‘Het is hier niet gebruikelijk dat een vrouw het woord voert.’

Witman vroeg: ‘Wat is er aan de hand, Myriam?’

Ze vertelde het hem, met luide stem en in het Engels, zodat ze niet nog wantrouwiger zouden worden. ‘Probeer het hun duidelijk te maken, Werner. Er lijkt ergens iets te zijn misgelopen.’

Witman schraapte zijn keel en begon een lange uiteenzetting, telkens geduldig wachtend als Rachid vertaalde. Mazroui maakte af en toe een notitie, stelde een vraag aan Rachid, die ze vertaalde en daarbij zo onduidelijk praatte dat Witman er helemaal niets van begreep zodat Myriam verplicht was het voor hem te herhalen waardoor er telkens boze trekken op de gezichten van Mazroui en Rachid verschenen.

Het was een belachelijke situatie.

Mazroui vroeg hem uit te leggen hoe de contracten tussen het ADAD en het NOC tot stand waren gekomen en wat deze in grote lijnen behelsden.

Myriam beet op haar lippen. Dit leidde nergens naar.

Toen Witman wist wat van hem verlangd werd, liep hij rood aan. Hij vermande zich en probeerde, langzaam sprekend en zich vrij formeel uitdrukkend, teneinde het de tolk makkelijker te maken, een samenvatting, van de betrekkingen tussen de twee instellingen te geven.

Het viel Myriam op dat Rachid minder scheen over te brengen dan Witman had gezegd. Mazroui luisterde met een ongeïnteresseerde uitdrukking op zijn gezicht.

Anderhalf uur later hadden ze nog niets bereikt en begon Mazroui een lange toespraak, waarvan Rachid de vertaling zo glad aframmelde, dat het leek alsof hij bij voorbaat wist wat er gezegd zou worden.

Het kwam erop neer dat Witman zich bij het onderzoek moest laten bijstaan door een accountant van het officiële Arab Auditing Office.

Tot hun spijt kon juffrouw Dachner, als vrouw en op instructie van de Staatsveiligheid, daar niet bij aanwezig zijn.

Tien minuten later werd Myriam, onder begeleiding van de officier en de soldaat, tot aan de hoofdingang gebracht.

Witman bleef alleen en volkomen gefrustreerd achter in de Arabische poppenkast.

Abdullah was weg.

Misschien was hij ergens een Pepsi-cola gaan drinken of misschien betekende I'll wait herein de Golflanden niet noodzakelijk ‘ik wacht hier’, maar feit was dat Myriam alleen in de Kalin bin Walidstreet stond en er niet blij om was.

Het was kwart voor één en op een in de schaduw opgestelde elektronische thermometer zag ze dat het vijfenveertig graden was en dat de relatieve luchtvochtigheid met zevenennegentig procent bijna het verzadigingspunt had bereikt.

Ze wilde zo vlug mogelijk weg uit deze sauna.

Er waren nergens taxi's te bekennen.

Ze stak de straat over omdat daar winkels waren met markiezen die voor enige schaduw zorgden.

Toen ze dichterbij kwam, zag ze dat een van de winkels het Al Faraj Travel Agency was. In een impuls ging ze het kantoor binnen. Achter de toonbank zat een Pakistaanse vrouw. Het was de eerste niet-Europese vrouw die ze zonder sluier zag sinds ze in de Emiraten was.

‘Do you speak English ?’ vroeg ze.

De vrouw glimlachte. ‘Certainly. What can I do for you ?’

‘Mijn vriend Jake Corbelle heeft hier een paar weken geleden een vlucht naar New York geboekt. Ik had daar graag wat meer over willen weten.’

De Pakistaanse had een aangename open glimlach. ‘We zullen zien wat we kunnen doen.’ Ze opende een kaartenbak. ‘Hoe was de naam ook weer?’

‘Corbelle. Jake Corbelle. Hij was op bezoek bij het ADAD.’

‘Ik begrijp het.’ De Pakistaanse sloot de kaartenbak. ‘Wat wilde u precies weten?’

‘Ziet u’, zei Myriam vertrouwelijk. ‘Ik ben er niet zo heel zeker van dat hij wel vertrokken is. Misschien kan u dat voor mij nagaan? Hoe heeft hij betaald? Cash of kredietkaart?’

De glimlach van de Pakistaanse vervaagde. ‘Een ogenblikje, alstublieft.’ Ze stond op, liep naar een met glas afgeschoten kantoortje en sprak met een wat oudere man, eveneens een Pakistaan. Die wierp een onderzoekende blik in Myriams richting en greep naar de telefoon. Een hele tijd later legde hij de hoorn neer en de Pakistaanse kwam terug bij Myriam.

‘Het spijt me, mevrouw’, zei ze. ‘We kunnen u niet helpen. Misschien kunt u beter rechtstreeks op de luchthaven informeren.’ De openhartige uitdrukking in haar ogen had plaatsgemaakt voor een gesluierde blik, waarin iets lag dat Myriam niet begreep. Schuldbewustzijn? Of was het een waarschuwing?

Verbaasd en ook een tikkeltje ongerust verliet ze het kantoor.

Buiten bleef ze een ogenblik aarzelend staan, overmeesterd door de plotselinge overgang van koelte naar vochtige hitte.

Ze vroeg zich af wat ze in dit olieland was komen zoeken. Aan de overkant stond een auto die geleek op de limousine van Nasser Car Hire Company.

Er was nauwelijks enig verkeer.

Ze stapte op de zo goed als verlaten rijweg.

Toen ze bijna in het midden was kwam een taxi van de andere kant aangereden en zwenkte brutaal in haar richting.

Myriam uitte een kreet en probeerde opzij te springen.

De taxi remde precies op tijd.

De chauffeur stak zijn hoofd door het raam en grijnsde.

‘Taksie, miss?’

‘No! Thank you!’ snauwde Myriam, boos om de al te onstuimige manier waarop de man zijn diensten had aangeboden.

Ze wilde voortgaan, maar zag tot haar ergernis dat de vermeende limousine van Abdullah er niet meer stond. Ze besloot tot aan het kruispunt met de volgende straat te lopen. Daar was druk verkeer en een taxistand kon niet zo ver zijn.

De chauffeur achter haar zei: ‘Doktoor Dietzie wants speak you, missie. He send me.’

Myriam draaide zich met een ruk om.

‘Waarom zeg je dat niet meteen? Waar is hij?’

De chauffeur spreidde de handen breeduit. ‘Mina Sadiyat. Thirtie minutes. I drive. He pays.’

Myriam ging op de achterbank zitten. In de luchtgekoelde auto was de temperatuur in elk geval beter te verdragen dan buiten.

De chauffeur zwenkte opnieuw, reed over de middenberm, sneed een van rechts komende autobus brutaal de pas af en joeg de motor in een te lage versnelling naar een te hoog toerental.

‘Hé’, zei Myriam. I'm not in a hurry to die.’

De chauffeur draaide zijn hoofd om en wees op de radiocassettespeler. ‘American stereo. Fourhundred dollars.’ Hij duwde er een cassette in, draaide de volumeknop open en de Simple Minds vulden de kleine ruimte.

‘Not so loud, please’, vroeg Myriam tegen het lawaai in.

De chauffeur keek achterom, grijnsde een gouden hoektand bloot en maakte een teken met de duim omhoog.

‘Oké?’

Ze berustte in haar lot.

De chauffeur bleef snel en ongedisciplineerd rijden. Ze merkte op dat hij haar voortdurend in zijn spiegel zat te observeren, zonder zijn ogen af te wenden als ze naar hem keek. Het zou hem dan ook niet al te dikwijls overkomen dat hij een ongesluierde westerse vrouw als passagier had.

Ze kwamen aan de zee en draaiden linksaf, reden de met palmen en bloemperken versierde Corniche Road op, en passeerden de Clock Tower en de luxueuze gebouwen waarin de ministeries van de Emiraten en de Amerikaanse ambassade gevestigd waren. Ze merkte op dat ze in de tegenovergestelde richting van Dubai reden, want de zee lag dit keer aan haar rechterkant.

Toen ze de stad verlieten en de Corniche Road overging in een brede kustweg, werd het verkeer minder en alsof hem dat geruststelde ging de chauffeur wat kalmer rijden. Hij verminderde ook het volume van de cassettespeler.

Daardoor kreeg Myriam gelegenheid na te denken.

Arafat was vannacht bij haar gekomen en had met geen woord over zijn vrouw gesproken.

Toch wist hij dat ze op de hoogte was van zijn huwelijk. Hij wist dat ze bij hem thuis was geweest. Hoe zou hij anders geweten hebben dat ze in het Sheraton Hotel logeerde?

Eén ding was zeker. Die dag op het strand in Knokke had hij tegen haar gelogen toen hij haar vertelde dat hij niet getrouwd was. Was dat zijn enige leugen geweest?

Of was het leven zo eenvoudig voor hem? Waren vrouwen voor hem slechts gebruiksvoorwerpen?

De laatste weken had ze alles gelezen wat ze over de Arabische cultuur te pakken had kunnen krijgen. Ze herinnerde zich een algemene bepaling over de echtelijke betrekkingen die aan gelovige mannen onvoorwaardelijk werd opgelegd. Gij kunt u al naar de grootte van uw vermogen vrouwen nemen, maar trouwt zoals het behoort en begaat geen hoererij.

In hoeverre had dit voorschrift met hun verhouding te maken?

En had ze ook niet gelezen dat westerse oriëntalisten de vierde soera van de koran interpreteerden als volgt: Overlegt goed en neemt slechts één, twee, drie en ten hoogste vier echtgenoten. Vreest gij ook dan nog onrechtvaardig tegenover een vrouw te handelen, leeft dan met slavinnen die gij kunt kopen. Zo zult gij niet gemakkelijk van de rechte weg afdwalen.

De hoeveelste echtgenote was zij van Arafat? Of was ze zijn maîtresse? De slavinnen van de twintigste eeuw.

Ze wist nog zo weinig van hem. Thuis had ze hem nooit zien bidden, maar had hij hier dezelfde leefregels? Ze wist niet eens of hij al dan niet een vroom man was.

Maar hoeveel wist ze van zichzelf?

Waarom had ze de hele nacht gefascineerd naar oude legenden en verhalen over Palestina liggen luisteren, zonder hem één enkele keer te onderbreken en hem om rekenschap te vragen?

En waarom had ze hem niet verteld dat ze zwanger van hem was?

Opeens werd ze zich bewust dat ze niet meer langs de kustweg reden. De straatweg was smaller en aan beide kanten zag ze lage zandduinen, afgewisseld met een vlakke bodem van gips, zand en slib, gedroogd tot een harde, oneffen gebarsten korst. Dit moest het begin van de sebkha's zijn.

Ze probeerde zich de landkaart voor de geest te halen, maar kon zich niet herinneren hoever de zoutvlakten van Abu Dhabi verwijderd waren.

Op haar horloge zag ze dat ze al bijna twee uur onderweg waren.

Zonder vaart te minderen draaide de chauffeur naar links en reed de zoutvlakte op. De wagen schudde en schokte over de ruwe oneffenheden. Nu begreep Myriam waarom er zoveel wrakken van relatief nieuwe auto's op de autokerkhoven stonden.

‘Hoever nog?’

De chauffeur deed alsof hij haar niet hoorde. Of misschien kende hij onvoldoende Engels. Ze pakte haar pocket-taalgidsje uit haar handtas.

‘Baäiéd addi ee?’

Hij knikte geruststellend en duwde het gaspedaal dieper in.

Een paar kilometer verder werd de bodem zanderiger, maar nu reden ze over een slingerende piste tussen zandheuvels.

Op het moment dat haar onrust in echte vrees begon om te slaan, stopte de taxi voor een verveloze traliepoort in een metershoge tuinmuur. Door de spijlen van de poort zag ze een alleenstaand vierkant gebouw, twee verdiepingen hoog, opgetrokken uit grote van klei gebakken stenen, omgeven door een schaars begroeide tuin. De ramen van het huis waren met ijzeren tralies beveiligd, zodat het de indruk wekte ooit een fort te zijn geweest. Op het dak van het ouderwetse gebouw stond een moderne schotelantenne.

De chauffeur leunde op zijn claxon.

Van achter de muur verscheen een man in een groen uniform, een Walther ppk-pistool in open holster aan de heup. Hij morrelde met een sleutel in het slot, schoof onder en boven een grendel opzij en opende de poort.

‘Waar zijn we?’ vroeg Myriam. Ze hield de chauffeur haar boekje onder zijn neus. ‘Ihna feen?’

De chauffeur bleef zonder te antwoorden voor zich uit kijken. Zodra de poort helemaal open was, reed hij naar binnen, over een zanderige weg door de tuin naar de achterkant van het gebouw.

Daar stonden twee gesloten Range Rovers naast een Alouette III.

Ze vroeg zich af wat Arafat in deze omgeving te maken had.

Een tweede man in uniform opende het portier van de auto.

‘Taa èèla, law samaht.’

Uit zijn beleefde toon en het uitnodigende gebaar maakte Myriam op dat hij vroeg hem te volgen.

‘Doktoor Dietzie?’ vroeg ze, de Arabische uitspraak imiterend.

Hij knikte. ‘Ajwa.’

Ze liep achter hem aan door een korte brede gang met in fel geel en groene kleuren beschilderde deuren en vervolgens een – in de groene kleur van de islam geschilderde – brede stenen trap op.

Het huis rook naar wierook en sandelhout, een geur die haar overal leek te achtervolgen.

Op de bovenverdieping bracht hij haar naar een ruime, met kostbare tapijten belegde ontvangstkamer. Aan de andere kant van de kamer stond een klein bureau in mahoniehout. Aan de muur hing een zeldzaam wandtapijt, waarop verzen uit de koran waren geborduurd.

Achter het bureau zat Abbas Al Fahim.

‘Kom binnen’, zei hij grijnzend.

Op een staander naast hem zat een valk die een schrille kreet uitte toen ze over de drempel stapte.

Myriam bleef verbijsterd staan.

‘Je hoeft niets te vrezen’, zei Al Fahim. ‘Deze Al Hur-valk pikt je ogen niet uit voor ik hem daartoe het bevel geef.’

De valk bewoog en ze zag dat hij met een leren riem aan de staander was vastgemaakt.

Aarzelend deed ze een paar stappen. Haar gedachten tolden in het rond.

Hoe kon Fahim hier nu al zijn? Een paar uur geleden was hij nog in het kantoorgebouw van het ADAD.

Tenzij met de helikopter?

Fahim droeg een purperen, met goudstiksels versierde abaya en op de dubbele zwarte band van zijn hoofddoek prijkte het insigne van de Emiraten, een gouden valk met de rood en witte dowl. Tussen de plooien van Fahims openhangende abaya zag ze het fraai bewerkt handvat van een krommes.

Hij zat kaarsrecht, trots en heerszuchtig zoals de sjeiks of oude wijze mannen van zijn voorouderlijke bedoeienenstam het duizend jaar voor hem hadden gedaan.

Alleen zat hij niet op een kussen, maar in een comfortabele leunstoel.

‘Waar is Arafat?’ vroeg Myriam.

Al Fahim wees op een stoel die twee meter voor het bureau stond.

‘Ga zitten.’

Ze bleef weifelend staan.

‘Ik wil niet met u praten voor ik Arafat heb gezien’, antwoordde ze.

Zijn ogen bliksemden even. ‘Het is zowel voor jou als voor hem beter dat je mij gehoorzaamt. Als ons gesprek me voldoet, kun je later misschien naar hem toe.’

Zijn stem was minder haatdragend dan bij hun vorige ontmoetingen – misschien omdat hij het hier voor het zeggen had – maar voor Myriam was ze des te angstaanjagender.

De valk wipte even op en Myriam ging zitten op de aangewezen plaats.

Al Fahim haalde zijn krommes tevoorschijn en prikte ermee in een schaal met dadels.

Ze vermeed het om naar het glanzende staal te kijken. Hij wil me intimideren, dacht ze. Ik laat me niet bang maken.

Bedachtzaam bracht hij het mes naar zijn mond en beet in een dadel.

‘Om te beginnen ga je me de echte reden vertellen waarom ik bij het NOC geen toegang kreeg tot de BR2.’

‘Goeie genade,’ zei Myriam, min of meer sarcastisch, ‘daarover gaat u toch niet blijven donderjagen.’

Bij Al Fahim kon er geen lachje af. Hij wees op een met Arabische teksten beschilderd paneel. ‘Weet je wat dit betekent?’

Myriam schudde ontkennend het hoofd. Ze kon het ene Arabische letterteken niet van het andere onderscheiden.

Al Fahim citeerde: ‘Berispt de vrouwen van wie gij vreest dat zij uw gedrag zullen vertoornen, sluit ze op in hun vertrekken en tuchtigt hen.’Hij keek haar aan met een donkere blik. ‘Het zijn woorden die aan de profeet worden toegeschreven. Ze zijn nog altijd van toepassing.’

In deze omstandigheden oordeelde Myriam dat bakzeil halen geen schande was. ‘Luister, meneer Al Fahim,’ zei ze, ‘u weet toch ook wel dat de experimentele programma's van de BR2 geclassificeerde informatie bevatten die ook voor militaire doeleinden zouden kunnen worden aangewend.’

‘We hadden de toestemming van het Internationaal Atoomenergieagentschap in Wenen’, antwoordde Al Fahim nors.

‘Die geldt nooit wat het veiligheidsaspect betreft. Daarvan wordt de interpretatie aan het hoofd van de kerncentrales of de studiecentra overgelaten.’

‘In dit geval, je vader.’

‘Precies.’

‘Die wel een soortgelijke toestemming gaf aan Arafat bin Moestafa Dissie.’

‘O nee, meneer Al Fahim. Arafat mocht enkel de onderdelen van het programma bijwonen die betrekking hadden op medische radio-immunologie.’

‘Je liegt! Dat was een dekmantel. Hij mocht het programma naar believen bijwonen. Je vader favoriseerde hem. Een Palestijn nog wel!’

Dit was al te gek. Al Fahim had Richard nog wel voor racist uitgescholden.

Ze probeerde het rustig aan. ‘Geef me één goede reden waarom mijn vader eensklaps pro-Palestijns zou zijn, meneer Al Fahim.’

Hij kneep zijn ogen halfdicht. ‘Eerst dacht ik dat jij hem ertoe had overgehaald in opdracht van Dissie. Sommige westerse vrouwen doen alles voor hun minnaar. Later begreep ik dat het een politiek manoeuvre was.’

Myriam viel van de ene verbazing in de andere.

‘Politiek manoeuvre? Door wie?’

‘Dat is nu precies wat jij mij zult vertellen.’

Hij wachtte op haar uitleg. Myriam zat er een ogenblik verwezen bij. Toen besloot ze open kaart met hem te spelen. Ze had uiteindelijk niets te verliezen.

‘Luister, meneer Al Fahim. We hadden er lucht van dat er een miljoenenzwendel aan de gang was tussen het NOC en het ADAD in verband met het dumpen van waste in de Rub'al-Chali. Ik ben met onze financiële directeur hiernaartoe gekomen om het uit te zoeken. Zodra we meer weten, ben ik best bereid het u te vertellen.’

‘Miljoenenzwendel?’ Fahim trok een ongelovig gezicht. ‘Maak dat maar aan je grootje wijs. Bij het NOC misschien. Niet bij het ADAD. Ik zou ze eigenhandig hun handen afhakken.’

‘Een goede reden voor de schuldige om het voor u verborgen te houden’, opperde Myriam.

Ze zag dat hij haar wilde afsnauwen, maar opeens leek het of hij zich bedacht. Hij verliet zijn bureau, ging op een brede zitbank tegen de muur zitten en keek haar nadenkend aan.

‘Eigenlijk kan het geen kwaad je iets over ons land te vertellen’, zei hij. Hij klapte in zijn handen en ogenblikkelijk verscheen in de deuropening een bediende, gekleed in een gestreept katoenen kleed en zonder hoofddoek.

Toen hij in haar richting keek, had ze moeite haar afschuw te bedwingen. De man had nog slechts één oog en naast de lege oogkas had hij een nauwelijks geheeld litteken, dat aan zijn gezicht een groteske vorm verleende.

‘Dit is Aladin’, zei Fahim. ‘Hij is niet zo'n goeie maatjes met mijn valk.’

Aladin zette een blad met een bewerkte koperen kan en glazen op de salontafel en schonk in voor Al Fahim. Met een achteloos gebaar beduidde die ook voor Myriam in te schenken. Ze rook de sterke geur van de traditionele zoete muntthee.

Al Fahim dronk van zijn thee en kauwde op een zoetigheid. Hij nam een potlood en bracht het in de buurt van de valk. Het beest hakte erin met zijn snavel en het potlood brak in twee stukken.

‘Ik neem aan dat je weet dat ik een prins van de Beni-Yasstam ben.’

Myriam knikte.

‘De leden van mijn clan hebben trouw gezworen aan Zijne Hoogheid Sjeik Zayed, die ook president is van de Emiraten, maar Murtadd wil…’

‘Murtadd?’ vroeg Myriam geschokt.

‘Ja, Murtadd. Dat is de naam van onze beweging. Ons doel is de oude waarden in ere herstellen. Mijn land is rijk door de olie die Allah voor ons onder het zand heeft bewaard. Daardoor kunnen we onze minder bedeelde landgenoten, die jullie de locals noemen, gratis huisvesting en gezondheidszorg verschaffen.’ Hij schoof zijn theeglas opzij, leunde voorover en steunde met beide handen op de salontafel. ‘We geven hun zelfs dotaties om een bruidsschat te betalen en de jongeren krijgen een behoorlijk salaris om te studeren. Kortom, niemand hoeft nog te werken. We laten het werk verrichten door Aziatische gastarbeiders en westerse of Palestijnse experten, expas.’ Het laatste woord spuwde hij met verachting uit.

‘Jullie zijn dus een gelukkig volk’, zei Myriam.

‘Omdat Allah het zo heeft gewild. Uit eerbied voor zijn wil neemt mijn clan zich voor ons volk opnieuw te leren werken. Zodat we alle vreemdelingen naar huis kunnen sturen, nog voor de olievoorraden uitgeput zijn.’

‘Een begrijpelijk, maar daarom niet gerechtvaardigd initiatief,’ vond Myriam, ‘ook in onze landen zijn er mensen die de gastarbeiders…’

Al Fahim stak gebiedend een hand omhoog. ‘Wees op je hoede, Myriam Dachner. Geen racistisch commentaar. Het gaat hier om de toekomst van mijn volk.’ Hij vervolgde zijn tirade. ‘Jake Corbelle kwam met een voorstel en iedereen was het er in grote trekken mee eens: de atoommogendheden, Euratom, de Verenigde Naties, Wenen. Achter de schermen werd een package deal gesloten.’ Hij zwaaide nu heftig met zijn handen zodat hij zijn theeglas omverstootte en de thee over het tapijt stroomde. Zonder erop te letten ging hij voort. ‘Het NOC zou een kernreactor installeren en de Emiraten zouden voor een geschikte bergplaats zorgen voor het Europees radioactief afval.’

Myriam zat met open mond te luisteren.

‘Maar Murtadd wil niet dat we afhankelijk zouden worden van vreemdelingen en ongelovigen. Daarom willen we onze eigen kerngeleerden opleiden, onze eigen kernreactoren hebben en…’

‘Uw eigen atoombommen produceren’, vulde Myriam aan.

Al Fahim strekte zijn rug en keek haar dreigend aan. ‘Desnoods. Of is dat een exclusief voorrecht van joodse imperialisten?’

Myriam zweeg.

‘En toen kwam Aboo Alhawl er zich mee bemoeien’, zei Al Fahim op dramatische toon.

‘De Palestijnen?’ vroeg ze ongelovig.

‘Precies!’ Al Fahim keek haar vanonder zijn zware wenkbrauwen zo fel aan dat Myriam een koude rilling over haar rug voelde lopen. ‘Aboo Alhawl is een ondergrondse beweging van Palestijnse intellectuelen’, zei hij met een venijnige trek om zijn mondhoeken. ‘Ze zijn in alle belangrijke posities in de Arabische landen geïnfiltreerd.’

Onbewust stelde Myriam zich verdedigend op voor de Palestijnen. ‘Ik was van mening dat ze hun intellect en hun werklust ter beschikking stelden van de gasdanden waarin ze leven.’

Al Fahim ging ongestoord verder. ‘Al hun agenten zijn dokters, ingenieurs en professoren die ze over de hele wereld uitsturen om inlichtingente verzamelen over atoomenergie.’

Myriam wist dat de vroegere stammentwisten hadden plaatsgemaakt voor onderlinge rivaliteit, maar dit leken haar pure verzinsels.

‘Hun doel is zich meester te maken van de kernreactor zodra er een in de Emiraten of in Saoedi-Arabië geïnstalleerd is’, vervolgde hij. ‘Hun invloed in onze regeringskringen zal dan zo groot zijn dat de autochtonen van geen betekenis meer zullen zijn.’

‘Dat lijkt me nogal overdreven’, vond Myriam.

‘Je mening wordt niet gevraagd’, zei Al Fahim. ‘Hun invloed bij het ADAD is al zo groot dat mijn medezeggenschap in de raad van bestuur erdoor in gevaar komt.’

‘Ik zie nog altijd geen verband met het NOC’, zei Myriam.

‘Aangezien jij beweert dat er een zwendelaffaire aan de gang is tussen het NOC en het ADAD, zou het me niet verbazen dat die werd opgezet door Aboo Alhawl.’ Hij knikte met het hoofd, zeker dat hij de oplossing had gevonden. ‘Zo verkregen ze geld voor hun organisatie en tevens macht over het NOC.’

‘Over het NOC? Hoezo?’

‘Dat ligt voor de hand. Chantage. Als het NOC eenmaal met de zwendel had ingestemd kon het niet meer terug. Zo heeft Aboo Alhawl het NOC gedwongen mij buiten het BR2-programma te houden en Dissie erin toe te laten.’

Myriam geloofde er geen woord van. Ze schudde het hoofd.

‘Dat is meer dan steekpenningen of commissielonen aanvaarden. Niemand zou zich bij ons met zulke praktijken inlaten.’

‘Toch wel’, zei Al Fahim vals.

‘Zo. Wie?’

‘Je vader!’

Myriam sprong op. ‘Nooit! Ik zou het weten.’

‘O ja?’ siste hij. ‘Zou hij hetje vertellen?’

Terneergeslagen ging ze zitten. Misschien niet, dacht ze.

Ze vermande zich. Al Fahim moest vooral niet denken dat ze geloof hechtte aan zijn theorie. Ze haalde haar zakspiegeltje en lippenstift uit haar handtas en werkte haar lippen bij. Gelukkig zag ze er helemaal niet bleek uit. Ze knipte haar tas dicht en keek Al Fahim onverschillig aan.

Die zat haar te beloeren zoals een slang zijn prooi.

‘Wat heeft Arafat met dit alles te maken?’ vroeg ze.

Hij zei hatelijk: ‘Het zou me niet verbazen als hij een van de toonaangevende figuren is bij Aboo Alhawl.’

Na al de aantijgingen die ze van hem had gehoord, verbaasde deze haar nog het minst. Het ging duidelijk allemaal om rivaliteit tussen twee politieke groepen.

Ze trok een gezicht of het haar niet kon schelen.

‘Als dat zo is, dan kan ik het ook niet helpen.’

‘Toch wel’, zei Al Fahim voor de tweede keer in een korte tijdsspanne. ‘Jij zult mij helpen hem te ontmaskeren.’

‘Ontmaskeren? Hoe?’

‘Door als lokaas te fungeren.’

De verbijstering moest duidelijk op haar gezicht te lezen zijn. ‘Lokaas, zegt u?’

Ze zag dat hij genoot van zijn macht.

‘Precies, ja. We laten hem weten dat we je gegijzeld hebben en geven hem twee weken om te zorgen dat ik opnieuw in het BR2-programma word opgenomen.’

‘Maar… maar meneer Al Fahim. U verbeeldt zich dat alles. Dokter Dissie is niets meer dan een chirurg die in het Mafraq Hospital werkt. Hij heeft geen invloed op het beleid van het NOC.’

Al Fahim lachte gemeen. ‘Hij kan je vader inlichten dat je leven in gevaar is. Dit keer hoeft hij hem niet te chanteren.’

‘U bent gek’, zei ze.

Hij bewoog zijn warig alsof hij wat resten van de verorberde zoetigheid uit zijn kiezen haalde. ‘Er is natuurlijk nog een mogelijkheid.’

‘En die is?’

Hij grijnsde gemeen. ‘Dat jouw dierbare Arafat je zonder meer aan je lot overlaat.’

Ze probeerde hem dreigend aan te kijken, maar Al Fahim kwam niet onder de indruk. Hij gebaarde met zijn hand naar de deuropening. ‘Aladin zal je naar je kamer brengen.’

Ze stond op.

‘Allemaal goed en wel,’ zei ze, onverschilligheid voorwendend, ‘maar wat gebeurt er met mij als uw spelletje uitgespeeld is?’

Het bleef even stil.

‘Insha’Allah’, zei hij. ‘Zoals de Heer het wil. Je hebt nog twee weken. Daarna…’

Zijn ogen bleven rusten op de valk en werden kil en starend.

Als om zijn woorden kracht bij te zetten, klapperde de roofvogel met zijn vleugels en krijste angstaanjagend.

Myriam vluchtte de kamer uit.

Abbas Al Fahim was stapelgek!

Krankzinnig!

Tien minuten nadat ze haar naar haar kamer hadden gebracht, hoorde ze een zware motor aanslaan en het floepende lawaai van rotorbladen. Ze haastte zich naar het raam om de helikopter te zien opstijgen. De piloot was een van de twee mannen in uniform. Naast hem zat Al Fahim en ze meende te zien dat hij spottend naar omlaag keek.

Het toestel zette koers in oostelijke richting en toen het uit het gezicht verdwenen was, maakte paniek zich van haar meester. Ze ging op de rand van het bed zitten en de tranen sprongen haar in de ogen. Nu Al Fahim weg was, was ze alleen in dit huis met Hamed, de bewaker, en Aladin, de man met het misvormde gezicht. Voor zover ze wist, kende geen van beiden een woord Engels. Voor hij vertrok was Al Fahim naar boven gekomen en had haar vanop de overloop de les gelezen. Ze mocht vrij in het huis en binnen de ommuurde tuin rondlopen, maar iedere poging tot ontsnappen zou met tuchtiging worden bestraft. Met een kwaadaardige tinteling in zijn ogen voegde hij eraan toe: ‘De vorm van deze straf moet elk van de mannen naar eigen believen vaststellen.’

Myriam rilde als ze eraan dacht wat dit kon betekenen.

Gelukkig hadden ze haar haar handtas laten behouden. Al Fahim had die wel ondersteboven gedraaid, op zoek naar wapens, maar had zich beperkt tot het confisqueren van een nagelvijltje.

Nu moest ze vooral naar de wc. Hoewel ze tegen haar zin ging rondlopen, pakte ze haar handtas en besloot op onderzoek te gaan.

Zodra ze haar kamer had verlaten, begreep ze waarom ze zich vrij mocht bewegen. Geen enkele deur kon met een sleutel afgesloten worden. Het sluitwerk beperkte zich meestal tot een ouderwetse knip, die van beide kanten kon worden geopend.

Haar kamer was op de tweede verdieping. Op de korte overloop waren nog drie deuren, die allemaal openstonden. Een van de vertrekken was een slaapkamer zoals de hare, met bed, kleerkast en een tafel met een stoel. Een andere, kleinere, was meer een rommelhok, met op de vloer een vuile matras en dekens in wanorde op een hoop. Om een of andere reden veronderstelde ze dat het de kamer van Eenoog was.

De derde deur was die van de badkamer. Er stond een ouderwetse badkuip op hoge poten, een vuile wastafel en er hing een gebarsten spiegel aan de muur. Geen wc.

Ze draaide een kraan van de wastafel open. Geen water.

Ze liep een smalle stenen trap af naar de eerste verdieping. Die was breder uitgebouwd. De kamer waarin Fahim haar had ontvangen, was alleen al zo groot als de hele tweede verdieping. De valk zat bewegingloos op zijn stok met een leren kap over zijn kop. Daarnaast was een tweede salon, bemeubeld met lage zitmeubelen, waarnaast waterpijpen stonden en een ronde ruwhouten tafel met stoelen. Aan de muren hingen doedelzakken van geitenhuiden, trommels en fluiten en ook kangars, korte kromme messen met versierde zilveren of gouden handvatten, die dateerden uit de tijd toen Abu Dhabi nog een piratenkust werd genoemd.

Beneden hoorde ze het geluid van een tv.

Ze liep de brede stenen trap af naar de benedenverdieping.

Vanuit de openstaande deur van de keuken staarden de twee mannen haar aan met blikken alsof ze bezig waren haar uit te kleden.

Ze deed of ze het niet merkte.

‘Het spijt me dat ikjullie moet storen’, zei ze min of meer gegeneerd. ‘Ik ben op zoek naar het kleinste kamertje.’

Hamed wendde zijn hoofd af en Aladin begon haar met zijn ene oog te verkrachten.

Ze pakte haar pocket-taalgids uit haar handtas en zocht onder hotel. ‘Waar is het toilet?’

Er kwam geen reactie.

Ze wees naar de regel in het boekje. Geen van beiden keek ernaar. Misschien konden ze niet eens lezen.

Ze probeerde het opnieuw, liet de ee-klank langer duren en de r meer rollen: ‘Feen dort ilmajje?’

Hamed stond op en wenkte om hem te volgen. Ze liepen door de achterdeur naar buiten. Hij wees naar een deur in het achterhuis en liet haar alleen.

Opgelucht trok Myriam de deur open.

Een wolk van blauwzwarte vliegen golfde naar buiten.

Samen met de stank van al wat naast het gat was gevallen.

Naar lokale gewoonten was de wc niet meer dan een gat in de vloer.

Een plotseling opkomende misselijkheid dwong haar de deur te sluiten.

Woedend liep ze naar binnen.

De twee mannen zaten naar de tv te kijken.

Ze haalde haar zakboekje uit haar tas. ‘Wisich! Vuil! zei ze kwaad. ‘Ik wil dat je schoonmaakt.’ Ze bladerde opnieuw. ‘Tandiéjf! Schoonmaken! Begrepen!’

Ze zaten er wat verbouwereerd bij.

Toen het tot hen doordrong wat ze wilde, verscheen er een lichte grijns op Hameds gezicht, maar dat van Aladin vertrok in een boze grimas. Hij stond op, maar werd tegengehouden door een bevel van Hamed. Tegen zijn zin haalde hij een plastic teil tevoorschijn en plaatste die op het aanrecht onder een kraan. Daarna draaide hij een schakelaar om en ze hoorde ergens een elektrische pomp in beweging komen. Even later vulde de teil zich met water.

Aladin droeg het water naar de wc, kieperde het over de vuiligheid en smeet de plastic teil tegen de grond. Hij zei iets dat ze niet verstond, maar dat allesbehalve vriendelijk klonk en liep terug naar de keuken.

Myriam liet de deur op een kier staan, zodat er wat verse lucht binnenkwam.

Toen ze klaar was liep ze rond het huis en bleef bij de auto's staan. De twee Range Rovers waren speciaal uitgerust voor het zware werk in de woestijn, met dubbele ijzeren bodemplaten die remleidingen en vitale onderdelen moesten beschermen tegen opspattende stenen en uitstekende rotsblokken. Ze klopte onderzoekend op de jerrycans voor extra water en benzine en die klonken vol.

Toen ze haar hoofd door een van de open raampjes stak, zag ze de contactsleutel in het dashboard zitten.

‘Hèèsib!’

Geschrokken trok ze haar hoofd terug.

Hamed stond in de deuropening en gebaarde driftig dat ze van de auto's weg moest. Met grote stappen kwam hij naderbij en rukte de sleutel uit het contactslot.

Myriam glimlachte onschuldig en liep de trappen op naar haar kamer.

Ze ging op het bed liggen en dwong zich de situatie onder ogen te zien. De afgelopen maanden had ze een paar opdoffers gehad die haar niet waren bekomen. Het auto-ongeluk, de valpartij met de motor en de brand in De Purperen Barak. Dat waren enkel de fysieke klappen geweest. Moreel had ze ook wat te verduren gehad. De toestand bij het NOC, de beschuldigingen aan het adres van haar vader, haar gespannen verhouding met hem over Arafat en de onverklaarbare rol die deze laatste bij dit alles speelde, zouden iedere zwangere vrouw wel meer kopzorgen gegeven hebben dan goed voor de baby was.

De baby!

Het zweet brak haar uit bij de gedachte dat ze in gevangenschap zou moeten bevallen.

Ze moest hier weg.

En vlug.

Hoe?

's Nachts, als de twee sliepen, de contactsleutel stelen en vluchten met een van de Range Rovers.

De bewakers waren wel ongeletterd, maar daarom nog niet dom en zouden ook wel weten dat dat haar enige vluchtkans was. Ze moest er niet aan denken dat ze haar bij een poging zouden betrappen.

Zoals Aladin haar voortdurend beloerde, hoefde je niet veel verbeelding te hebben om te weten wat voor strafmaatregel hij zou kiezen. Hamed zag er iets minder liederlijk uit, hoewel je het met mannen die lang in afzondering leven nooit kon weten. Had ze niet gelezen dat het sluieren van de vrouw pas een eeuw na de dood van Mohammed was ingesteld, met de bedoeling de vrouw te beschermen tegen het ruwe mansvolk?

Toen ze nog in de States naar school ging, had ze een cursus gevolgd in zelfverdediging bij een aanranding. Dat was lang geleden en ze had haar twijfels of die methoden iets zouden uithalen tegen deze twee zwervers.

Ze pijnigde haar hersenen tot ze, geheel gekleed, op het bed in slaap viel.

Myriam werd wakker toen Aladin op de kamer kwam met eten. Het feit dat ze op bed lag, activeerde zijn verbeelding, want zijn ene oog zette onmiddellijk de verkrachtingsritus in. Ze sprong van het bed, trok haar kleren recht en draaide hem de rug toe.

Hij zette een bord met gekookt geitenvlees, rijst en een kan water op de tafel. Er was vork noch mes bij, dus moest ze eten op de oude islamitische manier: met de rechterhand; de linker was onrein.

Hij bleef nog enige tijd naar haar staan kijken, waarna hij mompelend naar buiten schuifelde.

Het eten was weinig smakelijk, maar Myriam had honger.

Ze dronk van het water, dat een kalkachtige smaak had maar koel was. Waarschijnlijk uit de grond gepompt, dus zou er wel geen gevaar voor een of andere besmetting zijn.

Buiten viel de schemering.

Door de spanningen van de dag had ze veel gezweet en ze voelde zich plakkerig en vuil. Ze had een grote behoefte aan een bad.

Door het huis galmde de islamitische oproep tot het gebed.

‘Salaat, salaat, hoedakoem, Allah! Gebed, gebed, Allah is jullie leider.’

Even dacht ze dat er een minaret in de buurt was, maar al spoedig realiseerde ze zich dat het van de tv moest komen.

Ze ging aan het raam kijken. De beide mannen hadden buiten hun gebedsmatjes gespreid in de richting van de heilige stad Mekka en bogen zich voorover.

Myriam trok zich terug. Ze wist dat de islamieten hun plichtgebed vijf keer per dag uitvoerden: bij zonsopgang, op het middaguur, in de namiddag, bij zonsondergang en 's avonds.

Dit was het goede moment om een bad te nemen. Ze rekende erop dat Eenoog de elektrische pomp niet zou hebben uitgeschakeld.

In de badkamer draaide ze de badkraan open. Het water kwam sputterend en hoestend uit de kraan. Het zag wat bruin en had de geur van afgesloten putwater, maar het voelde koel aan.

Op de badkamerdeur was geen slot. Ze pakte een haarborstel uit haar handtas en schoof de steel onder de kier van de deur.

Vlug kleedde ze zich uit.

Ze vroeg zich af hoe ze het verder moest stellen zonder verschoning; ze had immers geen kousen, ondergoed of reservekleren bij zich.

Op de wastafel lag een groot stuk witte zeep.

Terwijl het bad volliep, liet ze water in de wastafel lopen en maakte schuim met het stuk zeep. Daarna waste ze zowel haar slipje als haar beha uit en hing ze te drogen aan een koord.

Intussen was de badkuip vol en ze stapte in het water.

Langzaam liet ze zich op haar hurken zakken.

Het voelde heerlijk aan.

Op hetzelfde moment hoorde ze het krassende geluid van de haarborstel, die onder druk van de opengaande deur over de grond schuurde.

Geschrokken draaide ze zich om.

In de deuropening stond Aladin.

Met een kreet sprong Myriam overeind.

De grove zinnelijkheid die uit het ene oog straalde deed Myriam bijna van angst bezwijmen.

‘Out!’schreeuwde ze. ‘Barra!’

Het oog gleed met een obscene wellust over haar borsten, haar schaamharen. Door zijn opwinding kreeg het litteken een donkerrode kleur.

Myriam wilde uit het bad stappen om haar kleren te pakken, maar hij was haar te vlug af. Met twee korte passen stond hij voor haar en hij sloeg zijn armen om haar heen.

Instinctief stak Myriam haar beide armen omhoog zodat ze niet in de omarming terechtkwamen. Van de lessen in zelfverdediging was toch iets overgebleven.

De man drukte haar tegen zijn borst met zo'n kracht dat ze dacht dat haar ribben zouden breken.

Alsof ze een veertje was, tilde hij haar uit het water.

Myriam gilde van angst.

Ze duwde het stuk zeep, zacht geworden door het zeepsop maken, in het ene oog en draaide ermee.

Aladin bleef een fractie van een seconde onbeweeglijk staan.

Toen brulde hij als een gewonde stier in de arena.

Hij stootte haar met geweld van zich af en greep met beide handen naar zijn oog. Myriam viel in het bad, gleed uit en ging kopje onder. Ze hapte naar adem, maar zag toch kans om overeind te komen.

Aladin liep brullend van pijn, volledig verblind en met zijn armen zwaaiend in de badkamer rond. Als hij haar te pakken kreeg zou hij haar zeker vermoorden.

Hamed stond in de deuropening en sloeg het tafereel zwijgend gade. In zijn ogen glom iets dat ze niet kon thuisbrengen. Leedvermaak? Of was het opwinding? Hij uitte wat keelklanken en Aladin liep op de tast naar de wastafel. Toen hij die gevonden had, draaide hij de kraan open en stak zijn hoofd onder de waterstraal.

Myriam besefte opeens dat ze nog volledig naakt was. Ze stapte uit de badkuip en pakte haar kleren.

De blik van Hamed toonde nu onvervalste geilheid.

Ze hield haar kleren voor haar lichaam en stapte op hem toe.

‘Barra!’ gebood ze.

Ze keek hem recht in de ogen. Maak dat je wegkomt, smerig zwijn, dacht ze woest.

Hij aarzelde.

Toen deed hij een stap opzij.

Myriam vluchtte haar slaapkamer in en schoof haar bed voor de deur.

Ze kon haar kleren – zelfs het natte slipje en de beha – niet vlug genoeg aantrekken.

Toen viel ze op het bed en snikte het uit.