Eenenveertig

EIN HOD (ISRAËL), 31 DECEMBER 1978

Op een grote sjofar wordt er geblazen. Een zacht geluid van fluisteren wordt vernomen en de engelen haasten zich en door angst en beven bevangen zeggen zij: ‘Zie, het is de dag van de rechtszitting…’
(Uit het joodse Moesafgebed voor de Ontzagwekkende Dagen)

Sharon zette het bord op het nachtkastje en hielp de oude man rechtop te gaan zitten. Terwijl ze het eten naar zijn mond bracht en af en toe zijn lippen afveegde, voelde ze hoe haar arm begon te trillen. Na een poosje moest ze de hand met de vork met de andere hand leiden. De oude man zag het en zijn lippen gingen een beetje van elkaar in een dunne, humorloze glimlach van verstandhouding: ze waren schijndoden die elkaar overeind hielden.

Sharon gaf hem zijn laatste hap en veegde zijn kin af. Voorzichtig hielp ze hem weer te gaan liggen, een moeizaam en pijnlijk proces. ‘Zo dadelijk krijg je je spuit,’ zei ze zachtjes.

‘Geen spuit meer,’ kraste de oude man. ‘Geen uitstel meer.’

Ze streelde zijn hand en verliet de kamer. In de deuropening keek ze om. Hij lag zo plat onder het laken dat het leek of hij geen lichaam meer had, alleen een uitgeteerd hoofd met diepliggende ogen.

In de gang bleef ze staan. De oude man had Dachau en een Brits concentratiekamp op Cyprus overleefd, hij had verwondingen opgelopen in de oorlogen van 1948 en van 1967 en nadat zijn vrouw en kinderen waren omgekomen bij een bomaanslag in Jeruzalem, had hij zich in Ein Hod gewijd aan de verzorging van getraumatiseerde oorlogsslachtoffers. Zonder hem en zonder Mitra zou Sharon het niet hebben overleefd.

Ze was moe en ging op de vensterbank zitten. Omdat het koud was in de gang, wreef ze over haar armen. Ze droeg geen verpleegstersuniform, maar een grijze rok en een blouse met korte mouwen. Het gevoel van hulpeloosheid en van uiterste angst, gecombineerd met gedachten aan de dood, was gisteren opnieuw komen opzetten, kort na Mitra's vertrek. Ze had onmiddellijk gevoeld dat Mitra onder iets gebukt ging, maar toen ze ernaar vroeg, had haar zuster dat met een schuldig lachje ontkend.

Er moest Simon iets overkomen zijn.

Dood?

Nee, zelfs niet gewond. Dat zou Mitra niet voor haar hebben kunnen verbergen.

Wat dan?

Een golf van schuld overspoelde haar. Ergens in die vijandige buitenwereld riskeerde haar zoon iedere dag zijn leven en als hij haar hulp nodig had, was ze niet in staat hem te helpen. De trillingen hadden ook haar andere arm bereikt, een van de symptomen van een naderende crisis.

Ze keek omlaag, naar het grasveld dat de vorige dag door de regen aan frisheid had gewonnen. Een geelbruine sjeroet kwam langzaam het betonpad oprijden. De chauffeur zat met zijn borstkas tegen het stuur en blikte door de voorruit omhoog. De auto stopte onder haar raam en na een korte pauze ging het achterportier open. Toen de man met de dokterstas uitstapte en zoekend om zich heen keek, besefte ze dat aan haar afzondering een einde was gekomen en dat haar lijdensbeker nog niet tot de bodem was leeggedronken.

‘Ik stel voor dat we op onze gast drinken,’ zei Fariman, terwijl hij zijn glas op ooghoogte bracht.

Ze toostten en dronken, maar Simon nipte slechts even aan zijn glas.

Cyrus duwde zijn zonnebril omhoog. ‘Jullie leken me in een boeiend gesprek gewikkeld. Mag ik weten waarover?’

‘Meestal over vliegtuigen,’ antwoordde Fariman. ‘Onze vriend Si… Sasja is net zo'n fanaticus wat dat betreft als je oom.’

‘O, ja. Hij is piloot.’ Cyrus keek Simon aan met overdreven vertoon van respect. ‘Moet je daar geen stalen zenuwen voor hebben? Zo iedere dag je leven riskeren?’

‘Zolang er geen oorlog is, valt het wel mee,’ zei Simon. ‘Nietwaar, meneer Fariman? Was uw leven in gevaar toen u alleen over de noordpool vloog?’

‘Minder dan als ik in een taxi door Parijs rijd.’

Cyrus liet de champagne ronddraaien in zijn glas en keek er glimlachend naar. ‘Ik neem aan dat Sasja niet speciaal naar Athene is gekomen om met jou over vliegtuigen te kletsen, oom. Of heb ik daar niets mee uit te staan?’

Fariman keek Simon vragend aan. ‘Wat mij betreft, hebben we niets te verbergen.’

Simon knikte. ‘Het heeft te maken met de dood van mijn vader. Ik probeer meer te weten te komen over de omstandigheden waarin hij om het leven kwam.’

Cyrus zette zijn glas op de reling en stak een sigaret op, nog altijd glimlachend. ‘O, ja. We hadden het er gisteren over, maar werden onderbroken. In 1953, in Pa Nesar. Is het niet?’

‘Niet in Pa Nesar. In Schönau, in 1967.’ Simon zette zijn glas naast dat van Cyrus op de reling.

Cyrus hield zich van den domme. ‘Schönau? Waar heb ik die naam nog gehoord?’

‘Mijn vader stierf bij een aanslag op het opvangcentrum voor joods-Russische emigranten in het Oostenrijkse Schönau,’ zei Simon.

‘Kzan had het daar ook over,’ zei Cyrus mijmerend. ‘Hij moest voor vader in Schönau een vrouw en haar zoon uit een joods vluchtelingenkamp weghalen, maar die werden tijdens een schermutseling gedood.’

In Simons ogen blonk iets onheilspellends. ‘Wie is Kzan?’ vroeg hij.

‘Kzan was in 1967 inderdaad in Schönau,’ gaf Fariman toe. ‘Als kolonel bij de SAVAK was het zijn taak Sharon en Simon Hofman te…’

Vermoorden!’ snauwde Simon. Hij keerde zich naar Cyrus en veegde de glazen van de reling. ‘In opdracht van uw vader nog wel! Is dat een hazarapatisj? Iemand die mensen laat vermoorden?!’

‘Let op uw woorden, vriend,’ zei Cyrus waarschuwend.

Simon balde zijn vuisten en deed een stap voorwaarts.

Fariman legde zijn hand op Simons arm en tot diens verbazing had dat een kalmerend effect. ‘Beschermen. Niet vermoorden. Maar Kzan faalde. Hij werd er dan ook zwaar voor gestraft.’

Simon staarde Fariman sprakeloos aan.

‘Via de geheime dienst had mijn broer geruchten opgevangen dat het Egyptische oppercommando een raid op het joodse opvangcentrum plande om de aandacht van zijn militaire voorbereidingen af te leiden. Tegelijk was mijn broer erachter gekomen dat ook Sharon en jij in dat kamp verbleven. Daarom gaf hij opdracht jullie daar weg te halen.’

‘Ons te ontvoeren, bedoelt u.’

‘Onzin. Hij had niets te maken met de aanslag zelf. Die wilde hij alleen als dekmantel gebruiken.’ Fariman wierp een vlugge blik naar Cyrus. ‘Trouwens, iemand had jullie gewaarschuwd dat het beter was uit Schönau weg te blijven, maar jullie sloegen de waarschuwing in de wind.’

‘Het is oké, mams. Vader mankeert niets.’

‘Ik begrijp er geen jota van,’ zei Cyrus. ‘Tenzij Sasja Tsoerov en Simon Hofman een en dezelfde persoon zijn.’

Opeens werd het Simon allemaal te veel. Hij draaide zich op zijn hielen om en banjerde met grote passen het dek over, de trap af, om de deur van zijn kajuit met een klap achter zich dicht te gooien.

De chauffeur van de sjeroet stapte uit en kwam naast de dokter bij het achterportier staan. Hij bukte zich en stak een arm naar binnen. Sharon zag het bleke, vertrokken gezicht van Mitra, die zich verzette toen hij haar naar buiten wilde trekken. Zonder zich een ogenblik te bedenken rende ze de trappen af, met twee treden tegelijk. Mitra zat op het uiterste puntje van de achterbank. Haar ogen hadden iets glazigs, alsof ze in trance was geraakt.

Sharon duwde de dokter opzij en sloeg haar armen om Mitra's schouders. ‘Wat doen jullie met haar? Laat haar met rust!’

‘Ik ben dokter Geiger,’ zei Asjari vriendelijk. ‘Uw zuster is ernstig ziek. Tumor. Ze wil zich niet laten opereren zonder dat u erbij bent.’

Sharons mond zakte langzaam open. ‘Mitra? Een tumor?’ Ze verroerde zich niet, zelfs haar ademhaling stokte.

De dokter duwde Sharon met zachte drang in de auto. Ze schoof voorbij Mitra en klemde zich aan haar vast. De dokter stapte ook in, maar toen hij tussen hen in wilde gaan zitten, verzette Sharon zich heftig. Hij pakte de pink van haar linkerhand en trok die achterover. Sharon steunde van de pijn. Toen hij nog wat meer kracht uitoefende, schoof ze met een snik door tot achter de chauffeur. De dokter duwde een hard voorwerp in haar zij. ‘Ken je dit?’

Ze keek omlaag, naar het blauwzwarte staal van een pistool.

‘Als je bij het wachthuisje je mond opendoet, schiet ik je zuster dood. Begrepen?’

Ze knikte, niet in staat te antwoorden. Het was zover; ze had sinds Schönau iedere dag iets dergelijks verwacht.

De sjeroet reed weg, stapvoets, tot ze het wachthuisje bereikten. De oude man tuurde met verziende ogen in de auto. ‘Alles oké?’

Ze gilde nee met haar ogen, maar de oude man keek alleen naar de dokter, die vriendelijk knikte. ‘Ja, ja, alles oké. Vanavond of misschien morgenvroeg brengen we haar al weer terug. Sjaloom.’

‘Sjaloom.’

De slagboom kwam omhoog en de chauffeur reed langzaam door. Zodra ze uit het zicht waren, gaf hij vol gas. Nog voor ze de hoofdweg bereikten, sloegen ze een zijweg in. De weg slingerde omhoog, door het Karmelmassief, in de richting van Nir Ezyon. De sjeroet, niet voor snelheid gebouwd, helde sterk over in de bochten. Sharons maag kwam in opstand.

‘Pas vrai… tumeur. Ils cherchent… Simon,’ lispelde Mitra.

‘Hou je mond,’ snauwde de dokter. Hij opende zijn dokterstas en haalde een grote pleister tevoorschijn.

Mitra's woorden wentelden om en om in Sharons brein. Cherchent Simon. Cherchent Simon. Haar ademhaling versnelde en haar bloeddruk steeg, waardoor bloed aan haar spijsverteringsstelsel werd onttrokken.

Net voor de dokter haar mond met de pleister bedekte, zei Mitra: ‘Exodus.’

Exodus!

Het afgesproken codewoord voor gevaar werkte bij Sharon als een elektroshock. Het joeg de snelheid omhoog waarmee de werkzame chemicaliën haar hersencellen beïnvloedden en heel even was ze weer de oude, strijdbare Sharon. De dokter was nu in de weer met een injectiespuit. Sharon leunde zwaar tegen hem aan en sloeg een hand voor haar mond. ‘Ik word misselijk,’ steunde ze. ‘Ik voel me zo ellendig.’

Asjari legde een hand in haar nek en duwde haar hoofd omlaag. ‘Houd je hoofd tussen je benen. Het gaat zo over.’ Hij ontsmette een plek op haar arm en tuurde naar de opgeheven injectiespuit om de laatste luchtbellen te laten ontsnappen.

Sharon duwde haar middelvinger diep in haar keel. Ze voelde het braaksel opkomen, kokhalsde, schokte omhoog en gaf over in de nek van de chauffeur.

De man achter het stuur reageerde heftig. Vloekend trapte hij op de rem en gooide hij het stuur om in een poging onder de vieze stroom uit te komen. De sjeroet schoot van de weg af en kwam tot stilstand tegen een stapel snoeihout. Sharon kokhalsde opnieuw, draaide haar hoofd om en mikte een stroom braaksel over de handen en de schoot van dokter Asjari. Die gilde als een vrouw en liet de spuit vallen.

Exodus!

Mitra had de pleister van haar mond getrokken. Ze gooide het portier open en liet zich uit de auto vallen. Sharon wilde haar voorbeeld volgen, maar raakte niet ver. Asjari greep haar bij de hals en trok haar terug. De kracht waarmee hij haar keel met één hand dichtkneep, was verbazend. ‘Jij blijft hier,’ siste hij. Zelfs zijn adem stonk naar het zurige braaksel dat Sharon over hem had uitgestort. Met zijn vrije hand raapte hij de injectiespuit op en bracht die omhoog.

‘Laat haar los,’ zei Mitra.

Ze stond voor het open portier en hield met beide handen het pistool van Asjari op hem gericht.

De dokter zei: ‘Val dood’ en ramde de naald in Sharons bovenarm.

De explosie van het schot dat afging, veroorzaakte een schokgolf in het kleine interieur. De kogel sloeg dwars door het dak. Sharon voelde de warme wind van de brandende gassen langs zich heen gaan. Asjari liet de spuit los en bracht zijn handen met gespreide vingers op schouderhoogte als teken van overgave.

‘Geef hem een injectie van zijn eigen rotzooi,’ beval Mitra.

Sharon trok de naald uit haar arm. ‘Dat kan niet. Ik weet niet wat…’

‘Nu!’ schreeuwde Mitra.

Geschrokken raapte Sharon de prop met ontsmettingsalcohol doordrenkte watten op en schoof Asjari's mouw omhoog. Ze ontsmette zowel de naald als zijn arm, maar toen ze de spuit dichterbij bracht, trok hij zijn arm weg.

Mitra duwde de loop van het pistool tegen zijn voorhoofd. ‘Als je liever dood bent, moet je vooral bewegen.’ Het spoortje van paniek in haar stem maakte het dreigement alleen maar overtuigender.

De chauffeur, die boven op zijn stuur lag, kreunde en probeerde overeind te komen.

Sharon stak de naald in Asjari's arm en drukte de zuiger omlaag. Meer dan een kwart van de inhoud durfde ze niet te geven. Ze gooide de spuit weg en krabbelde uit de auto. Zij en Mitra holden hand in hand over een grindweg bergafwaarts, tussen terrasvormig aangelegde wijngaarden door. Ze hadden nauwelijks driehonderd meter afgelegd, toen ze achter zich de auto hoorden starten. Ze sloegen het eerste het beste pad in dat tussen de wijngaarden door voerde en veranderden bij ieder zijpad van richting. Een kwartier later waren ze volledig verdwaald.

Simon had zichzelf opnieuw onder controle.

Hij had een tijdje gekleed op zijn bed gelegen en was tot de conclusie gekomen dat hij zich aanstelde. Hij had net zo min schuld aan de dood van zijn vader als maman ongeluk aantrok. Hij zou duidelijkheid scheppen en daarmee zou hij niet alleen zichzelf van schuldgevoelens bevrijden, maar ook maman.

Hij sprong van het bed en ging bij het raam staan.

Hij wist nu wie, direct of indirect, aansprakelijk was voor de dood van zijn vader en voor de ellende die zich over zijn moeder had uitgestort: Darius Khaleghi Razdi, de broer van Fariman. Maar hij wist niet waarom.

Volgens Fariman omdat maman had geweigerd Razdi's sigha te worden. Dat een feodaal heerser daardoor op zijn tenen getrapt was, of boosaardig zou reageren, kon hij nog geloven, maar dat die haar daarvoor haar leven lang zou blijven achtervolgen, leek hem vergezocht.

Er moest een andere reden zijn.

Terwijl de lucht aan de horizon rood werd en het zeewater een donkerder kleur aannam, beleefde Simon opnieuw de gesprekken van de laatste uren in Schönau, vlak vóór de schietpartij was begonnen.

Er zijn zaken die tegen je eigen zoon moeilijk onder woorden te brengen zijn, had maman gezegd. En hij herinnerde zich dat ze een kleur had gekregen en haar ogen had neergeslagen. Ze had ontwijkende antwoorden gegeven op zijn vragen, ook als het over Fariman ging. We hebben veel aan hem te danken, had ze gezegd. Fariman had haar in Pa Nesar helpen vluchten en in Wenen had hij haar gewaarschuwd voor een mogelijk onheil. Telkens had hij daarmee de plannen van zijn broer gedwarsboomd.

Waarom?

Was het dankbaarheid, omdat ze hem zogenaamd het leven had gered? Was hij iemand met een uitzonderlijk besef van goed en kwaad? Of was hij een intrigant?

Er was nog een vierde mogelijkheid.

Fariman was verliefd op maman.

Simon schudde zijn hoofd. Nee, net als op het strand van Ras Taba, nadat Niasa hem over haar ontmoeting met Fariman had gesproken, weigerde hij die gedachtegang te volgen. Hij wendde zich van het raam af, trok zijn short en T-shirt uit en liep de badkamer in. Vroeger probeerde hij zo min mogelijk in de spiegel te kijken, naar de lichtroze striemen van de littekens op zijn rug en zijn borstkas, maar sinds hij Niasa kende, was hij zich er nog nauwelijks van bewust.

Hij poetste zijn tanden en waste zijn gezicht. Langzaam kleedde hij zich aan. Hij wist hoe het verder moest. Terwijl hij de trap naar het bovendek opliep, dacht hij niet aan het verleden, maar aan Niasa en aan later, als dit allemaal voorbij zou zijn.

Fariman en Cyrus zaten in luie stoelen op het achterdek en luisterden ingespannen naar een nieuwsuitzending over de radio. Op het tafeltje naast Cyrus lagen de financiële rapporten, die ze kennelijk samen hadden besproken.

Simon slenterde naderbij. Fariman glimlachte naar hem en nodigde hem met een breed gebaar uit erbij te komen zitten. ‘Versta je Farsi?’ vroeg hij. ‘Of zal ik de radiokamer vragen op een Engelstalige uitzending af te stemmen?’

Simon kon niet nalaten terug te glimlachen. ‘Farsi? Nee. Maar jullie hoeven zich niet aan mij te storen.’

Fariman zette met een druk op een knop het geluid uit. ‘Veel goed nieuws valt er uit Teheran trouwens niet te melden. Khomeini heeft het leger opgeroepen tegen de sjah in opstand te komen en de Iraanse premier, generaal Azhari, ligt sinds 20 december in het ziekenhuis met een hartinfarct. Dat laatste zullen de voorstanders van de islamitische republiek natuurlijk inroepen als de wraak van God.’

Eigenlijk interesseerde de politieke toestand in Iran hem niet, maar Simon wilde zich niet onverschillig tonen. ‘Gelooft u dat de sjah zal kunnen standhouden?’ vroeg hij. ‘Ik hoorde gisterenochtend geruchten dat hij het land zou verlaten.’

Het was Cyrus die voor Fariman antwoordde. ‘Of de sjah komt of gaat maakt niets uit,’ verzekerde hij Simon, terwijl hij de verspreid liggende rapporten verzamelde en in zijn aktetas borg. ‘Het Koninkrijk der Perzen zal blijven bestaan, eventueel in ballingschap.’

Fariman rilde. ‘Het wordt fris. Zullen we naar binnen gaan? Het is trouwens tijd voor het avondeten.’

De tafel was rijkelijk gedekt met typisch Iraanse gerechten: lamskebab en zoete saffraanrijst, kip met munt, barbaribrood en diverse soorten kazen. Wijn, vruchtensap en thee. Op de achtergrond speelde muziek.

Onder het eten vertelde Fariman over Alaska en over Fairbanks, de meest noordelijke stad met een lokaal telefoonboek, waar ze in de zomer, wanneer het licht was, opbleven en golf speelden zonder ooit moe te worden. In de winter, als het het grootste deel van de dag donker bleef, haalden ze de verloren slaap in. Hij begon net te vertellen hoe ze zich in de winter tegen de extreme kou beschermden, toen Simon zijn kop thee met een beslist gebaar neerzette. Fariman zweeg en keek hem aan.

‘Meneer Fariman,’ zei Simon, ‘ik…’

‘Niet zo formeel, Simon. We zijn vrienden. Noem mij alsjeblieft Fariman, of noem me bij mijn voornaam Jahan.’

Simon knikte. ‘Goed, Jahan dan.’ Hij wachtte even en keek eerst Fariman en dan Cyrus ernstig aan. ‘Ik wil je broer ontmoeten,’ zei hij. ‘Of Simons vader, als je wilt. Niet dat ik aan jouw versie twijfel, Jahan, maar ik wil van Darius Razdi uit diens eigen mond vernemen wat er in Pa Nesar is gebeurd.’

Het werd stil in de salon, een stilte die nog werd beklemtoond doordat ook het muziekstuk net ten einde was.

Fariman fronste. ‘Ik wil niet dwarsliggen, Simon, maar dit is niet het meest geschikte moment om in Iran een bezoek af te leggen. De straatrellen daar kunnen iedere dag in een regelrechte revolutie omslaan.’

‘Ik hou me daar wel buiten, Jahan. Ik ben niet van plan mee te betogen.’

‘Akkoord, maar de donderpreken van Khomeini waren ook tegen het zionisme gericht. Joden zijn in Iran momenteel geen graag geziene figuren.’

‘Een reden te meer om de ontmoeting niet uit te stellen. Als Khomeini de macht overneemt, kom ik helemaal het land niet meer in.’

‘Het spijt me, Simon. Ik vind echt dat het niet kan. Mijn broer wil Teheran onder geen beding verlaten en…’

‘Als Simon mijn vader op Chinvat wil ontmoeten, zal ik zorgen dat het wél kan, oom,’ kwam Cyrus tussenbeide. ‘Toen ik gisteren met een mes werd bedreigd, aarzelde hij ook niet om mij te hulp te komen.’

‘Bedankt, Cyrus,’ zei Simon.

Cyrus beantwoordde zijn glimlach met een knipoogje. De muziek begon opnieuw te spelen.

‘Begrijp me niet verkeerd,’ zei Fariman verontschuldigend. ‘Ik ben alleen maar bezorgd voor je veiligheid.’

Cyrus brak een stuk van het barbaribrood en stopte dat in zijn mond. ‘Hoe oud ben jij eigenlijk, Simon?’ vroeg hij.

Simon aarzelde een fractie van een seconde. ‘Ik ben op 22 mei 1954 geboren,’ zei hij toen.

‘Nee zeg!’ Cyrus sloeg van plezier met zijn vlakke hand op de tafel.

‘We zijn op dezelfde dag geboren.’ Hij pakte de karaf wijn en schonk bij alle drie in. ‘Daar klinken we op.’

Ze dronken.

‘Weet je,’ zei Cyrus, terwijl hij van de een naar de ander keek. ‘Jullie lijken wel wat op elkaar. Als jullie ogen niet zo van kleur verschilden, zouden jullie best voor vader en zoon kunnen doorgaan.’ Hij lachte vrolijk. ‘Of jij voor mijn broer. Sterker nog: mijn tweelingbroer. Ha, ha! Een twee-eiige wel te verstaan. Alleen al wat de gestalte betreft zijn we verre van identiek.’ Zijn lach stierf weg toen hij zag dat Simon hem met grote ogen zat aan te staren.

Fariman legde op de vertrouwelijke manier die hem eigen was een hand op Simons arm. ‘Ik heb hem alles verteld over Pa Nesar en over Schönau an der Donau. Maar laat je door zijn gesnuffel naar familiebanden niet van de wijs brengen, Simon. Ik schat dat er over de hele wereld bijna een half miljoen kinderen op dezelfde dag geboren worden. Wat niet wegneemt dat ik het als een eer beschouw voor jouw vader te kunnen doorgaan.’

‘Doe niet zo sentimenteel, oom.’ Cyrus begon weer te lachen. ‘Het probleem van de Razdi's is dat ze alleen maar meisjes kunnen maken. Zelfs met de hulp van Zarathoestra lukte het vader maar één keer een jongen te verwekken. Of niet soms?’

Fariman keek eerst geërgerd, maar begon toen mee te lachen. Hun lach werkte zo aanstekelijk dat Simon, niettegenstaande zijn verbijstering, onnozel zat mee te glimlachen.

De woorden van Cyrus en de reactie van Fariman speelden Simon uren later nog door het hoofd, toen hij in bed van de ene zij op de andere lag te woelen.

Om middernacht was hij nog klaarwakker. Hij hoorde voetstappen in de gang, en om een reden waarvoor hij geen verklaring had, was hij al uit bed nog voor er geklopt werd.

‘Ik heb Niasa Charazavour aan de radiotelefoon, Simon,’ zei Fariman, in zijden kamerjas en met zijn haar in de war. ‘Je moet even meekomen naar de radiohut.’

Simon trok alleen een broek aan en liep mee op blote voeten.

‘Simon?’ Haar stem kwam vervormd door de luidspreker. ‘Je moet direct naar Haifa komen. Er is iets ernstigs gebeurd.’

‘Wat dan?’ Zijn hart bonsde.

‘Niet door een open lijn, Simon. Het is heel dringend. Waar ben je nu?’

Simon keek wanhopig naar Fariman.

‘Een honderd mijl uit de kust, ter hoogte van de grens tussen Libanon en Israël,’ zei Fariman. ‘Laat het maar aan mij over, Simon. Ik zorg dat je door een helikopter van boord wordt gehaald. Zeg haar dat je tegen de ochtend in Haifa bent.’

Twee uur later stond Simon op het bovendek en zag in het licht van de schijnwerper van de helikopter de stalen kabel omlaag komen voor de airlift.

Maman, dacht hij, maman.

De lichtgevende wijzers van het dashboardklokje gleden langs het cijfer negen, toen de patrouilleauto hen voor de deur van Mitra's huis afzette. Sharon luisterde verstrooid naar het gesprek dat Mitra voerde met de sergeant van de militaire politie, een krijgshaftige bonk van een kerel, die mee naar binnen wilde om een verslag op te maken. Mitra verlangde dat hij daarvoor de volgende ochtend zou terugkeren. Ze hadden zich achter wijnstokken en in voren van de druivenakkers voor de rondtoerende sjeroet verborgen gehouden en zelfs toen die het zoeken had opgegeven, hadden ze tot zonsondergang gewacht voor ze uit hun schuilplaats tevoorschijn waren gekomen. Daarna hadden ze nog bijna een uur gezworven voor ze in de Mosjaviem Hakarmel, een coöperatie van wijnboeren, een huis vonden dat over een telefoon beschikte. Mitra had haar man gebeld dat ze onderweg waren, en nu wilde ze niet dat hij of Jaël zich opnieuw zorgen zouden maken door de aanblik van de sergeant met zijn Kevlar-kogelvrije vest, zijn kort maar vervaarlijk uitziende machinepistool en zijn om het dijbeen gegorde Rambomes.

Sharon volgde Mitra de gang door, zonder licht te maken. Door de gesloten deur aan het eind van de gang hoorden ze het gedempte geluid van de tv die aanstond. Toen ze de woonkamer betraden, was die in het duister gehuld. Er was alleen het flikkerende schijnsel van de tv, dat het bezwete gezicht van Isaac, Mitra's man, en de gespannen gezichten van Jaël en haar twee kinderen deed oplichten. Ze zaten alle vier met de ogen aan het scherm gekluisterd zonder zich te verroeren.

‘Wat zitten jullie hier in het donker,’ mopperde Mitra. Ze tastte naar de lichtschakelaar. ‘En de kinderen die nog zo laat…’

Ze kreeg een stoot zodat ze struikelend in het midden van de kamer terechtkwam, iemand schopte de deur dicht en het licht floepte aan.

‘Surprise,’ grijnsde de chauffeur van de sjeroet, de vinger aan de trekker van een met een zwarte epoxylaag afgewerkt semi-automa- tisch UZI-pistool. Naast hem stond Asjari, die er in zijn door Sharon besmeurde confectiepak nu meer dan ooit uitzag als een plattelandsdokter.

Mitra's gezicht werd asgrauw.

‘Allemaal plat op de grond, gezichten omlaag,’ snauwde de chauffeur, terwijl hij het compacte pistool op de kinderen richtte. ‘Als iemand een vin verroert, gaat het oudste kind er het eerst aan.’

‘Mama, ik ben bang,’ klaagde het meisje.

‘We doen wat meneer zegt, kinderen,’ zei Mitra beheerst. ‘Het is maar een spelletje. Niemand hoeft bang te zijn. Kijk maar.’ Ze ging liggen met de handen in de nek. Iedereen volgde haar voorbeeld. Ook Sharon.

De chauffeur porde Sharon met de punt van zijn schoen in haar zij. ‘Jij niet. Opstaan.’

Ze krabbelde overeind.

Asjari kwam dichterbij staan. ‘Nu mag je kiezen,’ zei hij. ‘Of je gaat rustig mee en dan zal je zuster en de anderen niets overkomen, of ik laat Bani zijn gang gaan met hen. Je zuster heeft al ondervonden dat hij geen doetje is.’

Sharon klemde haar handen in elkaar om het trillen tegen te gaan. ‘Meegaan waarheen?’

Asjari haalde zijn schouders op. ‘Iran. De sjazdeh wil met je praten. Over Simon Hofman. Dat is alles.’ Zijn stem kreeg een overredende klank. ‘Kom, wees verstandig. Ik heb het zelf ook niet op Bani's methoden begrepen, maar ja…’

Sharon boog het hoofd.

‘Niet toegeven, Sharon,’ zei Mitra bezwerend.

Asjari zuchtte. ‘Zoals je wilt. Bani, begin maar met het oudste kind.’

‘Nee!’schreeuwden Mitra en Jaël gelijktijdig.

‘Ik zal meegaan,’ zei Sharon.

Asjari keek naar haar handen. ‘Ik zal je een kalmerend spuitje geven. Ik zie dat je dat nodig hebt. Maar je moet meewerken. Je moet vrijwillig meegaan. In de haven ligt een schip vertrekkensgereed op ons te wachten. Bani blijft hier. Zodra we in internationale wateren zijn, zal hij een sein krijgen en dit huis verlaten zonder iemand kwaad te doen. Als hij dat sein niet voor middernacht krijgt, sta ik niet in voor de gevolgen.’

Sharon knikte berustend.

Ze keek zwijgend toe hoe Asjari de naald van een injectiespuit door de rubberen stop van een flesje stak, maar voor ze hem toestond haar in te spuiten, controleerde ze het etiket van het flesje. Het was een ongevaarlijk sedatief. Ze omhelsde haar zuster, haar nichtjes en Isaac en ze bevond zich opnieuw voor de poort van het klooster van Pa Nesar, waar ze afscheid nam van Mitra en van de tweeling.

Ze was er zich nauwelijks van bewust dat ze in een witte doktersjas in een auto zat, dat ze bij een wegversperring bevestigend antwoordde op de vraag of ze de assistente van dokter Geiger was, en dat ze steunend op Asjari's arm aan boord van de ss Malatya werd gebracht.

Ze zat op een stoel in een hut met Asjari tegenover zich en luisterde naar de geluiden van een schip dat van wal stak. Toen ze de deining van de open zee onder zich voelden, bracht Asjari haar naar het bovenste dek. ‘Hier wachten,’ zei hij.

Ze leunde over de verschansing. In haar geest waren heden en verleden meer dan ooit een verwarrende woeling van angsten en gedachten. Boven haar hoofd hoorde ze het gewhoemp van rotorbladen van een helikopter en ze realiseerde zich dat een nieuwe ontmoeting met Darius Khaleghi Razdi onafwendbaar was.

Tegelijk werd uit de draaikolk die in haar geest woelde één gedachte naar buiten gestoten die haar koude rillingen bezorgde.

Zolang Razdi bleef leven, zou niemand van haar familie ooit veilig zijn.

Ze keek omhoog en zag hoe van de helikopter een stalen kabel met een reddingsgordel naar beneden kwam.

Simon, dacht ze, Simon.