Drieëntwintig

SCHÖNAU AN DER DONAU (OOSTENRIJK), 30 MEI 1967

Toen de taxi met Sharon en Simon het uitgestrekte Birkenbos bereikte, dat links van de hoofdweg lag, minderde de chauffeur vaart. Hij had al wel van het jodenkamp gehoord, maar hij was er nog niet geweest en hij kende de streek niet zo goed. Sharon wees hem het begin van de doodlopende weg die naar het kamp leidde. Ze passeerden het boswachtershuisje en waren toen op minder dan een kilometer van hun bestemming. De chauffeur reed op een sukkeldrafje verder.

Simon leunde naar voren. ‘Kan het wat vlugger, chauffeur? We hebben haast.’

De chauffeur vertikte het sneller te gaan rijden. Niet voor zo'n eigenwijze snotneus. Aan zijn taaltje te horen nog een jood op de koop toe. De chauffeur had het niet op vreemdelingen begrepen, op joden nog het minst van al. Profiteurs die het land overspoelden en de banen van eigen mensen inpikten. Niemand deed er wat aan. Tergend langzaam nam hij een bocht.

Boven de toppen van de berkenbomen hingen dunne slierten bruinzwarte rook bewegingloos in de lucht. De chauffeur trapte op de rem.

‘Het bos brandt,’ zei hij. ‘Ik rijd niet verder. Mij te gevaarlijk.’

‘Doorrijden!’ snauwde Simon.

‘Om de dooie dood niet.’ Hij was niet van plan voor een paar smouzen zijn leven te riskeren. ‘Honderd tachtig schilling.’

Simon gooide het portier open en ging op de drempel van het voertuig staan, zich optrekkend aan de dakrand. Hij probeerde uit te maken waar de rook vandaan kwam, toen een harde klap, enkele seconden later gevolgd door een tweede, over de helling rolde.

Simon herkende het geluid; hij had het eerder in Israël gehoord. Eerst een handgranaat, daarna een benzinetank die de lucht invloog. Zonder zich te bedenken sprong hij van de treeplank en zette het op een lopen in de richting van het kamp.

‘Hier blijven,’ riep de chauffeur. ‘M'n geld.’

Sharon gooide een paar biljetten op de voorbank en werkte zich naar buiten. Voor ze goed en wel beide voeten op de grond had, reed de taxi in wilde vaart achteruit naar de hoofdweg. Daar aangekomen schakelde hij en ging er met jankende motor vandoor.

Sharon riep naar Simon, maar die was al achter de volgende bocht verdwenen.

In het bos hoorde ze alleen nog het gekrijs en het klapwieken van opgeschrikte vogels.

Ze deed haar schoenen uit en holde achter Simon aan.

De bodyguard van Fariman was een geroutineerd chauffeur, die met de Mercedes 450 SEL op de slingerende hoofdweg door de bossen van Schönau an der Donau zonder moeite een hoge snelheid wist aan te houden. Met een gecontroleerde slip draaide hij de doodlopende Birkenweg in.

Fariman begreep onmiddellijk dat er iets mis was. Er was geen spoor van het beloofde kordon Fallschirmjäger te zien. De weg naar het kamp lag open, zonder de minste bewaking. Door de verluchtingsgaten op het dashboard drong een brandlucht naar binnen. ‘Kom op, geef gas!’ snauwde hij.

Boven het lawaai van de motor uit hoorde hij een ander geluid. Een kloppend lawaai, zo dichtbij dat de trillingen in de auto voelbaar waren. Hij draaide het raam omlaag en stak zijn hoofd naar buiten. Een helikopter vloog laag over de boomtoppen met hen mee. Het was de helikopter van de Fliegerschule.

De toegangspoort stond open. Ze waren er bijna door, toen naast hem op de kogelvrije zijruit iets uit elkaar spatte en een stervormige matte vlek achterliet. Fariman dacht dat ze onder vuur werden genomen en dook in elkaar. De chauffeur reageerde door op de rem te gaan staan en het stuur om te gooien, maar de weg was te smal om in één ruk te kunnen keren. De auto bleef dwars op de weg staan met afgeslagen motor. Uit de greppel naast de weg kwam een smerige gedaante tevoorschijn, die met uitgestoken armen naar de auto stormde.

Een molotovcocktail! Fariman kneep onwillekeurig de ogen dicht. Zelfs een gepantserde auto was niet tegen een benzinebom bestand.

De aanvaller klopte met de vlakke hand op het dak van de auto. ‘Meneer Fariman! Ik ben het!’

Fariman opende zijn ogen. De matte vlek op de ruit was geen kogelinslag, maar een brok afdruipend slijk. Het duurde even voor hij in het besmeurde gezicht de trekken van kolonel Kzan herkende.

Hij liet de zijruit zakken. ‘Wat zie jij eruit!’

Kzan trok een lang gezicht. ‘Ik dacht dat het de Aliyah Beth was die eraan kwam en sprong in de greppel. Toen ik uw auto herkende, had ik alleen nog de tijd een klodder slijk tegen uw ruit te gooien.’

Fariman stapte uit. Toen hij het wrak van de jeep en de smeulende resten van het bijgebouw zag, begon hij zich een vaag idee te vormen van wat er was gebeurd. ‘Waar is Sharon?’ vroeg hij.

Kzan trok hem mee achter de beschutting van de auto. Hij antwoordde iets, maar zijn stem ging verloren in het gedreun van de helikopter die om het kamp heen cirkelde.

De adrenaline joeg in hoog tempo door Simons lichaam en dreef zijn waarnemingsvermogen naar ongekende hoogten. Terwijl hij de laatste vijfhonderd meter naar het kamp in een recordtempo aflegde, herkende hij in de kleverige vlekken in het midden van de weg opgedroogd bloed en in het gras van de berm ontdekte zijn oog de verspreid liggende kogelhulzen. Hij rook de muffe reuk van parasiterende berkenzwammen en de terpentijngeur van de sparren die de weg omzoomden, maar door dat alles heen rook hij het smeulende hout van het uitgebrande bijgebouw en de stank van verbrand plastic en rubber van de geëxplodeerde jeep.

Op twintig meter van de openstaande toegangspoort minderde hij vaart. Met grote passen beende hij verder en zijn zintuigen namen alle beelden en geluiden in zich op: de zandkleurige combi met naast het achterwiel het levenloze lichaam van een soldaat, de kantine, nu een puinhoop van rommel en zwarte balken, waar af en toe een vlam uit opsloeg, de geblakerde restanten van de jeep en daar vlakbij het lichaam van een dode burger met een witte zakdoek over het gezicht. Hij zag hoe een onbekende man zich over het dode lichaam boog en het in de door de chevràh kadiesjàh voorgeschreven houding strekte. Naast de onbekende man ontdekte hij plotseling zijn vader, die zich oprichtte, hem herkende en opeens met wilde gebaren begon te schreeuwen. Maar door het aanzwellende tumult van de helikopter die boven hun hoofden passeerde, waren zijn woorden nauwelijks te horen.

Rosario bereikte de legercombi enkele ogenblikken nadat Carlos zijn charge met de jeep had ingezet. Toen hij zag dat de sleutel niet in het contact zat, vertrok zijn mond van ergernis. Omzichtig liet hij zich op de grond zakken en kroop op handen en voeten naar Gazalah, die roerloos bij het achterwiel lag, met zijn gezicht naar de grond gekeerd. De tuniek van de Palestijnse guerrero was doordrenkt van bloed. Rosario dacht dat hij dood was, maar toen hij het lichaam omdraaide om de zakken te doorzoeken, jammerde de man iets onverstaanbaars. Rosario vond de sleutel en zat al achter het stuur voor hij besefte dat hij over de gewonde man zou moeten rijden als hij niet in het schootsveld van de joden wilde komen. Even overwoog hij uit te stappen en Gazalah te verleggen, maar hij besloot dat hij hem daarmee geen dienst zou bewijzen. Het zou Gazalahs lijden alleen maar rekken, de man balanceerde toch al op het randje van de dood. Rosario startte de dieselmotor en schakelde in de achteruit.

Met een dubbele explosie vloog de jeep van Carlos in de lucht.

Rosario staarde als versteend naar het apocalyptische beeld van de twee lichamen die door vlammen werden omgeven. Hij had met Carlos honger en kou geleden in de Sierra Maestra, en bij de opmars naar Havana onder leiding van Fidel Castro was Carlos nooit ver van zijn zijde geweken. Carlos was de enige die hij ooit zijn compañero had genoemd.

Rosario kwam langzaam weer tot zichzelf. De man die de jeep had opgeblazen, had er zelf het leven bij ingeschoten en de twee andere joden stonden naast de dode, half afgewend, terwijl ze wiegden met het bovenlichaam en een gebed neurieden. Een van de mannen bracht een inscheuring aan in de revers van zijn jasje en hoewel Rosario geen Jiddisch verstond, begreep hij de zin van de woorden die de man sprak: God heeft gegeven, God heeft genomen.

De belijdenis ontketende in hem een woede zoals hij die nooit eerder had ervaren en die de balans tussen inwendige en uitwendige prikkels van zijn zintuigen verstoorde. Hij hoorde geen rennende voeten, net zomin als hij de aanstormende auto hoorde of de helikopter, die met donderend geraas dichterbij kwam. Alle haat die hij in zijn leven had opgekropt, richtte zich tegen de blonde jood met het uitdunnende haar, van wie hij instinctief wist dat hij er de oorzaak van was dat vandaag alles uit de hand liep.

Hij pakte het machinepistool van Gazalah, dat op het dashboard lag, en stapte uit. De rouwende mannen vormden een volmaakt doelwit, ze konden nergens heen. Hij wilde ze niet neermaaien met automatisch vuur, maar afmaken, schot voor schot. Eerst de blonde jood. Rosario was een goed schutter en hij richtte op de maagstreek, vlak onder het hart. Van die afstand kon hij niet missen.

Juist op het moment dat zijn vinger de trekker overhaalde, draaide de jood zich om en schreeuwde met schorre stem iets dat als een waarschuwing klonk. Daardoor raakte Rosario hem laag, in het dijbeen; de jood wankelde maar bleef overeind. Rosario brieste van woede, maar dwong zich tot kalmte. Hij legde opnieuw aan en drukte af.

Samuel Hofman zag tot zijn ontsteltenis dat Simon kwam aanlopen en besefte het gevaar dat zijn zoon liep. Hij richtte zich in zijn volle lengte op en schreeuwde naar Simon dat hij dekking moest zoeken, want dat er zich nog terroristen in de omgeving ophielden. Simon bleef verbijsterd staan. Op zijn gezicht was een mengeling van opluchting en bezorgdheid te lezen. Iets moest zijn aandacht getrokken hebben, want opeens keek hij om. Sam volgde zijn blik en zag hoe Sharon kwam aanstuiven.

De kogel raakte hem aan de binnenkant van zijn dij met een kracht alsof hem de benen van onder zijn lijf werden geschopt. Sam kromp in elkaar, maar richtte zich onmiddellijk weer op. Hij had slechts een vaag idee waar het schot vandaan kwam, maar hij twijfelde er geen seconde aan dat als hij zou neergaan, eerst Simon en na hem Sharon aan de beurt zouden komen. Zijn rechterhand klauwde zich om zijn been; er stroomde nauwelijks bloed uit de wond, maar de pijn joeg kloppend door zijn onderlichaam. Hij zette zich in beweging in de richting van Simon, een onvast sukkelgangetje dat overging in een draf met stramme benen, terwijl hij telkens dezelfde woorden herhaalde: ‘ Ga liggen! Ga liggen! Ga liggen!’

Ze hoorden hem niet. Misschien kwam dat door de helikopter of misschien had zijn stem geen kracht meer. Het enige wat hij nog kon doen, was met zijn lichaam een scherm vormen tegen de kogels van de terroristen.

Hij zag dat Sharon Simon had bereikt en bleef uitgeput staan. De pijn was nu overal, alsof de huid van zijn lichaam met een bijtend zuur werd bewerkt. Ondanks alles vormde zich om zijn gebarsten lippen een glimlach, terwijl hij naar zijn vrouw en zijn zoon keek.

Simon bleef hijgend staan, niet in staat de omvang van de ramp te vatten. Hij voelde enkel opluchting toen hij zag dat zijn vader ongedeerd was. Achter zich hoorde hij het klepperen van voetzolen op de kasseiweg en het geluid van een auto die snel naderbij kwam. Hij draaide zich om. Sharon kwam met haar schoenen in de hand en haar tas onder haar arm geklemd aanlopen.

‘Het is oké, maman. Vader mankeert niets.’

Sharon lachte door haar tranen heen. Ze nam Simon in haar armen en kuste hem en woelde met een hand door zijn haren. Ze liet hem los en liep naar Sam, die nu ook hun kant uit kwam, lichtjes wankelend en met overslaande stem roepend dat ze moesten gaan liggen.

Achter Simon kwam de auto met slippende banden tot stilstand. Simon keek weer om. Het was een zwarte Mercedes, vermoedelijk versterking van de Aliyah Beth. Achter de stoffige voorruit zag hij twee witte vlekken, waarvan hij wist dat het gezichten waren. Net een wildwestfilm, dacht Simon grimmig: de cavalerie arriveert altijd als het gevaar geweken is. Hij keek opnieuw voor zich. Zijn vader, die eerst nog ongedeerd had geleken, liep nu met ongecoördineerde bewegingen, alsof hij moeite had de ene voet voor de andere te zetten.

Sharon sloeg haar armen om Sams hals. Simon wilde op zijn beurt naar zijn vader lopen, toen hij achter zich een stem hoorde die hem vaag bekend voorkwam, vermoedelijk die van een agent van de Aliyah Beth. Hij bleef staan.

Het machinepistool blokkeerde met een nauwelijks hoorbare klik. Rosario trok uit alle macht aan de grendel, die maar niet wilde meegeven. Woedend gooide hij het wapen naar het hoofd van Gazalah die er voor dood bij lag. ‘Vervloekte Palestijn! Te lui om je wapen te smeren!’

Hij zag dat de jood zich uit de voeten probeerde te maken in de richting van de poort. Rosario trok zijn Luger uit de holster en laadde het wapen. Hij had achttien patronen in het magazijn en hij zou ervoor zorgen dat met iedere kogel iemand het loodje legde. Eerst de blonde jood, daarna alle anderen die uit de brand hadden weten te ontsnappen. Zonder een ogenblik te aarzelen verliet hij de beschutting van de legercombi.

De jood werd tegengehouden door een jongere vrouw die God weet waar vandaan kwam. Met grote passen ging hij eropaf. Op vijftien meter afstand bleef hij staan. De jood en de vrouw omarmden elkaar. Rosario zakte licht door zijn knieën en bracht de Luger omhoog, de kolf met beide vuisten omklemmend.

Als hij erin slaagde deze éne jood te doden, zou de wereld, zijn wereld, er voortaan anders uitzien. Onwillekeurig ontsnapte een triomfkreet aan zijn keel, vlak vóór hij de trekker overhaalde.

Op Fariman had haoma meestal een averechtse uitwerking. Hij voelde zich niet onoverwinnelijk, eerder prikkelbaar, zoals een leraar voor een klas met lastige leerlingen, wiens geduld ten einde is. Van achter de Mercedes overzag hij de chaos. Hij had zijn broer gewaarschuwd dat het hele gebeuren op een fiasco zou uitlopen. Buiten zijn eigen territorium was Kzan geen knip voor de neus waard.

Farimans ogen focusten zich op het tafereel van Sharon en Simon. Als het niet met overreding kon, dan maar met geweld. ‘Kzan, breng hen hier! Allebei!’

‘Allebei?’

De aderen in Farimans nek klopten vervaarlijk. Hij kon Kzan elk ogenblik een klap geven. ‘Ben je doof?’

Voor Kzan kon reageren, liep Sharon van Simon weg.

‘Wacht!’

Het beeld van Sharon in de armen van Sam deed hem zijn zelfbeheersing nog meer verliezen. Zijn ogen werden gitzwart van woede.

Kzan stootte hem aan. ‘Meneer Fariman. Bij de bestelwagen. Dat is Rosario, de commandant. Hij…’

Fariman had ook gezien wat de Cubaan van plan was. ‘Schiet hem dood!’ beet hij Kzan toe.

‘Dat kan ik niet. De man en de vrouw staan in de weg.’

Fariman sloeg Kzan met de loop van zijn Luger hard op zijn schouderspier. ‘Kan me niet schelen! Schiet!’ tierde hij. ‘Shoot the bastard! Kill him! Now!’

De Oostenrijkse bodyguard, die geen Farsi maar wel Engels verstond, haalde rustig en weloverwogen de trekker over.

Iets raakte Simon in de rug, net onder zijn schouderblad. Hij voelde geen pijn, alleen een heftige tinteling in vingers en tenen. Hij wilde omkijken, maar een verdovend gevoel spreidde zich bliksemsnel door heel zijn lichaam en iets legde de communicatie tussen zijn hersenen en zijn perifere zenuwstelsel lam. Hij vocht om overeind te blijven, zoals een bokser na de fatale knock-down, maar zijn benen vouwden zich dubbel en hij zeeg neer tot hij als een boeddhistische leerling op zijn hielen zat.

Achter hem, bij de Mercedes, tierde de man met de stem die hij dacht te kennen als een bezetene, maar de zin van de woorden drong niet tot hem door.

Vóór hem, voorbij zijn vader en zijn moeder, zag hij hoe een man in het uniform van Fallschirmjäger kwam aanlopen, met beide vuisten een pistool omklemmend, en hij zag de korte steekvlam uit de loop van het wapen komen.

Toen hoorde hij achter zich een korte, droge knal, onmiddellijk gevolgd door een tweede. Hij zag de hoofden van Sharon en van Sam schokken toen de kogels doel troffen. In hun omarming bleven ze nog enkele seconden overeind staan, tot ze door een tweede salvo werden geraakt. Zonder elkaar los te laten vielen ze op de grond, Sam boven op Sharon, alsof hij haar tot in de dood wilde beschermen.

De rouwende man draaide zich met een ruk om. Hij had een klein, plomp uitziend machinepistool in de hand. Hij vuurde twee keer. Simon hoorde de kogels inslaan in de auto achter hem. Toen ketste het wapen. De man gooide het met een boos gebaar van zich af en kroop weg achter het lichaam van de dode.

De inwerking van het gebeuren op Simons narcotische toestand was zo sterk dat hij in slowmotion het hoofd wegdraaide. De auto stond nog op dezelfde plaats, maar de gezichten achter de voorruit waren weg. De schutters, ze waren op zijn minst met twee, stonden achter de auto en gebruikten het dak als steun voor hun wapen. Een grijze waas, afkomstig van de verbranding van kruit, belette hem de gezichten te onderscheiden.

Een van de schutters kwam achter de auto vandaan en wuifde met zijn geweer naar iets boven zijn hoofd, dat een oorverdovend lawaai maakte en wolken van stof opwierp.

Opeens mengde zich het geratel van een mitrailleur met het kabaal in de lucht en de schutter kromp ineen onder een reeks kogelinslagen.

Simons gezichtsvermogen verminderde snel, de auto en de mannen erachter verdwenen in een ondoorzichtige sluier. Hij wist dat hij stervende was. Hij probeerde te bidden. Hij herinnerde zich slechts een paar woorden van het Adon Olam: In Uw hand geef ik mijn geest, mijn God, wanneer ik slapen ga en weer ontwake.

Maar in de laatste nanoseconde voor hij het bewustzijn volledig verloor, wist hij dat hij, als er een God was, zou terugkeren naar de aarde. Desnoods in een andere gestalte, maar hij zou terugkeren om de moordenaar van zijn moeder en zijn vader rekenschap te vragen.