Zestien

WENEN (OOSTENRIJK), 22 MEI 1967

Sharon leunde over de balustrade van de damesgalerij om een beter uitzicht te hebben. Beneden in de synagoge, onder het licht van de drie kroonluchters, stond Simon met zijn rug naar haar toe voor de Heilige Ark, gehuld in een gebedsmantel met kwasten. Hij schoof het geborduurde gordijn opzij, opende de deuren van de kast en pakte omzichtig de thorarol met beide handen vast. Haar zoon was dertien en werd Bar Mitsva.

Simon draaide zich om en toonde de thorarol aan de gelovigen. De Baal-koré, die in de Weense Seiten Statten-synagoge tevens voorzanger was, kwam rechts van hem staan en Sam stelde zich links van Simon op.

De zang en de woorden van de koré drongen nauwelijks tot Sharon door.

Sam had weer die blik in zijn ogen die hij altijd had als hij bang was dat er op het laatste ogenblik iets mis zou kunnen gaan. Zoals op de dag dat hij haar vroeg of ze zijn vrouw wilde worden.

Ze stond boven op de metalen trap van het Franse vrachtvliegtuig dat hen illegaal van Iran naar Israël had gebracht, toen hij de vraag stelde, maar hij had het verkeerde moment gekozen. Haar tranen terugdringend liep ze achter de anderen aan de trap af. Beneden, op de zonovergoten tarmac omarmden ze elkaar allemaal: haar zusters, haar broer, de Salamons, Sam.

Sam stelde de vraag opnieuw, maar ze legde hem met een vinger op zijn lippen het zwijgen op. Haar hoofd stond niet naar gedachten aan vrijen of trouwen, de treurweek om de dood van haar vader was pas een dag voorbij en de verschrikking van Pa Nesar lag nog te vers in haar geheugen. Het was zelfs nog te vroeg om te weten of ze zwanger was. Nadat ze zich bij de anderen op het onderduikadres in Qazvin had gevoegd, had ze Sam en Mitra stukje bij beetje alles verteld wat er in het klooster was gebeurd: de gewonde piloot, de operatie die ze in primitieve omstandigheden had uitgevoerd, de gedrogeerde Darius Razdi en het sighacontract dat hij haar had opgedrongen. Maar ze had het doen voorkomen alsof de piloot haar op het laatste ogenblik had weten te redden.

Ze wilde geen relatie beginnen die gebaseerd was op een leugen en ze was niet sterk genoeg om met de waarheid voor de dag te komen. Tijdens de rit van de luchthaven naar het opvangcentrum in Herzlia vermeed ze angstvallig ieder contact met Sam.

Maar die nacht hoorde ze haar vader opnieuw zeggen: jammer, ik had hem graag de choeppàh boven het hoofd gehouden.

Ze twijfelde er niet aan dat ze van Sam zou kunnen houden. Hij zou een goede vader voor haar kind zijn. Door met hem te trouwen zou ze een laatste wens van haar vader vervullen.

De volgende dag vertelde ze hem alles. Ze vroeg hem een paar weken geduld te hebben, tot ze zeker wist dat ze niet in verwachting was. Zijn antwoord was tekenend voor hem. ‘We trouwen vandaag nog,’ zei hij. ‘Nog voor je ongesteld wordt. Dan weten we met zekerheid dat het kind van mij is.’ Zijn toon sloot iedere andere mogelijkheid uit.

Ze waren getrouwd en iedere dag was ze meer van Sam gaan houden. Op 22 mei 1954 werd Simon junior geboren. Ervan uitgaande dat een normale zwangerschap veertig weken duurt, was dat vier dagen te vroeg voor Sam en vijf dagen te laat voor Razdi. Simon junior was een mooie, gezonde baby, die haar angst dat ze in hem haar verkrachter zou zien, van het eerste ogenblik af de kop indrukte. Hij had de kin en de neus van haar vader en later, bij het opgroeien, bleek hij genoeg karaktertrekken van Sam te hebben om te kunnen geloven dat die de verwekker was geweest. Alleen zijn ogen hadden ongeveer dezelfde kleur als die van Razdi, maar ook Sam had ogen die lichter van kleur waren dan in haar familie meestal voorkwam.

Geflankeerd door Sam en door de koré droeg Simon de thorarol, omwikkeld met een mantel van zijden keper en goudbrokaat, naar de biema, een podium in het midden van de gebedsplaats. Hij legde ze op de tafel en verwijderde de wetsrolmantel. Daarna begaf hij zich samen met Sam naar zijn plaats op de banken.

Terwijl ze plechtig voortschreden, wierp Sam een vlugge blik omhoog en glimlachte hij zijn vrouw geruststellend toe. Sharon glimlachte terug, maar zodra Sam zijn blik had afgewend, zocht ze methodisch de gebedsruimte af naar tekenen van gevaar. Ze zag alleen ruggen van biddende joden. Ze boog het hoofd en staarde naar haar handen.

Sharon was het met Sam niet eens geweest toen die had beslist dat de plechtigheid in de synagoge zou plaatsvinden. Het meningsverschil had met godsdienst niets te maken. Ze waren geen van beiden traditionalistische joden en het feit dat Simon vandaag meerderjarig werd en als volwassen jood meegerekend werd bij het quorum van tien mannen dat nodig is om een gebedsgemeenschap te vormen, betekende nog niet dat hij voortaan iedere weekdag de tefillin zou aansnoeren om een ochtendgebed te bidden. Bar Mitsva was voor Sharon – en ook wel voor Sam – eerder een sociale aangelegenheid, die evengoed in de Bet Midrasj, het kleinere gebedshuis in het doorgangskamp van Schönau an der Donau, voltrokken had kunnen worden. Maar Sam wilde hun gezinsleven niet door angst laten regeren. Hij weigerde de meerderjarigheid van zijn zoon te vieren achter een omheining van prikkeldraad en met gewapende soldaten bij de poort. Misschien had Sam niet helemaal ongelijk.

Simon werd voor de thora geroepen om zijn parasjah uit de Heilige Wetsrol voor te dragen. De koré naast hem wees woord voor woord aan met een sierlijk bewerkt zilveren staafje, dat uitliep in een handje met gestrekte wijsvinger. Sharon begreep niet ieder woord van de Hebreeuwse tekst, maar ze genoot van de klank van Simons stem. Die was krachtig en helder, maar vooral oprecht.

Voor de duizendste keer sinds zijn geboorte tastte ze met haar ogen zijn gezicht af. Nee, als Simon op iemand leek, was het op haar vader, Simon Stern. Op niemand anders.

‘Gezegend Hij die mij bevrijd heeft van de verantwoordelijkheid voor het gedrag van mijn zoon Simon.’

Sam sprak voor God en de gebedsgemeenschap de traditionele woorden van dank uit, omdat hij niet langer moest instaan voor de eventuele slechte daden van zijn zoon.

Stel je voor: Simon slechte daden!

Sharon zuchtte.

Ze kon zich nauwelijks voorstellen dat Simon vanaf vandaag onafhankelijk van haar beslissingen zou nemen.

Simon zong de Haftarah, een passage uit een boek van de profeten. Sharon pinkte een traan weg.

Voortaan kon Simon zelf beoordelen wat goed voor hem was en wat niet. Ook wat zijn veiligheid betrof. Tot nu toe had hij nooit het internaat of hun woning binnen de omheining van het kamp mogen verlaten zonder door een veiligheidsagent vergezeld te worden.

Het was de beurt aan de gastzanger, een Russische chazan, die dankzij Sam Rusland had kunnen verlaten en tijdelijk in het doorgangskamp verbleef. Hij had een bijzonder mooie stem en was goed vertrouwd met de ritus en de melodie van het gebed.

Sharons gedachten dwaalden weer af.

Sam werkte nog altijd voor de Aliyah Beth. Nu hielp hij vooral joden uit Rusland bij hun emigratie naar Israël. Daartoe had hij in Schönau an der Donau, dat op korte afstand van de Tsjecho-Slowaakse grens lag, een doorgangskamp ingericht vanwaaruit hij de operaties leidde. Natuurlijk was met dit werk niet hetzelfde gevaar gemoeid als destijds met hun vlucht uit Irak, maar dat wilde nog niet zeggen dat Sams inspanningen in Arabische kringen werden gewaardeerd.

De chazan zong het Sjemàh Jisraël.

Ze had met Simon in Israël moeten blijven, zoveel was zeker. Wenen was een berucht broeinest voor spionage en een geliefde doorgangssluis voor Palestijnse extremisten en andere terroristen. Al sinds een paar dagen kon ze het gevoel niet van zich afzetten dat ze werden bespied. Eergisteren, toen ze op het bordes van het gerechtshof onverwacht omkeek, had ze gezien hoe ze door iemand vanuit een auto met een telelens werd gefotografeerd. Toen ze het Sam vertelde, probeerde die er een grappige draai aan te geven: in Wenen loop je meer mensen met een fototoestel tegen het lijf dan Chinezen met eetstokjes in de restaurants van Peking.

Maar dat gaat niet op voor de man met het pokdalige gezicht, Sam, had ze gedacht.

Ze had hem in een flits gezien, achter de beregende ruit van een voorbijrijdende auto, toen ze met een auto van de Aliyah Beth Simon van school ging halen.

De waarneming was zo kortstondig geweest dat ze even had gedacht dat het gezichtsbedrog was.

Maar dat had ze destijds in Parijs ook gedacht.

Ze woonden allemaal samen in een eenvoudig huisje aan de buitenrand van Herzlia: Sharon, Sam, Mitra, de tweeling Nathan en Nanne, en Simon junior. Door zijn werk voor de Aliyah Beth bracht Sam soms maanden na elkaar in het buitenland door. In het begin viel zijn afwezigheid Sharon niet zo zwaar. Ze had haar handen vol aan Nathan en Nanne, die nog school liepen, en aan de baby. Van Mitra, die uit werken ging, kreeg ze alleen 's avonds wat hulp. Toen ze twee jaar in Israël waren, kwam er verandering in hun leventje. Nathan en Nanne werden allebei opgeroepen voor militaire dienst en korte tijd later trouwde Mitra met een pas afgestudeerde tandarts, die in Haifa de praktijk van zijn vader overnam. Sharon bleef alleen achter met Simon.

De Aliyah Beth opereerde meer en meer vanuit Frankrijk. Sam stelde voor dat Sharon zich met Simon in Parijs zou vestigen, zodat ze meer samen zouden zijn, maar Sharon weigerde. Ze wilde dat de tweeling een thuis had als ze met verlof kwamen, en ze wilde geen grenzen tussen haar en Mitra. In de perioden dat Sam afwezig was, verdeelde ze haar tijd tussen de opvoeding van Simon en een parttimebaan in het stadsziekenhuis van Kfar Saba.

Eind 1961 kwam aan die betrekkelijk rustige periode abrupt een einde door het schokkende bericht dat Nathan tijdens een represailleactie op de Golanhoogte gesneuveld was. Sharon had het bijzonder moeilijk met de verwerking van dit verlies, en toen een jaar later Nanne in een kibboets aan het Meer van Galilea bij een Syrische artilleriebeschieting om het leven kwam, veranderde haar neerslachtigheid in een echte depressie.

Sam kwam naar huis, maar slaagde er niet in haar uit de put te halen. Terroristische aanslagen in Israël en de toenemende oorlogsdreiging met de Arabische buurlanden lieten haar het leven niet meteen zonniger inzien. Ten slotte slaagde Sam erin haar ervan te overtuigen dat verandering van omgeving de enige oplossing was. Ze ging mee naar Parijs.

In Frankrijk was Sam voor de buitenwereld directeur van Komintar, een stichting die ten doel had de economische en culturele betrekkingen tussen Frankrijk en de Oost-Europese landen te bevorderen. In werkelijkheid was de vereniging een achterpoortje van de Aliyah Beth om joden van achter het IJzeren Gordijn vandaan te kunnen halen. Sharon woonde met Sam en Simon in een flat op de bovenste verdieping van de Résidence de Saint-Cloud, met een terras met wintertuin dat uitkeek op de Seine. Soms nam Sam haar 's avonds mee naar een toneelvoorstelling of naar een film, terwijl ze Simon onder de hoede van een agent van de Aliyah Beth achterlieten. Op zondag bezochten ze met hun drieën een museum en daarna reden ze meestal naar een koosjer restaurantje van een Nederlandse jood in de wijk van de Hallen.

Voor het eerst in haar leven proefde Sharon iets dat met geluk vergelijkbaar was.

Toch bleven ze op hun hoede. De toenemende immigratie van joden naar Israël werd door de Arabische landen met lede ogen aangezien. Ze leefden onder de naam Batavier, ze hadden Nederlandse paspoorten, in de brievenbus zaten af en toe ansichtkaarten uit Amsterdam van zogezegde familieleden en vanuit haar woning telefoneerde ze nooit met Mitra. Als Sam van kantoor naar huis kwam, volgde hij een ingewikkelde route om te voorkomen dat hij werd gevolgd.

Stilaan verdween het gevoel dat ze in het geheim op hun tenen moesten leven.

De man met het pokdalige gezicht kocht het beeldje waar ze verliefd op was: een centaur en een jong meisje in een sensuele omhelzing. Hij betaalde met een cheque en met een gelukzalige grijns op zijn gezicht bevestigde de kunstenaar een rood plakkertje op de voet van het beeldje. De koper stak zijn portefeuille weg en mengde zich onder de andere bezoekers van de tentoonstelling. Ze keek hem na en vroeg zich af waar ze hem al eerder had gezien.

Toen zag ze de portefeuille op de grond liggen. Simon zag hem ook en raapte hem op. De man was onder de vele bezoekers verdwenen. Voor Sharon hem had kunnen tegenhouden, baande Simon zich met de portefeuille in de hand al een weg door de menigte, op zoek naar de man. Even later kwamen ze samen naar haar.

Dit is maman,’ zei Simon, met de bezitterstrots van een negenjarige.

De man lachte. ‘Ik wilde hem zijn vindersloon betalen, maar hij wil het niet aannemen.

Dat is maar goed ook,’ zei Sharon. Ze trok Simon naar zich toe en streek met een liefkozend gebaar zijn haar glad.

Ik begrijp u.’ De man gaf haar een kaartje. ‘Ik ben Boaz Kaplan, kapitein Kaplan van de C.A.P.

Wat is de C.A.P.?’ vroeg Simon.

Compagnie Aérienne de Paris. Toeristische vluchten boven Parijs en de Franse Alpen. We hebben twee Cessna's 337.

Skymasters?’ vroeg Simon vol ontzag.

Jazeker. Interesseer jij je voor vliegtuigen?

Zeg dat wel,’ glimlachte Sharon. ‘Aan het geluid alleen al weet hij meestal welk type toestel overvliegt.

‘Is dat zo?’ Kapitein Kaplan glimlachte waarderend. ‘Misschien weet ik dan toch een beloning die hij niet zal weigeren. Wat dacht je van een vlucht boven de Mont Blanc, jongeman? Gratis voor niks. En op de koop toe mag je in de vliegstoel naast mij zitten.

Waw, maman! Ja!

U bent vanzelfsprekend ook uitgenodigd, mevrouw.

Ik weet het niet.’ Sharon bestudeerde het kaartje. ‘Boaz Kaplan, is dat niet, eh…

Een Frans-joodse naam, mevrouw. Ik hoop dat dat geen bezwaar is.

Helemaal niet. Integendeel.’ Ze aarzelde. ‘Heb ik u al niet eens eerder gezien?

Misschien bij de vernissage?’ opperde Kaplan. ‘Toen had ik al zin om het beeldje te kopen.

Ze schudde het hoofd. ‘Nee. Ik kom hier vandaag voor het eerst.

Hij wees naar het kaartje. ‘U belt maar als u zin hebt om mee te vliegen. Uw zoon zal er plezier aan beleven.

Ze stak het kaartje in haar tas. ‘Ik zal er met mijn man over spreken.

Toe, maman. Zeg ja! Asjebliiieft!

U mag uw man gerust meebrengen, mevrouw. In de Skymaster zijn zes stoelen.

Simon danste van opwinding. ‘Doen, maman! Doen!

Ze kon gewoonweg niet weigeren. Tien minuten later hadden ze een afspraak gemaakt, de volgende zaterdag op Orly. Sam zou meekomen.

Aan het kuchen en schuifelen van voeten hoorde ze dat de plechtigheid haar einde naderde. Een van de mannen beneden keek om en probeerde haar blik te vangen. Ze kon maar een deel van zijn gezicht zien, maar aan het halve brilletje met gouden montuur herkende ze doctor Brotman, de directeur van het Internationales Kolleg Wien, waar Simon school liep. Ze wendde haar ogen af. Dat was nou net de reden waarom ze niet had gewild dat de plechtigheid in de synagoge plaatsvond. Straks kende iedereen de school waar Simon naartoe ging.

De chazan zong.

Die vrijdag werd Sam onverwacht naar Londen geroepen omdat een eerdere regeling over een legale emigratie van joden uit Rusland opeens op de helling was komen te staan. Sharon wilde de afspraak met Kaplan afzeggen, maar Simon bleef soebatten tot ze hem zijn zin gaf. De volgende morgen stonden ze al vroeg klaar om te vertrekken, toen de telefoon begon te rinkelen. De veiligheidsprocedure was dat alleen mocht worden opgenomen als vooraf een afgesproken sein werd gegeven, maar om de een of andere onverklaarbare reden waren die ochtend de wetten van de logica voor haar van geen tel. Iets in haar onderbewustzijn dwong haar na de vijfde bel toch op te nemen. Een Engels accent imiterend, zei ze: ‘J'écoute.

Een man vroeg met vervormde stem: ‘Bent u Sharon?

Opeens kreeg ze het koud. De vraag was in het Perzisch gesteld.

Ik versta u niet,’ zei ze in het Frans. ‘U bent wellicht verkeerd verbonden. Goedendag.

Wacht even, niet neerleggen,’ zei de man, nog altijd in het Perzisch. ‘Het gaat om de veiligheid van uw zoon.

Ze bleef staan, als versteend.

U mag in geen geval naar Orly gaan,’ zei de man. ‘Het is een valstrik. Kapitein Kaplan is niet de man voor wie hij zich uitgeeft.

Ze vergat dat ze niet werd verondersteld Perzisch te kennen. ‘Wie bent u?’ vroeg ze.

Een vriend. Iemand van de Iraanse ambassade die het goed met u meent.’ De man liet zijn stem dalen. ‘Een goede raad: blijf niet in Parijs. Ze weten alles over jullie. Wie jullie zijn. Waar jullie wonen. Het zou me niet verbazen als dit gesprek werd afgeluisterd.

Haar elleboog ging omhoog om de hoorn steviger tegen haar hoofd te drukken. ‘Wie zijn ze?’ schreeuwde ze. ‘Waarom?

Ze hoorde alleen nog de kiestoon.

Verbijsterd staarde ze naar de telefoonhoorn.

Simon kwam naast haar staan. ‘Wat is er, maman? Waarom kijk je zo raar?

Langzaam legde ze neer.

Ze bleef bewegingloos staan, koortsachtig overleggend. Sam was in Londen op dat ogenblik niet bereikbaar. Hij had zijn hotel verlaten en was onderweg naar de Russische ambassade. Ze wilde geen seconde langer in dit huis blijven, maar durfde de Aliyah Beth niet te bellen nu ze wist dat de telefoon werd afgeluisterd.

Toen kwam ze in beweging. Ze stopte haar paspoort en dat van haar zoon in haar tas, krabbelde een paar woorden voor Sam op de blocnote naast de telefoon en sleepte de verbouwereerde Simon mee naar buiten.

Vijf minuten later was ze met de auto onderweg naar Brussel. Ze kon nog net de El Al-vlucht naar Israël halen.

Het feestje ter ere van Simons Bar Mitsva werd in het Schutzhaus van de sjoel gehouden. Bij gebrek aan familieleden werden de dertien kaarsen aangestoken door de vrouwen van Sams medewerkers in de plaatselijke afdeling van de Aliyah Beth. Nadat iedereen een glas schuimwijn had gekregen en Sam een korte, humoristische speech had gehouden, was Simon aan de beurt.

Sharon wachtte gespannen af. Ze wist dat een talmoedische voordracht in het Hebreeuws geen kleinigheid was en dat Simon duizend keer liever een causerie over de specificaties van Russische of Amerikaanse supersonische gevechtsvliegtuigen zou houden dan over de wetgevende teksten van de Halacha. Hij begon aarzelend, maar toen hij na een paar minuten wat op dreef kwam, werd hij op een verborgen teken van Sam door gezang en gelach onderbroken. Simon zweeg beteuterd, maar zijn gezicht klaarde op toen het tot hem doordrong dat de gemeenschap hem de punten toekende zonder dat hij hoefde te scoren. Hij begon te lachen en zong vrolijk mee. Zijn opgewektheid sloeg op Sharon over.

‘Bab Metsia 58b,’ zei een stem achter haar. ‘Een mens in het openbaar beschamen is gelijk aan het vergieten van bloed.’

Met de glimlach nog op haar lippen keek Sharon om.

‘Zijn vrienden willen niet dat hij zich moet schamen, indien hij zich de van buiten geleerde toespraak niet meer zou herinneren,’ verklaarde doctor Brotman belerend.

Sharon knikte. ‘Een mooi gebruik, doctor Brotman.’

‘Dat is het zeker, Frau Hofman.’

Sharon had het gevoel dat de doctor niet naar het feestje was gekomen om uit de talmoed te citeren. ‘Wilde u mij spreken?’

Brotman koos een sigaar uit het kistje dat op het rooktafeltje stond. ‘Ja. We hebben een probleempje op school. Als u een van deze dagen tijd hebt…’

‘Nu? Zal ik Sam roepen?’

Hij hield de sigaar onder zijn neus en rook eraan. ‘Nee. Niet nodig. Een Bar Mitsva lijkt me niet het geschikte moment.’

Ze kreeg opeens weer dat opgejaagde gevoel van daarstraks. ‘Na afloop dan?’

‘Zo lang kan ik jammer genoeg niet blijven.’ Hij fronste zijn voorhoofd en legde de sigaar terug. ‘Zou u morgen op mijn kantoor kunnen komen? Om één uur?’

‘We vertrekken vanavond nog voor een week naar Israël. Is volgende week dinsdag ook goed? Sam zal er dan echter niet bij zijn.’

‘Dat geeft niet. Als u het maar niet vergeet. Het is een tikkeltje dringend.’ Hij keek verlangend naar de sigaren. ‘Nou, dan ga ik maar. Grüss Gott.’

Sharon opende haar mond om hem te vragen hoe iets maar ‘een tikkeltje‘ dringend kon zijn, toen doctor Brotman met zijn vingers knipte alsof hij wilde zeggen: ‘Dat is dan geregeld’ en naar de uitgang hobbelde, hier en daar een beetje verstrooid een hand schuddend en minzaam knikkend naar de andere gasten.

En opeens zat ze weer aan de rand van de afgrond boven het klooster van Pa Nesar en haar levenslijn was nog altijd een smalle weg die nergens vandaan kwam en nergens naartoe leidde.