HOOFDSTUK VIII
De Ghost Hills
Na een kort, oppervlakkig gesprek met Grijze Buffel, die voor zijn tent zijn lange pijp zat te roken, had de Nachthavik zich wat opgeknapt. Een oude vrouw had hem eten gebracht en toen had hij in zijn tent eens grondig gekeken hoe het er met hem uitzag.
Het viel alles bijeengenomen nog al mee!
Op zijn achterhoofd zat een buil en de plek voelde pijnlijk aan, maar zijn schedel had er verder niet veel mee geleden. Aan de zijkant van zijn lichaam zaten een paar diepblauwe plekken en bij iedere ademhaling voelde hij zijn gekneusde ribben. Jake Lomas, hij twijfelde er niet aan of die was het geweest, was niet zachtzinnig te werk gegaan!
Wel, met een paar dagen zou het allemaal wel weer in orde zijn!
Hij rolde een sigaret, ging languit op de dekens liggen en dacht na.
Het was hem nu wel vrij duidelijk hoe de kaarten gestoken waren.
De onenigheid en de moeilijkheden die tussen de Mescaleros en de Comanches waren ontstaan, waren het werk van kerels wier taak het was te zorgen, dat de Indianen in hun reservaten rustig en vreedzaam zouden kunnen leven. En het enige doel was de Mescaleros van een deel van het hen, door het Government toegewezen gebied te verdrijven, om er daarna voor te zorgen dat ze het zelf in handen zouden krijgen.
Een smerig stelletje, dacht hij grimmig.
Ze waren er zelfs niet voor teruggeschrikt, om er enkele moorden voor te plegen! De beide Indianen, die in de rivier gevonden waren en de Indiaan die zogenaamd bij de overval op de ranch van Tim Arden zou zijn gesneuveld.
Bovendien waren ze bereid een Indianenoorlog te ontketenen en daardoor een ingrijpen van de troepen nodig te maken, waarbij vermoedelijk ook de nodige slachtoffers zouden vallen!
Hij drukte zijn sigaret uit op de grond en staarde met half gesloten ogen naar de kleine opening, boven in de tent, die diende om de rook te laten ontsnappen.
De overval op de ranch van Tim Arden, de vorige avond, moest een nieuw bewijs zijn van de oorlogszuchtigheid van de Mescaleros. Hij was er vast van overtuigd, dat Majoor Davies van die overval al op de hoogte zou zijn gebracht! Door Jack Ballard of althans door zijn toedoen!
Hij overwoog wat Davies nu zou doen. Hij was tegenover hem nog al duidelijk geweest. Als er nog iets zou gebeuren, wat niet door de beugel kon, zou hij ingrijpen!
Als hij inderdaad geloof hechtte aan het verhaal dat krijgers van de Mescaleros opnieuw een aanval op de TX ranch hadden gedaan — zo zou het verhaal hem vermoedelijk worden overgebracht — dan was hij nu misschien al bezig om zijn cavaleristen uit te rusten voor een strafexpeditie tegen de Mescaleros... een expeditie, die, misschien na bloedige gevechten, zou eindigen met de verplaatsing van de stam naar een ander jachtgebied.
Dan zouden Ballard en zijn bende hun doel bereikt hebben, wat dat ook was!”
Het had hem niet verbaasd, dat in het stuk rotssteen, dat hij uit de Ghost Hills had meegenomen, edel metaal gevonden was. Zilver! Het ging die kerels erom het gebied van de Ghost Hills in handen te krijgen om het zilver dat daar blijkbaar te vinden was!
Of niet? Was dat voldoende reden om de Indianen uit een gedeelte van hun gebied te verdrijven?
De Ghost Hills was een terrein, dat aan de grens lag van het reservaat en dat door de Indianen niet betreden werd, omdat ze de geesten van hun daar begraven voorvaderen niet wilden storen.
Het betekende dat men daar ongestoord zijn gang zou kunnen gaan. Er zou geen haan naar kraaien! Het was niet nodig om de Indianen daarvoor te verjagen!
Aan de andere kant...
Hij zuchtte en wreef met zijn hand over zijn gezicht. Het begon warm te worden in de tent. En hoe langer hij redeneerde, hoe verwarder het allemaal werd. Hij betwijfelde of hij Majoor Davies voor zijn gedachten zou kunnen winnen. Daarvoor had hij eigenlijk te weinig bewijs!
En de tijd drong!
Er was maar één oplossing, besloot hij.
Hij zou naar de Ghost Hills rijden om daar de situatie op te nemen en als die was, zoals hij vermoedde, moest hij, koste wat kost, Davies bereiken en hem er toe brengen om zelf een onderzoek in te stellen! En wel voordat het tot een treffen met de Indianen kwam!
Hij zou de zoon van het opperhoofd meenemen. Die zou hem langs de kortste weg naar het keteldal in de heuvels kunnen brengen.
Grijze Buffel zat nog voor zijn tent en, op de vraag van de Nachthavik vertelde hij, dat Panaki al vroeg, met een andere krijger, op jacht was gegaan. Goed, dan maar alleen!
Hij liet het opperhoofd in het onzekere over het doel van zijn tocht, liep naar de corral en zadelde Blackie. Het zwarte paard was de laatste dagen behoorlijk in touw geweest, maar dat gold ook voor hemzelf dacht hij met een grimmig lachje, en het dier was sterk en kon nogal wat hebben. Hij gaf er in elk geval de voorkeur aan boven een van de Indiaanse pony’s.
Aanvankelijk de weg volgend die hij enkele dagen tevoren met Panaki gereden had, boog hij, na enkele mijlen, in oostelijke richting af, een breed pad volgend, dat zich door de heuvels slingerde.
Hij reed in gestrekte draf voor zover de gesteldheid van het terrein het toeliet, terwijl hij zijn ogen goed de kost gaf. Hij verwachtte geen direct gevaar, maar het kon geen kwaad om op zijn hoede te zijn.
Toen hij zijn zwarte paard stapvoets een vrij steile heuvelhelling liet bestijgen, hoorde hij plotseling de knal van een geweerschot!
Het geluid was vrij zwak maar onmiskenbaar en het kwam ergens rechts van hem vandaan.
Zou het Panaki zijn, die daar op jacht was? In dat geval zou hij toch nog van de diensten van de Indiaan gebruik kunnen maken!
Hij stuurde Blackie naar rechts en reed, zo snel mogelijk, tussen bomen en struiken door in de richting vanwaar het schot had geklonken. Hij overwoog om zelf enkele pistoolschoten af te vuren om de aandacht van de Indiaan te trekken maar besloot dat toch maar achterwege te laten! Voor het geval het niet Panaki mocht zijn...!
Van een lage heuvelkam af kreeg hij een uitzicht naar beneden en daar zag hij het lichaam van een Indiaan liggen. De man lag voorover op de grond. Zijn paard stond enkele meters van hem vandaan, onbeweeglijk, het hoofd naar beneden.
De Nachthavik voelde zijn maag samenkrimpen en met een lichte hielbeweging zette hij zijn rijdier tot spoed aan.
Voor het paard tot stilstand was gekomen, was de Nachthavik al uit het zadel en knielde hij neer bij de Indiaan.
Het was niet de zoon van het opperhoofd, bemerkte hij tot zijn opluchting, toen hij het slappe lichaam voorzichtig omdraaide. Het was een jonge Mescalero-krijger, die daar bewusteloos lag, met een hevig bloedende hoofdwond, waar de geweerkogel was afgeschampt.
Hij onderzocht de wond en kwam tot de conclusie, dat de Indiaan er nog vrij goed was afgekomen. Er liep een bloedende voor over de schedel, even boven de slaap, maar de kogel had, voor zover hij op het eerste oog kon beoordelen, geen groot onheil aangericht. Een centimeter meer naar rechts, dacht hij, en het zou voor de man het einde zijn geweest!
Hij stond een ogenblik in beraad. Teruggaan betekende een tijdverlies dat fataal zou kunnen zijn! Maar de man was er zo ernstig aan toe, dat hij hem hier niet onbeschermd kon achterlaten!
De keus was niet moeilijk! Hij moest de gekwetste terugbrengen naar het kamp en dan maar proberen het tijdverlies op een of andere manier in te halen! Ook al zou hij daarbij de nodige risico’s moeten nemen.
Hij legde haastig een verband om het bloeden zoveel mogelijk te stelpen en het kostte hem daarna enige pijnlijke momenten, eer hij het lichaam van de bewusteloze krijger voor zich in het zadel had.
Het paard van de Indiaan volgde gedwee toen de Nachthavik langzaam met zijn last de weg terugreed...
Zijn terugkeer in het kamp verwekte de nodige consternatie. Onmiddellijk zag hij zich omringd door een aantal krijgers en squaws die opgewonden, in hun eigen taal, commentaar gaven. Behulpzame handen hielpen de gewonde uit het zadel en legden hem op de grond. De Nachthavik steeg moeizaam af en schoof zijn hoed naar zijn achterhoofd. Hij zweette als een paard.
Grijze Buffel kwam, zijn waardigheid vergetend, aangesneld en, nadat hij een blik op de gewonde had geworpen, wendde hij zich met een bezorgd gezicht tot de Nachthavik.
„Where’s Panaki?” vroeg hij op heftige toon.
De Nachthavik keek hem een ogenblik verwonderd aan. Toen ging hem plotseling een licht op.
„Dit...” Hij wees met een hulpeloos gebaar naar de gekwetste Indiaan.
„Dit metgezel van Panaki!” beduidde Grijze Buffel met opgewonden bewegingen. „Where is my son!”
De Nachthavik schudde vermoeid het hoofd.
„Ik heb hem niet gezien,” verklaarde hij. „Ik hoorde een schot en toen ik op onderzoek uitging, vond ik hem... Je zoon Panaki was er niet!”
Het opperhoofd staarde voor zich uit. Zijn gerimpelde roodbruine gezicht, omkranst met de grijze manen, stond somber. De Nachthavik kon de gedachten, die door zijn hoofd gingen, bijna raden.
Toen richtte hij zijn donkere ogen op de Nachthavik.
„Eén schot?” vroeg hij.
„Maar één!” verzekerde de Nachthavik ernstig.
Grijze Buffel richtte zich op in zijn volle lengte.
„Dan Panaki in handen van Comanches!” concludeerde hij. „Grote Vos, uit op wraak!” Zijn mond vertrok tot een strakke lijn en zijn gezicht stond plotseling hard en onbewogen.
„We fight honden van Comanches en zullen Panaki, zoon van opperhoofd, bevrijden!” verklaarde hij. „Now!!”
Toen begon Grijze Buffel in korte, heftige woorden, die voor de Nachthavik niet veel meer waren dan klanken, de om hen heen staande krijgers toe te spreken. Een oproep tot de strijd. Oorlog tegen de honden van Comanches, die Panaki hadden ontvoerd en hem ongetwijfeld ter dood zouden brengen! Dat moest worden voorkomen en anders zou zijn dood bloedig moeten worden gewroken!
Dat, dacht de Nachthavik, was de inhoud van de woorden van Grijze Buffel en uit de opgewonden reacties van de omstanders was duidelijk dat de woorden weerklank vonden.
Maar het was helemaal mis!
Hij was er zeker van dat de ontvoering van Panaki niet het werk was geweest van Comanches maar dat Jake Lomas en zijn bende de schuldigen waren! De ontvoering van Panaki moest leiden tot een Indianenoorlog, waarin de Mescaleros, door het ingrijpen van de troepen, het onderspit zouden delven... Dat was de hele opzet!
Die strijd moest kost wat kost voorkomen worden! Maar hoe?
Hij hoorde de opzwepende klanken waarmee Grijze Buffel in steeds feller en heftiger bewoordingen, zijn stamleden opriep tot de strijd. Hij zag de uitwerking van de toespraak op de gezichten van de krijgers... gezichten waarop de haat zich begon af te tekenen.
Buiten de kring begon een van de krijgers plotseling op een trom te slaan... bij het zachte, doffe, dreunende ritme begonnen enige krijgers schreeuwend en zingend te dansen...
Het kon niet! Dit was wat hij had moeten voorkomen!
De Nachthavik haalde diep adem en hij had het gevoel of hij uit elkaar zou ploffen.
Het moest ophouden!
Met een ruk keerde hij zich naar de Grijze Buffel en schreeuwde, boven alles uit: „Stop it!”
De trom viel stil en een ogenblik leek ieder de adem in te houden.
Het opperhoofd keek hem aan met een blik alsof hij hem wilde verscheuren en de Nachthavik had een gevoel alsof hij tegenover zijn grootste vijand stond.
„Het opperhoofd moet luisteren...” begon hij, maar Grijze Buffel schudde woest het hoofd.
„White Man heeft niets meer te zeggen!” snauwde hij. „Zijn raad no good! Hij...”
Hij zweeg en staarde onbeweeglijk naar de zware Colt die in de hand van de Nachthavik verschenen was.
Toen richtten zijn donkere ogen zich op de grijze, doordringende ogen in het strakke, maskerachtige gezicht van de Nachthavik en in zijn blik lag iets van ongeloof en verwondering.
„Grijze Buffel zal luisteren of hij zal sterven... hier en nu... en de stam van de Mescaleros zal verstrooid worden naar alle windstreken! Er zal geen oorlog zijn tussen de Mescaleros en de Comanches... Zij hebben geen schuld aan de verdwijning van Panaki!”
De Nachthavik sprak kort en afgemeten en zijn ogen hielden die van het opperhoofd vast in een felle, doordringende blik.
Grijze Buffel was de eerste die zijn ogen neersloeg en zijn gezicht zag er plotseling oud en vermoeid uit.
„Hoe weet Nachthavik...” begon hij, maar de Nachthavik viel hem snel in de rede.
„Ik weet ’t!” verzekerde hij met overtuigende stem. „Ik heb geen bewijzen maar ik weet het... en ik zal Panaki vinden als Grijze Buffel mij tijd geeft!”
Hij liet het pistool met een snelle beweging in de holster glijden. Hij dacht dat de crisis voorbij was.
Het opperhoofd schonk er geen aandacht aan. Hij het zijn ogen een ogenblik gaan over de omringende krijgers, die zwijgend, met sombere gezichten hadden toegekeken en vroeg: „Hoeveel tijd?”
„Vier uren!”
Grijze Buffel staarde enkele ogenblikken voor zich uit. Toen kwam hij tot een beslissing.
Met langzame passen liep hij naar zijn hut, nam een lans, die daar stond en plantte ze met een korte beweging in de grond. Toen legde hij een gladde, witte kiezelsteen op enige afstand neer en verklaarde: „Nachthavik heeft Grijze Buffel niet kunnen overtuigen met bewijs, maar hij zal de kans krijgen om zoon van opperhoofd veilig terug te voeren. Hij krijgt tijd tot schaduw van deze lans, steen zal hebben bereikt! Als Panaki dan niet terug is, zullen Mescaleros op oorlogspad gaan en niemand zal hen kunnen tegenhouden. Zo zal het zijn!”
„I’ll find Panaki!” verklaarde de Nachthavik met een zekerheid die hij nauwelijks voelde. Maar hij had tijd gewonnen en dat was al veel.
Hij keek met twijfelachtige blik naar de lans en de schaduw die ze op de grond wierp en naar de afstand tussen die schaduw en de steen. Hij had er geen idee van hoeveel tijd er zou verlopen, eer de schaduw de steen zou hebben bereikt. Maar hoe dan ook, de tijd drong! Hij zou op de plek waar hij de gewonde Indiaan gevonden had, moeten zoeken naar sporen van de ruiters, die de zoon van het opperhoofd hadden meegenomen. Dat zou tijd vergen! Waar zou Lomas de Indiaan heen hebben gebracht?...
Het antwoord schoot als een flits door hem heen!
De Ghost Hills! Natuurlijk de Ghost Hills.
Er was geen enkele plek veiliger!
Lomas hoefde niet bang te zijn dat daar een Indiaan zou komen en hij wist niet dat de Nachthavik op de hoogte was van die schuilplaats.
Hij richtte zich tot Grijze Buffel.
„Ik heb vier krijgers nodig om mij te vergezellen!” verklaarde hij kort. „Ze moeten gewapend zijn. Een van hen moet mijn taal spreken en ze zullen mijn bevelen strikt moeten opvolgen! Waar ik ook ga!”
Het opperhoofd liet zijn blik gaan over de groep en noemde snel enkele namen.
Een viertal jonge mannen kwam naar voren. Grijze Buffel wees een van hen, een grote, gespierde kerel met een breed, rood gezicht en slimme ogen aan en zei: „Dit Akanasi, man-die-sporen-vindt. Hij spreken taal van Night Hawk!”
Een spoorzoeker! De Nachthavik hoopte dat hij niet nodig zou zijn.
„Ze zullen doen wat ik hen opdraag?”
Grijze Buffel sprak snel tegen het viertal en verklaarde toen: „Ze zullen de bevelen opvolgen die Night Hawk zal geven!”
„Good!” en toen tot Akanasi: „Go get your horses!”
Terwijl de Indianen zich naar de corral haastten, keek hij rond en ontdekte bij een van de tenten een aantal smalle repen koeienhuid, die daar te drogen hingen aan een lijn die tussen twee palen was bevestigd.
Hij liep er heen, zocht een aantal uit, bond ze bij elkaar en stopte ze in zijn zadeltas.
Zijn vier metgezellen kwamen aangereden. Ze waren gewapend met pijl en boog, hadden messen in hun gordels en Akanasi, die als leider van het viertal optrad, had bovendien een oud legerpistool in een versleten holster aan zijn riem hangen.
De Nachthavik steeg op en keek een ogenblik neer op het oude opperhoofd.
„You find my son!” zei Grijze Buffel en in zijn stem klonk iets van wanhoop.
De Nachthavik knikte bemoedigend.
„Ik zal hem terugbrengen!”
Toen reden ze spoorslags het kamp uit...
Nadat de Nachthavik gedurende een viertal mijlen de leiding had gehad, wendde hij zich tot Akanasi, die achter hem aanreed.
„Van hier af ga jij voorop. Breng ons langs de kortste weg naar de Ghost Hills!”
Hij zag het koperkleurige gezicht van de Indiaan als het ware van kleur verschieten, maar er kwam geen protest. Blijkbaar had Grijze Buffel hen wel terdege ingeprent dat ze ieder bevel dat ze zouden krijgen, zonder bezwaren hadden op te volgen.
Akanasi bracht de order van de Nachthavik aan de anderen over en hoewel hij de gezichten een ogenblik zag verstrakken, volgden ze toch zonder aarzelen toen de spoorzoeker de leiding in handen nam.
De Indiaan kende het terrein uitstekend en in een vrij snel tempo reden ze aan.
De Nachthavik keek nu en dan naar de lucht, alsof hij wilde berekenen hoever de schaduw van de lans inmiddels gevorderd zou zijn.
Ze hadden, dacht hij, het grootste gedeelte van de afstand afgelegd toen Akanasi plotseling zijn paard inhield en de Nachthavik wees op enkele duidelijke paardensporen, die in de rulle grond te zien waren.
„Hoe oud?” informeerde de Nachthavik.
Zonder van zijn rijdier af te stappen, boog Akanasi zich naar beneden.
„Vijf uren,” zei hij. „Misschien langer!”
„Hoeveel ruiters?”
De Indiaan liet zijn blik langs de sporen gaan.
„Drie! White Men!”
Dat had de Nachthavik ook al ontdekt.
„Hoort dit al tot het gebied van de Ghost Hills?” vroeg hij.
Akanasi knikte kortaf.
Ze reden langzaam verder door het beboste, heuvelachtige terrein. De Nachthavik had nu weer de leiding genomen om zelf het tempo te kunnen bepalen.
Aan de voet van een lage heuvel liet hij zijn metgezellen halt houden en reed zelf stapvoets naar boven. Toen hij de heuvelkam bereikte, zag hij rechts, tussen bomen en struiken door, het keteldal liggen.
Hij wenkte zijn metgezellen en diepte zijn kijker op uit de zadeltas.
Met de kijker voor zijn ogen inspecteerde hij de gehele vallei. Alles was er rustig en vreedzaam. Er was geen levend wezen te bespeuren.
De ingang van de smalle kloof was aan zijn oog onttrokken en hij steeg af en liep langzaam naar rechts. Ergens, dacht hij, moest hij op een pad stuiten, dat naar het dal voerde.
Akanasi voegde zich bij hem toen hij stilstond en opnieuw de kijker aanlegde. Nu kon hij de ingang van de kloof duidelijk waarnemen. Er was niets bijzonders te ontdekken! Niets wees erop dat hier mensen aanwezig waren.
De vier Indianen staarden met ontzag naar het dal en naar de rotswand, waarin de graven van hun voorvaderen waren uitgehouwen.
„Ghost Valley...” mompelde Akanasi met iets van eerbied in zijn stem. Hij wendde zich tot de Nachthavik. „Niemand hier!” stelde hij vast alsof hij te kennen wilde geven dat ze maar beter konden omkeren.
De Nachthavik staarde wrevelig voor zich uit.
„Ze moeten hier zijn!” mompelde hij. Hij maakte een beweging met zijn hand. „Verspreiden en zoeken naar sporen!”
Ze gingen uiteen en na een minuut of vijf gaf een van de Indianen plotseling een teken.
Op een nauwelijks zichtbaar pad dat door het struikgewas kronkelde, stonden duidelijk een aantal hoefindrukken afgetekend.
Akanasi knielde neer en onderzocht ze.
„Drie uren oud... misschien vier...” stelde hij vast. Hij volgde langzaam het spoor en toen hij even later terugkwam, keek hij de Nachthavik veelbetekenend aan.
„Drie paarden... one Indian horse...!”
De Nachthavik glimlachte opgelucht.
Hij bracht opnieuw de kijker voor zijn ogen om het dal aan een onderzoek te onderwerpen. Ze moesten het dal ongezien bereiken en een geschikte schuilplaats vinden voor de paarden.
Hij ontdekte een geschikte plek aan de rand van het dal, waar de rotswand geleidelijk begon op te lopen. Er lagen een aantal reusachtige granietkeien te midden van een begroeiing van hoge heesters.
Daar tussen zou voldoende ruimte zijn, dacht hij, om de paarden te verbergen.
Hij maakte er Akanasi op attent en de Indiaan knikte instemmend.
Snel liepen ze terug naar hun paarden, stegen op en reden langzaam, om hun aanwezigheid niet door hoefslagen te verraden, langs het slingerende pad de vallei in en weken toen uit naar de plaats die ze hadden uitgezocht.
De grote stenen en de struiken er omheen boden een prachtige schuilgelegenheid. Ze stegen af en de Nachthavik haalde uit zijn zadeltas een lantaarn en de riemen die hij uit het kamp had meegenomen.
Ze bonden de riemen om hun lichaam en de Nachthavik stopte de lantaarn tussen zijn patroongordel. Hij wees een van de Indianen aan om als bewaker bij de paarden te blijven en legde Akanasi uit, dat de smalle kloof het doel was dat ze, onopgemerkt, moesten zien te bereiken.
Akanasi knikte en lichtte zijn makkers in.
Nog steeds was er niets van de vijand te bespeuren toen ze, verspreid, dekking zoekend achter stenen en struiken naar de kloof oprukten.
De Nachthavik vroeg zich af waar de paarden van de bandieten verborgen konden zijn. Misschien hadden ze die mee in de kloof genomen.
Achter een grote rotssteen, een veertig meter van de ingang van de kloof, bleef de Nachthavik staan. Op korte afstand, links en rechts van hem, hadden ook zijn Indiaanse metgezellen, in de beschutting van enkele struiken, halt gehouden, in afwachting van wat hun leider verder zou doen.
Dit was het kritieke moment, dacht de Nachthavik, terwijl hij de ingang van de kloof met samengeknepen ogen bespiedde.
Er was niets van te bemerken, dat daar iemand aanwezig was en hij vermoedde, dat Lomas zich hier wel voldoende veilig zou achten en het niet nodig zou hebben gevonden om een wachtpost uit te zetten.
Het was een misrekening...!
Half rennend, laag bij de grond, had hij ongeveer de helft van de afstand afgelegd toen uit de kloof een kerel naar buiten kwam. Hij had een pistool in de hand! Het was een van de kornuiten van Lomas. De Nachthavik herkende hem in een flits, op het moment dat de man vuurde en hij zich snel opzij liet vallen!
Het schot miste op een haar en toen had hij zijn eigen pistool in de hand maar zijn doel was verdwenen!
De kerel had zich, na het ene schot, haastig omgewend en was, luidkeels schreeuwend, de kloof ingerend.
De Nachthavik snelde naar de rotswand, naast de kloofingang en wachtte. Met een snelle handbeweging beduidde hij Akanasi en zijn gezellen dat ze in hun schuilplaats moesten blijven.
Het had geen zin om de kloof in te gaan en de kerel te achtervolgen. Hij zou daar altijd in het nadeel zijn en alleen maar kans lopen op een kogel te worden getrakteerd.
Het was helemaal misgelopen en met een wrevelig gezicht staarde hij voor zich uit, wachtend op hetgeen er nu verder zou gaan gebeuren!
Hij hoefde niet lang te wachten.
Toen hoorde hij de schorre, raspende stem van Jake Lomas: „All right, mister. Gooi je pistool naar hier waar ik ’t kan zien en kom met je handen omhoog te voorschijn. Je hebt vijf seconden! Als je er anders over denkt, gaat die vervloekte Injun er aan!”
De Nachthavik haalde diep adem. Er was geen andere mogelijkheid dan aan het bevel te voldoen. Hij zag een ogenblik het gezicht van Akanasi tussen de struiken en legde haastig de lantaarn op de grond. Toen smeet hij zijn pistool naar de ingang van de kloof en liep langzaam, zijn handen naast zijn schouders, op de kloofingang toe.
Jake Lomas’ gezicht was vertrokken tot een boosaardige grijns toen hij de Nachthavik in het oog kreeg. Hij had zijn pistool gericht en zijn ogen keken onderzoekend of hij nog ergens een wapen bij zijn tegenstander kon ontdekken.
„Geen verdere schietijzers, mister?” vroeg hij.
„No!”
„Good!”
Hij ging opzij staan en beduidde de Nachthavik met een beweging van zijn pistool om voor hem uit te lopen.
De Nachthavik staarde in de duistere tunnel en aarzelde.
„Go on!” spoorde Lomas hem aan en tegelijkertijd flitste een lantaarn aan, die hij in de hand had. „En probeer geen geintjes uit te halen, want dan vang je lood!”
Het was het laatste wat de Nachthavik van plan was!
Met de lichtbundel voor zich uit liep hij langzaam de tunnel in, terwijl hij de voetstappen van Lomas achter zich aan hoorde komen.
De bandiet lachte zachtjes.
„Ik weet niet hoe je vrij gekomen bent, mister,” grinnikte hij, „en ik weet niet hoe je achter deze plek gekomen bent, maar je bent welkom! We zullen met jou nog veel plezier kunnen hebben!”
Het licht scheen op een wand, recht voor hem uit en de Nachthavik hoorde de voetstappen van Lomas versnellen.
„Naar links,” commandeerde de bandiet, „en hou er rekening mee dat ik en m’n pistool vlak achter je zijn!”
De gang maakte een haakse bocht en in de tunnel viel nu enig licht door een smalle spleet in de rotsen boven hem.
De bodem helde iets naar beneden, de tunnel maakte een bocht naar links en toen zag hij licht voor zich uit.
De lantaarn achter hem doofde en Lomas riep een waarschuwing dat ze in aantocht waren.
Enkele ogenblikken later stond de Nachthavik in een vrij grote, vrijwel vierkante ruimte, waarin de tunnel uitliep.
Op enkele plaatsen kwamen er zijgangen op uit.
Behalve Lomas waren er nog drie mannen aanwezig, de kerel die aan de ingang van de kloof op wacht had gestaan, Andy Macree en de halfbloed Ohio. Vier, ontdekte hij een ogenblik later, toen hij, in een van de hoeken, Panaki op de grond zag liggen. De jonge Indiaan was met leren riemen stevig ingesnoerd, maar hij was bij bewustzijn. De Nachthavik zag het licht van de olielampen, die op enkele plaatsen langs de wanden waren opgehangen, in zijn ogen glinsteren.
„Andy, kijk eens of-ie soms nog wapens bij zich heeft!” commandeerde Lomas en de goudzoeker liet haastig zijn handen langs het lichaam van de Nachthavik glijden.
„Niks te vinden, Jake,” verklaarde hij.
„Oké! Ga daar tegen de muur staan, en hou je gemak!
Hoe heb je ons hier gevonden?”
De Nachthavik haalde de schouders op.
„Een vogel vertelde ’t me!”
,,’n Vogel eh!” Hij wendde zich plotseling tot de goudzoeker. „Jij hebt ’m op bezoek gehad, Andy! Heb jij soms iets losgelaten?”
„Ik?” kwam de verontwaardigde stem van Macree. „Denk je dat ik gek ben!”
„Ohhh, wel, ’t doet er niet toe!” bromde Lomas op verachtelijke toon. „Hij is hier en ik geloof niet dat iemand weet dat-ie hier is!”
„Vermoedelijk heeft-ie sporen gevonden en is die gevolgd,” veronderstelde Macree.
Lomas knikte.
„Dat zal ’t zijn!” gaf hij toe. „We zullen daar iets aan moeten doen! Hoewel ’t nu niet meer van belang is!”
Hij ging wijdbeens voor de Nachthavik staan en keek hem met een triomfantelijk grijnslachje aan.
„Weet je waarom wij hier zijn, mister?”
De Nachthavik trok spottend de wenkbrauwen op. „Sure!”
De grijnslach verdween plotseling en Lomas’ gezicht verstrakte.
„Waarom dan?”
„Zilver!” antwoordde de Nachthavik achteloos.
„Hoe weet je dat?” De stem zat plotseling vol achterdocht.
„Dezelfde vogel!”
„Wie weet er nog meer van?”
„Nog enkele mensen!” verklaarde de Nachthavik.
Het gezicht van Lomas kreeg een loerende uitdrukking. „Wie?” vroeg hij.
De Nachthavik haalde verachtelijk de schouders op.
„Je liegt!” siste Lomas.
De Nachthavik antwoordde niet.
„Toby!”
De man die aan de ingang van de kloof op wacht had gestaan, kwam een stap dichterbij.
„Schiet die vervloekte Injun ’n kogel door zijn kop, als hij hier,” en hij wees met een smerige wijsvinger naar de Nachthavik, „niet binnen tien seconden antwoord geeft!”
„Oké, boss!” antwoordde Toby met een onverschillig gezicht en trok zijn pistool.
„I’m waiting, mister!”
De Nachthavik zag hoe Toby langzaam naar Panaki toeliep... bemerkte het harde, half grijnzende gezicht van Andy Macree, die nu niets meer weg had van een wijs man en een groot Indianenvriend en keek naar het schijnbaar onbewogen gezicht van de halfbloed Ohio, waarin alleen de ogen leken te leven. De halfbloed was alleen gewapend met een werpmes en hij verplaatste zich geruisloos op zijn mocassins in de richting van Toby, alsof hij niets van het schouwspel wilde missen.
„De tijd is om!” stelde Lomas onaandoenlijk vast. „Je hebt er om gevraagd, mister!”
„Wacht!” De Nachthavik hoorde het zachte klikken toen de haan van het pistool werd overgehaald. „Ik zal...”
Hij kwam niet verder...!
Uit het half duister van de tunnel kwam een pijl aangesnord die zich in de schouder van Toby boorde... Met een schreeuw, die door de ruimte weergalmde, liet hij zijn wapen vallen en zakte op zijn knieën!
De vuist van de Nachthavik beukte neer op de half afgewende kaak van Jake Lomas... een vuistslag, waarin al zijn opgekropte woede en afkeer waren samengebald!
Lomas sloeg als een blok tegen de grond...!
Met een half oog zag de Nachthavik hoe Andy Macree, bekomen van de eerste schrik, naar zijn pistool tastte. De ogen van de goudzoeker waren plotseling groot van angst en verbazing en zijn hand bleef halverwege steken, toen hij de venijnige prik voelde, waarmee Ohio hem zijn mes in de rug duwde...!
Het speelde zich af in enkele seconden...
Toen stonden Akanasi en zijn krijgers in de grot en een ogenblik later knielde de spoorzoeker neer bij de zoon van zijn opperhoofd om snel de riemen door te snijden, terwijl de beide Indianen, met gespannen bogen en vijandige gezichten, de wacht hielden.
Panaki kwam langzaam overeind en rekte zich uit. Hij haalde diep adem en glimlachte, toen hij op de Nachthavik toeliep.
„You all right, son?” vroeg deze zacht, terwijl hij zijn arm een ogenblik om de schouder van zijn jonge Indiaanse vriend legde.
„Night Hawk great friend!” was het enige wat Panaki antwoordde.
De Nachthavik glimlachte en klopte de Indiaan zacht op de schouder.
„Grijze Buffel zal zich verheugen!” verzekerde hij.
Zijn gezicht verstrakte plotseling toen hij aan het opperhoofd dacht en aan de tijd die deze hem had gesteld. Hij had er geen idee van hoeveel tijd er inmiddels verstreken was, maar hoe dan ook, er moest nu haast gemaakt worden.
„Bind die kerels vast en doe het goed!” commandeerde hij. „Ze mogen geen kans krijgen om te ontsnappen! We zullen hen later wel op laten halen!” Hij wees naar Ohio. „Hij rijdt met ons terug!”
Hij liep met een grimmig gezicht naar Toby, die, zacht jammerend van pijn, op zijn knieën was gezakt, en geen poging had gedaan de pijl te verwijderen.
„Dit zal jou meer zeer doen dan mij, vriend,” mompelde de Nachthavik en met een ruk trok hij de pijl uit de schouder van de bandiet.
Deze gilde het uit. „Shut up!” snauwde de Nachthavik. Hij kon weinig medelijden hebben met een kerel, die zonder blikken of blozen bereid was geweest een moord te plegen.
Met enkele snelle bewegingen had hij het versleten, katoenen shirt van de kerel in stukken gescheurd, de kreten van pijn van de bandiet negerend, en snel legde hij een primitief verband om het bloeden enigszins te stuiten.
Een van de Indianen nam hem toen over en evenals de andere twee, werd hij, stevig gebonden, op de grond gelegd.
Hij maakte zich meester van zijn pistool dat Lomas bij zich had gestoken en zei: „Come on, let’s go now. We hebben de tijd hard nodig!”
Haastig liep hij, gevolgd door de anderen, door de tunnel, gebruik makend van de lantaarn, die Akanasi had meegebracht.
„Waar staan de paarden?” vroeg hij Panaki en deze wees naar een plek waar, tegen de rotswand, een aantal hoge heesters groeiden.
Samen met de halfbloed liep hij erheen, drong door de struiken en enkele ogenblikken later kwamen ze beiden, te paard, uit het hoge struikgewas te voorschijn.
De Nachthavik keek fronsend naar de stand van de zon en haastte zich toen, gevolgd door Akanasi en zijn metgezellen, naar de plaats waar zij hun rijdieren hadden achtergelaten. Hij vroeg zich af of hij binnen de tijd, die het opperhoofd had gesteld, in het kamp zou kunnen zijn!
Het zou in elk geval een rit tegen de tijd worden!
Enkele ogenblikken later reed de groep van zeven ruiters in snelle draf door de Ghost Valley, op weg naar het kamp van de Mescaleros...