HOOFDSTUK VII

 

Ohio

 

Langzaam kwamen de levensgeesten bij de Nachthavik terug...

Hij hield zijn ogen gesloten en het leek aanvankelijk of zijn hele hoofd in een nevel gehuld was, een pijnlijke nevel die alles om hem heen scheen uit te sluiten. Hij hoorde vaag stemmen, maar het leek of ze mijlen ver weg waren! Zijn hele lichaam deed pijn! Hij had het gevoel alsof een hele kudde buffalo over hem heen gelopen was! Zijn armen, die ergens zaten waar ze niet behoorden te zitten, deden pijn, maar die zou verdwijnen, dacht hij, als hij ze eens even kon uitstrekken. Hij probeerde het, maar het lukte niet! Uit zijn benen en voeten leek alle gevoel verdwenen te zijn!

Geleidelijk aan werden zijn gedachten helderder en tenslotte opende hij zijn ogen.

Er was ergens licht... een vrij zwak licht en toen ontdekte hij de olielamp, schuin boven hem aan een wrakke balk.

Hij lag op de grond! En de reden waarom zijn armen pijn deden en zijn voeten gevoelloos waren, was erin gelegen dat ze met stevige leren riemen waren vastgebonden! Zijn handen op zijn rug! De riemen waren van ongelooid leer en sneden in het vlees. Er was een vakman aan het werk geweest. Bovendien waren de riemen nat! Als ze op zouden drogen, zouden ze nog strakker gaan zitten en hij wist dat de pijn dan nog heviger zou worden!

Hij kreunde en probeerde te gaan verliggen om de pijn wat draaglijker te maken.

Een stem zei: „Hij komt boven water!” en toen een andere stem, die ruw antwoordde: ,,’t Wordt tijd! Ik zat eraan te denken om ’m ’n handje te helpen!”

Die laatste stem kende hij. Hij probeerde ze in zijn herinnering terug te roepen en toen wist hij het plotseling. Het was de stem van Jake Lomas!

Een trap tegen zijn ribben deed hem plotseling naar adem hijgen en toen hij zijn ogen opende, zag hij boven zich het magere, scherpe gezicht van de man. Zijn mond was vertrokken tot een boosaardige grijns terwijl hij de Nachthavik vol haat aankeek.

„Glad to meet you, mister,” zei hij op spottend venijnige toon. „Hoe voel je je nu?”

De Nachthavik likte zijn droge lippen en probeerde te glimlachen. Het mislukte.

„Net als die hond die je aan dat touw had!” antwoordde hij schor.

Lomas barstte plotseling in een hoge schaterlach uit.

„Hoor je dat, Ned?” vroeg hij, en toen ontdekte de Nachthavik dat er nog twee mannen in de hut aanwezig waren. Een van de kerels die ook bij hun eerste ontmoeting in het gezelschap van Lomas was geweest en die blijkbaar Ned heette en de halfbloed Ohio. Die leunde tegen de wand en had ook nu zijn ogen half gesloten, hoewel de Nachthavik de indruk had dat hem niets ontging. Een vreemde figuur, dacht hij.

De stem van Lomas drong weer tot hem door: „Yes, mister, precies als die vervloekte hond, heb jij mij ook gebeten, see! Maar in jouw geval hoef je er niet op te rekenen, dat er iemand zal komen opdagen, om je te verlossen! Weet je wat er met die hond gebeurd is? Ik heb ’m doodgeschoten!”

De Nachthavik zag een flauw glimlachje op het gezicht van Ned verschijnen en hij wist dat het een leugen was.

„Probeer me niks wijs te maken!” zei hij. „Die hond heeft er wel voor gezorgd dat-ie niet meer in jouw buurt kwam!”

„Voor jou is ’t in elk geval het einde, mister! Je komt hier niet meer weg! Je hebt je een keer te veel met zaken bemoeid, waarmee je niks te maken hebt!”

Hij sleurde de Nachthavik ruw naar de wand van de hut en rukte hem in zittende houding.

Toen controleerde hij de riemen, waarmee zijn slachtoffer gebonden was.

„Je hebt er verstand van, Ned,” prees hij, „en het was een goed idee om ze eerst flink nat te maken! Als ze opdrogen, houdt-ie geen handen en voeten meer over!”

En daarin, dacht de Nachthavik, zou-ie wel eens gelijk kunnen hebben. Hij had nu al het gevoel alsof zijn handen en voeten niet meer aan zijn lichaam vastzaten en het zou nog erger worden.

„Over een tijdje zul je het nog uitschreeuwen van pijn, mister!” Lomas keek met een honend lachje op hem neer. „Maar je kunt rustig je gang gaan! Er is mijlen in de omtrek geen levende ziel te bekennen, dus je stoort er niemand mee!”

Hij lachte opnieuw luidkeels.

„Wij hebben nog wat bezigheden te doen, mister,” vervolgde hij, „en we zullen je ’n tijdje alleen moeten laten! ’t Kan ’n dag duren maar we komen terug, daar kun je van opaan! Ned, laat ’m maar een keer drinken!”

Ned kwam met een veldfles aandragen en hield die de Nachthavik voor.

Deze dronk zo goed mogelijk. Het water liep langs zijn kin en op zijn vest, maar hij trok er zich niets van aan. Als hij hier nog een dag zou moeten blijven en daar leek het wel op, want hij zag geen mogelijkheid om los te komen, dan zou hij in elk geval niet al te veel dorst behoeven te lijden.

„Genoeg!” bromde Lomas, die zwijgend had toegekeken en hij schopte zachtjes de hand van Ned, waarin de veldfles zat, weg van het gezicht van de Nachthavik.

„Daar zul je ’t mee moeten stellen, mister!” verklaarde hij. „Als we terugkomen, zullen we de tijd hebben om ons rustig met jou bezig te houden!” Hij lachte spottend. „En als ze je dan later vinden, en daar zullen we wel voor zorgen, zullen die vervloekte Injuns het op hun rekening krijgen!”

De Nachthavik keek met onverschillige blik naar het wrede, hardvochtige gezicht van Lomas.

„Hoe kwam je er eigenlijk toe om de ranch van Arden weer te overvallen?” vroeg hij toen.

„Wat bedoel je?” vroeg Lomas met een onnozel gezicht.

„Je weet wat ik bedoel!” zei de Nachthavik lijzig. „Je probeerde de indruk te wekken dat het Indianen waren... net als de eerste keer! Maar je liet voldoende sporen achter die duidelijk maakten, dat in geen van beide gevallen, Indianen de overval pleegden!”

Lomas zei niets maar hij bekeek de Nachthavik enkele ogenblikken met broedende blik.

„Wat voor sporen?” zei hij toen.

„De beslagen paarden... die uitdagende hoofdtooi, die geen enkele Indiaan op het oorlogspad zal gebruiken... en dan de stommiteit om te proberen mij neer te schieten!”

Lomas zweeg enkele ogenblikken en barstte toen opnieuw in lachen uit.

„Ik ben blij dat het misliep!” verzekerde hij. „Blij dat we je levend in handen hebben gekregen! Nu kunnen we er nog plezier aan beleven!”

Hij liep met grote stappen naar de deur van de hut en keerde zich om.

„Wij zien elkaar nog, mister... en als ik terugkom...” Hij lachte kort en kwaadaardig, „dan heb ik m’n zweep bij me!”

Hij keek zijn beide metgezellen aan en maakte een snelle hoofdbeweging.

„Come on, let’s go!”

Hij trok de deur open en verdween, gevolgd door Ned.

De halfbloed maakte zich los van de wand waartegen hij geleund stond en liep langzaam naar de deur, zijn ogen op de Nachthavik gericht. De ogen waren zonder uitdrukking maar om zijn mond scheen een glimlach te spelen.

Hij deed een halve stap naar buiten, zijn hoofd bewoog zich snel naar links en rechts. Toen wendde hij zich bruusk om, zijn hand greep het werpmes dat in zijn gordel stak en met een bliksemsnelle beweging gooide hij het mes...!

Het suisde als een schicht op de Nachthavik toe en boorde zich in de wand, nauwelijks twintig centimeter van de plaats waar deze zich bevond.

De deur werd dichtgetrokken en de Nachthavik voelde een rilling door zich heen gaan. Hij sloot een ogenblik zijn ogen en haalde diep adem!

Even later hoorde hij de gedempte hoefslagen die langzaam wegstierven. Hij glimlachte. Dank zij Ohio, de halfbloed, waren zijn moeilijkheden voorbij en zou hij in staat zijn de rekening aan Jake Lomas te presenteren.

Het kostte hem een kwartier om de juiste plaats ten opzichte van het mes in te nemen. Het lemmet zat met de scherpe kant omhoog en toen hij het met voorzichtige vingers betastte, ontdekte hij dat het zo scherp was als een scheermes! Het was door Ohio met zoveel kracht geworpen dat het onbeweeglijk vast zat in de lemen wand.

Hij ging aan het werk en hoewel zijn handen maar weinig speelruimte hadden en hij vrijwel geen kracht kon uitoefenen, waren er toch maar nauwelijks vijf minuten verstreken, toen de leren riem het begaf!

Zijn handen waren volkomen gevoelloos en verdoofd en hij liet ze enkele ogenblikken op de grond rusten aleer hij, met langzame bewegingen, probeerde de bloedsomloop daarin weer op gang te krijgen.

Toen er weer wat gevoel in zijn vingers gekomen was, schoof hij opzij en slaagde er met veel moeite in het mes uit de muur los te wrikken. Met enkele halen sneed hij de riemen door waarmee zijn voeten gebonden waren. Hij was vrij!

Kreunend trok hij zijn laarzen uit om zijn voeten wat meer ruimte te geven, en leunde tegen de wand. Het zou nog even duren eer zijn benen hem zouden kunnen dragen.

Moeizaam rolde hij een sigaret. Hij vroeg zich af waar hij zich ergens bevond. Zijn pistool was uit de holster verdwenen en hij keek rond, maar kon het, bij het zwakker wordende licht van de olielamp, nergens ontdekken.

Er zat nog een pistool in de zadeltas, maar was Blackie ergens in de buurt?

Die vraag liet hem plotseling niet met rust en hij smeet het eindje sigaret op de vloer, krabbelde langzaam overeind en trok zijn laarzen weer aan.

Het leek alsof zijn spieren verlamd waren en hij bleef enkele ogenblikken staan. Toen strompelde hij met wankele passen naar de deur. Hij trok ze open en bleef, leunend tegen de deurstijl, staan.

De bomen rond de open plek waar de hut lag, stonden donker afgetekend. Het maanlicht was verdwenen maar de hemel vertoonde al enkele lichte sporen van de komende dageraad.

De klap die hij gekregen had was flink aangekomen! Hij was verscheidene uren buiten bewustzijn geweest!

Hij floot zachtjes en luisterde...

Zijn gezicht vertrok tot een tevreden grimas en hij zuchtte opgelucht toen hij, van achter de hut, het gesnuif hoorde en het zachte gestamp van hoeven.

Het zwarte paard stond vastgebonden op een stukje grond tussen de bomen waar enig gras groeide en het was nog steeds volledig aangetuigd.

„I’m sure glad to see you!” mompelde de Nachthavik, terwijl hij liefkozend over de fluweelzachte neus streek.

Uit de zadeltas diepte hij zijn pistool op, controleerde het wapen en liet het in de holster glijden. Hij had het vlijmscherpe werpmes van de halfbloed met de leren riemen omwonden en stopte het weg in de zadeltas. Hij hoopte nog een gelegenheid te vinden het terug te geven!

Waar hij zich precies bevond, wist hij niet, maar uit de stand van de geleidelijk verblekende sterren, kon hij in elk geval de richting bepalen, die hij zou moeten gaan.

Hij maakte de teugel los en hees zich met moeite in het zadel. De pijn begon langzaam uit zijn lichaam weg te trekken maar het was nog steeds stram en zijn spieren leken hun soepelheid verloren te hebben!

Wel, dat was maar een kwestie van tijd!

Hij wendde de teugel en in een langzaam tempo reed hij in zuidelijke richting.

Na een uur, toen hij zich begon af te vragen of hij zich misschien in de juiste richting vergist had, doken plotseling, een eind voor hem uit, een tweetal Indianen uit het struikgewas op. Hun gezichten stonden vijandig en de pijlen lagen op hun bogen, gereed om afgeschoten te worden.

Het waren Mescaleros die met de bewaking van het kamp waren belast. Het was duidelijk dat het opperhoofd, sinds de mislukte aanslag, geen enkel risico meer nam.

De Nachthavik stak de hand op, de palm naar voren, het bekende vredesteken en toen herkenden ze hem blijkbaar.

Enkele ogenblikken sloegen ze zijn nadering met onbewogen gezichten gade maar eer hij hen bereikt had, waren ze weer in het struikgewas verdwenen!

Tien minuten later reed de Nachthavik het kamp van de Mescaleros binnen...