HOOFDSTUK III

 

Grote Vos

 

De Nachthavik werd de andere morgen wakker toen de zon al lang aan de hemel stond. Hij bleef enkele ogenblikken roerloos liggen. In de tent, vlak bij die van het opperhoofd, waarin hij de nacht had doorgebracht, was de warmte al duidelijk voelbaar. Van buiten drong het rumoer in het kamp tot hem door en hij snoof de prikkelende, scherpe geur van een kampvuur.

Een oude squaw duwde voorzichtig de deken opzij, die de ingang afsloot, grijnsde met een tandeloze mond toen ze ontdekte dat hij wakker was en bracht hem even later zijn ontbijt op een houten schaal, maiskoeken en warme, geroosterde repen vlees.

De Nachthavik glimlachte tegen de oude vrouw, at om zijn honger te stillen, voltooide zijn tenue en stapte naar buiten, op zoek naar water.

Aan de rand van het kamp ontdekte hij een bron met helder koel water waar hij zich waste en zijn dorst leste.

Grijze Buffel en zijn zoon Panaki zaten voor hun hut toen hij in het kamp terugkeerde.

De jonge Indiaan kwam haastig overeind.

„Wij sporen gaan zoeken?” stelde hij voor.

„Yeah! Laten we eens gaan kijken wat we kunnen ontdekken, nu het licht is!”

„Nemen we de paarden mee?”

„Nog niet! We moeten eerst weten in welke richting de sluipschutter verdwenen is!”

De plaats aan de rand van het kamp waar de man in het dichte struikgewas had gelegen, was gemakkelijk te vinden.

De Nachthavik volgde langzaam het pad waarlangs de man dichterbij geslopen was. Er waren allerlei kleine aanwijzingen die het volgen van het spoor niet moeilijk maakten, maar waar hij in het bijzonder naar uitkeek, voetafdrukken, die waren er niet te vinden. De grond was bedekt met mos en bladeren en daarin waren geen afdrukken achtergebleven.

Hij wendde zich tot Panaki en vroeg: „Waar heb je die hoofdband gevonden?”

De Indiaan wees naar een struik die meer in de richting van het kamp stond.

„Hing daar!” antwoordde hij.

De Nachthavik trok verbaasd zijn wenkbrauwen op.

„Je vond die hoofdtooi hangen aan een struik?” vroeg hij.

„Langs spoor dat Comanche gevolgd heeft!” knikte Panaki.

„Gelooft Zwarte Havik dat een Indiaanse verkenner, die naar een vijandelijk kamp sluipt, de tekens van zijn waardigheid met zich draagt?”

„Misschien!”

„En dat hij het niet bemerkt als hij ze onderweg verliest?”

„Misschien... als hij haastig moet vluchten!”

De Nachthavik haalde nauwelijks merkbaar de schouders op en ze vervolgden hun weg tegen de heuvel op, in het spoor van de overvaller.

Het struikgewas werd minder dik en toen ontdekten de speurende ogen van de Nachthavik plotseling enkele duidelijke voetindrukken in de zanderige bodem.

Hij glimlachte flauwtjes toen hij ze Panaki aanwees.

„Ziet Zwarte Havik wat ik zie?” vroeg hij.

De Indiaan bekeek de sporen nauwlettend en richtte toen zijn donkere ogen op de Nachthavik.

„Laarzen!” stelde hij vast.

„Geloof je dat een Indiaan deze laarzen gedragen heeft?”

Panaki schudde het hoofd.

„Afdrukken van blanke!” antwoordde hij kort.

„We weten genoeg! Laten we naar het kamp terug gaan en het aan Grijze Buffel vertellen!”

Het opperhoofd luisterde zwijgend met een strak, onbewogen gezicht toen Panaki vertelde wat ze ontdekt hadden.

„Dus het was een white man die probeerde Grijze Buffel te doden!” stelde hij vast toen zijn zoon was uitgesproken.

De Nachthavik schudde het hoofd.

„Het was niet duidelijk op wie het geweer gericht was,” betoogde hij. „Misschien was de kogel voor mij bestemd!”

Het was een nieuwe gedachte voor Grijze Buffel.

„Weet iemand dat Nachthavik hier in kamp van Mescaleros verblijft?” vroeg hij toen.

„Het is mogelijk!”

„Waarom zou iemand proberen de Nachthavik te doden?”

„Misschien omdat hij een vriend is van de Mescaleros! Misschien om te beletten dat ik er achter kom wat de bron is van de moeilijkheden en wie er de oorzaak van is!” antwoordde de Nachthavik grimmig.

„Dat is mogelijk!” gaf het opperhoofd toe. „Wat heeft de Nachthavik nu voor plan?”

„Dat spoor volgen en zien waar het heen leidt. Dan heb ik meteen gelegenheid het gebied van de Mescaleros te verkennen!”

„Ik meegaan!” stelde Panaki voor.

„Deze keer niet!” glimlachte de Nachthavik. „Een man alleen valt minder op! En ik wil mijn eigen neus volgen!” Op het gezicht van Zwarte Havik tekende zich een trek van teleurstelling af maar Grijze Buffel knikte. „Nachthavik is right!” zei hij.

„Waar kan ik Andy Macree vinden?” vroeg de Nachthavik.

„You know him?”

„Ik heb van hem gehoord! Heeft, als ik het goed begrepen heb, een cabin aan de Sand Creek!”

„Hij een goede vriend van de Mescaleros!” verklaarde Grijze Buffel. „Wijs man, precies als Nachthavik!”

Deze glimlachte.

„Thanks,” mompelde hij. „Welke richting moet ik rijden?”

„Recht naar het zuiden!”

„Hoe ver?”

Grijze Buffel fronste en spreidde de vingers van zijn hand. „Vijftien mijlen,” antwoordde hij. Misschien twintig!”

Het konden er ook meer zijn, dacht de Nachthavik. Het was duidelijk dat Grijze Buffel geen idee had van de afstand, in mijlen uitgedrukt.

„Wil Nachthavik bezoek brengen aan goudzoeker?” „Misschien.”

„Hij goede vriend van Mescaleros!” herhaalde het opperhoofd.

„Zijn er veel krijgers van de Mescaleros in de omgeving?” informeerde de Nachthavik.

„Veel krijgers bij vee langs de rivier,” beaamde Grijze Buffel. Hij maakte een wijds gebaar. „En anderen zijn op jacht en zwerven in de heuvels!”

„I see!” De Nachthavik streek bedachtzaam langs zijn kin en vroeg toen: „Hoe zullen ze zich gedragen als ik met hen in aanraking kom?”

Een schaduw van een glimlach gleed over het gerimpelde gezicht van Grijze Buffel.

Toen haalde hij, met een bijna plechtig gebaar, een leren riem die om zijn hals hing en waaraan een amulet bevestigd was, over zijn hoofd en hing hem om de hals van de Nachthavik.

Het amulet was een ronde houten schijf, voorzien van kleurige tekens die de Nachthavik niet kon ontraadselen.

„Iedere krijger van de Mescaleros, die dit teken ziet, zal de bevelen van de Nachthavik opvolgen en hem bijstaan als hij in moeilijkheden mocht komen,” verklaarde het opperhoofd. „Bovendien zal de geest van Grijze Buffel hem begeleiden! Hij zal alle krijgers op de hoogte brengen van zijn wensen!”

Hoe het opperhoofd dat dacht te regelen was voor de Nachthavik voorlopig een raadsel, maar hij knikte met een ernstig gezicht.

„De Nachthavik dankt Grijze Buffel voor zijn goede zorgen!” antwoordde hij.

Aan een zijde van het kamp was een stuk grasland afgescheiden, waarin de paarden van de Indianen waren ondergebracht. Blackie liep er eveneens te grazen. Er stond een Indiaan op wacht die met een onverstoorbaar gezicht toekeek toen de Nachthavik naar de poort in de afrastering liep en zijn paard floot.

Zijn zadel en verdere uitrustingsstukken hingen over een houten balk bij de corral en even later had hij zijn rijdier opgetuigd en sprong hij met een luchtige beweging in het zadel.

Stapvoets reed hij door het kamp, aangestaard door de bewoners en omringd door een aantal kinderen die gillend en schreeuwend met hem meeliepen.

Hij groette Grijze Buffel, die voor zijn tent een pijp zat te roken en stuurde Blackie het struikgewas in.

Langzaam reed hij langs het spoor dat de sluipschutter de avond te voren had gemaakt en dat hij zonder moeite kon volgen. De man had geen poging gedaan om zijn spoor te verbergen en ook dat wees erop, meende de Nachthavik, dat het zeker geen Indiaan geweest was.

Hij bereikte na korte tijd de plek waar de man zijn paard had achtergelaten. De hoefindrukken waren duidelijk zichtbaar en hij stelde vast dat die hoeven van ijzers waren voorzien.

Van die plaats af liep het spoor naar het westen, in de richting van de rivier. Aan de indrukken te zien was de man vrij snel weggereden — de Nachthavik had de hoefslagen gehoord — maar al vrij spoedig was hij stapvoets verder gegaan, vermoedelijk om eventuele achtervolgers niet te laten horen welke richting hij genomen had.

De Nachthavik draafde verder langs de trail en na ongeveer een uur werd de bebossing minder en werd de langzaam oplopende bodem rotsachtiger. Toen verloor hij het spoor uit het oog, maar hij bleef in westelijke richting doorgaan.

Na enige tijd bereikte hij een smal plateau, schaars begroeid met wat pollen gras en kleine doornige struiken en toen, eer hij er erg in had, stond hij aan de rivier.

De Storm River lag laag tussen de hoge steile rotsoevers, een brede stroom, vrij ondiep, met hier en daar kleine watervallen, waar de bodem plotseling naar een lager niveau overging.

Hier was de man in elk geval niet overgestoken, stelde hij vast.

Hij wendde de teugel en reed in zuidelijke richting verder, de rivier volgend.

Het rotsplateau begon geleidelijk af te dalen en er kwamen zanderige plekken in voor, begroeid met spichtig kort gras.

Toen hield na korte tijd de rotsbodem op om plaats te maken voor een vlakte van geel zand met hier en daar wat struikgewas. De rivier stroomde tussen lage, zacht glooiende oevers waarlangs op verschillende plaatsen wilgen en populieren oprezen.

De Nachthavik reed langzaam verder terwijl zijn ogen de grond afspeurden, op zoek naar het spoor van de sluipschutter.

Hij ontdekte het aan de rand van een smalle geul die van de rivier een eind landinwaarts liep. Op de plaats waar het paard de rivier was ingereden, waren diepe indrukken van de hoeven in de zachte oever achtergebleven.

De Nachthavik staarde nadenkend over het snel stromende water naar de overzijde.

Hoewel de schutter kennelijk een blanke was geweest, had hij, na zijn mislukte aanslag, het indianengebied niet verlaten maar was van het grondgebied van de Mescaleros naar dat van de Comanches gereden.

Dat kon betekenen dat hij daar vrienden had of er zeker van was dat hij daar geen gevaar liep.

De Nachthavik herinnerde zich de woorden van Jack Ballard. Alleen de mannen van het Indian Office konden zich vrij in de reservaten bewegen. Ieder ander had een vergunning nodig en vermoedelijk zou iemand die een dergelijke toestemming vroeg, duidelijk moeten maken wat de reden was. Hij vermoedde niet dat er veel vraag naar zo’n vergunning zou zijn. Bij de Indianen was voor een blanke weinig te zoeken!

En dat zou dan tot de conclusie moeten leiden, dacht hij, dat de man die in de hinderlaag had gelegen en die geprobeerd had Grijze Buffel of misschien hemzelf op een kogel te trakteren, iemand was geweest van het Indian Office!

Hij haalde de schouders op.

Het was een conclusie die misschien helemaal niet met de werkelijkheid klopte!

Hij haalde de teugels aan en stuurde zijn zwarte paard door de smalle terreinplooi en draafde verder naar het zuiden. Hij reed door zacht golvend terrein waar het gras steeds dichter werd en plotseling, toen hij een lage heuvelkam bereikte, zag hij een uitgestrekt grasland voor zich liggen.

Ver weg naar de horizon liep vee te grazen en er waren een aantal ruiters bij, kleine, snel van plaats verwisselende figuurtjes, in een wijds landschap onder een staalblauwe hemel.

Hij haalde zijn kijker uit de zadeltas om de omgeving nauwlettend te inspecteren.

Het was een grote kudde, stelde hij vast, honderden stuks vee! Er brandden verscheidene kleine vuren, waarbij Indianen bezig waren met het brandmerken. Anderen stonden in groepen bijeen, terwijl een aantal ruiters rondreed en vooral aan de zijde van de rivier werd druk gepatrouilleerd.

Grijze Buffel had kennelijk geen enkel risico genomen en zeker vijftig van zijn krijgers belast met de zorg en bewaking van zijn vee.

De Nachthavik liet zijn blik gaan over het uitgestrekte, malse grasland en hij knikte waarderend.

Hij kon zich indenken dat Grijze Buffel dit gebied niet zonder strijd zou prijsgeven.

Hij borg de kijker weg en veegde het zweet van zijn gezicht. De zon brandde flink en hij besloot niet door dit open terrein verder te rijden maar de beboste heuvels in het westen weer op te zoeken. Bovendien gaf hij er de voorkeur aan om een ontmoeting met de Indianen te vermijden.

In snelle draf reed hij door het prairieland naar het westen en na een goed half uur had hij de bossen weer bereikt.

Zich oriënterend op de zon, boog hij af in zuidelijke richting, een onduidelijk pad, niet veel meer dan een wildspoor, volgend dat tussen de hoge bomen door het heuvelachtige terrein liep.

Dit was een goede gelegenheid, dacht hij, om maar eens een praatje te gaan maken met Andy Macree. Een man die zolang onder de Indianen vertoefd had, zou hem wellicht het een en ander kunnen vertellen en misschien had hij een idee wat achter al de moeilijkheden stak.

Hij reed in een langzaam tempo zonder een Indiaan te ontmoeten, hoewel hij zo nu en dan het onbestemde gevoel had, dat hij niet alleen in deze omgeving was maar dat, van vlakbij, al zijn bewegingen werden gevolgd.

Hij werd in die mening gesterkt toen, links van hem, plotseling een vlucht kwartels uit de struiken opfladderde en schuin over hem heen wegvloog.

Hij glimlachte en betastte onwillekeurig het amulet dat aan het leren koord om zijn hals bungelde.

Regelmatig stuitte hij op sporen die dwars door het bos liepen en nu en dan ontdekte hij de overblijfselen van een klein kampvuur, allemaal aanwijzingen, dat dit een druk bezocht jachtterrein was van de Mescaleros.

Op de top van een lage heuvel, waar de begroeiing ver uiteen stond, hield hij zijn paard in en keek om zich heen.

Toen zag hij, boven de bomen uit in de richting waar het kamp van Grijze Buffel moest liggen, rookpluimen omhoog stijgen.

IJle, vreemd gevormde rookwolken, die langzaam in de lucht oprezen, werden onderbroken om dan weer opnieuw te verschijnen.

Hij kende deze rooksignalen, hoewel hij er de betekenis niet van wist. Misschien wilde Grijze Buffel hem duidelijk maken waar hij zich, ten opzichte van het kamp, bevond, maar het was meer waarschijnlijk, dacht hij, dat het signaal bedoeld was voor de krijgers van de stam. Plotseling dacht hij aan de woorden van het opperhoofd dat diens geest hem zou begeleiden en dat hij zijn krijgers van zijn wensen op de hoogte zou brengen.

Dit was blijkbaar de manier! Schrift aan de hemel!

Hij nam een slok uit zijn veldfles en spoorde Blackie aan om verder te gaan.

Het terrein werd wat ruwer en hier en daar verschenen kleine rotsformaties tussen het dunner wordende hout.

Hij bereikte een smalle canyon, die zacht glooiend afliep en toen een scherpe bocht maakte. Aan een zijde rees de rotsmuur enkele meters boven hem uit. De bodem was bezaaid met zwerfstenen waar tussendoor hij voorzichtig zijn weg moest zoeken.

Hoewel hij maar een vaag idee had van de afstand die hij tot dusverre in zuidelijke richting had gereden, kon de Sand Creek toch niet meer zover weg zijn, meende hij.

Opnieuw maakte de kloof een bocht en aan het eind was een smalle doorgang, die gemarkeerd werd door enkele loofbomen.

Langzaam reed hij erheen. Hij vermoedde dat daar achter, in de laagte, de vallei zou liggen waar doorheen de Sand Creek stroomde.

Hij naderde de uitgang van de canyon en hoorde Blackie zachtjes snuiven, terwijl het dier het hoofd met korte rukken heen en weer bewoog. Een duidelijk teken, dat het ergens, vlakbij, onraad had bespeurd.

Onraad?

Er was, dacht hij, geen enkel gevaar te duchten.

Hij twijfelde er geen ogenblik aan of de Mescaleros, die hij op zijn weg mocht ontmoeten, zouden het grootste ontzag hebben voor het amulet, dat Grijze Buffel hem gegeven had. Bovendien zouden de rooksignalen hen op de hoogte hebben gebracht en ze zouden weten wie hij was!

Maar het behoefden niet per se Indianen te zijn. Het kon ook een of ander roofdier zijn... een wildcat of een bergleeuw... misschien een ratelslang...?

Terwijl het zwarte paard onrustig verder liep, zat de Nachthavik gespannen en op zijn hoede in het zadel, terwijl zijn hand aarzelend in de buurt van zijn pistool vertoefde...!

De zware boom met zijn brede bladerdak wierp een donkere schaduw bij de uitgang van de kloof en de zachte bries, die in de smalle doorgang woei, deed de bladeren ritselen!

Hij bereikte de schaduwplek... toen dook plotseling, als een bliksemschicht, het donkere lichaam van een Indiaan op hem neer!

De Nachthavik, toch half verrast door de plotselinge, onverwachte aanval, had nauwelijks tijd om de stijgbeugels los te gooien voor hij uit zijn zadel werd gesleurd!

Samen met zijn aanvaller plofte hij neer op de grond... gelijktijdig waren ze weer overeind!

De Indiaan slaakte een luide kreet... toen viel hij weer aan. Hij gleed op de Nachthavik toe met de soepelheid van een wild dier, zijn gespierde armen naar voren gestrekt...

De Nachthavik deed een haastige zijstap en plantte zijn vuist, met al de kracht van zijn pezige lichaam, op de kaak van de roodhuid.

De man maakte een halve slag om en struikelde achteruit. De Nachthavik volgde snel en opnieuw schoot zijn vuist uit...

De Indiaan sloeg als een blok tegen de grond.

De Nachthavik staarde een ogenblik, hijgend, neer op zijn tegenstander.

Het vechten van man tegen man, zoals de blanken dat deden, met de blote vuist, hadden de Indianen nooit geleerd, dacht hij.

Hij haalde diep adem en bukte zich om zijn stetson op te rapen die bij zijn val van het paard, was afgevlogen.

Toen hij zijn hand naar de hoed uitstrekte, sloeg een geweerkogel naast de hand in het zand en de kloof was plotseling gevuld met de knal van het schot...

De Nachthavik bleef enkele ogenblikken roerloos in dezelfde houding staan, zijn hand uitgestrekt naar zijn hoed... toen richtte hij zich op. Zijn gezicht stond hard en ondoorgrondelijk, toen hij zijn blik op de drie Indiaanse ruiters richtte, die naast elkaar, enkele meters van hem vandaan, in de uitgang van de kloof stonden.

De middelste van de drie was kennelijk de leider. Hij zat kaarsrecht op zijn bruinwitte Pinto-pony, en hij had een karabijn onder de rechterarm. De lange loop was op de Nachthavik gericht.

Zijn gezicht was lang en smal met hoge jukbeenderen, die zijn ogen schenen weg te drukken, een scherpe neus en dunne lippen. Zowel zijn gezicht als zijn koperkleurige bovenlichaam waren beschilderd met witte strepen. In zijn donkere, vettige haar, stak een bruine veer.

In zijn gordel van ongelooid leer om zijn middel stak een mes en er hing een kleine leren buidel die vermoedelijk patronen voor zijn geweer bevatte.

Zijn beide metgezellen waren niet beschilderd. Hun ogen stonden kil en vijandig in de sombere, onbewogen gezichten. Zij waren gewapend met een boog en een leren pijlkoker hing aan hun gordel.

De Nachthavik bekeek het drietal met koele blik. Het was duidelijk dat dit Comanches waren die op het gebied van de Mescaleros waren doorgedrongen en hoewel hij er niet zeker van was, vermoedde hij dat de leider, de man die het schot gelost had en die hem nu met een boosaardig triomfantelijke blik stond aan te staren, Big Fox was, de broer van de Chief van de Comanches.

Het leek erop dat hij hier in een val was gelopen, die tevoren was opgezet!

Waren het deze Comanches geweest die hem op zijn tocht, voortdurend ongezien hadden gevolgd?

Het was Big Fox die het woord nam.

„White man hoort niet thuis in Indian Country!” zei hij. „Hij geen toestemming van Office!”

De Nachthavik glimlachte flauwtjes.

„Big Fox en zijn Comanches hebben eigen gebied! Dit is Mescalero-terrein waar hij niets te zoeken heeft!”

De Indiaan lachte. Een diep, donker geluid dat achter uit zijn keel scheen te komen.

„Dit gebied van Comanches,” verklaarde hij. „Binnenkort...”

Zijn blik richtte zich op het amulet dat de Nachthavik droeg en hij gaf een kort bevel aan de Indiaan, die, na zijn gevecht met de Nachthavik, inmiddels was opgekrabbeld en met vijandige ogen stond toe te kijken.

De man schoot op de Nachthavik toe en strekte de hand uit om zich met een ruk meester te maken van het amulet.

Hij deinsde terug met een pijnlijk verwrongen gezicht toen de Nachthavik met het scherp van zijn hand een houw als van een hakbijl op de bruine uitgestrekte pols deed neerkomen.

De Nachthavik zag hoe het gezicht van Big Fox verstrakte en zijn hand snel de grendel van de karabijn overhaalde terwijl zijn beide metgezellen in een flits een pijl op de boog hadden liggen en de pees aantrokken...

Hij was nog nooit zo dicht bij de dood geweest als nu, dacht hij en hij vroeg zich af of hij, in een laatste roekeloze poging, moest proberen zijn pistool te trekken om zijn leven zo duur mogelijk te verkopen.

Big Fox maakte opnieuw een opmerking in zijn eigen taal en de beide Indianen naast hem ontspanden hun bogen.

De Comanche richtte de karabijn en de Nachthavik zag hoe zijn vingers zich om de trekker kromde.

„White man gaat sterven!” verklaarde de Indiaan kort. „En medicijn van Grijze Buffel zal sterven!”

De Nachthavik likte zijn droge lippen.

„Wat denk je daarmee te bereiken?” vroeg hij. Zijn stem klonk wat schor. „Het Indian Office zal hiervan horen...”

Big Fox lachte grommend.

„Wij zorgen dat Office hoort van moord op white man... vermoord door Mescaleros...!”

Dus dat was het! De Comanche had het sluw bekeken, dacht de Nachthavik.

Hij had een wee gevoel in zijn maag en hoe hij zich inspande, hij zag geen uitweg!

Het enige wat hij zag was het wrede gezicht van de Indiaan, die geen haast maakte en er kennelijk van genoot om zijn slachtoffer zo lang mogelijk in angst te laten.

De lange loop van de karabijn zakte langzaam tot hij gericht was op het amulet dat op de borst van de Nachthavik hing.

Deze stond onbeweeglijk... Hij vroeg zich af of hij toch nog zijn pistool moest trekken... er was een kans dat hij Big Fox in die laatste seconden tussen leven en doodgaan, als metgezel zou kunnen meenemen! Maar wat had het voor zin! Het maakte er voor hem de zaak niet beter mee!

De gedachten flitsten door zijn hoofd!

Hij hoorde vaag de stem van Big Fox: „Ik dood jou!” en de vinger die de trekker overhaalde.

Hij wierp zich opzij toen de knal van het schot door de canyon daverde... zag hoe het gezicht van de Indiaan vertrok tot een grijnzend masker van pijn en de karabijn uit zijn machteloze hand op de grond viel!

Langs de gespierde arm drupte bloed en een stalen pijlpunt stak ter hoogte van de schouder naar voren en had de arm volkomen krachteloos gemaakt.

De Nachthavik veerde overeind, zijn pistool in de hand, gereed nu om voor zijn leven te vechten.

Toen hoorde hij de stem van Panaki die luidkeels riep: „De volgende pijl zal doden!” en een ogenblik later dook de zoon van Grijze Buffel op achter de drie Indiaanse ruiters.

Met een pijl op het koord en de boog gespannen, bleef hij staan.

Toen hij het wapen zag in de hand van de Nachthavik, ontspande hij de boog en stopte de pijl weg in de koker.

Langzaam liep hij tussen de paarden door en stelde zich op naast de Nachthavik.

„Je kwam precies op tijd, son,” mompelde deze.

„Medicijn van Mescaleros... big medicine!” verzekerde Panaki. „Redde leven van Night Hawk!”

„Het heeft er veel van weg, son,” bromde de Nachthavik.

Met gemelijke blik bekeek hij de drie ruiters. Ze zaten onbeweeglijk op hun paarden met stenen gezichten, hun ogen gericht op de zware Colt in de hand van de blanke. Langs de arm van Big Fox sijpelde nog steeds bloed, maar als de wond al pijnlijk mocht zijn, op het maskerachtige gezicht van de Indiaan was daarvan niets te bespeuren.

„Wat doen we met de honden van Comanches?” kwam de stem van Panaki.

De Nachthavik keek fronsend naar Big Fox, de man die hem had proberen te doden.

Toen maakte hij een kort gebaar met het pistool.

„Get of your horses!”

Hij moest het bevel herhalen eer er gevolg aan werd gegeven.

Langzaam liep hij naar Big Fox toe.

De pijl was van achteren door het vlezige deel van de bovenarm gegaan, precies langs het been af. Hij kon niet beoordelen of de spieren van de arm ernstig beschadigd waren, maar de schacht was in een of andere kleurstof gedompeld en er was, dacht hij, een kans op bloedvergiftiging, als er niets aan werd gedaan.

Hij zag de ogen van de Indiaan plotseling oplichten toen hij met een ruk het mes tussen de leren gordel uittrok.

Het was vlijmscherp, ontdekte hij, en met een korte beweging sneed hij de schacht door op de plaats waar hij aan de rugzijde in het vlees was gedrongen.

Eer hij verder iets kon doen, had Big Fox de pijlpunt beetgepakt en met een ruk trok hij het overblijvende stuk uit zijn arm. Het moest een bijzonder pijnlijke operatie zijn maar de Indiaan vertrok geen spier van zijn gezicht en smeet het stuk van de pijl achteloos weg.

„Mijn medicijn!” beval de Nachthavik Panaki, wijzend naar zijn zwarte paard, dat was blijven staan waar het was toen zijn baas uit het zadel werd geworpen.

Panaki begreep de bedoeling, maar hij keek met een donker gezicht naar Big Fox en toen naar de Nachthavik en protesteerde: „Deze Comanchehond probeerde Night Hawk te doden!”

„Hij slaagde niet!” antwoordde de Nachthavik kort.

Panaki haalde wat onwillig de verbandtrommel uit de zadeltas en de Nachthavik nam er het ontsmettingsmiddel uit en goot een flinke scheut op de nog hevig bloedende wond.

Hij wist uit eigen ervaring dat het spul beet als de hel maar Big Fox klemde alleen maar zijn tanden op elkaar terwijl zijn ogen zonder uitdrukking bleven en hij gaf verder geen kik.

Vroeger, dacht de Nachthavik, zou geen enkele Indiaan het hebben geduld dat een vijand zijn wonden verzorgde, maar de omgang met de blanken had deze reservaat-Indianen geleerd wat goed voor hen was.

Hij scheurde een stuk van een katoenen lap en wierp het de Indiaan toe, die naast Big Fox stond.

„Doe jij de rest!” bromde hij.

Big Fox trok de lap nijdig uit de hand van zijn metgezel en bond hem, wat onbeholpen, om zijn arm.

Toen bukte hij zich om het geweer dat bij zijn voeten lag op te rapen maar de Nachthavik zette er snel zijn laars op.

„Laat dat schietijzer maar hier,” zei hij kort. „En dat geldt ook voor de messen en de bogen! Drop ’em!”

„And now, get on your horses and beat it!” beval hij.

Met een sprong slingerden ze zich op de rug van hun paarden, rukten de paarden om aan de leren breidels, die om de onderkaak van de dieren bevestigd waren, drukten hun hielen in de flanken van hun rijdieren en stoven weg, terwijl de overblijvende Indiaan zich repte naar de plaats waar zijn paard verborgen stond.

De Nachthavik en de zoon van Grijze Buffel luisterden naar de wegstervende hoefslagen.

Toen zei Panaki: „Waarom liet Night Hawk deze honden gaan?”

De Nachthavik glimlachte, ging onder de boom zitten en haalde zijn tabakszak te voorschijn.

„Ik zou niet geweten hebben wat ik met hen moest aanvangen!” bekende hij terwijl zijn vingers zich bezighielden met het rollen van een sigaret.

Hij wenkte de jonge krijger en bood hem zijn tabak aan.

„Je hebt m’n leven gered, son,” zei hij terwijl hij zijn hand op de schouder van de Indiaan legde. „En dat is het enige wat van belang is! Tenminste voor mij,” voegde hij er grinnikend aan toe. „Ik sta voor altijd bij je in ’t krijt!”

„Gisteren het was de Nachthavik! Vandaag beurt aan Zwarte Havik!” antwoordde de jongen met een glimlach.

De Nachthavik knikte en rookte enkele ogenblikken zwijgend.

„Heeft Panaki mij vandaag gevolgd?” vroeg hij toen.

De Indiaan schudde het hoofd.

„Panaki op weg naar Sand Creek als hij spoor bemerken van Night Hawk,” legde hij uit. „Hij spoor volgen en zien ontmoeting van Night Hawk met honden van Comanches! Hij omrijden om te komen in rug van Comanches!” Hij keek de Nachthavik aan met een verontschuldigende blik. „Moest Grote Vos in rug aanvallen om Night Hawk te redden! Daarom alleen maar geschoten in arm! Had hond van Comanche gemakkelijk kunnen doden!”

„Goed dat je ’t niet gedaan hebt, son!” bromde de Nachthavik. De gevolgen zouden niet te overzien zijn geweest.

Hij legde zijn hand op de arm van de jonge krijger en voegde er waarderend aan toe: „Panaki is een eerlijk vechter! Hij zal later een goed en groot opperhoofd van de Mescaleros worden!”

De zoon van Grijze Buffel boog het hoofd maar het was duidelijk dat de lovende woorden hem goed deden.

Toen zei hij: „Moge Panaki worden als Night Hawk! Hij niet bang toen hij oog in oog stond met dood!”

De Nachthavik antwoordde niet. Hij had daar zo zijn eigen gedachten over!...