HOOFDSTUK II
Zwarte Havik
Voor de Nachthavik Fort Shalakoo verliet, had majoor Davies hem nog even naar zijn bureau gevoerd voor een laatste gesprekje.
„Ik heb nog eens over de situatie nagedacht, Steve, en ik heb besloten je voorlopig de vrije hand te laten in deze zaak. Ook om Marshal Holden een plezier te doen, wil ik jou gelegenheid geven om uit te vissen wat de oorzaak kan zijn van de troubles die we hier de laatste tijd hebben. Maar laten we elkaar goed begrijpen. Ik heb ook mijn verantwoordelijkheid en het is mijn plicht om te zorgen dat rust en orde in mijn district gehandhaafd blijven. Als er opnieuw iets gebeurt, dan moet ik ingrijpen en dan geloof ik dat ik de raad van Ballard moet opvolgen en het Apachenreservaat moet verleggen! Ik hoop waarachtig dat het niet zover hoeft te komen, want dat zal niet zonder tegenstand en bloedvergieten mogelijk zijn! Maar dan heb ik geen andere keus! Ik hoop, Steve, dat jij de knoop kunt ontwarren! Dat hoop ik waarachtig!”
„Ik zal er m’n best voor doen, Roy! En als ’t nodig is, zal ik ook zeker jouw hulp inroepen!”
„Daar reken ik op! En neem een advies aan van een goeie vriend, blijf weg uit de Casave-woestijn! Je weet niet waar je aan begint!”
Wel, die laatste raad had de Nachthavik niet opgevolgd
en nu, drie uren later, had hij daar spijt van als nooit tevoren.
Hij had tijdens de maaltijd in het Fort bij zichzelf nagegaan wat hem het best te doen stond en hij was tot de conclusie gekomen, dat het niet verstandig zou zijn om eerst bij de Indian Office een vergunning te halen voor het betreden van de Indianenreservaten.
Van dat moment af zou men elke stap die hij zette kunnen volgen en dat vermoedelijk ook doen en dat was juist wat hij wilde voorkomen.
Nee, hij wilde eerst met Grijze Buffel contact op zien te nemen om eens te horen wat deze te vertellen had omtrent de gebeurtenissen die zich hadden voorgedaan. Als afgezant van Marshal Holden zou het hem niet moeilijk vallen om met het opperhoofd de zaak te bespreken en hij zou ongetwijfeld vriendelijk worden ontvangen.
Hij had dan ook besloten om Salt Fork voorlopig zover mogelijk links te laten liggen en langs de kortste weg naar het Apachenreservaat te rijden.
En de kortste weg voerde door de Casave Desert...
Het eerste uur waren er nog geen moeilijkheden geweest en hij had een behoorlijke afstand afgelegd. Toen was het landschap geleidelijk aan van karakter veranderd. De begroeiing werd schaarser, was niet veel meer dan hier en daar plukken stug gras en cactusplanten die als met armen naar de hemel reikten. Toen was ook dat verdwenen en was er alleen nog maar een onafzienbare golvende vlakte van roodachtig fijn zand, waarboven een genadeloze zon de schroeiende hitte omlaag scheen te drukken.
Nu en dan bracht een windvlaag het zand in beweging in kleine cycloontjes, die als geesten rondwentelden om plotseling te verdwijnen als de wind wegviel...
Blackie liep stapvoets en het dier had kennelijk moeite om het ene been voor het andere te plaatsen. Het hijgde en het zweet liep in kleine straaltjes langs zijn flanken.
De Nachthavik was er weinig beter aan toe. Hij had zijn stetson diep over zijn voorhoofd getrokken om enige beschutting te hebben tegen de gloeiende zon die zijn nek en handen schroeide. Iedere ademhaling deed pijn en werd bemoeilijkt door de halsdoek die hij voor zijn mond had getrokken om het fijne stof te weren dat Blackie bij iedere stap opwierp.
Hij had een tijdlang naast zijn rijdier meegesjokt, om de last van het paard wat te verlichten, maar tenslotte was hij toch weer opgestegen omdat zijn benen hem nog nauwelijks konden dragen.
Hij had van het Fort een vrij grote watervoorraad meegenomen maar niet genoeg. Hij had in de afgelopen twee uren ongeveer de helft van de afstand door de woestijn afgelegd en hij had alleen nog maar zijn ene veldfles met water over...
Het zwarte paard struikelde en de Nachthavik gleed haastig uit het zadel.
„Easy boy, easy,” mompelde hij, terwijl hij het dier zachtjes op de hals klopte.
Hij nam de veldfles van de zadelknop, schroefde de dop los, dronk enkele teugen van het lauwige water en goot de rest in zijn stetson.
Blackie, die het water rook, stak haastig zijn hoofd in de hoed en slurpte het water hoorbaar naar binnen.
„Da’s alles wat we hadden,” mompelde de Nachthavik, terwijl hij snel de hoed weer op zijn hoofd plantte. „Laten we zien dat we uit deze kokende ketel komen! That waterhole can’t be far away!”
Hij leidde Blackie aan de teugel verder, terwijl zijn scherpe ogen de horizon afzochten naar de rotspartij, die de plaats van de bron aangaf. Maar het landschap voor hem was een zee van golvend zand, die wazig en van hitte trillend onder de zon lag te stoven en het enige wat hij verder zag waren een tweetal buizerds, die langzaam door de lucht zweefden.
De stilte om hem heen werd alleen verstoord door het zachte ploffen van de paardenhoeven in het rulle zand en het kraken van het zadelleer.
Na een kwartier, toen het lopen hem een ondraaglijke inspanning kostte, steeg hij weer op en hij bemerkte tot zijn verbazing dat hij de grootste moeite had om in het zadel te komen.
Het moet niet te lang meer duren, dacht hij, anders halen we de bron niet.
Blackie was weer teruggevallen in zijn houterige, mechanische gang...
Toen kreeg de Nachthavik plotseling het rotsmassief in het oog!
Eensklaps doemde de rode rotsformatie voor hem op, vreemd vervormd in de trillende lucht die het onmogelijk maakte om de afstand te schatten.
Maar het was een baken dat hem van nieuwe energie vervulde en het scheen dat ook het zwarte paard zich ervan bewust werd dat aan de kwellende hitte en dorst een eind ging komen, want het dier versnelde de pas, alsof het het water al rook.
Het vergde nog een half uur eer de Nachthavik zich, volkomen uitgeput en aan het eind van zijn krachten, liet vallen in de schaduwplek onder een overhangende rots en bewegingloos bleef liggen. Blackie stond wezenloos naast hem, op trillende benen, terwijl het zweet in kleine straaltjes van zijn buik op de grond drupte.
Na enkele minuten kwam de Nachthavik langzaam overeind en keek, met ogen die in zijn hoofd schenen te branden, om zich heen.
„Waar kan dat water te vinden zijn?” mompelde hij met dikke tong.
Hij wankelde, steunend tegen de rotswand, terwijl zijn ogen speurden naar enig teken dat op de aanwezigheid van water kon duiden.
Hij begon langs de grillig gevormde rotswand te lopen, moeizaam en met nauwelijks enige hoop op succes.
Blackie kwam achter hem aan, het hoofd dicht bij de grond en toen hoorde hij het paard zachtjes snuiven. Tegelijkertijd ontdekte hij in een smalle inham de kleine polletjes gras, rood bestoven en vrijwel onzichtbaar.
Een ogenblik later lag hij op zijn knieën en begon te graven.
Het fijne zand hoopte zich naast de kuil die langzamerhand ontstond en toen waren zijn gravende vingers plotseling vochtig...
Hij zuchtte diep en een grijns gleed over zijn gezicht.
Met een zachte beweging duwde hij de snuit van Blackie weg, die zijn hoofd in de kuil stak, verlangend naar het koele water.
„Wacht je tijd af,” bromde hij.
Languit liggend schepten zijn handen het vochtige zand weg en toen kwam plotseling het water!
Het welde langzaam naar boven tot het de kuil halverwege vulde...
De Nachthavik trok met moeite zijn doorweekte flanellen hemd uit, schepte zijn stetson vol water en keerde hem boven zijn hoofd om!
Hij bleef onbeweeglijk zitten, zijn ogen gesloten, terwijl het koele water over hem heen stroomde... Nooit had hij zich heerlijker gevoeld.
Hij opende zijn ogen toen Blackie luid snoof en hij lachte luid.
„Sorry, old boy,” en hij vulde opnieuw zijn stetson met water en zette die het paard voor.
Terwijl Blackie dronk, kwam hij overeind en haalde een kroes uit zijn zadeltas.
Voorzichtig liet hij ze vol lopen, wachtte enkele ogenblikken tot het zand naar de bodem gezakt was, en dronk met kleine teugen, intens genietend van het koele water.
Toen kwam hij overeind en nam Blackie het zadel af.
Het paard, dat de hoed had leeggedronken, stond nog snuivend boven de bron, maar de Nachthavik duwde het zachtjes opzij.
„Strakjes!” bromde hij. „Niet te veel ineens! We gaan eerst wat rusten!”
Hij ging tegen de rotswand zitten en haalde zijn tabakszak te voorschijn. Blackie stond enkele ogenblikken onbeweeglijk, zakte toen door de voorbenen en liet zich langzaam omrollen.
„Dat is de manier!” knikte de Nachthavik, terwijl hij langzaam zijn sigaret rookte.
Het was op het nippertje geweest, dacht hij. Roy Davies had niet te veel gezegd toen hij de Casave Desert een stukje van de hel had genoemd! Hij had het nu meegemaakt!
Hij grijnsde flauwtjes terwijl hij het eindje sigaret wegknipte.
In geen geval zou hij Roy Davies hier ooit iets van vertellen!
Toen ging hij languit liggen en sloot zijn ogen.
Enkele ogenblikken later was hij in slaap...
Hij werd wakker door een geluid dat hij aanvankelijk niet kon thuisbrengen, maar toen drong het tot hem door dat het het hinniken was geweest van een paard. Het geluid kwam van verre, daar was hij zeker van.
Blackie krabbelde met schokkerige bewegingen overeind, zijn oren opgestoken.
De Nachthavik richtte zich op, trok haastig zijn shirt aan, dat inmiddels was opgedroogd, en gespte zijn patroongordel om. Automatisch controleerde hij zijn pistool en liet het weer in de holster glijden. Als er bezoek op komst was, zou het zeker op de waterbron afkomen, dacht hij. Tot dusverre was er niemand te bespeuren.
De schaduw van het hoog oprijzende rotsmassief viel ver in de woestijn.
Hij drenkte Blackie opnieuw, dronk zelf en begon toen de beide veldflessen te vullen. Daarna tuigde hij Blackie aan, vulde de kuil weer op met het uitgekomen zand en steeg op.
Het geluid had zich niet herhaald en in de omgeving was niemand te ontdekken, maar hij was op zijn hoede, terwijl hij langzaam om de rotspartij heen reed. De hitte was nu grotendeels verdwenen.
Hij bereikte het einde van de rotsformatie en boog af naar het zuiden. De zon was al een flink eind op weg naar de horizon en hij trok haastig zijn hoed naar voren om zijn ogen te beschutten.
Toen zag hij plotseling het paard!
Een bruin gevlekte pony, die in een smalle kloof stond vastgebonden en die luid hinnikte bij het zien van een soortgenoot in deze barre omgeving.
De Nachthavik hield Blackie in en zijn hand klemde zich om de pistoolkolf. Bij dit paard moest een ruiter horen en hij vroeg zich af waar die kon zijn. Ergens verborgen in een hinderlaag? Niet waarschijnlijk! De man kon niet op de hoogte zijn van zijn aanwezigheid.
Zijn samengeknepen ogen gleden speurend rond, maar in de omgeving was, voor zover hij kon nagaan, verder geen levende ziel te bekennen!
Langzaam en op zijn hoede, reed hij naar het paard toe.
Het was een Indiaanse pony bemerkte hij toen hij dichterbij kwam. Het dier was ongezadeld. Op zijn rug lag een deken die door een leren riem op haar plaats werd gehouden. De hoeven waren niet beslagen.
De ruiter was ook niet alleen gearriveerd. In het mulle zand waren de sporen zichtbaar van nog enkele paarden en daartussen stonden ook voetsporen. De ruiters hadden mocassins gedragen. De indrukken waren nog vers en een duidelijk afgetekend spoor gaf de weg aan waarlangs ze naar het zuiden waren gereden. En die paarden waren wel beslagen!
Maar één ruiter was achtergebleven!
Fronsend steeg de Nachthavik af en liep langzaam naar de pony toe, zachte geluiden makend om het dier gerust te stellen.
Hij streek langs de hals van het paard... de haren waren nog nat. Het dier moest kort geleden een flinke rit gemaakt hebben. De ruiters waren hier aangekomen terwijl hij sliep en daarna weer vertrokken. Op één na...! Het was niet aan te nemen dat het paard hier alleen was achtergelaten.
Een vreemde geschiedenis!
Opnieuw onderzochten zijn scherpe ogen de omgeving zonder resultaat.
Toen begon hij langzaam rond te lopen op zoek naar voetsporen. In de richting van de rotswand stuitte hij plotseling op een vage voetafdruk! Het leek alsof men getracht had de indruk uit te wissen. Hij zocht verder en vond opnieuw vage aanwijzingen... tot het zand ophield en de harde rotsbodem begon.
Toen hij zich oprichtte, zag hij de smalle rotsspleet, een vijftig meter van hem vandaan. Niet veel meer dan een dikke schaduwlijn op de grillige, zonbeschenen rotswand.
Hij liep er langzaam heen, zijn pistool in de hand, gereed voor een onverwachte aanval!
Er gebeurde niets!
Hij bereikte de smalle schacht, nauwelijks enkele meters breed en bleef aan de ingang staan.
Voor hem lag het lichaam van een Indiaan.
Hij was gekleed in een grauwe katoenen broek en droeg mocassins met dikke zolen van ongelooid leer. Zijn bovenlichaam was bloot en de zon scheen op de roodbronzen huid. Zijn handen en voeten waren met dunne leren riemen gebonden en zijn hoofd, dat half opzij lag, vertoonde een rode vlek van geronnen bloed, waar enkele vliegen omheen speelden, vlak onder de haarlijn.
Het was een nog jonge man, stelde de Nachthavik vast toen hij bij de Indiaan neerknielde. Een gebronsd, scherp getekend gezicht met hoge jukbeenderen en een nauwelijks gebogen neus.
De man leefde nog! De borstkas ging zacht op en neer bij iedere ademhaling en de Nachthavik streek met voorzichtige vingers de blauwzwarte, vettige, haren opzij om de wond te inspecteren.
Het was maar een oppervlakkige verwonding, stelde hij vast, toegebracht door een hard voorwerp, vermoedelijk de kolf van een pistool. De slag was langs het hoofd afgeschampt en had de huid opengereten.
Met zijn mes sneed hij de riemen door waarmee de Indiaan gebonden was. Toen kwam hij overeind, liep naar de uitgang van de schacht en floot schel.
Blackie keerde het hoofd in zijn richting en kwam langzaam aangelopen.
De Nachthavik nam een veldfles en haalde een kleine verbandtrommel, die hij altijd bij zich had, uit de zadeltas.
De Indiaan kreunde toen de Nachthavik zijn hoofd voorzichtig optilde en wat van het koele water tussen de uitgedroogde lippen goot.
De man slikte werktuigelijk en toen opende hij plotseling de ogen.
Ze staarden de Nachthavik aan en deze glimlachte geruststellend.
„I’m a friend!” zei hij.
Opnieuw bracht hij de veldfles naar de mond van de jonge krijger en deze dronk gulzig enkele teugen.
Voorzichtig begon hij toen het geronnen bloed rond de wond te verwijderen, haalde een flesje ontsmettingsmiddel uit de trommel te voorschijn en goot een flinke scheut op de wond.
Het spul beet als de hel, wist hij, maar de jongeman vertrok geen spier van zijn gezicht.
Zijn donkere ogen volgden iedere beweging en toen de Nachthavik verband te voorschijn haalde, stak hij plotseling een afwerende hand op.
„Genoeg,” zei hij zachtjes.
De Nachthavik knikte en hielp de Indiaan in zittende houding tegen de rotswand.
Deze stak de hand uit naar de veldfles.
„More water!”
Hij dronk gulzig... water liep langs zijn kin op zijn borst.
Toen hij de veldfles weer overhandigde kwam er een zweem van een glimlach om zijn lippen.
„Panaki dankt blanke vreemdeling!” zei hij.
Panaki! Zwarte Havik! Het was waarachtig de zoon van Grijze Buffel die hij hier gevonden had, dacht de Nachthavik verbaasd.
„Wat is er gebeurd?”
„Was op jacht! Iets raakte mijn hoofd. Panaki bewusteloos. White man bracht het leven weer terug!”
„Je hebt niet gezien wie je die klap toebracht?”
Zwarte Havik schudde het hoofd.
„Niet gezien. Moeten Comanches geweest zijn!”
„Rijden Comanches op beslagen paarden?”
„Indianen geven paarden geen ijzeren schoenen aan!” „De mannen die je hierheen gebracht hebben, reden op beslagen paarden,” verzekerde de Nachthavik.
De Indiaan haalde de schouders op.
„Panaki weet het niet. Bewusteloos!” Hij wees om zich heen. „Waar is deze plaats?”
„Sugar Rock... Casave Desert!”
„Altuke?” Het was blijkbaar de naam die de Indianen aan de rotsformatie hadden gegeven.
„That’s right!”
Panaki keek hem een ogenblik niet begrijpend aan. Toen vroeg hij: „Wat jouw naam?”
De Nachthavik glimlachte.
„Sommige mensen noemen me de Nachthavik,” antwoordde hij. „Ik ben een afgezant van Marshal Holden en ik ben op weg om je vader, Grijze Buffel, een bezoek te brengen!”
Op het gebronsde gezicht van de jonge Indiaan verscheen plotseling een brede glimlach.
„Marshal Holden good friend!” knikte hij. „Night Hawk zal welkom zijn bij Chief van Mescaleros!”
Hij stak aarzelend zijn hand uit en de Nachthavik drukte ze krachtig.
„Night Hawk heeft leven gered van Panaki!” zei de jongen ernstig. „Panaki zal altijd vriend zijn van Night Hawk en aan zijn kant vechten!”
„Laten we het daarop houden, son,” antwoordde de Nachthavik op gemoedelijke toon. „Ben je in staat om te rijden?”
„Panaki kan rijden!” verklaarde de Indiaan kort.
„Je paard staat buiten!”
Even later draafden ze, zwijgend, zij aan zij, door de woestijn onder een hemel die snel donker begon te worden en waarin de eerste sterren zich al vertoonden. Er woei een lichte wind en het was kil. Terwijl ze voortreden en de donkere heuvels, scherp afgetekend tegen de lichtere avondhemel, snel naderbij kwamen, vroeg de Nachthavik zich af wat de bedoeling van deze ontvoering kon zijn geweest. De Indiaan zou er nooit in zijn geslaagd zich van zijn boeien te ontdoen, dat was zeker! Als hij niet gevonden was, zou hij een langzame dood gestorven zijn in de smalle kloof. Was dat inderdaad de bedoeling? Als men de jonge krijger uit de weg had willen ruimen, zou een kogel veel eenvoudiger zijn geweest! Het was te donker om het waar te nemen, maar hij had de indruk gekregen, dat de ontvoerders geen poging hadden gedaan om hun spoor in de woestijn te verbergen! Misschien was de opzet dat Panaki de andere dag zou worden gevonden en dat het Grijze Buffel, zijn vader, tot een ondoordachte wraakoefening zou verleiden tegen de Comanches! En dat zou voor Davies en zijn troepen aanleiding kunnen zijn om in te grijpen!
Misschien deugde er niets van de hele redenering, maar het was toch maar beter om er voorlopig van uit te gaan!
Hij stuurde zijn paard vlak naast dat van Zwarte Havik en vertraagde het tempo.
„Luister, Panaki,” zei hij. „Ik geloof dat het verstandig is om je vader voorlopig niets over je ontvoering te vertellen! Ik wil eerst proberen te ontdekken wat erachter zit! Zeg hem alleen maar dat je op jacht was en dat je mij ontmoette! Dan zeg je bovendien de waarheid!”
„Panaki zal doen wat Night Hawk wenst!” verzekerde de Indiaan.
Een wassende maan wierp lange schaduwen over het pad dat door een dicht bos, tegen een heuvelhelling opliep. De Nachthavik reed vlak achter Panaki, die zonder aarzelen zijn weg, tussen de bomen door, wist te vinden. De Mescalero had enkele malen, luid, de holle roep van een nachtuil doen horen, een bewijs voor de Nachthavik dat ze hun doel naderden. Toen ze de heuvelkam bereikten, zag hij tussen de bomen door enkele kampvuren, die een spookachtig licht wierpen op een kleine verzameling hutten, die in een kleine, vlakke dalkom verspreid stonden.
Plotseling, zonder dat hij iets van hun aanwezigheid bemerkt had, doken enkele donkere gestalten naast de Nachthavik op. De maan glansde op de roodbruine lichamen van de Indianen die hem zwijgend omringden. Een van hen, bemerkte hij, was gewapend met een repeteergeweer, de anderen hadden pijl en boog bij zich.
Panaki sprak haastig enkele woorden, die de Nachthavik niet kon verstaan, en te midden van de kleine groep krijgers, daalden ze langzaam af naar het kamp.
Dat bleek aanzienlijk groter te zijn dan de Nachthavik aanvankelijk had verondersteld. Er brandden maar enkele vuren maar de verzameling hutten strekten zich uit tot tegen de bosrand. Aan één kant was een open plek waar een vrij groot vuur werd gaande gehouden, vlak bij een hut, die aanzienlijk groter was dan de anderen en waarlangs aan één zijde een totempaal was opgericht waarvan de maskers hem tegengrijnsden, terwijl aan de andere kant een paal was geplaatst die bekroond was met een bundel adelaarsveren.
De Nachthavik kreeg de prikkelende geur van de houtvuren in zijn neus terwijl hij, achter Panaki aan, het kamp binnenreed. Van verschillende kanten kwamen Indianen en hun vrouwen aangelopen, die hem zwijgend en met onbewogen gezichten aanstaarden.
Op de open plek het Panaki zich van zijn paard glijden en op dat ogenblik kwam zijn vader, Grijze Buffel, uit de hut te voorschijn.
Het opperhoofd van de Mescaleros was een rijzige figuur. Zijn donkere, roodbruine gezicht, beschenen door het kampvuur, was gerimpeld en gegroefd als oud leer en werd omkranst door lange grijze haren, die als manen tot op zijn schouders afhingen. Evenals zijn zoon miste hij de bij de Indianen zo karakteristieke scherp gebogen neus.
Hij stond daar kaarsrecht en vol waardigheid, ondanks zijn eenvoudige kledij, een vale katoenen broek met korte mocassins, een vuilwitte burnoes, met daar overheen geslagen een kleurige deken.
Hij bleef enkele ogenblikken zwijgend aan de ingang van de hut staan, zijn donkere ogen op de Nachthavik gericht, zijn gezicht zonder enige uitdrukking.
Toen keek hij zijn zoon aan en uitte enkele scherpe woorden. Zijn stem was zwaar met een diepe keelklank.
Panaki begon te spreken, snel en met veel gebaren en de Nachthavik zag een glimlach verschijnen op het onbewogen gezicht van Grijze Buffel.
Toen legde de oude man een hand op de schouder van zijn zoon en kwam met langzame schreden naar de Nachthavik toe.
Deze steeg rustig uit het zadel en bleef naast zijn paard staan.
Het opperhoofd bleef voor de Nachthavik staan en keek hem onderzoekend aan als wilde hij voor zichzelf vaststellen met wat voor man hij te doen had.
Het onderzoek stelde hem blijkbaar tevreden want hij glimlachte opnieuw en zei plechtig: „Marshal Holden is een goed vriend van Grijze Buffel en de Mescaleros. Hij beloofde een wijs en machtig man te zenden om raad te geven en de Mescaleros bij te staan in hun moeilijkheden. Hij heeft woord gehouden! De Night Hawk is welkom bij de stam van de Mescaleros. Hij is een van de onzen!”
De Nachthavik glimlachte op zijn beurt. Marshal Holden had het wel prachtig versierd, dacht hij. En was er al bij voorbaat van uitgegaan dat hij zijn verzoek niet zou weigeren! Een wijs en machtig man, toe maar!
Hij richtte zijn grijze ogen op het donkere gegroefde gezicht voor hem.
„Ik wil Grijze Buffel de groet overbrengen van Marshal Holden. Hij heeft mij hier naar toe gezonden om het opperhoofd van de Mescaleros bij te staan in zijn moeilijkheden. Ik zal er mijn best voor doen. Zijn zorgen zijn mijn zorgen!”
Hij stak zijn hand uit en Grijze Buffel drukte ze krachtig.
Toen leidde hij zijn gast naar het vuur, spreidde de deken daarbij uit en nodigde de Nachthavik uit plaats te nemen.
„De Night Hawk zal honger hebben!” stelde hij vast en na een kort bevel, kwamen, even later, enkele vrouwen aandragen met een schaal met maïskoeken en, tot verbazing van de Nachthavik, met enige flessen bier.
Gedrieën aten en dronken ze terwijl de overige leden van de stam zich weer aan hun eigen zaken gingen wijden, plaats namen bij de overige kampvuren of terug gingen naar de hutten waaruit ze te voorschijn gekomen waren.
Nadat ze gegeten hadden, haalde de Nachthavik zijn tabakszak te voorschijn en bood hem Grijze Buffel aan. Deze dankte en begon met vaardige hand een sigaret te rollen. De tijd van de vredespijp was voor deze Indianen in het reservaat voorbij, dacht de Nachthavik, terwijl hij de bedrijvige vingers gadesloeg. Ook Panaki vervaardigde voor zichzelf een sigaret en even later zaten ze zwijgend te roken.
De Nachthavik staarde in het vuur, wachtend tot Grijze Buffel het gesprek zou beginnen. Toen dat uitbleef, zei hij: „Ik heb al gehoord van de moeilijkheden waarmee het opperhoofd te kampen heeft! Heeft Grijze Buffel er zelf enig idee van wat de oorzaak kan zijn?”
De Indiaan blies langzaam een rookwolk uit en schudde traag het hoofd.
„De Mescaleros zijn een vredelievend volk van de Apaches,” verklaarde hij met zijn sonore stem, „en tot voor kort hebben ze ook in vrede met hun buren, de Comanches, kunnen leven! Matushe, de Chief van de Comanches, was een goede vriend. Nu niet meer! Er is vee gestolen... er zijn krijgers van de Comanches vermoord... Alles wat gebeurd is, richt zich tegen de Mescaleros, maar zij zijn geen veedieven en geen moordenaars!”
Grijze Buffel mikte het eindje sigaret in het vuur en keek de Nachthavik aan. Zijn mond was samengeknepen tot een dunne streep. Zijn ogen, oplichtend in de vuurgloed, stonden fel.
„Mijn volk is een vredelievend volk!” herhaalde hij. „Het wil alleen maar zijn vee weiden en de akkers bebouwen en op jacht gaan zoals mijn voorvaderen deden! Maar het zal vechten tegen onrecht dat wordt aangedaan!” De Nachthavik knikte peinzend en staarde nadenkend voor zich uit.
„Wat kan de bedoeling zijn?” Hij stelde de vraag hardop als voor zichzelf.
„Maar één bedoeling! Mescaleros verdrijven van deze gronden! Maar niet zonder geweld!”
„Denk je dat de Comanches bezit willen nemen van de gronden langs de rivier?”
Grijze Buffel haalde de schouders op.
„Zij beschikken over voldoende gronden! Hun gebied heeft alles wat zij nodig hebben!”
„Je hebt niet met Matushe gesproken over de moeilijkheden?”
„Heb het geprobeerd in het begin. Matushe was goede vriend van Grijze Buffel! Maar hij was toen niet aanwezig! Wel zijn broeder, Grote Vos! Hij is geen vriend van Mescaleros. Gesprek met hem niet goed! Na veediefstal en moord op Comanches, vriendschap met Matushe ook gestorven!” „Zou Matushe erop uit zijn gebied van Mescaleros aan deze zijde van Storm River te bemachtigen?”
„Niet Matushe! Misschien wens van Big Fox! Hij eerzuchtig. Hij is een slechte man!”
„Je gelooft, dat hij een slechte invloed heeft op Matushe?”
Het opperhoofd knikte.
„Hij heeft volgelingen, die Mescaleros niet goed gezind zijn! Matushe moet met hem rekening houden!”
De Nachthavik haalde zijn rookgerei te voorschijn en begon langzaam, in gedachten, een sigaret te rollen. De hele onenigheid tussen de beide Indianenstammen en vooral de gebeurtenissen, die tot de vete hadden geleid, hadden iets raadselachtigs. Hij ging er zonder meer van uit, dat Grijze Buffel de waarheid had gesproken, en dat de Mescaleros niets van doen hadden gehad met de diefstal van het vee van de Comanches en met de dood van de beide krijgers van die stam. Hij kon zich nog voorstellen dat de Comanches hun eigen vee over de rivier zouden drijven om op die manier een incident uit te lokken, maar zouden ze zover gaan om enkele van hun eigen mensen daarvoor te vermoorden?
Hij bood zijn tabakszak aan aan het opperhoofd, maar deze schudde langzaam het hoofd, gaf een wenk aan de squaw, die voor de ingang van zijn tent zat en deze bracht hem een pijp met een lange steel en kleine aarden kop en een kleine leren tabaksbuidel.
Op bijna plechtige wijze begon de Indiaan de pijp te stoppen, haalde toen een spaander uit het vuur en stak ze aan.
„Heeft Grijze Buffel zijn moeilijkheden niet voorgelegd aan de agent van het Indian Office in Salt Fork?” informeerde de Nachthavik.
Het was eigenlijk een overbodige vraag maar hij was benieuwd hoe het opperhoofd erop zou reageren.
Grijze Buffel blies een rookwolk uit en spuwde verachtelijk in het vuur.
„Indian Office no good!” antwoordde hij. „Zij zijn geen vrienden van de Mescaleros! Eerder vijanden! Grijze Buffel vindt daar geen gehoor!”
Panaki, die tot dusverre het gesprek zwijgend had gevolgd, liet zich nu horen.
„Mister Ballard vijand van Rode Volk! Voor hem wij alleen maar ’damned redskins’!”
„Hij is dus ook geen vriend van de Comanches?”
„Niet van Matushe... Big Fox voert de gesprekken met mister Ballard! Hij regelmatig bezoeker van kroeg in Salt Fork!”
Grijze Buffel spuwde opnieuw in het vuur om zijn minachting voor het gedrag van Grote Vos te doen blijken.
De Nachthavik knikte. Hij dacht dat hij zo langzamerhand een vaag beeld van de situatie begon te krijgen.
Hij staarde voor zich uit en toen vingen zijn scherpe ogen plotseling een lichte beweging op in de lage struiken, onder de bomen, een vijftig meter van hem vandaan, vlak aan de door de maan beschenen bosrand.
Het hield zijn aandacht een ogenblik vast... toen was het weer rustig in de struiken. Het kon de wind zijn geweest!
Een ogenblik later zag hij echter het maanlicht glanzen op een geweerloop, die langzaam uit de struiken naar voren werd gestoken!
Hij reageerde in een flits!!
Half overeind komend, wierp hij Grijze Buffel opzij, op hetzelfde ogenblik dat de knal van het geweerschot luid boven het rumoer van het kamp opklonk.
Toen lag zijn pistool in zijn hand en vuurde hij enkele schoten af naar de plaats waar de sluipschutter zich had bevonden.
De afstand was vrij groot en hij verwachtte er weinig resultaat van.
Het kamp was in rep en roer.
Grijze Buffel schreeuwde een aantal bevelen in de taal van zijn volk... Panaki rende met grote sprongen naar de plek vanwaar geschoten was en met een groep krijgers stortte hij zich in het struikgewas op zoek naar de overvaller. De lucht was gevuld met het geschreeuw en gegil van de Indianen die achter hun prooi aangingen.
Grijze Buffel was langzaam overeind gekomen. Zijn gezicht stond strak van ingehouden woede maar hij legde een hand op de schouder van de Nachthavik en zei: „De Night Hawk draagt zijn naam met ere. Hij heeft de scherpe blik van een havik! Zonder zijn tussenkomst zou het opperhoofd van de Mescaleros gevallen zijn door de verraderlijke hand van een Comanche...!”
En dat, meende de Nachthavik, was een te voorbarige conclusie!
Het opperhoofd zette zich weer op de deken en staarde somber in het vuur. Zijn squaw bracht hout aan om het hoger te doen opflakkeren.
De Nachthavik luisterde naar de kreten en het geschreeuw van de krijgers die onder leiding van Panaki, het bos afzochten. Het was dacht hij, niet de juiste manier om de sluipschutter te achterhalen. Het zoeken moest in stilte gebeuren. Maar deze Indianen in de reservaten hadden de kunst van het jagen op wild en op vijanden verleerd!
Hij wachtte zwijgend op de terugkeer van Panaki en zijn metgezellen, ervan overtuigd dat ze met lege handen zouden komen.
Toen vingen zijn oren het zachte geluid op van hoefslagen... ver weg. Ze waren verdwenen na enkele ogenblikken.
Even later kwam Panaki uit het struikgewas te voorschijn, gevolgd door een aantal krijgers.
Zijn gezicht stond somber. In zijn hand had hij een leren hoofdband met daaraan bevestigd de staartveer van een wilde gans.
„Dit vond ik!” zei hij stroef, terwijl hij de band aan zijn vader overhandigde.
Grijze Buffel keek ernaar met broedende blik. Toen smeet hij hem met een minachtend gebaar in het vuur.
„Zo zullen we doen met onze vijanden, de Comanches!” verklaarde hij. „Van nu af zal er oorlog zijn tussen de Mescaleros en de Comanches met hun verraderlijke, valse hart!”
De Nachthavik keerde zich naar het opperhoofd en zei: „Woede is een slechte raadgever! Er is geen enkel bewijs dat het een Comanche was, die het schot uit de hinderlaag loste!”
Grijze Buffel wees met een beschuldigende vinger naar de leren band die in het vuur lag te smeulen.
„Dat is bewijs genoeg!” antwoordde hij op bijna snauwende toon.
De Nachthavik schudde langzaam het hoofd, terwijl zijn grijze ogen de blik van de Indiaan vasthielden.
„Morgen, als het licht is, zullen we zoeken naar bewijzen!” verklaarde hij. „Laat Grijze Buffel tot zolang wachten met een beslissing!”
Het opperhoofd antwoordde niet maar staarde strak in het vuur. Op zijn gezicht was niets van zijn gedachten te lezen.
De Nachthavik rolde een sigaret en rookte rustig, wachtend tot Grijze Buffel zijn beslissing zou laten horen.
Panaki en een aantal krijgers die rond het vuur stonden, keken zwijgend, roerloos, met onbewogen gezichten toe.
Er verstreken minuten...
Toen richtte Grijze Buffel het hoofd op en keek de Nachthavik aan.
„De Night Hawk heeft een scherp oog en een wijs verstand,” zei hij plechtig. „Het zal zijn zoals hij voorstelt. Morgen zullen wij zoeken naar sporen! Die zullen ons zeggen wat ons te doen staat!”...