HOOFDSTUK III

 

Een mislukte aanslag

 

Na het avondeten zaten ze bij elkaar, de rancher en zijn vrouw, de Nachthavik, Carters zoon Alan en Mel Torn, een van de cowhands.

Alan Carter, een stevig uit de kluiten gewassen knaap van een jaar of negentien en Mel Torn, een zwaar gebouwde cowboy met een goedmoedig gezicht, die alleen maar sprak in woorden van één lettergreep, waren, toen de schemering inviel, komen aanrijden en ze hadden een uitvoerig verslag gekregen van de gebeurtenis van die middag.

De Nachthavik had zich zonder veel moeite laten overhalen om de nacht over te blijven. Het had geen zin, zo had Cathy Carter hem verzekerd, om in het donker de lange tocht naar San Pablo te maken en bovendien zou een goede nachtrust in een goed bed de genezing van de wond, ook al had die niet veel te betekenen, bespoedigen.

Over die goede nachtrust had de Nachthavik zo zijn eigen gedachten.

„Wat denk je dat Stone nu zal doen, Smith?” kwam de stem van Carter en de Nachthavik meende er een zekere onrust in te bespeuren.

Het was een vraag die hem zelf ook al had beziggehouden, en die een van de redenen was geweest om het aanbod van de Carters om nog wat te blijven, te aanvaarden.

Wat zou Stone doen? De Nachthavik was er niet erg gerust op.

Stone zou vermoedelijk gruwelijk het land hebben. De nederlaag, die zijn afgezanten geleden hadden, zou hij als een persoonlijke nederlaag beschouwen en hij zou onmiddellijk proberen zich te wreken.

En zijn wraak zou zich richten tegen de Carters, in de eerste plaats. Daarvan was de Nachthavik overtuigd. Hij zou daarbij twee vliegen in een klap slaan. Zijn wraak stillen en de kans vergroten om de Roaring C in handen te krijgen.

Het zou vermoedelijk geen open aanval worden, dacht de Nachthavik. Stone, aangenomen dat hij de bron was van de moeilijkheden die de ranchers in de vallei ondervonden, had er tot nu toe voor gewaakt om met open vizier te vechten. Hij had er steeds voor gezorgd dat er geen bewijzen waren dat hij de grote man was achter alle schurkenstreken.

Blijkbaar was hij er zich heel goed van bewust, dat een openlijke strijd van zijn kant al heel vlug zou worden gevolgd door een optreden van de Texas Rangers en dan zou hij tenslotte geen schijn van kans hebben tegen zoveel overmacht.

Nee, ook in dit geval zou Stone wel weer zijn toevlucht nemen tot vuur... de rode haan in de gebouwen die voor hem toch geen betekenis hadden. Het ging hem voornamelijk om de grond en een rancher die zijn huis kwijt was, was gemakkelijk geneigd om het hoofd in de schoot te leggen en zijn grond voor een zacht prijsje van de hand te doen om te trachten elders een nieuw bestaan op te bouwen.

Bovendien, vuur liet vrijwel geen sporen na en al zou het verdacht lijken als er in korte tijd wéér een ranch in vlammen opging, bewijzen dat het iets anders was dan een ongelukkig toeval, zouden moeilijk kunnen worden geleverd. En van wat de mensen zouden denken, zou Stone zich al heel weinig aantrekken.

„Wat denk je ervan, Smith?” Herhaalde Carter zijn vraag.

De Nachthavik schrok op uit zijn gepeins.

„Wel,” begon hij lijzig terwijl hij de koffiekop van zich afschoof en zijn tabakszak te voorschijn haalde, „ik ben bang dat we moeten rekenen op trouble... plenty of trouble. Stone zal, ook tegenover de schavuiten die hij in dienst heeft, moeten laten zien dat hij zich niet ongestraft laat beledigen. En de nederlaag die zijn trawanten vanmiddag geleden hebben, zal hij als een persoonlijke nederlaag beschouwen, daar kun je staat op maken. Hij zal zo vlug en zo hard mogelijk willen terugslaan...!”

„Dat vrees ik ook,” knikte Carter een beetje neerslachtig, terwijl hij op zijn beurt een pijp begon te stoppen. „Het zal me niet verbazen als we, eer de nacht om is, al met hem te doen krijgen.”

„Verwacht je dat hij met z’n hele troep naar hier komt, vader?” vroeg zijn zoon.

„Ik weet het niet!” Carter haalde wat mistroostig de schouders op.

De Nachthavik schudde het hoofd.

„Dat geloof ik niet,” verklaarde hij. „Stone is tot dusver altijd op de achtergrond gebleven en dat zal hij ook nu doen. Hij zorgt ervoor dat ze hem niets ten laste kunnen leggen. Nee, hij zal het op dezelfde manier proberen als bij Dave Scott...

„Brandstichting?”

„Het is de manier waaraan hij de voorkeur geeft. Als we tenminste niet geloven dat het bij Scott inderdaad blikseminslag is geweest!”

Cathy Carter schudde resoluut het hoofd.

„Daar gelooft geen mens in,” zei ze vinnig. „Phil Silver is trouwens ook zijn ranch door brand kwijtgeraakt... nadat hij een paar dagen tevoren heibel met Stone had gehad.”

Carter legde met een vermoeid gebaar zijn pijp voor zich op tafel.

„Heb jij een voorstel, Smith, wat moeten we doen?” „Zorgen dat we klaarstaan als ze komen,” viel zijn vrouw uit.

De Nachthavik glimlachte goedkeurend.

„Zo is het ma’am,” beaamde hij op rustige toon. „We zullen hen op de juiste manier ontvangen! We zijn tenslotte toch vier man sterk...”

„Vijf!” viel de vrouw van de rancher hem in de rede. „Vijf. Ik heb vroeger ook geleerd om met een geweer om te gaan. Wat denk je dat ik zal doen? Naar bed gaan terwijl jullie het uitvechten?”

De Nachthavik grinnikte zachtjes.

„Ik geloof dat we met z’n vieren een heel eind zullen komen,” verklaarde hij. „Hoe ver ligt Stone’s ranch van hier?”

„Ongeveer drie uur rijden, even ver als van hier naar San Pablo. San Pablo ligt oostelijk en de White Star ligt zuid-westelijk van hier gerekend.”

„Drie uur! Dat betekent dat die kerels er vanmiddag zeker vijf uur over hebben gedaan. Ze konden, met Robson bij zich, niet veel harder dan stapvoets gaan. Als Stone vannacht nog wil toeslaan, zal het toch vrij laat... in de nacht zijn. Eerder kunnen ze niet hier zijn.”

„Stone zal er wel rekening mee houden, dat wij op onze hoede zijn,” veronderstelde Carter.

„Misschien. Maar het kan ook zijn dat hij ervan uitgaat, dat we niet zo snel een aanval verwachten en dat hij daarom nu de beste kans heeft. Hoe het ook is, we kunnen geen enkel risico nemen. Het enige waar ik zeker van ben, is dat hij ’t er niet bij zal laten zitten.”

„We moeten dus een wachtpost uitzetten,” merkte Alan Carter op.

„Twee,” stelde de Nachthavik voor. „Een aan de voorzijde en een aan de achterzijde van de gebouwen. Ze zullen niet met een hele troep komen. Vermoedelijk maar een of misschien twee man, maar die zullen de gebouwen niet ongemerkt kunnen naderen, als de wachtpost op zijn qui vive is.”

„Zullen wij de eerste wacht nemen, vader?” vroeg Alan. „Als Smith het daarmee eens is...”

„Oké, wat mij betreft,” antwoordde de Nachthavik. „Dan gaan Torn en ik strakjes eerst een tukje doen.”

„En ik?” vroeg Cathy Carter op strijdlustige toon. „You, ma’am,” antwoordde de Nachthavik, „hoeft alleen maar een grote pot sterke koffie te zetten om te zorgen dat wij goed wakker en waakzaam blijven. Verder kunt u rustig gaan slapen. Als ’t begint te stormen, dan merkt u het wel en dan is het tijd genoeg om te hulp te komen!”

 

De Nachthavik, in zijn deken gerold in een hoek van de kamer liggend, werd wakker toen een hand hem zachtjes aanraakte.

Hij hoorde de stem van Alan Carter.

„Ze zijn op komst, mister Smith.”

„Oké, son!”

De Nachthavik smeet de deken van zich af en krabbelde overeind.

Het was donker in de kamer en op de tast zocht hij zijn laarzen en trok ze snel aan. Zijn patroongordel met de beide pistolen hing over een stoel en terwijl hij bezig was die aan te gespen, hoorde hij, in de stilte van de nacht, het zachte geroffel van paardenhoeven.

„Waar is je vader?” vroeg hij aan Alan, die alweer naar de deur gelopen was.

„Buiten. Met Mel!”

„En je moeder?”

Alan lachte zachtjes.

„Die is toch, geloof ik, in slaap gesukkeld.”

„Goed!”

De lucht stond vol sterren en het licht daarvan maakte het mogelijk de omgeving te overzien.

Uit de schaduw van een grote katoenboom, aan de rand van het erf, doemde een gestalte op.

Het was Carter, zijn geweer onder de arm.

„Het zijn er nogal wat, zo te horen,” bromde hij.

De Nachthavik luisterde naar het doffe geroffel van de naderende hoefslagen. Dat moesten inderdaad een aantal ruiters zijn maar, hoewel het leek dat ze een stevige draf aanhielden, kwamen ze toch niet snel naderbij.

Mel Torn, de cowhand, voegde zich bij hen.

„Ze komen niet hard overzetten, boss,” stelde hij vast. „Het lijkt wel of ze zomaar op en neer rijden. Even geleden waren ze dichterbij dan nu, zou ik zeggen.” „Misschien vertrouwen ze het niet erg,” opperde Alan Carter.

De Nachthavik stond onbeweeglijk, een hand aan de kolf van zijn pistool, terwijl zijn oren gespitst waren op het zachte gedreun van de hoefslagen dat in de nachtelijke stilte kwam aangolven...

Torn had gelijk. Ze reden daar kennelijk, naar het geluid te oordelen, maar wat rond.

Waarom?

Hij fronste de wenkbrauwen en probeerde een antwoord te vinden op die vraag. Plotseling had hij het.

Een afleidingsmanoeuvre. Dat was het enige antwoord.

Haastig beval hij:

„Carter en jij, Torn, blijven hier. Zoek dekking en hou je ogen en oren wijd open. Come on, Alan, jij en ik gaan de achterzijde verkennen. Jij langs die kant... ik ga daar langs. Blijf zoveel mogelijk in de schaduw en hou je gedekt.”

Ook tot Alan drong plotseling de oplossing door.

„Denk je...” begon hij fluisterend maar de Nachthavik sneed hem de pas af.

„That’s right, son! Come on, hurry up en neem geen risico.”

Met snelle, onhoorbare schreden, sloop de Nachthavik naar het achtererf van de ranch.

Dicht tegen de zijgevel gedrukt bleef hij staan, zijn Colt in de hand, terwijl zijn scherpe ogen de duisternis trachtten te doorboren.

Er was niets te zien en het enige wat hij kon horen, was het nog immer voortdurende hoefgetrappel, dat maar niet dichterbij kwam.

Geduldig wachtte hij.

Enkele minuten gingen voorbij.

Toen hoorde hij plotseling een zacht gerucht en even later maakte zich uit de heesterbegroeiing, een vijftiental meters van hem vandaan, een gestalte los, die het achtererf behoedzaam overstak, op weg naar het bunkhouse en de stal.

De Nachthavik gleed als een schaduw langs de achtergevel achter de man aan, die de kust blijkbaar volledig veilig waande.

Maar hij behoefde niet op te treden, want toen de schimmige figuur de wagenloods passeerde, dook uit de duisternis Alan Carter op... vlak achter hem.

Eer de man zich van enig gevaar bewust was, dreunde de kolf van een pistool op zijn schedel neer.

Hij zakte door zijn knieën en tuimelde voorover... de blikken kan, die hij droeg, glipte uit zijn hand en viel om op de grond.

Onmiddellijk daarna drong de scherpe geur van petroleum tot hen door en Alan Carter bukte zich haastig om de kan overeind te zetten.

„Good work, son,” fluisterde de Nachthavik. Hij boog zich over de brandstichter heen om, in het onzekere licht, diens gezicht eens nader te bekijken.

„Heb ’m nooit eerder gezien,” mompelde hij.

„Ik wel,” zei Alan zacht. „Ving ’n glimp op van zijn gezicht toen hij langs me heen liep. Ze noemen hem Arizona... hij is in dienst van Stone... met hem meegekomen uit Arizona. Zijn werkelijke naam kent niemand hier in de omgeving!”

„Da’s een veeg teken. Dat betekent...”

Hij werd onderbroken door een stem die gedempt maar duidelijk en vol dreiging beval:

„Stick up your hands, señores, of ik stuur je allebei naar de hel!”

De Nachthavik herkende de stem van Pedro, de Mexicaan.

De man stond een meter of vier van hen vandaan op het achtererf, een donker silhouet in het sterrenlicht, dat zacht glansde op de zwarte loop van het lange pistool dat hij in de hand hield.

Langzaam hieven ze hun handen tot schouderhoogte. Pedro kwam voorzichtig naderbij.

„Draai je om en geen geluid!”

Hij kwam niet verder, want als een donderslag daverde de zware knal van een Harrison-rifle over het erf, onmiddellijk gevolgd door de schelle stem van mrs. Carter:

„Kom maar op, tuig... schooiers... bandieten!”

Pedro, van zijn stuk gebracht, keerde zich in een flits naar de plaats vanwaar het schot gekomen was, maar hij kreeg geen gelegenheid om het vuur te beantwoorden.

Als een panter dook de Nachthavik op hem neer en beiden gingen tegen de grond.

De Mexicaan was lenig en snel... zijn pistool was hij kwijtgeraakt, maar hij slaagde erin met een vlugge beweging zich van zijn tegenstander te ontdoen.

Eer de Nachthavik in staat was hem opnieuw te grijpen, was hij al overeind gekrabbeld en snelde als een haas, zigzaggend over het erf naar het beschermende struikgewas.

Hij was verdwenen toen Carter en Torn kwamen aanlopen.

„Wat is er gebeurd?” kwam de verontruste stem van de rancher en toen zag hij ook de man op de grond liggen. „Je hebt hem te pakken gekregen!”

„Een! Zijn makker wist weg te komen.”

„Ik had hem wel naar de andere wereld kunnen helpen, mister Smith,” verklaarde Alan en zijn stem klonk schuldbewust. „Maar dan had ik ’m in zijn rug moeten schieten en ik dacht...”

„Je hebt goed gehandeld, son!”

De Nachthavik wendde zich tot de rancher.

„Daar heb je je brandstichter, Carter,” zei hij opgeruimd. „Je zoon nam hem voor zijn rekening. En die Mexicaan, Pedro, zou ons te grazen hebben genomen als je vrouw niet tussenbeide was gekomen op het juiste moment. Daar komt ze aan...”

Cathy Carter kwam het erf opgestapt en riep triomfantelijk:

„Wel, wat heb ik jullie gezegd. Ik stond daar bij het raam met dat ouwe geweer, Jesse, en zag die kerel uit de struiken komen. Ik wachtte en toen ik dacht dat het mis zou gaan, trok ik af. Het leek wel of ik een trap van een muilezel kreeg, zo sloeg dat geweer terug!”

„Dat heeft ’t altijd gedaan, Cathy,” antwoordde Carter droog. „Je moet een man zijn om er goed mee om te kunnen gaan.”

Cathy Carter snoof verontwaardigd.

„O, is dat zo. Dan zal ik jou eens wat anders vertellen, Jesse Carter. Toen ik…”

De Nachthavik viel haar haastig in de rede.

„Je was groots, ma’am,” zei hij geestdriftig. „Gewoonweg een reddende engel...”

„Zo hoor ik ’t liever,” knikte Cathy.

„...ik schrok me een beroerte toen dat schot afging, maar die Mexicaan nog meer, gelukkig!”

Hij zag het pistool liggen dat Pedro had achtergelaten en raapte het op.

„We zijn er goed afgekomen,” verzekerde hij. „Een pistool, een kan petroleum en een krijgsgevangene. Wat wil je nog meer!”

Hij wendde zich tot Torn.

„Hoe staan de zaken er daarginds bij, cowboy? Ik geloof dat de hele troep verdwenen is, niet?”

„Ze zijn een paar minuten geleden in galop weggereden, mister.”

„Ik dacht al dat ik het hoorde.”

„Zou er geen gevaar meer zijn, dat ze nog terugkomen?” vroeg mrs. Carter.

„Vannacht in geen geval, ma’am. Over een uur of wat wordt het licht en bovendien weten ze dat hier iedereen op zijn hoede is en dat ze bij een open aanval alleen maar tegen een stukje lood kunnen aanlopen. Pedro zal hen dat wel aan ’t verstand hebben gebracht.”

Carter bukte zich om de gevangene, die nog roerloos op de grond lag, nader te bekijken.

„Waarachtig,” bromde hij, „da’s Arizona... Stone’s rechterhand om zo te zeggen. Wat doen we met ’m? Het liefst zou ik hem aan de katoenboom hangen, de schurk, maar dat is misschien niet de goeie manier...”

„Net wat je zegt, dat is niet de juiste oplossing,” mompelde de Nachthavik. „Nee, we zullen hem met behoorlijk wat touw netjes inpakken en dan brengen we hem morgen naar San Pablo. Daar kan de sheriff zich over hem ontfermen. Ik hoop dat die er blij mee zal zijn.”

„Daar kun je van op aan!” verzekerde Carter. „Ed Brooks zit al lang genoeg achter die kerels aan. Hij zal hem met plezier een plaatsje geven in de cel. Het is alleen de vraag hoe lang hij ’m daar kan houden. Stone zal alles doen om hem vrij te krijgen!”

„We zullen zien of hem dat zal lukken,” bromde de Nachthavik grimmig. „We zullen het hem niet gemakkelijk maken.”

 

Het was vrij vroeg in de morgen toen de Nachthavik, Alan Carter en de gevangene, Arizona, de Roaring C verlieten, op weg naar San Pablo.

Jesse Carter had er op gestaan, dat zijn zoon mee zou gaan naar het stadje om Arizona bij de sheriff af te leveren en de aanklacht in te dienen. De sheriff kende Alan en dat zou het allemaal eenvoudiger maken en bovendien zou het transport gemakkelijker gaan.

Arizona had op geen enkele vraag een antwoord willen geven.

Met een norse, gemelijke trek op zijn goor, ongeschoren gezicht had hij alles langs zich heen laten gaan. Zelfs het ontbijt dat Cathy Carter voor hem had klaargemaakt, had hij met een schamper lachje, zonder een woord te zeggen, geweigerd.

Hij zat op een paard van de Roaring C, zijn benen aan elkaar gebonden met een riem, die onder de buik van het dier doorliep. Zijn handen waren vrij, zodat hij zijn rijdier kon besturen, maar voor alle zekerheid had Alan de lus van zijn lasso om de hals van het paard gelegd en het einde aan de knop van zijn eigen zadel vastgebonden.

De kans, dat Arizona ertussen uit zou knijpen onderweg, was daarmee vrijwel uitgesloten.

Nadat ze ongeveer vijftien mijl hadden afgelegd, ging het prairieland geleidelijk over in meer rotsachtig terrein, dat langzaam begon te stijgen.

Ze kwamen nu in een uitloper van de Border Hills, aan de andere zijde waarvan in de vlakte San Pablo lag.

Na korte tijd was de Nachthavik, die voorop reed, genoodzaakt Blackie in te houden, omdat het ruwe, met stenen en rotsblokken bezaaide terrein, alleen maar toeliet om stapvoets te gaan.

Het beviel hem niet erg.

Hij had zich al enige malen tijdens de rit afgevraagd of Stone niet een poging zou doen om Arizona te bevrijden. Het zou heel wat gemakkelijker kunnen gaan, althans dat moest Stone veronderstellen, dan wanneer Arizona eenmaal in San Pablo achter de tralies zou zitten.

Als Stone een aanval zou wagen, dan zou het in dit gebied moeten gebeuren, waar voldoende gelegenheid was voor het leggen van een hinderlaag en niet in de open vlakte, waar de aanvallers zelf veel meer gevaar liepen.

Hij keerde zich half om in het zadel naar Alan Carter en Arizona die enkele meters achter hem reden.

De bandiet zat wat sloom uitgezakt op zijn paard, zijn gezicht zonder uitdrukking, maar de Nachthavik had het gevoel dat dat maar schijn was en dat Arizona voldoende op zijn qui vive was om van een gelegenheid tot ontsnapping, als die zich mocht voordoen, gebruik te maken.

„Hoe ver gaat dit zo door?” informeerde hij terloops.

„Couple of miles. Een eind verderop ligt de Coyote Pass, een kloof van ongeveer ’n mijl lengte... als we daar doorheen zijn, krijgen we een glooiing naar de vlakte. Dan hebben we het beroerdste stuk gehad,” legde Alan uit.

De Nachthavik knikte.

„Hou je ogen wijd open, son,” maande hij.

Langzaam gingen ze verder.

Achter een smalle doorgang tussen een aantal metershoge granietblokken, strekte zich een onregelmatig rotsplateau uit over een afstand van enkele honderden meters en plotseling kreeg de Nachthavik een aantal ruiters in het oog, die in hun richting kwamen aanrijden.

Alan voegde zich haastig bij hem.

„De man die in het midden rijdt, is Rock Taylor, de deputy-sheriff van San Pablo,” zei hij snel. „Er wordt verteld dat hij in een goed blaadje staat bij Stone.”

De Nachthavik wierp een blik op Arizona. Het triomfantelijke grijnslachje op diens gezicht zei hem voldoende.

„Wie zijn die anderen?”

„Ken ik niet bij naam. Kerels van de White Star vermoedelijk.”

„Laat ’t praten aan mij over, maar wees op je hoede,” waarschuwde de Nachthavik, terwijl hij zijn ogen gericht hield op het nader komende drietal.

Rock Taylor was groot en gespierd, met een lang, benig gezicht en kleine, stekende oogjes. Op zijn bovenlip prijkte een kort geknipt blond snorretje. Zijn beide metgezellen leken cowhands maar de kleinste van de twee, een mager kereltje met kille ogen, droeg twee pistolen en hij zag eruit, alsof zijn kwaliteiten op ander terrein lagen.

Een revolverheld, zoals Stone er blijkbaar verschillende in dienst had, concludeerde de Nachthavik.

Hij wachtte met een koel, onbewogen gezicht op de drie ruiters, die op enkele meters afstand hun paarden tot stilstand brachten.

Taylor, zijn blikken ster als teken van zijn waardigheid vastgespeld op zijn verschoten shirt, richtte zijn blik een moment op Arizona en wendde zich toen tot de Nachthavik.

„Je hebt een gevangene, zie ik. Wat heeft hij uitgespookt?”

„Betrapten hem vannacht, terwijl hij met een kan petroleum op de Roaring C rondscharrelde,” antwoordde de Nachthavik lijzig. „We vermoeden dat de sheriff van San Pablo wel belangstelling voor hem zal hebben.”

„En dat is ’n vervloekte leugen,” barstte Arizona los. „Ze overvielen me vanmorgen in de vlakte en sloegen me buiten westen!”

Taylor keek van de een naar de ander.

„Wat is daarvan waar?” vroeg hij.

„Nothing!”

,,’t Is jouw woord tegen het zijne.”

„Je zou naar de Roaring C kunnen rijden, dan kun je precies horen wat daar vannacht gebeurd is.”

Taylor streek met een trage hand langs zijn stoppelige kin.

„All right,” zei hij tenslotte. „We zullen hem van je overnemen en naar San Pablo brengen. Daarna vissen we wel uit hoe de vork in de steel zit!”

De Nachthavik schudde langzaam het hoofd.

„Je kunt met ons meerijden, als je daar zin in hebt,” stelde hij voor, „maar ik lever hem persoonlijk in San Pablo af.” ,,’t Is mijn taak om gevangenen op te brengen,” wierp Taylor tegen.

De Nachthavik glimlachte smalend.

„Sure! Zolang je er geen bezwaar tegen hebt, dat ik in je gezelschap blijf.”

„Hij vertrouwt je niet erg, Rock,” merkte een van de twee metgezellen spottend op.

„Daar ziet het naar uit,” bromde Taylor.

Hij bekeek de Nachthavik enkele ogenblikken met een somber gezicht.

„Wie zegt ons dat je Arizona inderdaad naar San Pablo zult overbrengen... dat je ’m niet ergens onderweg van kant zult maken?” kwam plotseling de kleine gunfighter smalend.

„Dat is precies wat ze van plan zijn,” schreeuwde Arizona. „Ik heb ze daarover horen praten.”

De Nachthavik bekeek de kleine man met een minachtende blik.

„Je kunt meegaan als je wilt,” zei hij op koude toon. „Alleen zul je voor me uit moeten rijden...”

„En wat bedoel je daarmee?” viel de man nijdig uit terwijl zijn handen langzaam omlaagzakten.

Rock Taylor kwam haastig tussenbeide.

„Take it easy, Clif,” suste hij. „Nu dat ze ons ontmoet hebben, zal er met Arizona niets gebeuren.”

Hij keek zijn metgezellen doordringend aan en richtte toen zijn stekelige ogen op de Nachthavik.

„All right, cowboy, jij brengt deze man naar San Pablo en zorgt ervoor dat hij daar aankomt... heelhuids! Als ’m iets overkomt, zal ik jou ter verantwoording roepen.” „Say, listen...!” protesteerde Arizona luidkeels.

De deputy legde hem met een kort gebaar het zwijgen op, maar de Nachthavik zag het halve knipoogje waarvan het gebaar vergezeld ging.

Een ogenblik later reden de drie mannen zwijgend weg en verdwenen achter de smalle doorgang uit het gezicht.

„Ik vertrouw die kerels voor geen halve cent, Steve,” barstte Alan los. „Ze hebben wat in de zin!”

De Nachthavik knikte, zijn ogen nog steeds gericht op de plaats waar het drietal verdwenen was.

Ook hij was ervan overtuigd, dat de kerels nog een poging zouden doen om Arizona te bevrijden. Vermoedelijk zouden ze dan ook geen tijd verliezen, een omtrekkende beweging maken en ergens voor hen een geschikte plaats zoeken om zich in een hinderlaag te leggen.

De Coyote Pass zou daarvoor de beste gelegenheid bieden.

Hij hoorde Arizona plotseling kreunen, terwijl de bandiet twee handen tegen zijn maag drukte.

„Wat heb je?” vroeg Alan verbaasd.

Arizona kreunde opnieuw.

„Weet ’t niet, mister,” bracht hij met moeite uit. „Pijn. Komt zomaar ineens. Zou ik niet effe van dit paard kunnen om te gaan liggen?”

Alan keek de Nachthavik vragend aan en deze schudde, met een spottend glimlachje, het hoofd.

„Sorry, Arizona, maar ’t zal zo ook wel overgaan. We zullen nog even wachten tot het wat beter wordt.”

„Thanks, mister,” bromde Arizona met een van pijn vertrokken gezicht.

De Nachthavik liet zich niet van de wijs brengen. Het was duidelijk dat Arizona probeerde tijd te winnen om zijn makkers gelegenheid te geven zich op een geschikt plaatsje te nestelen.

Na enkele minuten, toen de pijn blijkbaar was afgenomen, vervolgden ze hun weg, die, nadat ze het plateau achter zich hadden, langzaam begon te dalen in de richting van de Coyote Pass.

Voor ze de kloof bereikten, hield de Nachthavik zijn paard in en wendde zich tot Alan.

„De Pass is de plaats waar we een aanval zullen kunnen verwachten,” stelde hij vast. „Van welke kant zou die komen, denk je?”

Alan dacht een ogenblik na.

„Van rechts. Aan de linkerkant is de kloof begrensd door een steile rotsmuur, een zestig meter hoog en je kunt daar heel moeilijk boven komen. Rechts is de helling veel meer glooiend, bovendien zanderig en dicht begroeid. Veel beter geschikt om een hinderlaag te leggen. Wat ben je van plan te doen?”

De Nachthavik schoof zijn Stetson naar achteren en keek met samengeknepen oogleden in het rond, om de omgeving nauwlettend op te nemen.

„Ik wil erachter zien te komen waar die kerels uithangen?” bromde hij. „Als ik van hier uit daar boven kan geraken, dan moet ik hen kunnen ontdekken!”

„En ik?”

„Jij gaat langzaam verder, Alan, tot aan de ingang van de kloof... niet verder. Daar stijg je af en zoekt een plaats, waar je niet door een kogel kunt worden verrast. Let goed op en als hij hier,” en hij wees op Arizona, „gekke dingen doet of zijn mond te ver opentrekt, dan sus je ’m maar in slaap met een poeder van mister Colt. Altijd een probaat middel!”

Hij grinnikte zachtjes terwijl hij Blackie naar rechts wendde.

„Hou je doppen open, son, en als er geschoten wordt, maak je over mij geen zorg. Je ziet me wel weer verschijnen.”

„Oké Steve, en pas jij ook maar goed op jezelf!”

Alan en Arizona, die weer in zijn sombere houding was teruggevallen, oogden de Nachthavik na, terwijl het zwarte paard langzaam, zijn weg vervolgend tussen stenen en struikgewas, de scherpe helling beklom, in de richting van de kloof.

Zijn hand zat dicht bij de kolf van zijn pistool hoewel hij hier nog geen direct gevaar verwachtte.

Vermoedelijk zouden Clif en zijn trawanten verder naar het midden van de pas in hinderlaag liggen.

Het kon weleens moeilijk zijn hun schuilplaats te ontdekken in dit dicht begroeide terrein, vandaar dat hij Alan had verzocht bij de ingang van de kloof halt te houden en daar voorlopig te blijven.

Misschien zou het de kerels ongeduldig maken en hen verleiden om voor den dag te komen.

Tussen hoog struikgewas door reed hij voorzichtig verder, scherp luisterend naar geluiden die op de aanwezigheid van de vijand zouden kunnen duiden.

Bij een kleine groep hoog opgeschoten heesters hield hij tenslotte Blackie in en wachtte.

Van waar hij stond, had hij een goed uitzicht op de ingang van de canyon, een goede honderd meter schuin beneden hem en na een korte tijd zag hij Alan verschijnen met Arizona. De jonge cowboy wierp een onderzoekende blik om zich heen en reed toen langzaam verder tot aan een plek waar een enkele meters hoge rotssteen lag.

Daar steeg hij af, nam een stevige dronk uit zijn veldfles, en liep naar de schaduwplek achter de steen.

De Nachthavik liet zich uit het zadel glijden.

„Jij wacht hier!” commandeerde hij Blackie en daarna begon hij voorzichtig de helling af te dalen.

Het dichte struikgewas onttrok het dal van de canyon aan zijn oog, maar bij een kleine open plek kreeg hij, tussen de struiken door, de bodem van de kloof weer in zicht.

Alan was niet te zien, maar boven het rotsblok steeg een ijl rookpluimpje op. Blijkbaar zat hij achter de steen een sigaret te roken.

Arizona zat voorovergezakt op zijn paard, dat het hoofd liet hangen. Hij bewoog zich nauwelijks en de Nachthavik vermoedde dat Alan hem onder schot hield, om te voorkomen dat hij zijn handlangers een seintje zou kunnen geven.

Hij glimlachte voor zich heen.

Daar stond het lokaas... als nu de vissen maar wilden bijten.

Het was een kwestie van wie het meeste geduld zou hebben.

Het duurde vijf minuten... tien... een kwartier.

Toen vlogen, op korte afstand van hem vandaan, enkele houtduiven klapwiekend op en de Nachthavik zocht dekking achter enkele struiken.

Even later hoorde hij de zachte hoefslag en ving hij een glimp op van Clif en zijn makker, die omzichtig bezig waren aan de afdaling naar de bodem van de canyon.

Rock Taylor was niet meer bij hen en de Nachthavik vermoedde dat hij de bevrijding van Arizona maar aan het tweetal had overgelaten.

Ze passeerden hem op een meter of tien afstand en geruisloos volgde hij in hun spoor.

Toen ze de bodem van de canyon genaderd waren en de begroeiing spaarzamer werd, hielden ze hun paarden in en stegen af.

De Nachthavik glipte weg achter een bosje, vlakbij.

Arizona zat nog steeds in de gloeiende zon op zijn paard, een vijftig meter van hen vandaan en hij scheen te slapen.

Alans paard stond gedeeltelijk achter het rotsblok. De jongen zelf was niet te zien, maar de Nachthavik was er van overtuigd dat hij op alles was voorbereid.

Hij hoorde de stem van Clif:

„Ziet eruit alsof ’t een gemakkelijk karweitje is. Wat denk jij ervan, Tom?”

„Ik zit me af te vragen waar die andere kerel gebleven is? Daar is maar één ander paard... dat van Carter.”

„Misschien is die andere vent achter Rock aan.”

„Wat zou hij daarmee opschieten?”

„Weet hij dat?”

„Hij kan ons ook achternagegaan zijn.”

„Daar hebben we op gelet. Dan hadden we ’m moeten zien.”

Tom antwoordde niet en gedurende enkele ogenblikken sloegen ze het tafereel voor hen gade, niet zo heel zeker van hun zaak.

,,’t Kan een valstrik zijn,” bromde Tom even later. „Waarom zijn ze niet gewoon doorgereden?”

Clif haalde zijn pistool te voorschijn en controleerde de cilinder.

Terwijl hij het wapen weer in de holster liet glijden, antwoordde hij:

„Dat weet ik ook niet, maar we kunnen hier geen uren blijven wachten. ’t Is in no time gebeurd en als die andere vent mocht verschijnen, dan heb ik altijd dit nog.” Het pistool scheen in zijn hand te springen en de Nachthavik glimlachte waarderend.

„Dat dacht Speed ook, maar nou kan hij z’n biezen pakken.”

„Wat?”

„Heb je ’t niet gehoord? Stone heeft hem de laan uitgestuurd.”

Clif vloekte.

„Dat noem ik een vuile streek,” zei hij driftig.

Zijn makker haalde de schouders op.

„De boss huurde z’n pistool en nou hij dat niet meer kan hanteren, heeft hij afgedaan,” verklaarde hij nuchter. „Zo gaat ’t. Dat weet jij evengoed als ik.”

Een ogenblik was het weer stil. Toen zei Clif ongeduldig:

„Come on, laten we ’t afwerken. Die cowboy zal ons geen moeilijkheden geven. Als hij het toch probeert, dan is dat heel beroerd voor ’m.”

Ze sloegen de teugels van hun paarden om een tak en liepen langzaam tussen de struiken door in de richting van Arizona.

De slaperige houding van de bandiet was kennelijk maar schijn, want nauwelijks kwamen zijn helpers uit het struikgewas te voorschijn of hij hief het hoofd op.

Zijn ogen werden groot en hij opende zijn mond voor een waarschuwing.

Maar het was niet meer nodig.

Clif en zijn makker stonden plotseling roerloos, als uit steen gehouwen, toen ze de stem achter zich hoorden:

„Je kunt ze maar beter omhoogsteken!”

Langzaam gingen hun handen omhoog terwijl ze zich omdraaiden, om te zien wie het bevel gegeven had.

De Nachthavik stond tegen een boom geleund, zijn pistool achteloos in de hand, een spottend glimlachje om de lippen.

Hij zag Alan, zijn paard aan de teugel meevoerend, van achter het rotsblok vandaan komen.

„Ik ben bang dat Arizona van jullie diensten geen gebruik zal maken, gents,” zei hij luchtig.

„Ik vertelde je dat ik ’t niet vertrouwde!” beet Tom zijn metgezel toe.

Clif werd rood van kwaadheid.

„Shut up!” snauwde hij. Toen, met een venijnige blik naar de Nachthavik, vroeg hij uitdagend:

„Je bent niet zo’n flinke kerel, dat je een man een kans durft te geven, wel, stranger?”

De Nachthavik haalde met een onverschillig gebaar de schouders op.

„Why not,” antwoordde hij. „Je moet er alleen aan denken dat, wat Speed Robson overkomen is, jou ook kan gebeuren vriend, en dan zal Stone je niet langer kunnen gebruiken!”

Hij zag hoe Clif plotseling zijn lippen samenkneep toen hij zijn pistool met een routinegebaar in de holster liet glijden.

De benige vingers van de kleine revolverheld kromden zich boven zijn schietwapens terwijl zijn ogen, als nauwe spleetjes, op de Nachthavik gericht waren.

„Wel, waar wacht je op, vriend?” vroeg deze zacht.

Zijn houding leek ontspannen en om zijn mond speelde een flauw glimlachje.

„Doe ’t niet, Clif!” Tom schreeuwde het uit. „Je hebt geen schijn van kans!”

De Nachthavik zag hoe de handen van de kleine man plotseling begonnen te beven, terwijl het zweet van zijn voorhoofd gutste.

„Je kunt ’t proberen Clif,” mompelde hij, „maar ik geloof niet dat het je zal lukken.”

Clif slikte enkele keren krampachtig en toen liet hij zijn handen machteloos naast zich neer hangen.

„Oké stranger, you win!” zei hij toonloos.

„All right, Alan,” zei de Nachthavik zakelijk, „neem jij hun wapens, dan kunnen we verdergaan!”

Alan, met het zweet in zijn handen, zuchtte diep en maakte zich van de pistolen van het tweetal meester.

De Nachthavik liet een schel gefluit horen en wachtte geduldig tot even later Blackie met rustige stap uit het struikgewas te voorschijn kwam.

Hij klopte het dier zachtjes op de gespierde hals en slingerde zich in het zadel.

„Je kunt je zesschieters terughalen bij de sheriff van San Pablo,” verklaarde hij, terwijl hij de teugel aantrok en Blackie in beweging kwam.

Clif en Tom stonden er als twee geslagen honden bij.

Het leek of ze zijn mededeling nauwelijks hoorden.

„Waarom nam je ’t risico, Steve?” vroeg Alan terwijl ze naast elkaar verder reden.

De Nachthavik glimlachte.

„Het risico was niet zo groot,” verzekerde hij. „Clif was al niet zo zeker van zijn zaak na de nederlaag van Speed Robson. Hij daagde mij uit omdat hij er vast van overtuigd was dat ik nooit aan zijn verzoek zou voldoen. Toen het wel gebeurde, was hij plotseling al z’n zelfvertrouwen kwijt.”

„En het zou weleens lang kunnen duren eer hij het weer terug heeft,” meende Alan.

„Ja, dat zou weleens lang kunnen duren,” beaamde de Nachthavik.