Derde hoofdstuk
„AIS JE RUSTIG MET ONS MEEGAAT"
Woensdag 27 juli, 4 uur 's middags„Hoger houden die lamp, Bas,
nog iets hoger. Niet van dat benauwde. ja, zo is het prima. Houden
zo. " Heiligers vuurde zijn commando's af, terwijl hij in de zoeker
van zijn camera tuurde. De fotograaf was druk en beweeglijk, maar
zijn optreden vas toch niet hinderlijk. Hij. had een bepaalde
manier van doen over zich, waardoor hij de mensen op hun gemak wist
te stellen. Misschien kwam het door zijn ongedwongen houding en
opgewekte natuur. Hij bereikte er in elk geval mee, dat de
slachtoffers, die hij moest fotograferen, niet houterig of
zenuwachtig zaten te wachten tot de lens zich opende en weer
sloot.
Heiligers ging een stap achteruit, schudde het hoofd, klom op een
stoel en keek dan opnieuw in de zoeker of het beeld hem nu beter
beviel. Hij wilde Bas een wenk geven dat hij zich gereed moest
houden en zag van de camera op. „Nou heb je je lamp gedraaid, Bas.
Zo krijg ik alle licht in de lens van mijn camera en komt er niks
op de film. En ik wou die agent daar er zo graag op hebben. " De
beide agenten, die vol belangstelling toekeken, grinnikten en Bas
voelde hoe hij een kleur kreeg. Zo gespannen had hij de fotograaf
gevolgd dat hij helemaal niet meer op de flitslamp had gelet. Hij
werd even kwaad op zichzelf, ook al omdat hij vond, dat hij er met
die lamp in zijn hand bijstond als een stomme lantarenpaal of als
een hele slechte nabootsing van het vrijheidsbeeld voor de haven
van New York. „je moet eens goed luisteren, Bas, " zei Heiligers op
de toon van een onderwijzer, die een moeilijke som heeft uit te
leggen aan een niet al te snuggere leerling. Bas' humeur werd er
daardoor niet beter op. „Ik moet een plaatje hebben van die agent
daar in de hoek. "
„Ik zou Mijnhard maar niet nemen, als ik u was, " lachte
de andere agent. „Zijn vrouw moet iedere keer, als ze hem ziet,
minstens vijf minuten bijkomen van de schrik, zo lelijk is hij.
"
Onwillekeurig schoot Bas in de lach. Mijnhard was bepaald geen
schoonheid. Hij was werkelijk zo ongelooflijk lelijk, dat je je nog
eens een keer omdraaide, wanneer je hem zag, omdat je niet kon
geloven dat er zo'n in elkaar gedeukt en verfrommeld gezicht
bestond.
„We zullen die foto wel een beetje bijwerken, " grijnsde Heiligers.
„Het papier is geduldig. " Dan vertelde hij aan Bas: „Daar in die
hoek, waar Mijnhard zit, is het vrij donker. De foto zou dus erg
onduidelijk worden. Daarom maak ik er wat licht bij met die
flitslamp, die jij in je hand houdt. je moet die dus op agent
Mijnhard richten. ja, goed zo. Dat is prima... "
Nou moet je me toch niet als een kleine jongen blijven behandelen,
dacht Bas geprikkeld, want dan leg ik er heel gauw het bijltje bij
neer. Hij voelde overigens zelf wel aan dat hij onredelijk was. Al
enkele malen vanmiddag had hij een onhandigheid begaan en Heiligers
probeerde dat nu te voorkomen door hem te verklaren wat er allemaal
gebeurde. De fotograaf deed dat misschien een tikje overdreven en
daardoor schaamde Bas zich enigszins voor de stoere agenten, die
hem — dat had hij allang gemerkt — niet voor helemaal vol aanzagen
en zeker niet voor de „assistent" van Heiligers. De fotograaf was
weer op de stoel geklommen en tuurde opnieuw in de zoeker. Zijn
blik bleef op het matglas gericht, terwijl hij agent Mijnhard zijn
aanwijzingen gaf. „Nee, nu niet mooi gaan zitten, of je op een
trouwfoto moet. " De man voelde nog snel of zijn stropdas wel
helemaal recht zat en streek zijn haar wat glad. „Laat maar, " zei
Heiligers, „dat zit allemaal wel goed. Gaat u maar gewoon door met
uw werk. Bas, jongen, houd je lamp in de gaten. " Mijnhard keek
naar Bas en ineens kreeg de jongen nu door wat voor spel Heiligers
speelde. Door zijn opmerkingen aanhet adres van Bas leidde hij de
aandacht van de agent af die nu niet stijf en star naar het
fototoestel zat te kijken. Er kwam een oproep door en Mijnhard
aarzelde, of hij de hoorn van de telezender zou opnemen.
„Pakt u die hoorn maar, " zei Heiligers. De agent deed het. „Hallo
hier HB, " meldde hij. Meteen spatte er een felle lichtflits door
het lokaal. Mijnhand schrok er enigszins van. „Het is al gebeurd, "
vertelde de fotograaf hem. Bas wilde de gebruikte flitslamp uit de
houder nemen. Heiligers' waarschuwing kwam te laat. Hij had zijn
vingers al gebrand aan het gloeiend hete ballonnetje. „Met schade
en schande kom je er wel, " troostte de fotograaf, terwijl Bas de
pijnlijke vingers even in zijn mond stak. „ Kijk, -wees hij, „als
je hier op dit palletje drukt, rolt die pit er zo uit. Druk nu weer
eens op dat palletje. Zo, nu kan je er meteen een nieuwe lamp
inzetten. In mijn koffer liggen ze nog bij tientallen. Die pit is
gevuld met gas. Dat ontploft wanneer er elektriciteit bijkomt en
daardoor krijg je dat helle licht. In de houder zit een batterij,
die weer verbonden is met de camera. Druk ik op de sluiter, dan
wordt er contact gemaakt en ontvlamt de lamp. Het glas kan niet
stuk springen, omdat er een beschermend laagje om is aangebracht,
maar je kan je vingers gemeen aan zo'n pit branden. Als je dat één
keer hebt gevoeld, weet je het voorgoed. "
„Kunt u die lamp niet meer gebruiken?" informeerde Mijnhard.
„Nee, die gaat maar één keer mee. " „Ook een dure liefhebberij, "
meende de andere agent. „Dat is het zeker. Soms, vooral 's nachts,
moet je er twee tegelijk gebruiken en dan heb je er gauw een stuk
of twintig naar de gladiolen geholpen. Kom, we zullen dit plaatje
voor alle zekerheid nog eens maken, dan hebben we altijd één goede
opname. "
De tweede keer gebeurde er niets bijzonders. Bas hield de flitslamp
op en weer hoorde hij het zachte geknetter, toen Heiligers op de
sluiter drukte, waardoor de stroom door delamp werd gejaagd en de
lens zich een honderdste sekonde opende. Een ogenblik was Bas
verblind door het schelle schijnsel. De opname was
gemaakt. Hij zorgde er nu wel voor dat hij zijn vingers niet
brandde bij het verwisselen van de lamp. „ Kijk maar even rond, "
zei Heiligers tegen hem. „Ik moet eerst een nieuwe film in de
camera zetten. " Heel veel viel er eigenlijk niet te zien in de
meldkamer. Het was een groot en ruim lokaal op de eerste verdieping
van het hoofdbureau van politie. Langs een der wanden was over
vrijwel de gehele breedte een tafel aangebracht. Daarop bevonden
zich vier precies gelijke tableaus, voorzien van tientallen
lichtjes, enkele draaiknoppen en de kiesschijf van een
telefoontoestel. Ernaast rustte de hoorn van de telezender,
waardoor de agenten met de radiowagens konden spreken. „ We hebb'n
a... a... acht surveillancewagens, die door de stad patrouiller'n,
" vertelde agent Mijnhard. „Zij hebben ieder een bepaalde w... w...
wijk en zodra zich daar iets voordoet, waarschuw'n ze ons en wij
nem'n dan de n... n... nodige maatregel'n. Word'n wij door een
politiepost of door burgers opgebeld, dat er ergens iets aan de
hand is — een ongeluk bij voorbeeld of een vechtpartij — dan stur'n
wij de ra... ra... radiowag'n er heen om eerste assistentie te
ver-len'n. Zij kunn'n ons nadere bijzonderhed'n m... m... mee-del'n
en aan de hand daarvan kunn'n wij nagaan wat er verder moet
gebeur'n. "
De n aan het eind van een woord verried overduidelijk dat agent
Mijnhard een Groninger was. Hij haperde en stotterde nogal eens en
Bas vroeg zich af, hoe men zo'n man bij de radiodienst had kunnen
aanstellen.
Uit de luidspreker boven de bedieningstafel, waaruit de berichten
van de radiowagens doorkwamen, klonk een ruige, onverschillige
stem.
„ Hallo HB, hier met de ZV 86. Zeg, nou moeten jullie me toch eens
vertellen hoe het eigenlijk zit. Krijg ik van jullie bericht dat ik
naar de Seringenstraat moet en nou is daar niks aan het handje.
"
„ Hallo ZV 86, hier HB, " antwoordde Mijnhard. Bas luisterde
verrast toe. De agent sprak met een bijna perfecte radiostem, kalm
en zonder hapering en met nauwelijks enig spoor van zijn 'ns. Hij
had nu een stem, waarom menige omroeper van de radio hem zou
benijden. „Op welk nummer van de Seringenstraat bevindt u zich?
Over. "
„ Even kijken, makker, " kwam het van de andere kant. En een
ogenblik later: „Numero zesendertig. Dat heb ik van jullie
opgekregen. Over maar weer. "
, Hallo ZV 86, hier HB. Wij hebben u opgegeven nummer honderd
zesendertig; een, drie, zes; herhaal: een, drie, zes, " verbeterde
Mijnhard en dan ineens op gewone toon, waarbij hij prompt begon te
stotteren: „Va... va... valt niet mee, hè Koos, als je b... b...
bov'n de honderd moet tell'n?" „ Verroest Chris, jongen, ben jij
het?" klonk de andere stem. „Ik moet eens eventjes zien hoe dat
kan. Hé, laat ik het nummer nou wel goed genoteerd hebben, maar die
een staat er erg onduidelijk en daarom heb ik die over het hoofd
gezien. Niet goochem van me. Bedankt maar weer, Chris. We gaan naar
een, drie, zes. We zullen 'm wel eventjes scheren. Over. " , Dat
was zeker Koos Lafeber weer?" vroeg de andere agent aan Mijnhard.
Die knikte van ja en wendde zich dan naar Bas.
„W... w... we staan hier ook in contact met alle a... a...
ambulancewagens van de geneeskundige dienst. A... a... als er hier
of daar een zieke opgehaald moet word'n, dan waar-schuw'n wij de
zie... zie... ziekenwag'n, die er het dichtst in de buurt is. Zo
voorkom'n we t... t... tijdverlies. Maar nu zijn er bij de
chauffeurs van die wagens verscheiden'n, die slecht met de ra...
ra... radio overweg kunn'n en er maar wat van mak'n. K... K... Koos
Lafeber is er zo een. Hij vindt al dat gedoe maar f... f...
flauwekul, zoals hijzelf zegt. "
Bas begreep dat de onverschillige wijze van doen van Lafeber agent
Mijnhard, die kennelijk op en top een politiemanwas, eigenlijk maar
weinig aanstond.
„G... g... gek is dat, hè?" zei Mijnhard. „Zo gauw als ik voor de
ra... ra... radio spreek, praat ik heel ge... ge... gewoon, als het
tenminste om dienstbericht'n gaat. Maar als ik gewoon ga p... p...
prat'n, begin ik te stotter'n. Niemand begrijpt er iets van. " De
ziekenauto meldde zich weer.
„ Hallo Mijnhard, hier zijn we weer. We zitten er bovenop, hoor, en
d'r is op honderd zesendertig een vrachtje te halen. Tot
zo-me-dalijk. Even mijn klantje gaan opvissen. Over en sluiten.
"
Vijf minuten later klonk Lafebers stem opnieuw. „ Als dat we ons
vrachtje binnen hebben, HB. We gaan nou naar het gasthuis. De
groetjes. Over. " Agent Mijnhard bleef steeds correct, zelfs
enigszins afgemeten antwoorden. Blijkbaar wilde hij de chauffeur
een lesje geven hoe hij nu precies moest spreken, maar daar had hij
toch erg weinig succes mee. Lafeber trok er zich geen zier van aan.
Zijn manier van doen was wel heel sterk in tegenstelling met de
zakelijke toon, waarop de waarnemers van de politiewagens hun
mededelingen doorgaven. „Hallo HB, hier de RW 7. Op de hoek van de
Groenstraat en de Botermarkt heeft een aanrijding plaatsgevonden
tussen twee personenauto's. Er zijn geen gewonden. Wilt u de
technische dienst waarschuwen? Over. " „ Hallo HB, hier de RW 2. In
de Waterstraat is een oude man flauw gevallen. Hij moet
overgebracht worden naar het ziekenhuis. Wilt u een ambulancewagen
oproepen? Over. " Voortdurend kwamen er meldingen binnen of moesten
er radiowagens gewaarschuwd worden. Mijnhard had assistentie
gekregen van de andere agent. Vrijwel onafgebroken waren zij nu in
de weer.
„Het is vijf uur, " legden ze in een van de weinige rustige
ogenblikken uit.,, Dan gaan de fabrieken uit en zijn er veel mensen
op straat. Op de spitsuren gebeuren er gauw ongelukken. Het is hier
echt een centrale. Doet er zich een ongeval voor, dan worden wij
gealarmeerd. Wij roepen de radiowagen op, de dokter, het
ziekenhuis, de ambulancewagen, de politiepost en de technische
dienst. " Bas had graag nog veel langer willen kijken en luisteren,
maar Heiligers had zijn hulp weer nodig voor het maken van nieuwe
opnamen.
„ We moeten een beetje opschieten, " zei de fotograaf, „want
vanavond gaan we met een van de radiowagens mee. "
8 uur 's avondsHet uniform van de agenten die de radiowagens
bedienden, verschilde voornamelijk in één opzicht van dat van
andere agenten: het zitvlak van hun broek was glad en glimmend. Het
viel Bas terstond op. Een van de agenten scheen zijn blik opgemerkt
te hebben, hij legde hem tenminste uit dat de broeken zo sleten van
het urenlange zitten op de auto-banken.
Bas voelde zich enorm. Hij stond tussen een tiental agenten, die in
de loop van de avond met de radiowagens zouden uitrukken. Heiligers
overlegde intussen met de brigadier, die de leiding had, met welke
wagen zij zouden meegaan. Bas had het hier best naar zijn zin. Hij
had wel eens meer te maken gehad met agenten — gistermiddag nog —
maar dan had hij meestal een uitbrander gekregen, omdat hij een of
andere overtreding had begaan. Nu had hij niets te vrezen,
integendeel. De mannen waren een en al welwillendheid. Bas begreep
wel waarom. Stuk voor stuk hoopten zij dat Heiligers met hen mee
zou rijden, om hen te fotograferen tijdens hun werk. In de paar
uren dat Bas Heiligers nu hielp, had hij al gemerkt, hoe de meeste
mensen er op gebrand waren op een foto te komen, ook al deden zij
alsof het hun weinig kon schelen. Wanneer hij heel
eerlijk was, moest hij trouwens bekennen dat hij hoopte dat de
fotograaf ook nog een opname zou maken, waarop hijzelf voorkwam.
Dan zou hij zich de volgende week in het blad, waaraan Heiligers
meewerkte, kunnen zien.
De brigadier kwam naar de agenten toe.
„ Het lijkt me het beste, Bartels, " vertelde hij, „dat mijnheer
Heiligers met de RW 6 meegaat. Op die route valt er misschien het
meest te beleven. "
„Op woensdagavond is daar anders meestal niets aan de hand, " zei
een van de mannen, die zich tot nu toe achteraf had gehouden.
, Ben je bang dat je op de foto niet zo voordelig uitkomt,
Miedema?" lachte er iemand.
„ Dat heeft er niets mee te maken, " antwoordde de man vrij
stug.
„Jij hebt toch geen dienst vanavond?" vroeg de brigadier
verwonderd. Hij scheen eerst nu de aanwezigheid van Miedema
opgemerkt te hebben.
„Ik heb geruild met de Nijs, " verklaarde de agent. „Dat heb ik
vanmorgen met brigadier Rops in orde gemaakt. " „Nou, dan bof jij.
Krijg je nog eens een foto van je te zien. " „ Ben ik daar even
gelukkig mee, " bromde Miedema. „Die fotograaf kan toch veel beter
met de 9 of de 10 meegaan?" De brigadier aarzelde even.
„Ik zou niet weten waarom, " antwoordde hij dan kortaf. „Op jullie
route gebeurt nogal eens iets en dan kunnen er tenminste foto's
gemaakt worden. " De agent haalde zijn schouders op.
„ Mij best, " zei hij. „Zullen we dan maar meteen gaan?"
9. 30 uur 's avondsRia Dekkers las nog eens de laatste regels van
de brief, die zij zojuist geschreven had.
„ Het is vandaag nog precies een week en dan zullen we
elkaar eindelijk weer eens zien. Ik kan die dag haast niet meer
afwachten, wilt u dat wel geloven? Ik wou dat ik ineens naar de
volgende week kon overspringen en dat ik dan meteen voor u stond.
"
Ze keek op van haar schrijfblok en in gedachten zag ze haar ouders
voor zich. Bijna een jaar geleden hadden ze afscheid van elkaar
genomen. Haar vader had een betrekking gekregen in Amerika. Hij was
daar als medewerker verbonden aan een grote fabriek. Lang had hij
geaarzeld of hij op het aanbod zou ingaan, maar er stonden hem daar
zoveel mogelijkheden open om zijn wetenschappelijke onderzoekingen
— hij was ingenieur — voort te zetten, dat hij tenslotte niet
anders had kunnen doen dan toestemmen. Heel het gezin was naar
Amerika verhuisd, alleen Ria, de oudste, was thuis gebleven. Haar
ouders hadden het beter geoordeeld dat zij eerst de middelbare
meisjesschool afmaakte. Over twee jaar zou zij dan ook naar Amerika
komen.
Het afgelopen jaar had lang geduurd, vond Ria en zij vreesde dat
het komende nog veel langer zou duren, maar daar wilde ze nu niet
bij stilstaan. Eerst zou ze vijf weken vakantie bij haar ouders
doorbrengen. Haar vader en moeder, haar beide zusjes, en Dick, haar
enige broertje, zou ze eindelijk weer eens terugzien. Wat zouden
Dick, Claartje en Josje in dat jaar gegroeid zijn. Haar broertje —
pas vier jaar — zou haar misschien nauwelijks herkennen. En wat
zouden zij elkaar niet te vertellen hebben. Zij zou vast niet gauw
uitgepraat zijn. Wat voor een verhalen zou zij niet kunnen doen
over oom Guus en diens huishoudster Cilia. Oom Guus was wat je
noemt een type. Hij was een Vlaming en getrouwd geweest met een
zuster van moeder. Zijn vrouw was al heel kort na het huwelijk
gestorven. Kinderen waren er niet. Sinds twintig jaar al werd zijn
huishouden gedaan door Cilia, die nu zestig was en zo'n beetje
moederde over oom Guus, ook al was hij maar tien jaar jonger. Je
hoorde nog altijd aan hem dat hij een Vlaming was en in de omgeving
werd hij daarom „Meneerke" genoemd. Cilia was een doodgoede ziel,
een en al bezorgdheid en hartelijkheid, een vrouw die nooit aan
zichzelf dacht. Oom Guus had niet veel bij haar in te brengen, maar
dat vond hij helemaal niet erg. „Ze zorgt beter voor me dan ik zelf
zou kunnen doen, " had hij eens tegen Ria gezegd. „Wat zou ik me
meer kunnen wensen?"
Die twee zorgden samen weer voor Ria. Haar ouders konden ze niet
vervangen, maar ze deden alle mogelijke moeite om dat gemis zo
gering mogelijk te doen zijn. Ze hadden een kamer voor haar
ingericht en wel zo leuk en aardig, dat al haar vriendinnen er
jaloers op waren. Het ontbrak haar aan niets en eigenlijk werd ze
zelfs een beetje teveel verwend. Toch verlangde zij heel erg naar
de volgende week, wanneer ze weer — al was het dan maar voor enkele
weken — bij haar ouders zou zijn. Oom Guus en Cilia daarentegen
zagen er erg tegenop.
„We zullen je missen, Ria, " had oom Guus zich gisteravond nog
laten ontvallen.
„Over vijf weken ben ik terug en weer voor een heel jaar, " had ze
geantwoord. Hij had alleen maar geknikt. „En daarna?" vroeg hij dan
na enkele ogenblikken van zwijgen.
„Dat weet ik nog niet, oom, " zei ze maar, al wist ze dat ze niets
liever zou willen dan voorgoed naar haar ouders toegaan. Maar
waarom zou ze hem dat nu al vertellen? Ria schrok op uit haar
gepeins. Ze vloeide de brief af, vouwde die dicht en stak hem in
een envelop, waarop ze het adres reeds had genoteerd. Als ze de
brief nu postte, ging hij nog met het vliegtuig van morgenochtend
mee. In de stilte van het huis klonk de bel. Ria vroeg zich
verbaasd af wie dit kon zijn. Oom Guus was vanavond niet thuis en
zij verwachtte niemand. Cilia kreeg 's avonds nooit bezoek.
De bel ging opnieuw. Ria verliet haar kamer en liep de trap af. Ze
trok de knip van de deur opzij. Meteen werd die opengeduwd. Een man
drong naar binnen en drukte de deur onmiddellijk weer dicht. Ria
wilde een schreeuw van schrik geven, maar de man legde zijn hand op
haar mond, zodat zij geen geluid kon uitbrengen.
„ Mond dicht!" dreigde hij. „Ik heb een revolver in mijn hand. "
Ria voelde iets hards in haar rug. Het was of ineens alle kracht
uit haar wegstroomde. Haar benen leken wel van rubber, zo slap
waren ze. De man was een inbreker. Hij zou...
Zwakjes probeerde ze zich te verweren. Maar de ontsteltenis was te
groot geweest en de man was veel en veel sterker. „Als je rustig
met ons meegaat, gebeurt er niets, " zei de man. In de keuken
hoorde ze een dof gestommel en dan een onderdrukte kreet. Daar
waren ze dus ook binnengedrongen. Ze zouden Cilia...
„ Rustig meegaan!" zei de man weer en duwde haar in de richting van
de voordeur.
Maar ze wilde niet mee. Ze wilde los en rukte en trok om zich aan
de greep van de man te ontworstelen. Hij draaide haar arm op de
rug, zo venijnig dat ze het wel had kunnen uitgillen van de pijn.
Maar ze kon geen geluid uitbrengen, omdat hij haar mond dicht
geklemd hield. Er kwam een tweede man de gang in. „De huishoudster
zit geboeid, " vertelde hij. „ Prop in de mond?" vroeg de ander. De
man knikte. Met zijn tweeën namen ze het meisje tussen zich in.
„Geen kik, " dreigden ze, „of we schieten de huishoudster
neer!"
Wat kon Ria anders doen dan meegaan? Met knikkende knieën liep ze
tussen de beide mannen in naar buiten. Ze hoopte nog dat er iemand
op straat zou zijn, maar er was geen sterveling te zien. Ze
ontdekte slechts de zwarte bestelauto, die voor het huis geparkeerd
stond.
De mannen dwongen haar in te stappen in de laadruimte. Beiden
kwamen zij naast haar zitten. Meteen reed de auto weg.
9. 35 uur s avondsBas was even benauwd geweest dat ze misschien
onderweg moeilijkheden met Miedema zouden krijgen, omdat die zich
zo weinig toeschietelijk had getoond, maar toen ze eenmaal in de
radiowagen zaten, liet hij zich niet van de slechtste kant kennen.
Hij ging zich niet te buiten aan overdreven vriendelijkheid, maar
was toch wel voorkomend en behulpzaam. „We hebben geen eerste klas
zitplaatsen voor u, " zei hij, toenze instapten. „U zult op het
arrestantenbankje moeten zitten. Deze auto is nu eenmaal geen taxi.
"
„ Hindert niet, " vond Heiligers. „Ik ben dik genoeg om tegen een
stootje te kunnen. "
Bartels ging op de chauffeursstoel zitten en Miedema nam plaats op
die van de waarnemer. Over een uur zouden ze met elkaar
wisselen.
„ Anders zou een van de twee misschien in slaap vallen, " grijnsde
Bartels.
Ze reden met een kalm gangetje, niet ver boven de dertig kilometer,
door de wijk waar zij moesten patrouilleren. Het was juist als
Miedema had voorspeld: het was erg rustig en er viel niets te
beleven. Bij een café stonden enkele mannen bij elkaar. Het had
even de schijn of daar een vechtpartij zou beginnen, maar toen de
mannen de politiewagen zagen naderen, gingen ze haastig uit elkaar
en dropen af. „D'r valt niet veel te fotograferen, " zei Bartels
tegen Heiligers. „Maar het is nog vroeg in de avond. Wie weet wat
we allemaal nog beleven. "
Al heel gauw daarna kwam de eerste oproep door. , Hallo RW 6, "
klonk het uit de luidspreker. „Hier HB. Er wordt om assistentie
verzocht op de Botermarkt, nummer zeven. In het café daar wordt
gevochten. Over. " De radiowagen suisde er heen. Agent Bartels had
nog niet geremd, toen ze voor het opgegeven punt waren gearriveerd,
of de beide mannen sprongen uit de auto. Ze liepen naar het café,
openden de deur en gingen naar binnen. Daarbinnen werd geschreeuwd
en getierd en in het korte ogenblik dat de deur geopend was, zag
Bas worstelende gestalten heen en weer schieten. Hij bewonderde de
beide mannen, die daar rustig naar binnen waren gegaan. Zij liever
dan ik, dacht hij. Hoe gemakkelijk liep je niet de kans dat je zelf
een slag of stomp opliep. Zij moesten toch maar zien orde te
scheppen tussen die vechtende kerels.
. Kom, Bas, " waarschuwde Heiligers. Hij gaf de jongen de flitslamp
in handen en zocht een punt, vanwaar hij Bartelsen Miedema zou
kunnen fotograferen, als zij uit het café kwamen.
Ze moesten nogal even wachten, maar tenslotte vloog de cafédeur
open en de beide politiemannen stapten naar buiten. Tussen zich in
hadden zij een man, die geen moeite deed zich te verweren, maar
zich nogal sullig liet meevoeren. Snel maakte Heiligers zijn
opnamen, maar zo dat het gezicht van de arrestant op de foto's niet
te onderscheiden zou zijn. „Zo vriend, ga jij daar maar eens rustig
zitten, " zei Bartels tegen de arrestant en duwde hem in de auto.
„Nee, niet op het bankje daar. Dat is voor deze beide heren
bestemd. Ga jij maar op de grond zitten. En je houdt je koest,
anders krijg je met ons te doen. "
Als een zak tjompte de man neer. Pas toen scheen het hem duidelijk
te worden waar hij zich bevond. Hij maakte een beweging of hij weer
overeind wilde komen. „Ik wil wel betalen, " zei hij.
„ Dat vertel je maar op het posthuis, " viel Miedema hem in de
rede. „Je hebt gevochten, dus... " „Maar ik wil nou toch betalen, "
hield de man vol. „Daar had je eerder mee moeten zijn. " „Ik hoefde
toch niet voor allemaal te betalen?" „Luister eens, " zei Bartels.
„Als jij met je dronken kop beloofd hebt, dat je ze allemaal een
rondje vrij zou houden, dan moet je dat ook doen. Dan heb je te
betalen. " „Ik bedoelde toen... "
„Ja, natuurlijk zul je het wel anders bedoeld hebben, maar dat leg
je ze allemaal op het posthuis maar uit. Daar hebben ze er de tijd
voor. Dan vertel je ze daar ook maar eens, waarom je er op los bent
gaan slaan. " De man probeerde zich opnieuw op te richten. „Blijven
zitten, " waarschuwde Miedema. „En wee je gebeente, als je die
beide heren lastig valt. Dan kon je wel eens van een koude kermis
thuis komen. "
Grommend gaf de arrestant zich gewonnen en liet zich weer op de
vloer van de auto neer. Bas zag er een beetje tegenopom zo dicht
naast die man op het bankje plaats te moeten nemen, maar Heiligers
deed of er niks aan de hand was en ging zonder meer zitten. Een
tikje aarzelend volgde Bas zijn voorbeeld.
De radiowagen reed weg. Miedema riep de meldkamer op om mee te
delen, dat de orde in het café hersteld was en dat ze een arrestant
zouden overbrengen naar het dichtstbijzijnde posthuis.
Toen de auto voor de politiepost stopte, konden ze merken, dat ze
zich in een volksbuurt bevonden. Van alle kanten kwamen er
nieuwsgierige mensen aanrennen, om te zien wie er naar binnen zou
worden gebracht. Zij hadden al begrepen dat er een arrestant zou
worden afgeleverd, zodra zij de radiowagen stil zagen houden.
Nadat agent Bartels de achterdeur van de auto had geopend, stapte
Bas als eerste uit.
„ Kijk nou eens, wat een jong ventje, " hoorde Bas de mensen
zeggen. „Wat zou hij op zijn geweten hebben?" Bas wist niet goed
raad met zijn houding, maar Heiligers, die na hem kwam, zwaaide
eens naar de omstanders en maakte een zwierig gebaar, alsof hij een
hoed afnam. Meteen gaf hij Bas de flitslamp in de hand, om een foto
te kunnen maken. De mensen drongen op, maar de agenten duwden hen
opzij.
„Achteruit!"
Het werd een heel opstootje, voor de arrestant veilig en wel op de
politiepost was afgeleverd.
„ Als de mensen een fototoestel zien, weten ze gewoon
niet meer, hoe ze zich moeten gedragen, " zei Heiligers, toen de
auto weer zijn weg vervolgde. „Ik ben er nu wel aan gewend, maar
toen ik pas begon, had ik er heel wat moeite mee. " Rustig reed de
auto weer door de wijk. Soms schakelde Miedema het zoeklicht in en
liet dat door het duister zwaaien, wanneer hij iets verdachts
meende te zien. Maar in niet één geval bleek er iets mis te
zijn.
Bas vroeg zich af of er nog wel iets zou gebeuren. Ze zatennu wel
in een radiowagen van de politie, maar ze hadden zich net zo goed
in een touringcar kunnen bevinden, die een rondrit maakte door de
stad. Er viel niets te beleven. Heiligers zat rustig voor zich uit
te kijken. Die scheen zich niet druk te maken.
„ Als er vanavond niets meer gebeurt, gaan we morgen nog een keer
mee, " zei hij op een gegeven ogenblik tegen Bas.
9. 40 uur 's avondsRia had er geen idee van, welke richting de auto
was ingeslagen. Ze kon niets zien, want ze hadden haar zo neergezet
dat het haar onmogelijk was naar buiten te kijken. Ze had
geprobeerd om zich wat op te richten en door het raampje, dat
uitkwam op de chauffeurscabine, wat van de omgeving op te vangen.
Maar de bestuurder had haar bewegingen in zijn spiegeltje gezien.
Hij waarschuwde en meteen werd zij met een ruk door de man, die
naast haar zat, teruggetrokken. „ En rustig blijven zitten!"
grauwde hij. De man, die het eerst naar binnen was gekomen, — een
klein, onooglijk kereltje — bestuurde de auto. De ander, die Cilia
had overvallen, deed dienst als haar bewaker. In gedachten noemde
Ria hem de „Gorilla", omdat zijn gezicht en plompe, ruwe gestalte
daar wel iets van weg hadden. „ Als je niet blijft zitten, zullen
we je vastbinden en niet zo zachtjes ook, " dreigde hij.
Ze hoefde er niet aan te twijfelen of het alleen bij een
waarschuwing zou blijven, indien ze iets uithaalde wat hem niet
beviel. Ze zag zijn donkere, smeulende ogen, die weinig goeds
voorspelden.
. Wat moet u toch van mij?" probeerde ze nog. Ze hoorde zelf hoe
haar stem trilde. Ze zou eigenlijk wel graag willen huilen, zo erg
was ze geschrokken, maar die kerel zou geen traan te zien krijgen.
Nog liever beet ze haar lippen stuk. „Je hebt je alleen maar rustig
te houden en te doen wat wij zeggen, " zei de man. „Dan gebeurt er
niets. Je hoeft niet bang te zijn. "
„ Maar ik zou toch wel willen weten wat er aan de hand is, " hield
ze vol.
„Je gaat een paar dagen met vakantie, " antwoordde de man met een
gemene glimlach. „En nou houd je je mond dicht. " Ze bleef rustig
zitten, natuurlijk, want ze begreep wel dat ze tegen die man niets
uit zou richten en ze wilde geen onnodige risico's nemen.
In het begin was er in de laadruimte nog wel eens licht naar binnen
gevallen, wanneer een tegenligger passeerde. Dat gebeurde nu nog
maar een heel enkele maal en ze meende daaruit op te moeten maken,
dat ze zich nu op een vrij stille weg en mogelijk reeds buiten de
stad bevonden. Hoe lang reden ze nu al? Tien minuten, een kwartier?
Veel langer zou het niet zijn, giste ze, maar ze had haar
polshorloge niet aan en kon dus niet nagaan of ze zich niet
vergiste. Wel wist ze dat de tijd haar eindeloos lang leek te
duren. Hoe zou het met Cilia zijn? Als oom Guus nu maar niet te
lang weg zou blijven, dan zou hij haar gauw kunnen bevrijden.
Anders zou het goede mens misschien urenlang in de keuken
vastgebonden zitten. Wat zou oom Guus schrikken, wanneer hij
thuiskwam: Cilia vastgebonden in de keuken en Ria verdwenen... Wat
zou hij er van denken? Ineens vlaagde de schrik door het meisje
heen: zou zij oom Guus nog wel ooit terugzien? Wat ging er met haar
gebeuren? Wat was de bedoeling van deze ontvoering? Ze
kon het niet raden en dat maakte haar angst alleen nog maar groter.
Wat zouden ze van haar moeten hebben? Waarom hadden ze haar
weggevoerd? Tot nog toe was ze alleen maar geschrokken van de
brutale overval, waarbij ze zo onverhoeds uit huis weg was
gesleurd, maar nu begon ze vrees te krijgen voor hetgeen er zou
gebeuren. Ze moest haar tanden nu inderdaad in haar lip zetten,
omdat de angst haar bijna te machtig dreigde te worden en ze haar
snikken amper meer kon inhouden. Plotseling stopte de auto. De
chauffeur stapte uit. Ze hoorde hem over een grintpad gaan. Even
later kwam hij terug. „ Alles O. K., " riep hij naar de man, die
Ria bewaakte.
De auto reed achteruit, zodat de achterdeuren zich precies voor de
deur van een huis bevonden. De Gorilla pakte een jas en sloeg die
om Ria heen. Hij zette de kraag er zo van op dat haar ogen bedekt
bleven.
„ Geef me een hand, " zei hij, „en loop met me mee. Probeer niet te
kijken, want dan ben je nog niet gelukkig. " Ze deed wat haar
gezegd werd. Ze kon immers niet anders, want ze was volkomen
machteloos. Wat moest zij — een meisje van vijftien jaar — beginnen
tegen twee van die woeste kerels?Toen ze uit de auto omlaag sprong,
gleed de kraag van de jas iets terug. De man duwde die meteen weer
omhoog, maar ze had een snel ogenblik iets van de omgeving kunnen
onderscheiden. Veel was ze daar ook al niet mee gediend, want het
was te kort geweest om een bepaald punt te herkennen. Ze had een
vage indruk gekregen van een lege, donkere straat en van een groot
huis.
Haar begeleider gaf haar een ruwe por in de rug. Struikelend liep
ze vooruit. Haar voeten voelden de treden van een stoep en gingen
die op. Een drempel, nog een duw in de rug en dan viel er achter
haar een deur in het slot. „ Trap op!" commandeerde de man.
Met knikkende knieën beklom ze de treden, twee verdiepingen hoog.
Daar werd ze een kamer binnengeduwd. De man bleef buiten en ze
hoorde hoe hij de deur sloot en grendelde. In het vertrek, waarin
ze zich bevond, viel niets te onderscheiden. Het was er
aardedonker.
Ria stond nog bij de deur en met haar vuisten sloeg ze tegen het
paneel.
„ Laat me er uit!" schreeuwde ze. Het bleef doodstil.
10. 25 uur s avondsHet werd later en later en Bas kreeg last van
slaap. Hij geeuwde, geeuwde nog eens en zag dan dat ook Heiligers
moeite had zijn mondspieren te bedwingen. Dit rustige rijden doorde
stad zonder dat er ook maar iets gebeurde, begon te vervelen. Het
was zeker al tien minuten geleden, sinds er voor het laatst een
woord was gezegd. Het gezoem van de motor klonk als een eentonig
slaapliedje...
Ineens begon de luidspreker te kraken. Bas wachtte af. Er waren het
laatste uur wel enkele oproepen rondgeseind, maar ze waren alle
bestemd geweest voor andere radiowagens. „ De RW 8 heeft het druk,
" had Miedema op een gegeven ogenblik gezegd. „Dit is al hun derde
oproep. U had beter met die auto mee kunnen gaan. " „ Hallo RW 6,
hallo RW 6, hier HB. Over. " Alle vier schrokken ze op. Bartels,
die nu de mobilofoon bediende, greep de hoorn.
„ Hallo HB, hier de RW 6. We rijden in de Rozenstraat. Over. "
„ Hallo RW 6. In de loop van de avond, om ongeveer kwart over acht
is er uit de woning in de Zomerlaan nummer vier een vijftienjarig
meisje ontvoerd, Ria Dekkers geheten. " Bas schrok. Zomerlaan vier,
dat was dus waarschijnlijk het tweede huis van de straat. Ja, dan
moest het Ria zijn. Alle slaperigheid was ineens verdwenen.
„ Twee mannen zijn daar binnengedrongen, hebben de huishoudster
vastgebonden en daarna het meisje meegenomen. Het signalement van
het meisje luidt als volgt: lang één meter vijfenvijftig, blond
krulhaar, blauwe ogen. Is gekleed in een witte linnen jurk met rode
leren ceintuur, draagt rode schoenen met lage hak. Vermoedelijk
zijn haar ontvoerders verdwenen met een zwarte auto. Een van de
buren heeft althans een zwarte auto zien wegrijden. Nadere gegevens
over de auto zijn niet bekend. Wilt u zich onmiddellijk naar de
Nieuwe Weg begeven en daar alle uitgaande auto's aanhouden en
controleren, tot u nader bericht van ons ontvangt. Over. "
Agent Bartels herhaalde de opdracht, terwijl Miedema de auto op
volle vaart bracht.
„ Nou gaat er eindelijk toch wat gebeuren, " zei Bartels
tegenHeiligers. Die knikte en begon rustig zijn camera in orde te
maken.
Bas' gedachten waren bij Ria Dekkers. Hij kende haar vrij goed. Zij
ging op de middelbare meisjesschool en omdat zij tamelijk dicht bij
hem in de buurt woonde, fietste hij nog wel eens met haar op. Haar
ouders waren vorig jaar naar Amerika verhuisd en zij logeerde bij
„Meneerke", dat koddige Vlaamse kereltje. Dus zij was ontvoerd?
Waarom zou dat zijn? Meneerke was zeker geen miljonair en haar
ouders evenmin.
Veronderstel eens dat zij straks die zwarte auto aan zouden houden.
Dat zou nog eens een avontuur zijn... Wat zou die Ria opkijken,
wanneer zij hem daar bij die politiemannen zag staan.
11 uur 's avondsHet avontuur bleek nogal tegen te vallen. Agent
Miedema bracht, toen ze zich op de Nieuwe Weg bevonden, de
radiowagen tot stilstand. Hij en Bartels stapten uit en liepen naar
de rijweg. Iedere auto, die de stad verliet, hielden zij aan. Zij
controleerden de papieren en keken in de wagen, of zich daar
misschien het meisje bevond, dat aan het signalement van Ria
Dekkers beantwoordde. Bas had verteld dat hij Ria kende en de
enkele keer, dat er een meisje in een auto zat, riepen de agenten
hem om na te gaan of het misschien Ria was. Iedere maal was het
mis.
De controle nam nogal tijd in beslag en al spoedig stond er een
lange ris auto's te wachten, maar de agenten overhaastten zich
niet. Om beurten namen zij een wagen voor hun rekening en
onderzochten die zorgvuldig. Bas had het ondertussen druk genoeg.
Heiligers maakte de ene opname na de andere van de controle en Bas
rende met hem op en neer om de flitslamp op te houden. Heiligers
fotografeerde Bartels, terwijl hij met zijn lamp zwaaide om een
auto tot stilstand te brengen, en maakte opnamen van Miedema,
terwijl deze een wagen nazocht.
„Houd je een beetje achteraf, " zei Heiligers enkele malen tegen de
jongen. „Ze moeten niet in de gaten hebben dat er gefotografeerd
wordt. We moeten ongedwongen opnamen hebben en niet van die
plaatjes waarop ze er allemaal extra mooi voor zijn gaan staan en
met grote ogen naar de camera kijken. "
Zo onopvallend mogelijk bewogen ze zich voort. Soms bleef Heiligers
staan, gaf Bas een teken waarop hij de lamp moest richten en stelde
zijn camera in. Hij bleef dan tegen een boom of lantarenpaal staan
in een houding, of hem al dat gedoe bij de auto's bar weinig
interesseerde en hij heel zijn fototoestel vergeten was. Hij
bereikte daarmee zijn doel: de mensen, die hem hadden opgemerkt,
keken niet langer naar hem en dan ineens, op een volkomen
onverwacht ogenblik, drukte hij af en spatte de felle gloed van de
flitslampen door het donker.
„ Kom maar mee, " gebaarde Heiligers, „de lamp op die auto daar.
"
Ze renden naar de overkant en voor iemand er op verdacht was,
flitste het schelle schijnsel weer op. Bas kreeg er handigheid in.
Hij begreep de gebarentaal van Heiligers en richtte vaak uit
zichzelf al de lamp op de juiste plek. „Straks nog een paar
plaatjes van de agenten in de auto, " zei de fotograaf na een
tijdje tegen Bas, „en dan zijn we wel klaar. Ik geloof dat ik alles
heb wat voor de reportage nodig is. " Het werd rustiger op de weg
en de auto's stonden nu niet meer in een lange rij te wachten.
Agent Miedema kwam naar de radiowagen toe. Bas en de fotograaf
zaten op de treeplank daarvan te wachten tot ze zouden vertrekken.
„ We zullen direct wel afgelost worden, " vertelde de agent. „ Onze
tijd zit er op. "
Niet veel later kwam er inderdaad bericht dat ze terug konden
keren. De RW 3 was onderweg om hen af te lossen, werd er
meegedeeld.
Ze reden nog maar nauwelijks, toen ze de RW 3 langs zagen komen.
Die zou nu de controle voortzetten.
11. 45 uur 's avondsHet was al bijna middernacht, toen Heiligers
zijn auto voor zijn woning liet stoppen. Bas voelde zich doodmoe.
Het ge-slenter naast de fotograaf, terwijl deze zijn opnamen
maakte, het gesjouw met de zware leren koffer, waarin de beide
camera's, rolfilms, flitsapparatuur, statief en lampen bewaard
werden, hadden veel van zijn uithoudingsvermogen gevergd. Hij was
dit alles nog niet gewoon, bovendien had hij doodgewoon slaap en
hij was dan ook zo ongeveer aan het eind van zijn latijn, al zou
hij dit zeker niet hardop willen bekennen. Maar toen hij uit de
auto kwam, had hij het gevoel of hij achter zijn eigen benen
aanliep.
„ Bel even aan, " vroeg Heiligers. „Ik ben natuurlijk weer eens
mijn sleutels vergeten. Bertus is nog wel op. " Bas had nog maar
nauwelijks gebeld, of de deur werd al geopend.
„Goede avond, heren, " groette de huisknecht. „Geeft u de koffer
maar hier, meneer, dan breng ik die al vast naar uw donkere kamer,
" zei hij tegen mijnheer Heiligers en nam de koffer van hem
over.
„ Trek in een kop koffie, Bas?" vroeg de fotograaf. Bas knikte.
„Dan gaan we nog even naar mijn kamer, " stelde Heiligers voor. Ze
kwamen Bertus op de gang tegen. „Breng je ons nog even koffie?"
verzocht de fotograaf hem. „Heb je de koffer op de donkere kamer
gezet?" „Ja, meneer. "
„Ik wou nog even iets opzoeken. Maar ik zal hem zelf weleven
pakken. "
„Ik haal hem wel even, meneer, " zei Bertus. „Het is een kleine
moeite. Maar eerst koffie?" „Graag Bertus. "
De huisknecht bracht een minuut of wat later de koffie. Bas had
zoveel slaap, dat hij er nauwelijks iets van proefde. „Hé, nou
heeft Bertus mijn koffer nog niet gehaald, " zei Heiligers. „Dan
zal ik het zelf maar doen. "
Hij ging de kamer uit en kwam enkele ogenblikken later metde grote,
leren tas terug. Hij viste er het notitieboekje uit, waarin hij
nauwkeurig had aangetekend welke opnamen hij had gemaakt.
„Van de laatste foto's heb ik dat nog niet gedaan, " legde hij uit.
„En morgen weet ik natuurlijk niet meer precies wat alle opnamen
voorstellen. "
Hij legde het boekje, toen hij met de notities klaar was, terug in
de koffer. Hij keek even naar de rolfilms, die er in lagen.
„Zeg Bas, heb jij nog een filmpje?" vroeg hij.
„Nee, " zei Bas. „U hebt er mij twee gegeven en die heb ikallebei
in de koffer geborgen. "
„Ik heb er vandaag toch vier opgeschoten en ik tel er hier maar
drie.
I-lij maakte de tas leeg en samen keken ze alles na of het vierde
filmpje niet hier of daar schuil ging. Het bleef spoorloos. „Je
hebt er toch geen in je zak?" informeerde Heiligers. „Ik herinner
me veel te goed dat ik ze in de koffer heb gestopt, " zei Bas. Voor
alle zekerheid zocht hij toch zijn zakken nog na. Geen film. Hij
had trouwens niet anders verwacht.
„Een, twee, drie, " telde Heiligers, die zich helemaal niet druk of
boos maakte, opnieuw. „Nee, ik kan er Beeneen bij maken. Ik heb er
toch wel vier opgeschoten?" Hij ging het verloop van de dag na. „Ik
heb twee films opgemaakt in de meldkamer. Voor we daar weggingen,
heb ik nog een film verwisseld. Onderweg met de radiowagen heb ik
er nog twee gebruikt. " Hij haalde nu zelf ook zijn zakken leeg,
maar het ontbrekende filmpje was en bleef zoek.
„Ik zal even in de auto kijken, " stelde Bas voor. „Misschien is
het uit de koffer gerold. " Hij geloofde zelf allerminst in die
mogelijkheid, want de koffer was zo stevig afgesloten, dat er nog
geen speld uit kon vallen. Hij wilde evenwel zekerheid hebben. Die
kreeg hij ook: in de auto bevond zich het filmpje niet. Hij ging
het Heiligers vertellen. „ Nou, daar staan we dan gekleurd op, "
meende de fotograaf.
„ Twaalf opnamen naar de gladiolen. Die zal ik dan morgen opnieuw
moeten maken. Nou ja, er is geen kind overboord. Het is heus geen
heksentoer om die foto's nog eens te maken. "
„De enige kans is nog de radiowagen, bracht Bas naar voren.
„Misschien is het filmpje daarin blijven liggen. " Ze belden naar
de centrale post. De RW 6 was nog binnen en onmiddellijk ging er
iemand op onderzoek uit. Binnen het kwartier hadden ze bericht, dat
ook daar het filmpje niet gevonden was.
Bas voelde zich doodongelukkig. Hij was er stellig van overtuigd,
dat hij de beide filmpjes, die Heiligers hem gegeven had,
zorgvuldig had opgeborgen in de koffer, in het aparte vakje, dat
voor de belichte films bestemd was. Toch was er een zoek. Had hij
daar schuld aan? Zo'n rolfilm raakte toch niet zo maar zoek? Hij
keerde de koffer helemaal om. Er viel iets op de grond. Haastig
pakte hij het voorwerpje op. ,. Wat is dat nou?" vroeg
Heiligers.
Bas liet het zien. Het was een klein figuurtje van zwart plastic,
een centimeter of twee groot. Het stelde een ruiter voor. „Joost
mag weten hoe dat er in is gekomen, " zei de fotograaf. „ Van mij
is het niet. Heb jij het er soms in gedaan?" „Ik weet van niets.
"
Heiligers gooide het opzij, maar Bas raapte het weer op en stak het
in zijn zak.
„Spaar jij die dingen?" informeerde de fotograaf lachend. De jongen
kreeg een kleur en schudde van nee. Hij wist zelf niet eens waarom
hij het zwarte ruitertje had opgepakt. „ Nou ja, er valt niets aan
te doen, " zei de fotograaf tenslotte, toen alle nasporingen naar
het vermiste filmpje vruchteloos waren gebleven. „Ik zal de andere
zo gauw mogelijk ontwikkelen, dan weten we welke opnamen opnieuw
gemaakt moeten worden. Ga jij nu maar gauw naar huis. " „Ik kan het
echt niet helpen, " probeerde Bas zich voor het verlies te
verontschuldigen.
. Maak je maar geen zorgen, " stelde Heiligers hem gerust.
„Zoiets kan de beste overkomen. " Met die laatste woorden was Bas
helemaal niet gelukkig. Ze leken er op te wijzen dat de fotograaf
hem voor het verlies verantwoordelijk achtte. „ Hoe laat moet ik
morgen weer hier zijn?" informeerde Bas. „ Laten we zeggen: om tien
uur. Dan ben ik misschien nog niet op, maar jouw komst is dan een
goede aanleiding om op te staan. Wacht, ik breng je even thuis. " „
Dat is niet nodig, " weerde Bas af. „Het is niet zo ver lopen. "
„Ja, maar veronderstel eens, dat je jezelf onderweg zou verliezen,
" spotte Heiligers.
Bas kromp even in elkaar: Heiligers zag hem dus inderdaad voor de
schuldige aan. Misschien ging hij ook niet vrij uit, al kon hij
zich eenvoudig niet voorstellen waar of hoe hij het filmpje
verloren zou hebben.
Zwijgend stapte hij in de auto. Het hele geval zat hem danig dwars,
vooral omdat het hem op de eerste dag de beste was
overkomen.