Tweede hoofdstuk
SCHIP IN NOOD
„Mevrouw Bauer, mevrouw Bauer!" Toen de stem
voor de derde keer riep, schrok de vrouw wakker en richtte ze zich
met een ruk op in haar kooi. Het licht van de gang viel door de
geopende deur naar binnen. In dat schijnsel herkende ze de
kapitein, die zich aan de deurpost vastgeklemd hield. „Wat is er?"
vroeg ze, nog half slaperig. Dan zag ze dat zijn gelaat wit en
vertrokken was.
„De luiken van het voorschip zijn bezweken, "
hijgde kapitein Scheer. Hij beet op zijn lip, als kon hijzelf niet
geloven dat dit de Argos,
zijn schip, was overkomen. „De presennings zijn
op de lading terechtgekomen. " Die woorden waren voldoende. Mevrouw
Bauer begreep in wat voor een gevaarlijke situatie zij verkeerden.
De zeeën, die door het geweld van de storm over het dek werden
geslagen, zouden nu in de ruimen storten. Het water zou er steeds
hoger komen te staan. Er viel daartegen vrijwel niets te beginnen.
De luiken waren vernield door de stortzeeën en de presennings, de
geteerde zeildoeken dekkleden die over de luiken lagen, hielden
niet langer het water tegen.
„Gaat u direct naar de radiohut, mevrouw Bauer.
Ik moet weer naar de brug... " Hij was al weg. De deur was weer
dicht. Horen en zien verging mevrouw Bauer. Ze keek op haar horloge
hoe laat het was. Vijf voor halftwee in de nacht van maandag op
dinsdag. Feitelijk was het dus al dinsdag, moest ze nog even
denken. De nieuwe dag was al begonnen. Haastig probeerde mevrouw
Bauer zich aan te kleden, maar door de schrik was ze zo nerveus
geworden dat haar vingers geen knoop dicht konden
krijgen.
Een donderslag daverde door het slingerende
schip. De vrouw sidderde. Met angstig opengesperde ogen wachtte ze
op de volgende dreun. Sprongen de ketels? Zouden ze de lucht
invliegen? In een flits zag ze haar beide kinderen... Er
gebeur-de niets. Moeizaam kleedde ze
zich aan. Ze moest naar de radiohut. De kapitein zou niet begrijpen
waar ze bleef. De deur van de hut waaide open. Mevrouw Bauer liep
de gang in. Onverhoeds dook het schip, zij verloor haar houvast,
gleed onderuit en raakte met haar hoofd de onderste tree van de
trap. De pijn vlijmde door haar hoofd. „Kapitein, kapitein!" hoorde
ze iemand schreeuwen. Het geluid kwam maar amper boven het gedruis
in het schip en het leek wel de stem van een drenkeling. Een man —
hij was in zijn hemd — rende door de gang, terwijl hij van de ene
wand tegen de andere botste. Mevrouw Bauer zag dat het een van de
matrozen was. Het moest zijn stem zijn die ze had gehoord. „De
kapitein is op de brug, " riep ze hem onnodig toe. „Midscheeps
hebben we een lelijke deuk opgelopen, " vertelde de matroos haar.
„We staan er helemaal niet zo best op. " Dan was hij al weer
overeind en rende de trap op. De vrouw kwam nu eveneens op en ging
hem achterna. Ze kon niets onderscheiden in de duisternis, voelde
slechts het tomeloos geweld van de wind. De Argos tolde daar maar
hulpeloos rond, zeshonderd mijl ten zuiden van New Foundland. Het
schip had een lading kolen aan boord. Die waren bestemd voor
Duitsland, maar het viel te betwijfelen of die daar nog wel ooit
zouden arriveren.
De vrouw ging de kaartenkamer van het schip
binnen. Links bevond zich de deur naar de radiohut. Daar moest zij
zijn. Mevrouw Bauer was marconiste van de Argos . Zij was de eerste
Duitse marconiste op de grote vaart. Andere landen hadden al eerder
vrouwelijke radiotelegrafisten op hun schepen varen, maar in
Duitsland was zij de eerste geweest. Reeds twee jaar was ze aan
boord van de vrachtboot, maar nog nooit had ze een dergelijk
noodweer meegemaakt. Rechts was de deur die toegang gaf tot de
brug, tot het stuurhuis. Haar ogen, die gewend waren geraakt aan
het donker, zagen de roerganger, de kapitein en de tweede stuurman.
Bij het kompas hing een mat, groen schijnsel. Verder was het
donker. Donker de hemel, donker de zee, donker het
schip...
Daar klonk de stem van de kapitein.
„Schijnwerper op het voorschip. " Het licht
vlamde verblindend op, wentelde rond en scheen op het voorschip.
„Bent u klaar?" schreeuwde de kapitein naar de marconiste, om zich
boven het geraas van de storm verstaanbaar te maken.
„Nog een ogenblik, " riep ze. Haar hand greep
de deurknop van de radiohut. Meteen vloog die open en werd ze naar
binnen geslingerd. Ze gleed op haar apparaten toe. Even maakte ze
een vertwijfeld gebaar, omdat ze bang was dat ze tegen een of ander
kwetsbaar apparaat zou botsen en het vernielen. Dan hervond ze haar
rust. Haar hand zocht een schakelaar en het licht flitste aan. Hier
was haar tweede thuis, hier was ze in een vertrouwde omgeving. Hoe
de storm buiten ook tekeer zou gaan, hier had ze haar werk.
Misschien zou ze, opgaande in haar arbeid, zelfs vergeten in wat
voor gevaar het schip en de bemanning verkeerden. Even klapperden
haar tanden nog, maar dan wist ze zich geheel te beheersen. Nu kwam
haar uur. Nu zou zij kunnen laten zien wat zij waard was, want
misschien zou het lot van de Argos van haar vaardigheid
afhankelijk worden.
Rustig bracht zij nu alles in gereedheid om te
kunnen zenden. Zij schakelde de hoofdantenne in en haalde de handel
over die de transformator in werking zou stellen. Tenslotte zette
ze de koptelefoon op. Zij was klaar. Haar oog zocht de wijzers van
haar polshorloge. Het was nu kwart voor twee. Twintig minuten waren
er voorbij sinds het moment waarop kapitein Scheer haar uit haar
slaap had opgeschrikt. Ineens voelde ze een hand op haar schouder,
terwijl ze daar zat te wachten. Het kwam zo onverwacht dat ze er
heftig van schrok en zich met een ruk omwendde. Het was de kapitein
die achter haar stond. Zijn gelaat was angstig bleek. Met een moe
gebaar ging zijn hand over zijn ogen. „Kalm maar, " zei hij dicht
bij haar oor, omdat zij hem anders in het oorverdovend tumult van
de storm niet zou verstaan, „kalm maar, mevrouw Bauer. "
„Ik ben kalm, kapitein, " probeerde zij hem te
verzekeren. Er kwam een flauwe glimlach om haar lippen. Op het
ogenblik leek de kapitein meer van streek dan zij. Zij was op alles
voorbereid. Toch kromp ze onwillekeurig even in elkaar, toen
kapitein Scheer haar opdracht gaf het noodsein uit te zenden. Zij
verkeerden dus in groot gevaar, begreep ze, en er moest
onmiddellijk hulp geboden worden. De kapitein was geen man die gauw
bevreesd was. Hij voer al tientallen jaren en hij had reeds heel
wat stormen meegemaakt. Wanneer hij om hulp liet vragen, dan was
het daarvoor werkelijk de hoogste tijd.
Boven de marconiste hing een schaarlamp. De
bundel licht daarvan viel op haar hand, waarvan de schaduw
monsterachtig groot naast de seinsleutel lag. Met haar linkerhand
hield ze zich vast aan de zender, om niet bij een onverhoedse ruk
van het schip tegen de grond geslingerd te worden. Driemaal kort,
driemaal lang, driemaal kort... S. O. S.... S. O. S...., punt,
punt, punt, streep, streep, streep, punt, punt, punt... Steeds maar
weer opnieuw. Save our souls. Redt onze zielen. Iedereen kent dat
teken. Nu werd het de lucht ingeslingerd. Onzichtbaar plantte het
zich voort door de duistere, woeste nacht. Hopelijk zou iemand het
opvangen. Hier of daar zou nog wel een marconist de ether
afluisteren en het bericht horen...
S. O. S... S. O. S... S. O. S... Steeds weer
seinde de vinger en liet de sleutel niet los.
De marconiste hing nu half over de tafel om
haar houvast niet te verliezen. Haar oren luisterden gespannen naar
elk gekraak in de koptelefoon. Nog steeds zond ze het S. O. S.
-bericht uit, na drie keer afgewisseld door het herkenningsteken
van de Argos.
Het was nu vijf voor twee, zag ze. Nog altijd
klonk er geen antwoord, de ether bleef leeg. De marconisten op
andere schepen waren reeds naar bed of zij hadden het te druk. Weer
verging er een minuut en nog altijd was er geen reactie. S. O. S...
S. O. S... S. O. S... Onwillekeurig drukte haar
vingerzwaarder op de sleutel, als zou
het sein daardoor duidelijker hoorbaar worden of verder
doordringen. Ze klampte zich aan de tafel vast, of het een vlot was
in de woedende zee. En dan kwam er antwoord. In haar koptelefoon
kraakten de stroomstoten, maar nog nooit was een geluid haar zo
welkom geweest, had het zo muzikaal geklonken. Lange en korte
stoten, die zij automatisch omzette in letters, in woorden. Het was
twee minuten voor twee zag ze op haar horloge. Het was de
Arkansas, die
zij hoorde, een groot Amerikaans passagiersschip, dat nu om de
positie van de Argos
vroeg en hoe de situatie aan boord
was.
Even kwam de marconiste overeind. Ze slaakte
een zucht van opluchting. Zij had contact. Het schip was niet
langer hulpeloos alleen in de storm. Al was de band dan
onzichtbaar, ze waren onverbrekelijk verbonden met de machtige
stomer die had geantwoord. Langs die band zouden de beide schepen
naar elkaar toekomen...
Mevrouw Bauer vroeg de Amerikaanse marconist
een ogenblik te wachten, legde de koptelefoon af en klauterde zo
snel mogelijk naar de brug. Ze schrok, toen ze daar was
gearriveerd. Ze zag in het krijtwitte schijnsel van het zoeklicht
nu heel duidelijk welk een vernielingen er op het voordek waren
aangericht.
Boven het oorverdovend lawaai van de storm en
de zee uit riep ze de kapitein toe dat de Arkansas had geantwoord.
„Ze willen weten wat onze positie is. "
Wanhopig stak de kapitein zijn handen in de
lucht. „Onze positie? We hebben al in geen twee dagen meer het
bestek kunnen opmaken. Ik schat dat we zo op ongeveer vierenveertig
graden noorderbreedte zitten en vierenveertig graden dertig minuten
westerlengte. Meldt u dat we water maken en dat beide luiken van
het voordek door brekers vernield zijn. We hebben dringend hulp
nodig, zeer dringend... " De toon waarop hij dat zei liet wel heel
duidelijk uitkomen hoe groot het gevaar was.
De marconiste haastte zich terug naar haar hut
en begonopnieuw te seinen. Ze gaf het
antwoord van kapitein Scheer door. Onmiddellijk kwam er reactie van
de Ar kansas. „Wij komen met een snelheid van twintig knopen naar u toe.
Zullen over ongeveer acht uur bij u zijn. "
Acht uur... Acht uur... Zoéven leek het al of
een minuut te lang duurde. Acht uur, bijna vijfhonderd minuten...
En twintig knopen, dat was zevenendertig kilometer per uur. Zou het
niet sneller kunnen?
Even verborg mevrouw Bauer het hoofd in haar
handen. Indien ze de ruïne op het voordek niet had gezien, zou ze
misschien niet zo angstig zijn geweest. Even werd het haar teveel.
Ze voer pas twee jaar. En zij was een vrouw, geen geharde zeebonk
die al de nodige gevaren had doorgemaakt. Vijfendertig jaar was ze.
Ze voer niet, omdat zij zich zo aangetrokken voelde tot de zee.
Nee, het was bittere noodzaak. Ze had gehoord dat de koopvaardij
dringend verlegen zat om personeel. Men wilde zelfs vrouwen in de
gelegenheid stellen voor marconist opgeleid te worden, omdat men
niet aan voldoende mannen kon komen. Daar lag haar kans, had ze
begrepen. Want ze moest werken, werken voor haar beide kinderen,
die nu bij haar moeder thuis waren. Onder de oorlog was haar man
omgekomen aan boord van een duikboot, die als vermist was
opgegeven. Zij kwam alleen voor haar gezin te staan. Bij een
bombardement in het voorjaar van 1945 was haar huis met al haar
bezittingen verloren gegaan. Ze was toen straatarm. Wel kreeg ze
ondersteuning van het rijk, maar het was te weinig. Zij moest erbij
verdienen en op de grote vaart viel geld te maken, veel geld...
Daarom had ze besloten haar gezin bij haar moeder te laten en te
gaan varen. Die beslissing was haar niet licht gevallen, want haar
kinderen waren haar boven alles lief en eigenlijk kon zij ze nog
geen dag missen. Bovendien zei iedereen dat ze dwaas was wanneer ze
naar zee zou gaan en soms begon ze daardoor te denken dat ze het
dan ook inderdaad was. Toch had ze volgehouden — juist omwille van
haar kinderen die ze graag het allerbeste zou geven.
Zo werd zij de eerste Duitse marconiste. De
kranten hadden over haar geschreven, de journaaldienst van de film
had haar zelfs bij haar werk gefilmd. Met haar beide kinderen was
ze er tweemaal in de bioscoop naar gaan kijken. Maar dat was
allemaal niet het belangrijkste. Ook niet die eerste reis, toen al
de matrozen haar hadden aangekeken als was zij een wezen van een
andere planeet. Duidelijk stond op hun gezicht de spottende vraag
te lezen wanneer zij voorgoed van boord zou gaan. Ook was het niet
belangrijk dat zij nu reeds lang helemaal aan haar werk gewend was
en dat de officieren het er over eens waren dat zij niet onderdeed
voor een man. Zelfs dat was maar bijkomstig. De hoofdzaak was dat
zij goed geld verdiende, meer geld dan men haar aan de wal zou
kunnen betalen. Het was deels bestemd voor de beide kinderen, deels
voor dat andere waarover zij nooit zou praten, waarvan ook geen
sterveling iets wist, zelfs haar moeder niet, noch haar kinderen.
Zij hield het diep geheim in haar hart... Maar op bijna gierige
wijze spaarde ze voor de verwezenlijking van het plan, of was het
slechts een ijle droom... ? Pas over acht uur kon er hulp zijn,
bedacht ze nu. Wanneer . het dan maar niet te laat zou zijn. Dan
zou immers dat andere, waarvan geen mens wist, met haar verdwijnen.
En dat, terwijl daarom alles was begonnen. Daarom voer zij, daarom
had zij dit moeilijke leven vol kunnen houden. Had ze zelfs
afscheid kunnen nemen van haar kinderen die ze geen moment kon
vergeten. Want ook dat andere was voor haar kinderen, die al zoveel
hadden moeten ontberen, die zoveel tekort waren gekomen en die zij
voorgoed gelukkig wilde zien. Dat had zij immers haar man beloofd.
Het waren de laatste woorden die ze met elkaar gewisseld hadden.
Hij had haar het pakje gegeven en gezegd dat zij het pas mocht
openen, wanneer er bericht was gekomen dat hij dood was. „Maak het
dan open, " had Karl gezegd, „en lees alles. Doe wat je kunt om de
aanwijzingen die je erin vindt op te volgen. Het is voor onze
kinderen. "
Maar als het schip ten onder zou gaan... In
haar hut lag hetpakje. Zou ze het eerst
halen? Maar ze kon hier immers niet weg. Ieder ogenblik zou een
schip zich kunnen melden.
Het was een halfuur verder. Nog vijf schepen
hadden zich laten horen. Maar zij waren allemaal te ver weg, verder
weg in elk geval dan de Ar
kansas, die zo snel mogelijk naar
de Argos opstoomde. Vreemd was dat. Er varen honderden en nog eens
honderden schepen tussen New York en Noord-Europa. Ze bevinden zich
soms zo dicht bij elkaar dat er botsingen ontstaan. Maar wanneer je
in nood verkeerde, bleek het dichtst bijzijnde schip acht uur ver
te zijn... Het was tien over halfdrie, toen zich een kotter van de
Amerikaanse kustwacht liet horen, de Lakehurst. „We hebben uw
noodsein opgevangen en varen reeds in uw richting, " deelde het
schip mee. „We zullen u peilen, om te proberen uw nauwkeurige
positie te bepalen... Wilt u het peilsignaal zenden... Er zal een
vliegtuig van de kustwacht opstijgen om naar u te zoeken.
"
„Begrepen, " seinde mevrouw Bauer. En dan liet
ze het peil- * signaal horen: „Mo... Mo... Mo... " Ze deed dat meer
dan een halfuur, steeds maar weer hetzelfde: tweemaal lang,
driemaal lang.
De Amerikaanse kustwacht was dus ingeschakeld.
De kans op redding werd groter. Misschien dat er nu sneller hulp
zou komen opdagen, maar ze waren nog ver van de kust. Het vliegtuig
zou er gauw kunnen zijn. Maar wat hadden ze daaraan? Wat zou het
toestel kunnen uitrichten? Het zou nauwkeurig de positie bepalen,
maar daadwerkelijk hulp zou het niet bieden. Mo... Mo... seinde ze
weer. Verbeten bleef ze de sleutel bewegen. Ze wilde nog niet
sterven, niet tenonder gaan met het schip. Ze wilde haar kinderen
terugzien, voor ze zorgen... De arme schapen... Een halfuur later
knetterde het in haar koptelefoon: „Voor elkaar, we hebben uw
positie... " Dat was de Amerikaanse kotter. Even voelde ze zich
ontspannen. Die Amerikanen zouden wel alles op alles zetten om
tijdig hier te zijn.
Zeven uur, acht uur, negen uur... Nog altijd
hield de Argos»het, tot verbazing van vrijwel
heel de bemanning. Het was een braaf schip; al was het de strijd
moe, het probeerde toch zo lang mogelijk de mensen aan boord te
beschermen. Maar hoelang zou het dat nog kunnen volhouden? De
uitslag van deze strijd leek niet onzeker...
Mevrouw Bauer was uitgeput. Al uren aan één
stuk zat ze nu aan haar toestel, seinend en luisterend. Ze zat
daar, terwijl ze niet wist wat er met het schip gebeurde, wat er
zich op de brug voordeed. Indien het schip plotseling zou
kapseizen, zou zij zich dan nog in veiligheid kunnen brengen? Of
zou het zo overrompelend gebeuren, dat zij niet eens zou beseffen
wat er aan de hand was en reddeloos naar de diepten van de zee
meegesleurd worden? Ze dacht aan het pakje dat zij zou willen
redden. Maar ze kon nog niet naar haar hut gaan, want dan zou ze
misschien een belangrijk bericht missen. Iemand kwam de hut binnen.
De marconiste keek om. Het was de kapitein en zijn gelaat verried
dat hij een onheilstijding kwam brengen.
„U moet erop rekenen dat we misschien het schip
zullen verlaten, mevrouw Bauer' zei hij met toonloze stem.
„Waarom?" »„Er staat water in de
machinekamer. Wanneer het bij het vuur komt, vliegen we zonder
mankeren de lucht in. " „Dan laat u de vuren toch doven, kapitein.
" „Daar zijn we al mee bezig. " „En?"
„We zullen niet meer kunnen manoeuvreren. Het
schip wordt stuurloos en de zee zal het vernielen. Het kan te
gevaarlijk worden om nog langer aan boord te blijven. " „Er is toch
hulp onderweg, " zei de marconiste. „Misschien komt die te laat.
Wie weet hoelang ze nodig hebben voor ze bij ons zijn. " Dat was
ongetwijfeld waar. De kapitein verliet de radiohut. Zij ging hem
na. Hij zei niets, maar toen ze op de brug was, wees hij alleen om
zich heen. Regensluiers waaiden aan met de orkaanwinden. Elke
roller hadiets afzichtelijks. Wanneer
het schip voorwaarts dook in het dal van de ene golf, scheen de
volgende nog hoger op te rijzen. Het leek of ze die golf nooit te
boven zouden komen, of die hen zou overweldigen. Maar langzaam kwam
het schip telkens toch weer op, dreef even op de top van de golf en
schoof dan weer omlaag.
„Ziet u?" zei de kapitein alleen maar en zijn
blik ging nu naar het ontredderde schip.
„Laten we nog zo lang mogelijk wachten, " zei
ze angstig. „In de reddingsboten maken we ook niet veel kans. " De
kapitein knikte. „Natuurlijk, " zei hij. „Pas in het alleruiterste
gevaar zullen we in de boten gaan. Maar ik wilde u alvast
waarschuwen dat u erop moet rekenen dat we misschien onverwacht het
schip zullen moeten verlaten. " Mevrouw Bauer maakte een gebaar dat
ze het begrepen had en ging naar haar radiohut terug. Ze riep
de Lakehurst op om mee te delen hoe ernstig de situatie nu aan boord
was. Er kwam geen antwoord. Misschien had de marconist even zijn
post verlaten. De tweede stuurman stak zijn hoofd om de
-deur.
„Kan ik misschien iets voor u doen, mevrouw?"
vroeg hij. Even aarzelde ze.
„Misschien zoudt u mijn zwemvest willen halen?"
verzocht ze hem dan. Ze moest op het ergste voorbereid zijn, maar
over dat andere repte ze nog niet. Nog wilde ze afwachten of ze
gelegenheid kreeg het zelf te halen. Niemand mocht in het geheim
delen.
Toen de stuurman terugkwam, vertelde hij haar
dat het in haar hut een wilde chaos was. Kasten waren opengevallen
en haar eigendommen zwierven door de hut. Wanneer ze dan straks
maar gauw genoeg dat pakje zou kunnen vinden, dacht ze bezorgd. Een
moment weifelde ze of ze nu al maar niet naar haar hut zou gaan.
Maar het mocht niet. Ze wachtte op het antwoord van de
Lakehurst, die
ze telkens weer opriep. De tijd kroop voorbij en dan ineens klonk
er een kreet van boven.
„Daar is de Ar
kansas!"
Had ze het wel goed verstaan? Maar er waren
inderdaad acht uren verstreken sinds het ogenblik van de eerste
melding, zag ze op haar horloge. Die zwarte schaduw tegen de grauwe
hemel moest het grote Amerikaanse schip zijn. „Mevrouw Bauer, seint
u ze dat ze langszij moeten komen om te proberen ons op te pikken,
" droeg de kapitein haar op. De marconiste struikelde terug naar
haar zender. Het antwoord van de Ar kansas werd een bittere
ontgoocheling.
„Het spreekt vanzelf dat wij langszij zullen
komen, maar het is onverantwoord onder deze omstandigheden
reddingsboten uit te zetten... " deelde de Amerikaan mee. Het was
tien uur. Acht uur hadden ze het vol kunnen houden. Nu was er een
schip en dat kon niet helpen. Zouden ze het nog langer kunnen
uitzingen?
Mevrouw Bauer bracht het bericht aan de
kapitein. Die knikte begrijpend. De Amerikaan had gelijk. Men mocht
niet vergen dat zijn mensen hun leven riskeerden. In dit
verraderlijke noodweer zouden reddingsboten vrijwel zeker vernield
worden. Ze zouden op de kotter van de kustwacht moeten wachten. Die
had stellig rubberboten aan boord. Daarmee zouden wel
reddingspogingen gewaagd kunnen worden. Zou de Lakehurst niet meer tijdig
arriveren, dan zouden de Duitsers in dat uiterste geval hun eigen
boten uitzetten. Zij hadden dan immers niets meer te verliezen. De
marconiste deelde dit alles aan de Arkansas mee. Dan trok
zij, evenals de overige leden van de bemanning, haar zwemvest aan.
Halfelf was het nu... Hoelang zat ze nu al niet aan één stuk in de
radiohut. Achteraf bezien had ze al vele malen gelegenheid gehad om
naar haar hut te gaan en het pakje op te halen. Maar ook nu durfde
ze nog niet te gaan. Het kon best zijn dat de ether een kwartier
leeg bleef, maar het was evengoed mogelijk dat er een belangrijke
melding kwam, wanneer zij de hut verlaten had.
Daar klonken reeds de punten en strepen, die de
boot van dekustwacht uitzond: we hebben
nog anderhalf uur nodig, voor we bij u zijn. Anderhalf uur. Het was
een heel stuk minder dan de acht en een half uur die ze nu al
hadden gewacht. Maar die anderhalf uur konden wel eens veel te lang
zijn, want het schip raakte uitgeput.
Plotseling klonk er dan weer een kreet van de
brug. Wat kon dat zijn? Was de kotter er misschien al? Wel nee, er
waren pas twintig minuten voorbij van de negentig. „Een vliegtuig!
Een vliegtuig!" riep iemand. Hij schreeuwde het, of ze nu gered
zouden worden. Maar wat zou dat vliegtuig beginnen?
Het toestel dreunde laag over het wrakke schip,
keerde, vloognog eens over en was dan al
weer verdwenen in de grauweverte. Meteen
meldde zich de Lakehurst.
„We kunnen u nu zien. Over een uur zijn we bij
u. Houdtmoed. "
Ook dat uur kwam om. Haar horloge wees twaalf
uur, toen de marconiste weer eens keek.
„We komen langszij, " seinde op dat moment de
kotter. „We zullen lijnen overschieten. "
En hierna gebeurde alles in een overrompelend
tempo. De kapitein gaf de bemanning opdracht zich op het
achterschip te verzamelen. Een wilde jacht ontstond van mannen die
elkaar opzij duwden om het veiligste plaatsje te veroveren. De
kapitein bevond zich nu als enige op de brug. De marconiste was nog
in de radiohut.
Uit de grauwe regennevels was de kotter
opgedoken. Hij kroop steeds dichterbij. Het was maar een klein en
kwetsbaar schip, vele malen kleiner dan de Arkansas, veel kleiner ook
dan de Argos. Zou zo'n bootje kunnen helpen? Tot op een afstand van
tweehonderd meter was de kotter nu genaderd. Tweehonderd meter,
daartussen kolkte en zwierde de heksenketel van de zee.
De Amerikanen begonnen lijnen over te schieten.
De een na de ander daarvan sloeg in het water neer. Pas de zesde
was raak. Het touw kletste op het dek. Het dreigde weg
teglijden, maar nog juist op tijd wist
een matroos het te grijpen. Daarginds wierpen ze de eerste
rubberboot al in het water. Wild danste het op de golven, maar het
bleef boven water en het zat vast aan de verbindingslijn. Langzaam
maar zeker werd het naar de Argos toegetrokken.
Op de eerste boot volgde een tweede. Twee boten
voor drieendertig man. Het zou zeker niet genoeg zijn. Maar er
waren geen rubberboten meer aan boord, seinde de kotter als
antwoord op de wanhoopskreet van de Argos. De beide boten
lagen nu langs het kreupele schip. Een matroos wierp zijn koffer in
de rubberboot en sprong die na. Weer ging een koffer omlaag,
gevolgd door een man. Alle bemanningsleden bleken ineens koffers en
bagage bij zich te hebben, die zij in de rubberboten neerlieten.
Het leek of de Argos
het niet wilde hebben dat de bemanning van
boord ging. Het schip begon vervaarlijk te slingeren en in
plotselinge schrik dacht de marconiste dat ze zouden zinken. Nog
bleef ze echter vastbesloten op haar post om het laatste bericht te
seinen: kapitein en marconist verlaten het schip... Ik sluit het
station. Voor de laatste maal klonk het herkenningsteken van
de Argos en dan schakelde ze de stroom uit.
Weer slingerde het schip en hals over kop,
zonder zich verder nog om iets te bekommeren, haastte ze zich nu
naar de brug, waar de kapitein op haar wachtte. Hij hielp haar naar
het achterschip omlaag te klauteren.
Trillend op haar benen stond ze daar even. Maar
ze mocht niet blijven staan. Ze moest daar naar die twee mannen,
die de lijnen vasthielden, waaraan de boten verbonden waren.
Ongeduldig wenkten ze dat ze moest opschieten. Met de kapitein mee
moesten er nog vier mensen plaats vinden in de rubberboten, maar
die waren reeds overvol door de koffers die de anderen hadden
meegenomen.
Een man naast mevrouw Bauer schreeuwde
omlaag:,, Laat ons erin, laat ons in die boten!"
De mannen in de boten gingen eveneens te keer.
Maar hetwas hun erom te doen de boten
vrij te maken en naar de kotter te varen zonder die vier laatste
leden van de bemanning mee te nemen.
Kapitein Scheer boog zich overboord. Zijn
gelaat was vertrokken van woede. „Er gaat geen boot weg!" riep hij.
„Iedereen moet mee kunnen. Gooi die koffers overboord!" Niemand
gehoorzaamde. De kapitein werd razend van woede. Hij schaamde zich
voor de Amerikanen, die dit oneervolle schouwspel moesten
aanzien.
„Dat is muiterij, " brulde Scheer. „Ik laat
jullie straks voor de rechter slepen. " Dat dreigement scheen te
werken. De koffers gingen de zee in. Een van de mannen, die naast
mevrouw Bauer stonden, sprong roekeloos omlaag. De tweede duwde
haar ruw opzij en sprong eveneens. Zij was toch een vrouw? Hielp
niemand haar? Dacht iedereen alleen maar aan zichzelf?
Dan kwam de kapitein haar te hulp. Hij schoof
naar haar toe. „Als ik zeg: spring, moet u springen, mevrouw Bauer.
" Ze klom over de reling. Nu stond ze buitenboord, met het. gezicht
naar de kotter. Verder weg lag de Ar kansas. Met afgrijzen
keek de marconiste in de diepte. Daar danste een van de
rubberbootjes onder haar. Wat was dat ding klein! Plotseling stuwde
een woeste golf het naar haar toe. „Spring!" schreeuwden de mannen
in het bootje, die ineens vlakbij waren.
„Wachten!" brulde de kapitein.
Dodelijk bevreesd hing ze daar aan de reling,
terwijl het bootje al weer de diepte in stortte.
De mannen brulden omhoog dat ze moest springen.
Ze wilden weg, naar de veilige kotter. Ze hadden er nu schoon
genoeg van. Dan liet de marconiste zich maar vallen. Het was of de
diepte haar omlaag trok. Op hetzelfde ogenblik werd het bootje door
een verraderlijke golfbeweging opzij gedrukt. In een besef van
afgrijzen wist ze dat ze het zou missen. Ze sloeg in het water. Dit
was het einde... Dan voelde ze een vlijmende pijn in haar
rechterarm. In eenflits zag ze haar
kinderen. Voor de laatste maal, dacht ze met een snik. Maar handen
trokken aan haar arm, grepen haar bij de schouders, graaiden in
haar haar. Haar hoofd sloeg tegen iets hards. Door de felle pijn
sperde ze haar ogen open. Ze zag de mannen, die zich overboord
bogen om haar in de rubberboot te trekken. Een van de stuurlieden
had haar nog op het laatste moment bij de mouw van haar
uniformjasje kunnen grijpen en dat werd haar behoud. Ook de
kapitein was nu aan boord. Twee mannen paddelden en langzaam
naderden ze nu de Lakehurst
. Achter hen lag de Argos schuin weggezakt in
het woedende water. Een verloren schip...
Op de kotter stonden er matrozen in kikvorspak
bij de reling, gereed om te water te springen, indien dat nodig
mocht zijn. Een net met wijde mazen hing langs de scheepswand
omlaag. Het onderste gedeelte daarvan zwaaide in het schuimende
water. Zouden ze hierlangs omhoog moeten? Zo verschrikkelijk hoog
was de kotter niet, maar het dek leek onbereikbaar. Op en neer
danste de rubberboot, op en neer danste de kotter. De zee gromde en
ging woedend te keer. „Eerst het meisje!" brulde een Amerikaan
omlaag. Hadden zij gezien wat er zich aan boord van de
Argos had
afgespeeld? Er bungelde een touw voor haar. Ze greep het. Boven
haar begonnen de Amerikanen het in te palmen. In een angstwekkende
slingering schoot het rubberbootje onder haar voeten weg. Ze voelde
het touw tussen haar moede, krachteloze vingers
wegglippen.
„Hulp!" schreeuwde ze. Dan stortte ze in het
water.