Eerste hoofdstuk
OP ZEE IS HET OOK NIET ALLES
Heepoppelepee, wat ging me die schuit
tekeer. Hots omhoog en bots weer de diepte in. Als die boot nou
maar eens een paar minuten rustig bleef zodat Bas even op adem kon
komen... Maar dat was er helemaal niet bij. Het schip leek wel dat
bekende notedopje waarvan je altijd leest dat het „een speelbal der
golven" is. Nou, speelbal
... Het was bepaald geen spelen meer wat de
golven deden. Het leek eerder op beroepsvoetbal, zo van dat ruige,
Zuidamerikaanse soort, waarbij de nodige gewonden plegen te vallen.
Tsjoep, daar ging me die schuit weer steil de hoogte in als een
voetbal die de rechtsback ineens op zijn slof heeft genomen.
Tsjoep... en daar schoten ze met een vaartje naar beneden als
kleine Jantje op de roetsjbaan van de speeltuin. En er dreunde een
lawaai of er vijf sneltreinen tegelijk op elkaar liepen. Naar links
en rechts zwaaide de Victor, omlaag en omhoog.
Op zich was dat helemaal niet zo erg, dacht Bas Banning, zolang jij
maar niet aan boord was en niet gedwongen was al die uitbundige
bewegingen mee te maken, terwijl je maag die niet zo snel kon
volgen. Het was om er doodziek van te worden... Nou, Bas
was er al
doodziek van. Dreunend sloegen de brokken water op het schip neer.
Als een hond schudde de Victor zich telkens weer
vrij, maar de aanvallen van de zee werden woester en meedogenlozer.
Weer bonkte een huizenhoge golf tegen de romp, die kraakte en
kreunde. Bas vroeg zich benauwd af of er zich aanstonds niet een
stuk zee op het schip zou neerstorten waaronder de
Victor zich
niet meer zou weten uit te worstelen. In een helder ogenblik dacht
hij heel even aan zijn H. B. S. -diploma. Hoe was het mogelijk dat
hij zich tot voor kort daarover zo druk had gemaakt? Of je iets had
aan dat stuk papier, wanneer je zeeziek was. Of dat diploma je zou
kunnen helpen, als je met een schip dreigde te vergaan. Met
eenH. B. S. -diploma naar de haaien, kon
je het die beesten voorhouden als het nieuwste soort
visvoer.
Dat diploma had Bas overigens niet gehaald,
maar dat was niet zijn schuld geweest. Half maart had hij een
flinke verkoudheid opgelopen, toen hij van school naar huis
fietste. Het laatste lesuur hadden ze gymnastiek gehad en daarbij
had hij zich heel uitbundig in het zweet geturnd. Zonder zelfs maar
een das om te slaan was hij in zijn regenjas door de gure wind naar
huis gereden. De volgende morgen was hij gammel opgestaan. In
normale omstandigheden zou hij zeker zijn blijven liggen, want hij
voelde veel te goed dat hij niet in orde was. Maar hij verzuimde nu
niet graag. Als gekken waren ze aan het blokken voor het
eindexamen, Bas kon aardig mee, maar daarmee was het ook op. Met
wiskunde zat hij bovendien in de achterhoede en over geschiedenis
moest je hem ook niet al te veel vragen. Hij was een behoorlijke
leerling, maar een die — bij wijze van spreken — met handen en
voeten moest aanpakken. En daarom ging hij toch maar naar school,
al had hij een gevoel of zijn benen van stopverf waren en zijn
hoofd vol watten zat. De deugd wordt steeds beloond, zeggen ze
altijd, maar in het geval van Bas leek dat toch niet op te gaan. Zo
gauw hij in de klas zat, had hij spijt van zijn brave opwelling,
want hij zat te rillen als een juffershondje.
De Duitse leraar, van wie ze les hadden, merkte
gelukkig dat er iets niet in de haak was.
„Voel je je niet goed?" informeerde hij. Bas
keek verrast op bij die vraag. Dergelijke blijken van
belangstelling waren ze niet gewend van IJzeren Hein, zoals de
Duitse leraar werd genoemd.
„Een beetje verkouden' probeerde Bas zich nog
groot te houden, maar IJzeren Hein liet zich niet misleiden. „Jij
hoort in je bed, " besliste hij. „Als jij geen koorts hebt, weet ik
het niet. Ga jij maar meteen naar huis. Dat is verreweg het beste.
" Bas protesteerde nog flauwtjes, hoewel hij daar eigenlijk al de
fut niet meer voor had.
Hij pakte zijn tas en verliet het gebouw. Hij
zou er dat schooljaar niet meer terugkeren, maar dat wist hij toen
gelukkig nog niet.
Buiten, op het schoolplein, stond hij even te
aarzelen. „Ga maar met de bus naar huis, " had IJzeren Hein
aangeraden. Maar Bas had zijn fiets hier in de stalling staan en
hij nam haar het liefst maar mee, anders zou zijn vader vanavond
het karretje moeten ophalen.
Toen hij goed en wel in het zadel zat,
betreurde hij zijn besluit. Hij voelde zich steeds gammeler worden.
Slechts met moeite kreeg hij de trappers rond, zo slap waren zijn
benen. Zijn moeder schrok, toen ze hem binnen zag komen, „als een
levend lijk" zou ze later vertellen. Ze stuurde hem meteen naar bed
en kwam dan bezorgd zijn temperatuur opnemen. Achtendertig zes zei
de thermometer en 's avonds was het al negenendertig zeven. De
dokter was toen geweest. „Een stevige verkoudheid, " had die
geruststellend gezegd, „morgenochtend kom ik nog even kijken. " Ze
hadden het toen al moeten begrijpen, want alleen voor een
verkoudheid komt de dokter toch niet de volgende dag terug? De
verkoudheid bleek een zware longontsteking te zijn. Bas had een
sterk gestel, maar de ziekte had hem ernstig aangegrepen en met het
herstel wilde het helemaal niet vlotten. Steeds deden er zich
complicaties voor. Nu eens had hij 's avonds plotseling weer hoge
koorts en dan weer voelde hij zich zo miserabel als maar kon.
Feitelijk had hij in die dagen reeds moeten inzien dat hij het
eindexamen niet zou halen, dat het dwaasheid was te veronderstellen
dat dit nog mogelijk was. Maar Bas wilde zich niet gewonnen geven.
Hij vroeg om zijn studieboeken en probeerde te blokken, maar het
leek wel of zijn hoofd nog vol zat met die watten en of er geen
stukje geschiedenis of wiskunde meer bij kon. Halsstarrig hield hij
vol, met het gevolg dat hij dan 's avonds weer hoge koorts had. De
dokter verbood hem dat studeren, maar dat haalde ook niet veel uit,
want nu lag Bas maar te piekeren. Hij had zó gehoopt over een maand
of drie van school te zijnen aan de slag
te kunnen gaan. Maar nu zag het ernaar uit dat hij nog een jaar op
de schoolbanken zou moeten doorbrengen, in een vreemde
klas.
Vier, vijf weken waren er al om en nog mocht
Bas niet van de dokter naar school. Hij werd er humeurig onder en
prikkelbaar en de stemming in huis werd er niet beter op. Toen
werden de datums van het eindexamen bekend gemaakt. Over een kleine
maand zou het schriftelijk reeds plaats vinden. Eindelijk zag nu
ook Bas in dat zijn kansen verkeken waren. In die enkele weken zou
hij onmogelijk zijn achterstand kunnen inhalen. En toen kwam de
reactie: al die tijd had hij zich als het ware vastgehouden aan een
wankel standpunt boven een afgrond. Nu brak dat af en stortte hij
omlaag, bodemloos diep. Hij was moedeloos, miste alle fut en had
nergens zin in.
„Bas zou er een tijdje — minstens een maand —
helemaal uit moeten' zei de dokter, tot wie Bas' ouders zich om
raad wendden. „Hij moet in een andere omgeving komen, waar hij
volop afleiding heeft en niet aan school kan denken. " -En in die
dagen kwam Heiligers weer eens op bezoek. Die verscheen altijd op
de meest onverwachte momenten, net als een opstekende stormwind.
Maanden zag je hem niet en dan stond hij ineens voor je
neus.
Heiligers was persfotograaf en wanneer hij voor
een reportage in Bas' woonplaats moest zijn, kwam hij meestal wel
even langs.
„Hallo, " stapte hij dan binnen, alsof hij om
de hoek een boodschap was wezen doen, „hallo, hoe staat het leven?"
Het kon dan best zijn dat hij voor een maand naar Amerika was
geweest of weken in de Afrikaanse oerwouden had rondgezworven.
Tijdens de voorgaande zomervakantie was Bas de „assistent" geweest
van Heiligers. Sindsdien waren ze met elkaar in contact gebleven.
*Terwijl hij er ditmaal was, kwam
natuurlijk Bas' ziekte terLees:
BAS BANNING EN DE ZWARTE RUITER.
sprake en het advies van de dokter dat de
jongen er een tijdje tussenuit zou moeten. Er begon een lichtje te
dansen in de ogen van de fotograaf.
„Wat een bof' zei Heiligers. „Laat ik nou net
weer op zoek zijn naar een hulpje. " Bas werd attent: dat kon wel
eens wat worden. Maar nu bleek hij een nog verrassender plan te
hebben dan Bas zelfs maar had durven dromen. „Ik moet met een
sleepboot mee, " vertelde de fotograaf. „Uitnodiging van Wierinks
internationale sleepdienst om een reportage over haar werk te
maken. " Mevrouw Banning keek erg bedenkelijk, Bas zat al te
popelen en mijnheer Banning vroeg heel zakelijk: „Waar gaat dat
schip naar toe?"
„Ja, waar naar toe? Dat weet niemand nog
precies. In eerste instantie naar de Azoren. Daar komt het schip op
station te liggen, dat wil zeggen dat het daar klaar ligt om
onmiddellijk uit te varen, wanneer er maar ergens in de verre
omgeving een schip in nood komt te verkeren. Die sleepboten varen
uiteraard het liefst in opdracht, met de taak dus om een bepaalde
sleep van het ene punt naar het andere te brengen. Maar is het
daarmee niet zo erg druk, dan liggen ze in de buurt van een druk
bevaren route af te wachten tot een storm of een of ander malheur
zorgt dat er een schip gesleept moet worden. En dan stuiven ze erop
af, want hier geldt: Wie het eerst komt, wie het eerst maalt. Dat
werk moet ik fotograferen. "
„Maar hoelang kan dat wel niet duren?" vroeg
Bas' vader. „Ze hebben me bezworen dat ik uiterlijk met zes weken
weer thuis zal zijn, " vertelde Heiligers. „Langer kan ik er ook
niet tussenuit. Desnoods zullen ze zorgen dat ik met een ander
schip van de maatschappij naar huis kan. Over hooguit zes weken ben
ik dus weer in het land. "
Bas leefde al helemaal op. Dat was
nog eens iets: Met een Nederlandse sleepboot mee...
„Bas daar tussen die ruwe zeelui, " zei zijn
moeder bedenkelijk.
„Het zijn tegenwoordig heren-matrozen, zou ik
haast zeggen' stelde de fotograaf haar haastig op haar gemak. „Ik
kan erover oordelen, want ik ben al enkele malen aan boord van
slepers geweest om rond te kijken. O ja, vroeger was het wel een
stelletje rabauwen, maar dat is allang voorbij. " „Maar zou Bas mee
mogen?" vroeg mijnheer Banning en aan de toon van zijn stem viel
eigenlijk wel te raden dat hij hoopte op een ontkennend
antwoord.
„Natuurlijk, dat regel ik wel!" verzekerde
Heiligers snel. „Ik heb het er met de maatschappij al over gehad
dat ik misschien een assistent mee zou nemen. " Later zou Bas tot
de ontdekking komen dat dit feitelijk een leugentje was geweest. De
fotograaf had er tot dan toe zelfs nog niet over gedacht om iemand
mee te nemen. Hij zei nu dat hij iemand nodig zou hebben, om voor
Bas de mogelijkheid te openen dat hij mee zou kunnen.
„Maar wat vindt Bas er zelf van?" informeerde
Heiligers glimlachend.
„Och, " zei de jongen, die geen kans zag na al
de narrige buien en humeurige stemmingen van de laatste weken
ineens heel zonnig en uitgelaten te doen. „Dus je voelt er niet
zoveel voor?" vroeg zijn vader hoopvol. „Voor een afwisseling is
het misschien wel aardig, " zei Bas nog steeds op een toon, die hij
zo mat mogelijk hield. „Jongen, ze moesten jou... " zei Heiligers,
toen hij dat hoorde. „Iedere echte Nederlandse jongen zou de pijpen
van zijn spijkerbroek opstropen en op zijn blote knieën neervallen,
als hij zo'n kans kreeg. Heepoppelepee! Je kan met een sleepboot
mee, jongen, je kan gaan varen op de woelige baren. Dat is geen
katte-je-weet-wel, Bas. Een op de honderdduizend jongens krijgt
zo'n kans. En meneer staat daar net te kijken, of hij een mals
portie strafwerk heeft gekregen. " „Maar als de jongen er nou niet
voor voelt, " zei mevrouw Banning haastig. Maar toen kreeg Bas het
benauwd. Veronderstel dat die kans hem zou ontglippen... Een
diploma was vele keren belangrijker, maar zijn klasgenoten zouden
hem toch benijden om dit buitenkansje... Heel duidelijk gaf hij
daarom nu te verstaan dat hij wat graag met Heiligers mee zou
willen en dat hij dan ook als diens „assistent" dienst zou willen
doen.
Veertien dagen later was hij aan boord van
de Victor gestapt. Evenals Heiligers maakte hij officieel deel uit
van de bemanning, omdat een sleepboot nu eenmaal geen passagiers
mag vervoeren, maar ze hoefden echt niet te werken. Althans niet
voor het schip, wel aan de reportage natuurlijk... Tot gisteren had
hij er voor geen cent spijt van gehad dat hij was meegegaan. Met
Heiligers deelde hij een hut, die feitelijk wel een hotelkamer had
kunnen zijn. Hij had zelfs een leeslamp naast zijn bed, een weelde
die hij thuis niet had. Hij had hier een leven als een prins. De
bemanning plaagde hem geducht, maar daar kon hij tegen. Hij had een
brede rug en daar kon heel wat van af glijden. Zijn humeur was nu
weer helemaal als vroeger; de narrige buien waren voorbij. De
mannen van de sleper noemden hem „de jonker", omdat hij zo'n
gemakkelijk leven had, want waarom Heiligers had beweerd dat hij
hulp nodig had, mocht Joost weten. Voor die paar foto's die hij op
een dag maakte, had hij echt geen. behoefte aan assistentie. Of hij
had Bas de camera vast moeten laten houden zodat hijzelf alleen
maar op de sluiter hoefde te drukken.
Al met al was de reis tot gisteren toe een
pleziertochtje geweest. Bas had kunnen dromen dat hij op zijn
privé-jacht over de oceaan voer.
Toen was gisteren die storm opgestoken. Het
schip was wat onrustiger gaan bewegen en Bas voelde zich
onplezierig worden. Tot nog toe was hij er prat op gegaan dat hij
helemaal geen last had gehad van zeeziekte.
„Roep nog maar geen hoera, " had de eerste
stuurman hem gewaarschuwd. „Kijk maar naar de meeuwen. Die vliegen
nog te hoog. "
„En wat houdt dat in?" had Bas willen
weten.
„Als de meeuwen hoog vliegen, is het mooi weer.
Dan hoefje niet bang te zijn voor
zeeziekte. Maar pas op, als ze over zee scheren'
Toen waren die vogels laag gaan vliegen. Het
leek wel of ze de toppen van de golven raakten. Met het kwartier
voelde Bas dat hij er beroerder aan toe was. Hij slikte al eens en
toen moest hij overboord hangen en zag hij heel het menu van 's
middags terug, van de vermicellisoep tot en met de pudding met
bessensap, maar nu in omgekeerde volgorde — als voer voor de
vissen. De zee werd steeds rumoeriger. De twintig leden van de
bemanning hadden hun handen nu vol en Heiligers fotografeerde het
onstuimige water. „Windkracht negen, " zei iemand. Dat betekende
storm, wist Bas. De wind had nu een snelheid van rond de
vijfenzeventig kilometer per uur.
Bas verdween van het dek, waar je hem anders
meestal vinden kon. Hij had de hut die hij met Heiligers deelde
opgezocht en lag nu in zijn kooi. Bij zwaar weer kon je beter
liggen of zitten dan staan, had de kapitein hem wel eens verteld en
je moest dan maar proberen wat te lezen. Bas kwam er echter niet
toe van het leeslampje gebruik te maken. Het enige waarnaar hij
verlangde was dat het schip wat rustiger werd. Maar daar kwam niets
van in. Integendeel: in de loop van de nacht ging de zee
voortdurend wilder doen. Bas voelde zich als een griffel in een
koker, zo rolde hij heen en weer in zijn kooi. Het leek wel of hij
handen en voeten tekort kwam om te voorkomen dat hij op de vloer
geslingerd werd. Met naijver keek hij even naar Heiligers. Die lag
daar rustig te slapen, of hij van de prins geen greintje kwaad
wist. Kennelijk had hij geen last van zeeziekte. Maar Bas had dat
dan voor twee. Miserabel rolde hij heen en weer en luisterde maar
naar de zeeën, die bonkten tegen de ijzeren wand, waarachter hij
lag...