Vijfde hoofdstuk
AVONTUUR IN PARIJS
De trein naderde nu Parijs. Bas zocht nog
eens in zijn agenda het adres van het hotel waar hij Heiligers zou
treffen. Zorgvuldig repeteerde hij daarna weer de zinnetjes Frans
waarmee hij naar de weg moest vragen. Comment va-t-on a... Hotel
was gelukkig een gemakkelijk woord. Dat zou hij niet vergeten. Het
was immers in het Frans hetzelfde? En verder zou hij zich maar
proberen te redden met de befaamde Franse slag. Hij hoopte dat de
Fransen zijn Frans zouden begrijpen en hij het Frans van de
Fransen.
Na het vertrek van de vier renners was er niets
bijzonders meer gebeurd. Het was nog vrij druk in de trein. De
beide mannen, die 's morgens bij het vertrek van de trein bijna te
laat waren gekomen, waren kennelijk ook op weg naar Parijs, want
zoëven was een van de twee nog door de gang gekomen en had een
tikkeltje nieuwsgierig in Bas' coupé gekeken. Bas zat zich nog maar
steeds af te vragen wat er toch met Westers gebeurd kon zijn. Het
was hem een volslagen raadsel hoe iemand als het ware zo volkomen
in de lucht kon oplossen. En was Westers iets overkomen? Het bleven
vragen en naar het antwoord kon je hoogstens raden. Daar was het
Gare du Nord, het Parijse station waar alle treinen uit Nederland
stoppen. Bas stapte uit en liep naar het einde van het perron. Nog
eens herhaalde hij zijn Franse zinnetjes. Ineens was het hem toen
of hij een stomp in zijn maag kreeg.
Daar — een meter of dertig voor hem uit — liep
Jan Westers. Hij liep er met naast zich de beide mannen die pas op
het laatste nippertje de trein hadden gehaald. Ze gingen naast
Westers als twee rechercheurs die een gevaarlijke misdadiger
opbrengen. Bas probeerde het drietal in te halen, maar dat was
bijna onbegonnen werk. Hij liep met zijn zware koffer te zeulen,
terwijl de mannen geen bagage bij zich hadden.
De jongen verwachtte dat het drietal bij de
controle op het eind van het perron wel moeilijkheden zouden
krijgen. Westers had natuurlijk maar een kaartje dat geldig was tot
Reims, want daarheen was hij op weg geweest. De begeleiders schenen
echter voor een nieuw kaartje gezorgd te hebben, want ze konden
alle drie rustig de controle passeren. Bas gaf zijn biljet af en
ging het drietal weer na. Hij keek of hij een agent zag aan wie hij
kon vertellen wat er aan de hand was, maar hij zag er natuurlijk
nergens een. Sjouwend met de zware koffer sjokte Bas daar onder de
reusachtige overkapping waar het daverde van het lawaai. De drie
mannen begaven zich niet naar de uitgang, zag hij, maar naar een
trap, die omlaag leidde. Naar de ondergrondse begreep hij. Ook Bas
ging naar beneden. Schichtig keek hij om zich heen naar
aanwijzingen. Hij had wel in allerlei gidsjes over Frankrijk en
Parijs zitten lezen, maar nu herinnerde hij er zich maar bar weinig
van. Hij kon zich tenminste niet te binnen brengen wat er in die
boekjes over de ondergrondse werd verteld. Het eenvoudigste leek
het hem de drie mannen te blijven volgen.
Waar zou je nu kaartjes kunnen kopen? O, wacht
eens, daar kon hij terecht. Ineens wist hij nu ook weer dat in
gidsen werd aangeraden tienrittenboekjes te kopen, dat kwam het
goedkoopste uit.
Hij scharrelde wat met het Franse geld en het
kostte hem moeite om duidelijk te zeggen wat hij bedoelde, maar dan
had hij zijn boekje. Rennen maar weer, want intussen was het
drietal een eind gevorderd. Hij had ze echter niet uit het vizier
verloren en volgde ze nu weer angstvallig, terwijl hij intussen
zijn ogen gebruikte om te zien waar hij precies liep. Daar waren ze
op het perron van de ondergrondse. Hij herkende het van de foto's
die hij er wel eens van had gezien. Het gewelfde plafond, de grote
reclames die tegen de zijkanten waren aangebracht en de banken
langs de muren. Veel tijd om ernaar te kijken kreeg hij niet, want
er kwam een trein aanrijden. Tientallen mensen stapten uit. Het
drietaldrong naar binnen. Bas durfde
niet door dezelfde deur in te stappen. Hij nam de volgende. Het was
er erg druk en hij moest blijven staan. De deuren sloten
automatisch en daar schoot de trein de tunnel in.
Hoe kwam hij er nu achter waar het drietal
uitstapte, begon hij zich dan af te vragen. Zolang er geen agent in
de buurt was die kon ingrijpen, bleef hem weinig anders over dan de
drie mannen ongemerkt te volgen om zo te ontdekken waar ze Westers
heenbrachten.
De zweetdruppels kwamen Bas op het voorhoofd.
Hij trachtte zo te gaan staan dat hij op het perron kon kijken,
wanneer de trein stopte, zag hij het drietal, dan zou ook hij
onmiddellijk uitstappen.
Gespannen als een hardloper die neergehurkt zit
in de startblokken hield Bas zich gereed. Het haalde niets uit.
Toen de trein stopte, drongen snel mensen langs hem heen en anderen
stapten haastig in. Hij kreeg nauwelijks gelegenheid op het perron
te kijken.
Toen hij het drietal zag, reed de trein al
weer. Er was geen sprake van dat hij nog zou kunnen uitstappen. Hij
zou moeten wachten tot de volgende halte. Natuurlijk leek dit stuk
extra lang te duren en hij trilde bijna van opwinding. Eindelijk
stopte de trein dan toch en hij wist niet hoe gauw hij naar buiten
moest komen. Er zat op het moment weinig anders op dan dat hij naar
het voorgaande station terugkeerde. Hij gaf zichzelf geen schijn
van een kans dat hij er het drietal nog zou aantreffen, maar je kon
niet weten. Natuurlijk waren de drie mannen nergens meer te
ontdekken. Hij keek eens om zich heen of hij iemand zou vragen of
die misschien het drietal had gezien en wist waar ze heen waren
gegaan. Maar hoe moest hij met zijn beperkte kennis van de Franse
taal het drietal beschrijven? Hij zag daar geen heil in. Het beste
was nu wel dat hij zo gauw mogelijk naar het door Heiligers
opgegeven adres ging. Die moest dan maar de ploegleider in Reims,
waarvan hij het adres had, opbellen om hem mee te delen dat Westers
in ieder geval nietsmankeerde. Dat zou
al een hele opluchting voor de renners daar in Reims zijn, al bleef
het mysterie van Westers verdwijning nog groot genoeg. Want waarom
hadden die twee mannen de renner geschaakt en hoe hadden ze kans
gezien hem in de trein verborgen te houden?
„Ik had het kunnen weten, " zei Heiligers, toen
Bas hem het verhaal over Westers' verdwijning had verteld. De
jongen had het hotel sneller bereikt dan hij had durven hopen. Met
de ondergrondse was hij er gauw gekomen. Heiligers bleek er niet te
zijn, maar een uur later verscheen hij toch. „Ik had al een tijdje
op je zitten wachten, " vertelde de fotograaf. „Ik was namelijk in
de veronderstelling dat je eerder zou komen. Maar toen je niet kwam
opdagen, dacht ik dat je de volgende trein had genomen.
"
„Nee, nee, " zei Bas. „Ik ben eerst ergens
anders geweest. " Hij vertelde toen alles. En daarna had hij alles
verwacht behalve die zonderlinge reactie van de fotograaf, die
niets anders wist te zeggen dan: „Ik had het kunnen weten. "
„Hoe bedoelt u?" informeerde Bas verbaasd. „Wat bedoelt u? vraagt
die knaap nog. Jongen, iedere keer als ik jou meeneem gebeuren er
rare dingen. Toen ik erover dacht jou mee te vragen bij de Tour,
heb ik bij mezelf gezegd: Zou je het wel doen Adrianus Hubertus —
ja, dat zijn mijn voornamen — zou je het wel doen? Je zal zien, met
Bas erbij beleef je weer de gekste dingen net als toen bij de
Zwarte Ruiter of een paar maanden geleden op Hispaniola. Maar och,
dacht ik, gun die jongen nou een plezier. Laat 'm meegaan. Die Tour
is op zich al opwindend genoeg, Bas zal nou wel geen avonturen
zoeken. Maar dat had je gedroomd, Adrianus Hubertus, dat had je
gedroomd. De Tour moet nog beginnen en Bas zit er al weer middenin.
Uitgerekend in de trein waar hij mee reist verdwijnt een wielrenner
— iets wat nog nooit gebeurd is. Bas is nog nooit in Parijs
geweest, maar hij zet er zijn eerste stap en meteen ziet hij een
paar schurken die er met Nederlands hoop in de Tour vandoor zijn. "
Het was een lange redevoering die Heiligers afstak. Het leek wel of
hij na de vierentwintig uur die hij in Parijs was al iets Frans had
gekregen. Hij uitte een radde woordenstroom en zwaaide en maaide
met zijn armen als een geboren Fransman. Maar de fotograaf had
altijd wel iets Frans, moest Bas dan ineens denken. Zo Nederlands
als Bas was met zijn blonde haar en zijn wat vierkante manier van
optreden en zijn spaarzame gebaren, zo beweeglijk kon Heiligers
zijn. En hij sprak het Frans of het zijn moedertaal was. „We moeten
in elk geval van Santen waarschuwen, " drong Bas aan. „Ze zullen
daar in Reims wel in de benauwdheid zitten. "
Van Santen stotterde inderdaad bijna van
nervositeit aan de telefoon, maar als Heiligers en Bas hadden
gedacht dat hij de koning te rijk zou zijn met hun bericht, dan
kwamen ze bedrogen uit.
„Wat schiet ik daar nou mee op, " zei hij. „Nou
me dunkt, " vond Heiligers. „U hebt in elk geval zekerheid dat hem
geen ongeluk is overkomen. "
„Jawel, maar ik moet hem morgen hier hebben. Alle renners moeten
zich dan melden. Ze worden gekeurd en er moeten nog alle mogelijke
formaliteiten vervuld worden. Maar wat kan ik doen als Westers er
niet is?"
„Zorgen dat er een andere renner komt, " meende
Heiligers. „Gemakkelijk praten, " vond de ploegleider. „Wie moet ik
laten komen? En kan ik hem nog tijdig bereiken zodat hij morgen
hier is? Westers is mijn man en nou is hij er vandoor. "
„Bepaald niet uit eigen vrije wil, " hielp de
fotograaf hem herinneren.
„Dat kan wel zijn, maar wat word ik er wijzer
van? Of hij zich nou als een kleine jongen die van toeten noch
blazen weet heeft laten meelokken, of dat hij uit eigen beweging
verdwenen is, ik zit met de stukken. "
Van Santen ging nog even door met sputteren,
alsof het nota-bene de schuld van Heiligers was dat Westers er nog
nietwas. De fotograaf maakte er
tenslotte een eind aan. „Zo gauw ik iets over Westers weet, zal ik
opbellen' beloofde hij de ploegleider.
„Al was het midden in de nacht, " zei deze en
legde dan de hoorn neer.
„Zo, nou gaan wij eerst eens een stukje eten, "
stelde Heiligers aan Bas voor.
Toen ze klaar waren met de maaltijd, gingen ze
getweeën de stad in. Heiligers was klaar met zijn reportage en
wilde Bas eens kennis laten maken met de vermaarde stad. „We zoeken
nu maar een paar punten op, " stelde hij voor. „Straks, na de Tour,
kunnen we misschien nog wel enkele dagen hier blijven. " Heiligers
liet de auto bij het hotel geparkeerd staan. „Als je loopt, zie je
meer van de stad, " legde hij uit. „En willen we naar een bepaald
punt dat een beetje ver ligt, dan nemen we de ondergrondse. " Ze
zwierven zo maar wat rond om „Parijse sfeer op te doen" zoals
Heiligers dat noemde. Dan stelde hij voor naar de studentenwijk te
gaan. Ze namen de ondergrondse en liepen niet veel later over de
Boulevard Saint Michel, die de slagader van het Parijse
studentenkwartier is. Je zag er het ene gezellige cafeetje na het
andere en Heiligers vertelde dat je daar studenten uit heel de
wereld kon vinden, Arabieren zogoed als Zuidamerikanen, negers en
Chinezen, Joegoslaven en Indonesiërs. Het merkwaardige was echter
dat er nu vrijwel geen student te zien was.
„De examens zijn net afgelopen, " legde
Heiligers uit. „We maken kans dat ze vanavond nog een of andere
dwaze streek uithalen. Na de spanning van de examens zijn ze
natuurlijk door het dolle heen. "
Ze wandelden verder over de brede boulevard.
Boven het* gedruis van het verkeer uit hoorde Bas al enige tijd een
verward rumoer, maar hij had er tot nu toe nog geen acht op
geslagen. Het werd echter duidelijker en opdringeriger. Heiligers
bleef ernaar staan luisteren.
Ineens kwam het lawaai toen om de hoek van een
zijstraat.
Een dichte rij van jonge mensen drong de
boulevard op. Zij liepen over heel de breedte van de straat, de
rijweg inbegrepen. Ze zongen en joelden om het hardst. Het leek op
een demonstratie, maar dat was het toch niet, daarvoor waren die
jongelui veel te uitgelaten.
Noodgedwongen moest het verkeer stilhouden. Wie
toch nog probeerde door te rijden werd bekogeld met zakken meel die
dof in witte wolken uit elkaar barstten.
„Het moeten studenten zijn, " zei Heiligers.
„Jammer dat ik mijn camera niet bij me heb, want anders had ik een
paar mooie opnamen kunnen maken. Ze gaan natuurlijk zo tekeer,
omdat ze klaar zijn met de examens. " Enkele studenten klommen op
een auto die was blijven steken in de dichte stroom. Het verkeer
was volkomen lamgelegd, want over een grote afstand was de
boulevard nu over de volle breedte door de studenten bezet. Een
enkele autobus probeerde zich nog een weg te banen door die levende
muur, maar bleef tenslotte ook vastzitten. De studenten bleven
doodgemoedereerd voor de bus staan en toen de chauffeur ervan
opgewonden begon te toeteren, trokken ze hem van achter het stuur
vandaan. Met tientallen drongen ze de bus binnen om ook daar de
boel op stelten te zetten. Want daar was het alleen maar om
begonnen: herrie en lawaai te schoppen. Op veilige afstand bleven
de beide Nederlanders er naar staan kijken.
Ineens voelde Bas zich verstijven. Want waren
dat daar niet de beide mannen door wie Westers was ontvoerd? Druk
pratend kwamen ze uit een café aan deze kant van de boulevard. Ze
bevonden zich tussen de studenten aan de ene kant en de beide
Nederlanders aan de andere zijde. Bas greep de arm van Heiligers en
vertelde hem haastig wie die twee waren.
„Kom mee, " zei de fotograaf. „Maar voorzichtig
zijn. Ze mogen niet merken dat wij ze volgen. "
In de volgende ogenblikken gebeurde er van
alles tegelijk. Op twee plaatsen gingen er ruiten aan stukken.
Meteenkwamen links en rechts uit
zijstraten tientallen agenten aan. Het leek of de bewoners van de
boulevard de politie gealarmeerd hadden.
De politiemannen begonnen op te dringen naar de
studenten. Die sloegen luidkeels aan het joelen en kwamen in een
gesloten front op de agenten toe. De twee Nederlanders zaten
gevangen tussen de beide linies, maar nog hadden zij op dit moment
het meest oog voor de twee mannen die daar aan „ de overkant
liepen. „Elkaar een hand geven, " beval Heiligers. „Anders raken we
elkaar kwijt. " Het was eigenlijk een krankzinnige situatie, vond
Bas. Daar vlak achter hen waren misschien wel honderd agenten, wier
hulp ze nodig hadden om die twee schurken in te rekenen. Maar de
politiemannen zouden nu heus niet helpen, ze hadden hun handen vol
aan de studenten. De twee mannen waren tussen de studenten
verdwenen. Nu zag Bas nog even de lichtgrijze hoed van een van hen.
De studenten begonnen luid te schreeuwen en dan stortten ze zich
als een springvloed naar voren. De politiemannen bleven echter niet
werkeloos afwachten. In een gesloten front gingen ook zij ten
aanval over.
De agenten waarschuwden dat de studenten zich
terug moesten trekken, maar die waren door het dolle heen en wilden
van geen ophouden weten. „Terug!" dreigde de politie.
Honend lachten de studenten. Toen kwamen de
witte knuppeltjes neer op de ruggen van de onwilligen. Het werd één
wilde, verwarde boel. De politie riep dat de boulevard ontruimd
moest worden. Een enkele student die een agent aanviel werd
onmiddellijk ingerekend. De anderen wilden wel terug, maar konden
eenvoudig niet, omdat de jongelui achter hen bleven
opdringen.
Bas en Heiligers bevonden zich in een woeste
wervelende maalstroom. Aan alle kanten werd er aan hen gerukt en ze
werden nu eens voor- en dan weer achteruit geduwd. En daarginds zag
Bas die beide mannen, nu eveneens gevangenin die wilde werveling. Het was als in zo'n nare
angstdroom. Op misschien tien meter afstand zagen zij de mannen die
ze wilden maar niet konden volgen. Het tweetal stond nagenoeg stil,
maar ook Heiligers en Bas konden geen pas vooruit komen. Ze waren
opgesloten in een levende ring, die niet te verbreken
viel.
Omdat de achterste studenten nauwelijks wisten
wat er zich daar vooraan afspeelde en er dus nog niet aan dachten
zich terug te trekken, konden de voorste gelederen de straat niet
vrij maken. Intussen probeerden Heiligers en Bas zich door het
verwarde gedrang te worstelen en die twee mannen daarginds te
bereiken. Maar tevergeefs, er was eenvoudig geen doorkomen
aan.
De agenten begonnen hun geduld te verliezen,
vooral ook omdat er uit de dichte menigte steeds weer projectielen
werden geslingerd, al waren die dan ongevaarlijk. Weer vielen er nu
ruiten rinkelend omlaag en ergens sloegen vlammen de lucht in. De
studenten hadden de vlam gestoken in een enorme stapel
papier.
Nu was het de politie genoeg. Een
waarschuwingsschot striemde als een zweepslag over het gejoel. Een
tweede schot volgde. Ergens klonk een angstkreet. Waarschijnlijk
had die niets te betekenen, want later zou blijken dat er niemand
gewond was, maar die schreeuw veroorzaakte nu een paniek. De
studenten probeerden naar alle kanten te ontkomen. Ze trachtten
huizen binnen te dringen en café's, maar de eigenaars daarvan namen
het zekere voor het onzekere en lieten niemand binnen.
Bas had de moed allang opgegeven dat ze die
twee mannen nog in het oog zouden kunnen houden. In de wilde
verwarring waren zij verdwenen en nergens zag hij die lichte hoed
weer opduiken. Dat was trouwens op het moment het belangrijkste
niet. Ze moesten eerst zorgen dat ze uit handen van de politie
bleven.
Als drenkelingen in een woeste zee hielden Bas
en Heiligers elkaar krampachtig bij de hand. De wilde stroom zoog
henmee. Al hadden zij een andere
richting uit gewild, dan was dat eenvoudig uitgesloten geweest. Ze
hadden reeds de grootste moeite om zich staande te houden tussen
dat gedrang. In hun pogingen om bij elkaar te blijven raakten de
twee Nederlanders op de duur toch wat achterop en op een gegeven
ogenblik hadden ze de agenten vlak achter zich. Dreigend gebaarden
deze dat zij moesten opschieten. Heiligers stak zijn handen naar
hen uit en begon in zijn radde Frans te praten. Maar de
politiemannen namen niet eens de moeite om te luisteren. Ze maakten
maar één gebaar en dat was duidelijk genoeg: ze moesten zo snel
mogelijk verdwijnen. En dat deden ze heel rap, toen ze zagen hoe
weinig zachtzinnig een student die zich toch nog wilde verzetten,
werd beetgegrepen. Ijlings schoten de fotograaf en Bas een
zijstraat in. Pas toen ze meenden volkomen veilig te zijn voor de
politie, bleven Heiligers en Bas staan. De studenten hadden zich
opgelost in groepjes van drie of vier, die opgewonden pratend op
weg naar huis gingen. Het plezier was er voor hen af. Langzaam
keerde de rust terug. Intussen stond Heiligers met een zakdoek, zo
groot als een beddelaken, zich het zweet van het gelaat te
wissen.
„Was me dat hollen' kreunde hij. Hij bleek er
niet veel meer voor te voelen nog verder door de stad te zwerven.
„Je hebt kans dat het heel de avond een beetje rumoerig blijft. Wie
weet of we straks nog weer eens niet moeten hollen. Dat is helemaal
niet goed voor mijn gezondheid. " Weer boende hij over zijn gezicht
of hij van onder de douche was gekomen.
Bas durfde niet voor te stellen om nog wat in
de omgeving rond te dwalen en uit te kijken of ze misschien hier of
daar iets van die twee boeven zagen. Wie weet hoe dichtbij die
waren. Maar Heiligers had slechts één verlangen: ergens op zijn
gemak uitrusten van die holpartij.
Midden in de nacht werd Heiligers door de
hoteleigenaar gewekt, omdat er telefoon voor hem was.
„Het is heel dringend, " zei de Fransman
verontschuldigend, „anders zou ik u natuurlijk niet wakker gemaakt
hebben. " Grommend kwam Heiligers uit bed. „Dat is natuurlijk de
krant die vraagt of ik soms nog foto's heb gemaakt van die
studentenrelletjes van gisteravond, " zei hij. Het bleek echter van
Santen te zijn, die daar aan de lijn was. „Ik ben zoëven opgebeld
door Westers, " vertelde de ploegleider.
„O, dus hij is terecht, " zei Heiligers een
beetje grimmig. Moesten ze hem daarvoor midden in de nacht roepen.
„Ja, hij zit ergens in Parijs. Hij heeft me een heel verward
verhaal verteld. Maar dat doet er nu niet toe. Die jongen moet
morgenochtend om tien uur hier zijn. Zou u daarvoor willen
zorgen?"
„Bedankt voor de order, " zei Heiligers
spottend. „Moet hij als vrachtgoed?"
„Nee, toe nou, " zei van Santen op dringende
toon. „Zolang hij hier niet is sta ik duizend angsten uit. Ik heb
hem uw adres opgegeven en hij is naar u onderweg. Bij u is hij
veilig. Toe, zorgt u nu dat hij bijtijds hier komt. Ik zal u daar
erg erkentelijk voor zijn. " Natuurlijk zegde Heiligers zijn hulp
toe.
Nog geen kwartier later was Westers er al. Hij
bleek merkwaardig rustig te zijn voor iemand die zo'n zonderling
avontuur achter de rug had. Zijn eerste vraag was of er misschien
nog een kamer vrij was in het hotel. Die bleek er te zijn. „Goed, "
zei Westers, „dan ga ik meteen slapen. Morgen heb ik nog een hele
dag om te vertellen wat er allemaal gebeurd is. "
Het bleek dat Jan Westers maar heel weinig,
eigenlijk zo goed als niets te vertellen had, toen ze gedrieën in
de auto. van Heiligers onderweg waren naar Reims. „Toen ik naar de
restauratiewagen liep, kwam ik langs een coupé, waar twee heren
zaten, " zo luidde zijn verhaal. „Een van hen wenkte me en ik ging
naar binnen. Of ik misschien wist hoe het raampje open te krijgen
was, vroegen ze. Zijzagen er geen kans
toe. Nou ik erheen. Terwijl ik het handvat greep, pakten ze me van
achteren beet. Een van hen duwde me een prop watten met een of
ander bedwelmend middel onder de neus. Daar had ik weinig van
terug. Ik probeerde me nog wel te verzetten, maar ze waren met hun
tweeën en ik stond met de rug naar hen toe. De strijd was gauw
beslist. Ja, en verder kan ik me niets meer herinneren tot vlak
voor het ogenblik waarop we in Parijs aankwamen. Op een of andere
manier hebben ze ervoor gezorgd dat ik al die tijd buiten kennis
bleef. "
,, Dus u hebt er geen idee van waar die twee
kerels u verborgen hebben gehouden?" vroeg Bas en hij gaf een
verslag hoe ze heel de trein intensief hadden afgezocht. „Geen
flauw vermoeden, " zei Westers. „Even voor we in Parijs waren, kwam
ik dus bij. Ik bevond me toen bij hen in de coupé. Natuurlijk begon
ik op te spelen. Maar ze kregen me nogal gauw klein. Als ik me niet
kalm hield, zou ik de Tour niet meemaken, zeiden ze. Ze zouden me
zolang vasthouden, dat ik me niet tijdig meer kon melden. Ze
hielpen me herinneren dat ik een kaartje had dat maar tot Reims
geldig was en ze lieten mij mijn pas en mijn portefeuille met geld
zien, die ze me hadden ontfutseld. Wat wilde ik dan in Parijs
beginnen? Ik liet me overbluffen, want achteraf bekeken had ik het
misschien best kunnen winnen, als ik had geprobeerd me aan hun
macht te onttrekken. Maar ik was nog half versuft en miste de fut
om iets te ondernemen. Zo liet ik me meetronen. Ze brachten me naar
een particulier huis ergens in Parijs, "
„Waar?" informeerde Heiligers. Westers schudde
het hoofd. „Ik ken de weg niet in Parijs. Ik weet er de Eiffeltoren
en de Gare du Nord, maar dan is het ook wel afgelopen. Ze sloten me
op in een kamer. Het begon toen pas goed tot me door te dringen wat
er met me gebeurde. Ik vroeg die kerels wat dit alles te betekenen
had. Ze lachten eens en haalden hun schouders op. Ik bleef
aandringen. Ik moest de groeten hebben uit Warnegem, zeiden ze toen
en meer wilden ze niet loslaten. "
„Dus Hein van der Made zou daarachter zitten?"
vroeg Bas. Westers maakte een verontwaardigd gebaar. „Natuurlijk
niet. Hein is in geen geval tot zoiets in staat. Het enige wat ik
me kan voorstellen is, dat een paar heetgebakerde supporters van
Hein me dit koopje hebben geleverd, maar dan zonder dat hij er ook
maar iets van wist. Wanneer hij ervan hoort zal hij net zo
verontwaardigd zijn als ieder ander. "
„En zou het de bedoeling van die kerels zijn
geweest u vast te houden tot de Tour begonnen was, zodat u niet zou
kunnen meedoen?" wilde Bas nog weten.
„Wie zal het zeggen?" antwoordde Westers. „Het
blijft een mysterieus geval. Ik kan hoogstens raden wat hun opzet
is geweest. Die mannen hebben me namelijk verder aan mijn lot
overgelaten en ik heb ze niet meer gezien. Intussen heb ik niet
stilgezeten. Ik zon op middelen om vrij te komen, dat ligt voor de
hand. Ze hadden me niet gefouilleerd en met het zakmes, dat ik bij
me had, zag ik na uren gepeuter kans het slot open te krijgen van
de kamer waarin ze me hadden opgesloten. De rest was kinderspel. Ik
maakte me zo gauw mogelijk uit de voeten en uit een café heb ik van
Santen opgebeld. Ik had zijn adres in Reims, omdat ik daar vannacht
ook zou hebben gelogeerd. Hij gaf mij uw adres op en zei dat hij u
zou waarschuwen. Dat is alles. "
„Hebt u de politie nog op de hoogte gebracht?" was de vraag van de
fotograaf. Westers maakte een ontkennend gebaar. „Het is goed
afgelopen, " zei hij, „en de opzet van die kerels is mislukt. Ze
zullen nu niets meer tegen me ondernemen. En het zijn Nederlanders,
waarom zou ik die bij de Franse politie aanbrengen? Het is
tenslotte alleen maar een domme streek die ze hebben uitgehaald. "
Bas vond dat nou wel heel edelmoedig geredeneerd, maar hij zou wel
naar de politie gegaan zijn. Kerels, die je zo'n koopje hadden
geleverd, moesten daarvoor boeten. Maar Westers oordeelde er
kennelijk anders over.