Vijfde hoofdstuk

AVONTUUR IN PARIJS

De trein naderde nu Parijs. Bas zocht nog eens in zijn agenda het adres van het hotel waar hij Heiligers zou treffen. Zorgvuldig repeteerde hij daarna weer de zinnetjes Frans waarmee hij naar de weg moest vragen. Comment va-t-on a... Hotel was gelukkig een gemakkelijk woord. Dat zou hij niet vergeten. Het was immers in het Frans hetzelfde? En verder zou hij zich maar proberen te redden met de befaamde Franse slag. Hij hoopte dat de Fransen zijn Frans zouden begrijpen en hij het Frans van de Fransen.
Na het vertrek van de vier renners was er niets bijzonders meer gebeurd. Het was nog vrij druk in de trein. De beide mannen, die 's morgens bij het vertrek van de trein bijna te laat waren gekomen, waren kennelijk ook op weg naar Parijs, want zoëven was een van de twee nog door de gang gekomen en had een tikkeltje nieuwsgierig in Bas' coupé gekeken. Bas zat zich nog maar steeds af te vragen wat er toch met Westers gebeurd kon zijn. Het was hem een volslagen raadsel hoe iemand als het ware zo volkomen in de lucht kon oplossen. En was Westers iets overkomen? Het bleven vragen en naar het antwoord kon je hoogstens raden. Daar was het Gare du Nord, het Parijse station waar alle treinen uit Nederland stoppen. Bas stapte uit en liep naar het einde van het perron. Nog eens herhaalde hij zijn Franse zinnetjes. Ineens was het hem toen of hij een stomp in zijn maag kreeg.
Daar — een meter of dertig voor hem uit — liep Jan Westers. Hij liep er met naast zich de beide mannen die pas op het laatste nippertje de trein hadden gehaald. Ze gingen naast Westers als twee rechercheurs die een gevaarlijke misdadiger opbrengen. Bas probeerde het drietal in te halen, maar dat was bijna onbegonnen werk. Hij liep met zijn zware koffer te zeulen, terwijl de mannen geen bagage bij zich hadden.
De jongen verwachtte dat het drietal bij de controle op het eind van het perron wel moeilijkheden zouden krijgen. Westers had natuurlijk maar een kaartje dat geldig was tot Reims, want daarheen was hij op weg geweest. De begeleiders schenen echter voor een nieuw kaartje gezorgd te hebben, want ze konden alle drie rustig de controle passeren. Bas gaf zijn biljet af en ging het drietal weer na. Hij keek of hij een agent zag aan wie hij kon vertellen wat er aan de hand was, maar hij zag er natuurlijk nergens een. Sjouwend met de zware koffer sjokte Bas daar onder de reusachtige overkapping waar het daverde van het lawaai. De drie mannen begaven zich niet naar de uitgang, zag hij, maar naar een trap, die omlaag leidde. Naar de ondergrondse begreep hij. Ook Bas ging naar beneden. Schichtig keek hij om zich heen naar aanwijzingen. Hij had wel in allerlei gidsjes over Frankrijk en Parijs zitten lezen, maar nu herinnerde hij er zich maar bar weinig van. Hij kon zich tenminste niet te binnen brengen wat er in die boekjes over de ondergrondse werd verteld. Het eenvoudigste leek het hem de drie mannen te blijven volgen.
Waar zou je nu kaartjes kunnen kopen? O, wacht eens, daar kon hij terecht. Ineens wist hij nu ook weer dat in gidsen werd aangeraden tienrittenboekjes te kopen, dat kwam het goedkoopste uit.
Hij scharrelde wat met het Franse geld en het kostte hem moeite om duidelijk te zeggen wat hij bedoelde, maar dan had hij zijn boekje. Rennen maar weer, want intussen was het drietal een eind gevorderd. Hij had ze echter niet uit het vizier verloren en volgde ze nu weer angstvallig, terwijl hij intussen zijn ogen gebruikte om te zien waar hij precies liep. Daar waren ze op het perron van de ondergrondse. Hij herkende het van de foto's die hij er wel eens van had gezien. Het gewelfde plafond, de grote reclames die tegen de zijkanten waren aangebracht en de banken langs de muren. Veel tijd om ernaar te kijken kreeg hij niet, want er kwam een trein aanrijden. Tientallen mensen stapten uit. Het drietaldrong naar binnen. Bas durfde niet door dezelfde deur in te stappen. Hij nam de volgende. Het was er erg druk en hij moest blijven staan. De deuren sloten automatisch en daar schoot de trein de tunnel in.
Hoe kwam hij er nu achter waar het drietal uitstapte, begon hij zich dan af te vragen. Zolang er geen agent in de buurt was die kon ingrijpen, bleef hem weinig anders over dan de drie mannen ongemerkt te volgen om zo te ontdekken waar ze Westers heenbrachten.
De zweetdruppels kwamen Bas op het voorhoofd. Hij trachtte zo te gaan staan dat hij op het perron kon kijken, wanneer de trein stopte, zag hij het drietal, dan zou ook hij onmiddellijk uitstappen.
Gespannen als een hardloper die neergehurkt zit in de startblokken hield Bas zich gereed. Het haalde niets uit. Toen de trein stopte, drongen snel mensen langs hem heen en anderen stapten haastig in. Hij kreeg nauwelijks gelegenheid op het perron te kijken.
Toen hij het drietal zag, reed de trein al weer. Er was geen sprake van dat hij nog zou kunnen uitstappen. Hij zou moeten wachten tot de volgende halte. Natuurlijk leek dit stuk extra lang te duren en hij trilde bijna van opwinding. Eindelijk stopte de trein dan toch en hij wist niet hoe gauw hij naar buiten moest komen. Er zat op het moment weinig anders op dan dat hij naar het voorgaande station terugkeerde. Hij gaf zichzelf geen schijn van een kans dat hij er het drietal nog zou aantreffen, maar je kon niet weten. Natuurlijk waren de drie mannen nergens meer te ontdekken. Hij keek eens om zich heen of hij iemand zou vragen of die misschien het drietal had gezien en wist waar ze heen waren gegaan. Maar hoe moest hij met zijn beperkte kennis van de Franse taal het drietal beschrijven? Hij zag daar geen heil in. Het beste was nu wel dat hij zo gauw mogelijk naar het door Heiligers opgegeven adres ging. Die moest dan maar de ploegleider in Reims, waarvan hij het adres had, opbellen om hem mee te delen dat Westers in ieder geval nietsmankeerde. Dat zou al een hele opluchting voor de renners daar in Reims zijn, al bleef het mysterie van Westers verdwijning nog groot genoeg. Want waarom hadden die twee mannen de renner geschaakt en hoe hadden ze kans gezien hem in de trein verborgen te houden?
„Ik had het kunnen weten, " zei Heiligers, toen Bas hem het verhaal over Westers' verdwijning had verteld. De jongen had het hotel sneller bereikt dan hij had durven hopen. Met de ondergrondse was hij er gauw gekomen. Heiligers bleek er niet te zijn, maar een uur later verscheen hij toch. „Ik had al een tijdje op je zitten wachten, " vertelde de fotograaf. „Ik was namelijk in de veronderstelling dat je eerder zou komen. Maar toen je niet kwam opdagen, dacht ik dat je de volgende trein had genomen. "
„Nee, nee, " zei Bas. „Ik ben eerst ergens anders geweest. " Hij vertelde toen alles. En daarna had hij alles verwacht behalve die zonderlinge reactie van de fotograaf, die niets anders wist te zeggen dan: „Ik had het kunnen weten. "
„Hoe bedoelt u?" informeerde Bas verbaasd. „Wat bedoelt u? vraagt die knaap nog. Jongen, iedere keer als ik jou meeneem gebeuren er rare dingen. Toen ik erover dacht jou mee te vragen bij de Tour, heb ik bij mezelf gezegd: Zou je het wel doen Adrianus Hubertus — ja, dat zijn mijn voornamen — zou je het wel doen? Je zal zien, met Bas erbij beleef je weer de gekste dingen net als toen bij de Zwarte Ruiter of een paar maanden geleden op Hispaniola. Maar och, dacht ik, gun die jongen nou een plezier. Laat 'm meegaan. Die Tour is op zich al opwindend genoeg, Bas zal nou wel geen avonturen zoeken. Maar dat had je gedroomd, Adrianus Hubertus, dat had je gedroomd. De Tour moet nog beginnen en Bas zit er al weer middenin. Uitgerekend in de trein waar hij mee reist verdwijnt een wielrenner — iets wat nog nooit gebeurd is. Bas is nog nooit in Parijs geweest, maar hij zet er zijn eerste stap en meteen ziet hij een paar schurken die er met Nederlands hoop in de Tour vandoor zijn. " Het was een lange redevoering die Heiligers afstak. Het leek wel of hij na de vierentwintig uur die hij in Parijs was al iets Frans had gekregen. Hij uitte een radde woordenstroom en zwaaide en maaide met zijn armen als een geboren Fransman. Maar de fotograaf had altijd wel iets Frans, moest Bas dan ineens denken. Zo Nederlands als Bas was met zijn blonde haar en zijn wat vierkante manier van optreden en zijn spaarzame gebaren, zo beweeglijk kon Heiligers zijn. En hij sprak het Frans of het zijn moedertaal was. „We moeten in elk geval van Santen waarschuwen, " drong Bas aan. „Ze zullen daar in Reims wel in de benauwdheid zitten. "

Van Santen stotterde inderdaad bijna van nervositeit aan de telefoon, maar als Heiligers en Bas hadden gedacht dat hij de koning te rijk zou zijn met hun bericht, dan kwamen ze bedrogen uit.
„Wat schiet ik daar nou mee op, " zei hij. „Nou me dunkt, " vond Heiligers. „U hebt in elk geval zekerheid dat hem geen ongeluk is overkomen. "
„Jawel, maar ik moet hem morgen hier hebben. Alle renners moeten zich dan melden. Ze worden gekeurd en er moeten nog alle mogelijke formaliteiten vervuld worden. Maar wat kan ik doen als Westers er niet is?"

„Zorgen dat er een andere renner komt, " meende Heiligers. „Gemakkelijk praten, " vond de ploegleider. „Wie moet ik laten komen? En kan ik hem nog tijdig bereiken zodat hij morgen hier is? Westers is mijn man en nou is hij er vandoor. "
„Bepaald niet uit eigen vrije wil, " hielp de fotograaf hem herinneren.
„Dat kan wel zijn, maar wat word ik er wijzer van? Of hij zich nou als een kleine jongen die van toeten noch blazen weet heeft laten meelokken, of dat hij uit eigen beweging verdwenen is, ik zit met de stukken. "
Van Santen ging nog even door met sputteren, alsof het nota-bene de schuld van Heiligers was dat Westers er nog nietwas. De fotograaf maakte er tenslotte een eind aan. „Zo gauw ik iets over Westers weet, zal ik opbellen' beloofde hij de ploegleider.
„Al was het midden in de nacht, " zei deze en legde dan de hoorn neer.
„Zo, nou gaan wij eerst eens een stukje eten, " stelde Heiligers aan Bas voor.
Toen ze klaar waren met de maaltijd, gingen ze getweeën de stad in. Heiligers was klaar met zijn reportage en wilde Bas eens kennis laten maken met de vermaarde stad. „We zoeken nu maar een paar punten op, " stelde hij voor. „Straks, na de Tour, kunnen we misschien nog wel enkele dagen hier blijven. " Heiligers liet de auto bij het hotel geparkeerd staan. „Als je loopt, zie je meer van de stad, " legde hij uit. „En willen we naar een bepaald punt dat een beetje ver ligt, dan nemen we de ondergrondse. " Ze zwierven zo maar wat rond om „Parijse sfeer op te doen" zoals Heiligers dat noemde. Dan stelde hij voor naar de studentenwijk te gaan. Ze namen de ondergrondse en liepen niet veel later over de Boulevard Saint Michel, die de slagader van het Parijse studentenkwartier is. Je zag er het ene gezellige cafeetje na het andere en Heiligers vertelde dat je daar studenten uit heel de wereld kon vinden, Arabieren zogoed als Zuidamerikanen, negers en Chinezen, Joegoslaven en Indonesiërs. Het merkwaardige was echter dat er nu vrijwel geen student te zien was.
„De examens zijn net afgelopen, " legde Heiligers uit. „We maken kans dat ze vanavond nog een of andere dwaze streek uithalen. Na de spanning van de examens zijn ze natuurlijk door het dolle heen. "
Ze wandelden verder over de brede boulevard. Boven het* gedruis van het verkeer uit hoorde Bas al enige tijd een verward rumoer, maar hij had er tot nu toe nog geen acht op geslagen. Het werd echter duidelijker en opdringeriger. Heiligers bleef ernaar staan luisteren.
Ineens kwam het lawaai toen om de hoek van een zijstraat.
Een dichte rij van jonge mensen drong de boulevard op. Zij liepen over heel de breedte van de straat, de rijweg inbegrepen. Ze zongen en joelden om het hardst. Het leek op een demonstratie, maar dat was het toch niet, daarvoor waren die jongelui veel te uitgelaten.
Noodgedwongen moest het verkeer stilhouden. Wie toch nog probeerde door te rijden werd bekogeld met zakken meel die dof in witte wolken uit elkaar barstten.
„Het moeten studenten zijn, " zei Heiligers. „Jammer dat ik mijn camera niet bij me heb, want anders had ik een paar mooie opnamen kunnen maken. Ze gaan natuurlijk zo tekeer, omdat ze klaar zijn met de examens. " Enkele studenten klommen op een auto die was blijven steken in de dichte stroom. Het verkeer was volkomen lamgelegd, want over een grote afstand was de boulevard nu over de volle breedte door de studenten bezet. Een enkele autobus probeerde zich nog een weg te banen door die levende muur, maar bleef tenslotte ook vastzitten. De studenten bleven doodgemoedereerd voor de bus staan en toen de chauffeur ervan opgewonden begon te toeteren, trokken ze hem van achter het stuur vandaan. Met tientallen drongen ze de bus binnen om ook daar de boel op stelten te zetten. Want daar was het alleen maar om begonnen: herrie en lawaai te schoppen. Op veilige afstand bleven de beide Nederlanders er naar staan kijken.
Ineens voelde Bas zich verstijven. Want waren dat daar niet de beide mannen door wie Westers was ontvoerd? Druk pratend kwamen ze uit een café aan deze kant van de boulevard. Ze bevonden zich tussen de studenten aan de ene kant en de beide Nederlanders aan de andere zijde. Bas greep de arm van Heiligers en vertelde hem haastig wie die twee waren.
„Kom mee, " zei de fotograaf. „Maar voorzichtig zijn. Ze mogen niet merken dat wij ze volgen. "
In de volgende ogenblikken gebeurde er van alles tegelijk. Op twee plaatsen gingen er ruiten aan stukken. Meteenkwamen links en rechts uit zijstraten tientallen agenten aan. Het leek of de bewoners van de boulevard de politie gealarmeerd hadden.
De politiemannen begonnen op te dringen naar de studenten. Die sloegen luidkeels aan het joelen en kwamen in een gesloten front op de agenten toe. De twee Nederlanders zaten gevangen tussen de beide linies, maar nog hadden zij op dit moment het meest oog voor de twee mannen die daar aan „ de overkant liepen. „Elkaar een hand geven, " beval Heiligers. „Anders raken we elkaar kwijt. " Het was eigenlijk een krankzinnige situatie, vond Bas. Daar vlak achter hen waren misschien wel honderd agenten, wier hulp ze nodig hadden om die twee schurken in te rekenen. Maar de politiemannen zouden nu heus niet helpen, ze hadden hun handen vol aan de studenten. De twee mannen waren tussen de studenten verdwenen. Nu zag Bas nog even de lichtgrijze hoed van een van hen. De studenten begonnen luid te schreeuwen en dan stortten ze zich als een springvloed naar voren. De politiemannen bleven echter niet werkeloos afwachten. In een gesloten front gingen ook zij ten aanval over.
De agenten waarschuwden dat de studenten zich terug moesten trekken, maar die waren door het dolle heen en wilden van geen ophouden weten. „Terug!" dreigde de politie.
Honend lachten de studenten. Toen kwamen de witte knuppeltjes neer op de ruggen van de onwilligen. Het werd één wilde, verwarde boel. De politie riep dat de boulevard ontruimd moest worden. Een enkele student die een agent aanviel werd onmiddellijk ingerekend. De anderen wilden wel terug, maar konden eenvoudig niet, omdat de jongelui achter hen bleven opdringen.
Bas en Heiligers bevonden zich in een woeste wervelende maalstroom. Aan alle kanten werd er aan hen gerukt en ze werden nu eens voor- en dan weer achteruit geduwd. En daarginds zag Bas die beide mannen, nu eveneens gevangenin die wilde werveling. Het was als in zo'n nare angstdroom. Op misschien tien meter afstand zagen zij de mannen die ze wilden maar niet konden volgen. Het tweetal stond nagenoeg stil, maar ook Heiligers en Bas konden geen pas vooruit komen. Ze waren opgesloten in een levende ring, die niet te verbreken viel.
Omdat de achterste studenten nauwelijks wisten wat er zich daar vooraan afspeelde en er dus nog niet aan dachten zich terug te trekken, konden de voorste gelederen de straat niet vrij maken. Intussen probeerden Heiligers en Bas zich door het verwarde gedrang te worstelen en die twee mannen daarginds te bereiken. Maar tevergeefs, er was eenvoudig geen doorkomen aan.
De agenten begonnen hun geduld te verliezen, vooral ook omdat er uit de dichte menigte steeds weer projectielen werden geslingerd, al waren die dan ongevaarlijk. Weer vielen er nu ruiten rinkelend omlaag en ergens sloegen vlammen de lucht in. De studenten hadden de vlam gestoken in een enorme stapel papier.
Nu was het de politie genoeg. Een waarschuwingsschot striemde als een zweepslag over het gejoel. Een tweede schot volgde. Ergens klonk een angstkreet. Waarschijnlijk had die niets te betekenen, want later zou blijken dat er niemand gewond was, maar die schreeuw veroorzaakte nu een paniek. De studenten probeerden naar alle kanten te ontkomen. Ze trachtten huizen binnen te dringen en café's, maar de eigenaars daarvan namen het zekere voor het onzekere en lieten niemand binnen.
Bas had de moed allang opgegeven dat ze die twee mannen nog in het oog zouden kunnen houden. In de wilde verwarring waren zij verdwenen en nergens zag hij die lichte hoed weer opduiken. Dat was trouwens op het moment het belangrijkste niet. Ze moesten eerst zorgen dat ze uit handen van de politie bleven.
Als drenkelingen in een woeste zee hielden Bas en Heiligers elkaar krampachtig bij de hand. De wilde stroom zoog henmee. Al hadden zij een andere richting uit gewild, dan was dat eenvoudig uitgesloten geweest. Ze hadden reeds de grootste moeite om zich staande te houden tussen dat gedrang. In hun pogingen om bij elkaar te blijven raakten de twee Nederlanders op de duur toch wat achterop en op een gegeven ogenblik hadden ze de agenten vlak achter zich. Dreigend gebaarden deze dat zij moesten opschieten. Heiligers stak zijn handen naar hen uit en begon in zijn radde Frans te praten. Maar de politiemannen namen niet eens de moeite om te luisteren. Ze maakten maar één gebaar en dat was duidelijk genoeg: ze moesten zo snel mogelijk verdwijnen. En dat deden ze heel rap, toen ze zagen hoe weinig zachtzinnig een student die zich toch nog wilde verzetten, werd beetgegrepen. Ijlings schoten de fotograaf en Bas een zijstraat in. Pas toen ze meenden volkomen veilig te zijn voor de politie, bleven Heiligers en Bas staan. De studenten hadden zich opgelost in groepjes van drie of vier, die opgewonden pratend op weg naar huis gingen. Het plezier was er voor hen af. Langzaam keerde de rust terug. Intussen stond Heiligers met een zakdoek, zo groot als een beddelaken, zich het zweet van het gelaat te wissen.
„Was me dat hollen' kreunde hij. Hij bleek er niet veel meer voor te voelen nog verder door de stad te zwerven. „Je hebt kans dat het heel de avond een beetje rumoerig blijft. Wie weet of we straks nog weer eens niet moeten hollen. Dat is helemaal niet goed voor mijn gezondheid. " Weer boende hij over zijn gezicht of hij van onder de douche was gekomen.
Bas durfde niet voor te stellen om nog wat in de omgeving rond te dwalen en uit te kijken of ze misschien hier of daar iets van die twee boeven zagen. Wie weet hoe dichtbij die waren. Maar Heiligers had slechts één verlangen: ergens op zijn gemak uitrusten van die holpartij.
Midden in de nacht werd Heiligers door de hoteleigenaar gewekt, omdat er telefoon voor hem was.
„Het is heel dringend, " zei de Fransman verontschuldigend, „anders zou ik u natuurlijk niet wakker gemaakt hebben. " Grommend kwam Heiligers uit bed. „Dat is natuurlijk de krant die vraagt of ik soms nog foto's heb gemaakt van die studentenrelletjes van gisteravond, " zei hij. Het bleek echter van Santen te zijn, die daar aan de lijn was. „Ik ben zoëven opgebeld door Westers, " vertelde de ploegleider.
„O, dus hij is terecht, " zei Heiligers een beetje grimmig. Moesten ze hem daarvoor midden in de nacht roepen. „Ja, hij zit ergens in Parijs. Hij heeft me een heel verward verhaal verteld. Maar dat doet er nu niet toe. Die jongen moet morgenochtend om tien uur hier zijn. Zou u daarvoor willen zorgen?"
„Bedankt voor de order, " zei Heiligers spottend. „Moet hij als vrachtgoed?"
„Nee, toe nou, " zei van Santen op dringende toon. „Zolang hij hier niet is sta ik duizend angsten uit. Ik heb hem uw adres opgegeven en hij is naar u onderweg. Bij u is hij veilig. Toe, zorgt u nu dat hij bijtijds hier komt. Ik zal u daar erg erkentelijk voor zijn. " Natuurlijk zegde Heiligers zijn hulp toe.
Nog geen kwartier later was Westers er al. Hij bleek merkwaardig rustig te zijn voor iemand die zo'n zonderling avontuur achter de rug had. Zijn eerste vraag was of er misschien nog een kamer vrij was in het hotel. Die bleek er te zijn. „Goed, " zei Westers, „dan ga ik meteen slapen. Morgen heb ik nog een hele dag om te vertellen wat er allemaal gebeurd is. "
Het bleek dat Jan Westers maar heel weinig, eigenlijk zo goed als niets te vertellen had, toen ze gedrieën in de auto. van Heiligers onderweg waren naar Reims. „Toen ik naar de restauratiewagen liep, kwam ik langs een coupé, waar twee heren zaten, " zo luidde zijn verhaal. „Een van hen wenkte me en ik ging naar binnen. Of ik misschien wist hoe het raampje open te krijgen was, vroegen ze. Zijzagen er geen kans toe. Nou ik erheen. Terwijl ik het handvat greep, pakten ze me van achteren beet. Een van hen duwde me een prop watten met een of ander bedwelmend middel onder de neus. Daar had ik weinig van terug. Ik probeerde me nog wel te verzetten, maar ze waren met hun tweeën en ik stond met de rug naar hen toe. De strijd was gauw beslist. Ja, en verder kan ik me niets meer herinneren tot vlak voor het ogenblik waarop we in Parijs aankwamen. Op een of andere manier hebben ze ervoor gezorgd dat ik al die tijd buiten kennis bleef. "
,, Dus u hebt er geen idee van waar die twee kerels u verborgen hebben gehouden?" vroeg Bas en hij gaf een verslag hoe ze heel de trein intensief hadden afgezocht. „Geen flauw vermoeden, " zei Westers. „Even voor we in Parijs waren, kwam ik dus bij. Ik bevond me toen bij hen in de coupé. Natuurlijk begon ik op te spelen. Maar ze kregen me nogal gauw klein. Als ik me niet kalm hield, zou ik de Tour niet meemaken, zeiden ze. Ze zouden me zolang vasthouden, dat ik me niet tijdig meer kon melden. Ze hielpen me herinneren dat ik een kaartje had dat maar tot Reims geldig was en ze lieten mij mijn pas en mijn portefeuille met geld zien, die ze me hadden ontfutseld. Wat wilde ik dan in Parijs beginnen? Ik liet me overbluffen, want achteraf bekeken had ik het misschien best kunnen winnen, als ik had geprobeerd me aan hun macht te onttrekken. Maar ik was nog half versuft en miste de fut om iets te ondernemen. Zo liet ik me meetronen. Ze brachten me naar een particulier huis ergens in Parijs, "
„Waar?" informeerde Heiligers. Westers schudde het hoofd. „Ik ken de weg niet in Parijs. Ik weet er de Eiffeltoren en de Gare du Nord, maar dan is het ook wel afgelopen. Ze sloten me op in een kamer. Het begon toen pas goed tot me door te dringen wat er met me gebeurde. Ik vroeg die kerels wat dit alles te betekenen had. Ze lachten eens en haalden hun schouders op. Ik bleef aandringen. Ik moest de groeten hebben uit Warnegem, zeiden ze toen en meer wilden ze niet loslaten. "
„Dus Hein van der Made zou daarachter zitten?" vroeg Bas. Westers maakte een verontwaardigd gebaar. „Natuurlijk niet. Hein is in geen geval tot zoiets in staat. Het enige wat ik me kan voorstellen is, dat een paar heetgebakerde supporters van Hein me dit koopje hebben geleverd, maar dan zonder dat hij er ook maar iets van wist. Wanneer hij ervan hoort zal hij net zo verontwaardigd zijn als ieder ander. "
„En zou het de bedoeling van die kerels zijn geweest u vast te houden tot de Tour begonnen was, zodat u niet zou kunnen meedoen?" wilde Bas nog weten.
„Wie zal het zeggen?" antwoordde Westers. „Het blijft een mysterieus geval. Ik kan hoogstens raden wat hun opzet is geweest. Die mannen hebben me namelijk verder aan mijn lot overgelaten en ik heb ze niet meer gezien. Intussen heb ik niet stilgezeten. Ik zon op middelen om vrij te komen, dat ligt voor de hand. Ze hadden me niet gefouilleerd en met het zakmes, dat ik bij me had, zag ik na uren gepeuter kans het slot open te krijgen van de kamer waarin ze me hadden opgesloten. De rest was kinderspel. Ik maakte me zo gauw mogelijk uit de voeten en uit een café heb ik van Santen opgebeld. Ik had zijn adres in Reims, omdat ik daar vannacht ook zou hebben gelogeerd. Hij gaf mij uw adres op en zei dat hij u zou waarschuwen. Dat is alles. "
„Hebt u de politie nog op de hoogte gebracht?" was de vraag van de fotograaf. Westers maakte een ontkennend gebaar. „Het is goed afgelopen, " zei hij, „en de opzet van die kerels is mislukt. Ze zullen nu niets meer tegen me ondernemen. En het zijn Nederlanders, waarom zou ik die bij de Franse politie aanbrengen? Het is tenslotte alleen maar een domme streek die ze hebben uitgehaald. " Bas vond dat nou wel heel edelmoedig geredeneerd, maar hij zou wel naar de politie gegaan zijn. Kerels, die je zo'n koopje hadden geleverd, moesten daarvoor boeten. Maar Westers oordeelde er kennelijk anders over.