Tiende hoofdstuk

WIE WAS JANSEN?

De rijweg, die voor de flats langs liep en waarop je anders meestal slechts eens per uur iemand zag passeren, was nu zwart van de mensen. Van alle kanten kwamen ze aan, te voet, per fiets en met de auto. Bussen openden hun deuren en tientallen passagiers stapten uit — net spercieboontjes, die uit een geopend blik rolden, dacht Bas even. Agenten regelden het verkeer. Verkopers stonden er met programma's van de wedstrijd, die zij om het luidst aanprezen.
De tribunes rond het voetbalveld vulden zich met toeschouwers. Omdat ze in vele rijen achter elkaar op oplopende banken zaten, zag je alleen de hoofden. Honderden hoofden op een rijtje — het leek wel een tentoonstelling van een koppen-snellersclub, die hier hun laatste veroveringen lieten zien. De luidsprekers begonnen nu muziek uit te zenden. De klok langs de rand van het veld wees kwart voor twee. Op een zij-veld waren voetballers zich aan het warm lopen. In hun kleurige trainingspakken renden ze het veld rond. Anderen stelden de keeper, die in een der doelen stond, op de proef. Van alle kanten schoten de spelers de bal op hem af. Als een duveltje in de doos veerde de man links en rechts, omhoog en omlaag en vrijwel steeds kreeg hij de bal te pakken. Nieuwe stromen bezoekers kwamen aan. Voor de ingang stonden ze nu in de rij. Een bus met supporters reed langs. Het was een en al drukte en beweeglijkheid. Een bonte stroom van mensen, die daar voor de flats langsstuwde. De spelers verdwenen van het veld. Nog tien minuten en de wedstrijd zou een aanvang nemen. De Mussen tegen Frisia, de wedstrijd die door de vorst wekenlang was uitgesteld. De wedstrijd, waarover nu al dagen werd gesproken. Bas keek weer eens naar de klok. Nog acht minuten. In de verte reed het stoomtreintje voorbij. Een smalle witte rookpluim waaide als een wimpel tegen de blauwe lucht, die glansde vanhet zonlicht. Het was allemaal even feestelijk en plezierig. Bas, die er voor het raam van de huiskamer naar stond te kijken, genoot van al dit plezierige, feestelijke gedoe. Maar niet alleen voor de voetbalwedstrijd had hij belangstelling. Hij keek ook nog naar iets anders uit.
Daar kwam een Fordje aanrijden. Het wagentje stopte voor de flat. Een verkeersagent schoot er naar toe, want er mocht hier niet geparkeerd worden. Het raampje werd omlaag gedraaid, de agent boog zich naar binnen, trok zich dan al weer gauw terug, salueerde en begaf zich weer naar zijn standplaats.
Uit het autootje stapte inspecteur Kessels.
„Daar heb je hem, " stootte Bas zijn vriend Wim, die naasthem stond, aan.
Even later bevond zich de inspecteur in de huiskamer. „U hebt nu zeker wel door, waarom ik juist nu wilde komen?" lachte hij. „Ik dacht: laten we het nuttige met het aangename verenigen. Ik zie graag een goede voetbalwedstrijd, dus... "
De jongens knikten. Maar zo gebrand als Bas er op was geweest alle bijzonderheden over Jansen, alias Lamaker te vernemen, zo weinig gretig leek hij op dit moment om het relaas van de inspecteur te horen. Maar dat viel ook te begrijpen. De spelers waren het veld opgekomen. Voor beide doelen stonden ze zich nog wat in te trappen. Op de ongerepte groene grasmat, die daar als een onberispelijk gestreken doek tussen de tribunes lag, repten zich de spelers in hun kleurige shirts; Frisia in wit-rood, de Mussen in geel-wit. Van één ding had Bas nu wel een beetje spijt. Hij had geen kaartjes voor een zitplaats op zijn kamer kunnen verkopen. Wim had hem dat afgeraden.
„Als die inspecteur rustig wil praten, moeten er geen vreemden bij zijn, " had Wim gezegd. „Dan vertelt hij misschien de helft nog niet. " Bas had hem gelijk moeten geven, maar hij miste nu toch zeker een gulden of vier, vijf en dat was toch eigenlijk wel jammer.
Overigens zaten ze nu in de huiskamer. Voor het grote raam, dat op het voetbalveld uitkeek, was geen plaatsje meer vrij. Heel de familie Hoogveld zat er en ook de familie Banning. Zelfs Paula, die beweerde niets om voetballen te geven, en mevrouw Banning, die zei er niemendal van te weten, hadden er hun stoel neergezet. Rob legde zijn moeder nog gauw de belangrijkste spelregels uit.
„Kijk, ziet u daar die witte palen, " wees hij. „Nou, een daarvan is de goal van de Mussen en de andere van Frisia. Ieder elftal moet proberen de bal bij de ander in het doel te krijgen. Maar ze mogen alleen hun voeten daarbij gebruiken, behalve de keeper, de man, die in de goal staat. Die mag de bal ook in zijn handen nemen. "
„Wat lastig voor die voetballers, " meende mevrouw Banning. „Waarvoor heb je nou handen, als je ze niet gebruiken mag?"
„Omdat het immers voetbal is, " verklaarde Rob. „Ze mogen het ook met hun hoofd doen, " voegde Bas er aan toe.
„Ook een rare methode, " gaf mevrouw Banning te kennen. „Het is anders een mooi gezicht, als je hier aankomt, " vertelde inspecteur Kessels, voor wie ze een goed plaatsje bij het raam hadden vrijgemaakt. „Alle ramen zijn bezet met mensen. "
„U dacht zeker, dat ze naar u stonden uit te kijken?" lachte majoor Hoogveld.
„Nee, zo naïef ben ik niet meer, " lachte de inspecteur vrolijk terug. „Ik ben er al lang achter, dat ik om bekend te worden, voetballer of wielrenner had moeten worden. Maar daar ben ik nou te oud voor. Ze zullen mij wel nooit om een handtekening voor hun verzameling komen vragen. " Hij zweeg, want de beide elftallen hadden zich opgesteld. De jongens grepen naar het programma met de opstelling. Ze wezen elkaar de favorieten — de spelers, die deel uitmaakten van het Nederlands elftal zoals de midvoor Wim de Koning, Ton Gijsen de rechtsback en Piet de Graaf, keeper, allemaal spelers van de Mussen.
Het zijraam stond open en daardoor hoorden zij het fluitje van de scheidsrechter. De Mussen trapten af. De bal schoot opzij, de rechtsbinnen tikte hem achterwaarts naar de spil en meteen stormde de voorhoede zo snel mogelijk naar voren. Met een machtige zwaai van zijn rechtervoet trapte de spil de bal naar zijn rechtsbuiten. Maar er waren niet alleen Mussen, er waren ook nog spelers van Frisia en die bemachtigden nu de bal.
De rechtsbuiten van de Mussen, die nog geprobeerd had de bal te bereiken, duikelde over het gras.
„Kijk nou toch eens, " schrok mevrouw Banning. „Mag dat nou zo maar? Iemand tegen de grond gooien?" Niemand lette op haar opmerking, want Rijnders, de gevaarlijke linksbinnen van Frisia had de bal te pakken gekregen. Hij zwenkte naar buiten, dreef de bal op en passeerde Gijssen, de rechtsback. Zijn voorzet daalde afgemeten voor het doel neer. Twee, drie man kopten, maar boven allen veerde de Graaf, de keeper uit en zijn handen grepen klemvast de bal. Hij rolde het leer naar zijn back en reeds een ogenblik later zaten de Mussen de keeper van Frisia op de huid. Die kon het venijnige schot van Wim de Koning slechts corner stompen. Op en neer golfde de strijd. Als dat zo doorging, kon het een prachtige match worden. De toeschouwers werden al rumoerig en juichten hun favorieten toe, vooral Jantje van Dijk, de kleine linksbuiten van de Mussen, wiens wilde, blonde kuif je overal zag opduiken. En dan waren er de uittrappen van de Graaf, tot ver over het middenveld. „Fantastisch, " vond Bas.
„Je kunt wel zien, dat het beroepsvoetballers zijn, " meende majoor Hoogveld. „Wat rennen die kerels om de bal te pakken te krijgen. Het lijkt wel of ze een gulden per schop krijgen. "
„Zal ik maar beginnen te vertellen?" informeerde inspecteur Kessels glimlachend. Ze keken hem allemaal aan, of hij gevraagd had, de gordijnen dicht te schuiven. Dat verhaal kwam straks wel. Kijk eens, wat een aanval van Frisia. Heen en weerkaatste de bal. Onverwachte schijnbewegingen, razendsnelle manoeuvres. De linksbinnen had de bal, lokte de rechtsback van de Mussen naar zich toe en hakte toen het leer achter zich. Rijnders scheen daar op gerekend te hebben, want hij stond precies op de juiste plaats. Zijn voet schoot uit. „Ja!" schreeuwde Bas, maar de bal ketste tegen de onderkant van de paal en sprong het veld weer in. Meteen gingen de Mussen er nu vandoor. Het publiek juichte en schreeuwde...
Met de rust wees het scorebord nog 0-0. Niemand zou durven zeggen, wie er zou winnen. De Mussen leken iets sterker, maar de verdediging van Frisia scheen eenvoudig niet te passeren, terwijl hun keeper zeker niet voor de nationale doelman van de Mussen onderdeed.
Een kwartier voor het einde viel het eerste doelpunt. De Graaf trapte de bal uit, weer eens ver over het middenveld. Zijn spil ving het leer op en wipte het met een listig boogballetje naar Wim de Koning en voor iemand wist wat er precies gebeurde, lag de bal, van zeker dertig meter afstand geschoten, in het net. Eén-nul voor de Mussen. Op de tribunes dansten de mensen. Het was een ongelooflijk gezicht, zoals die duizenden hoofden daar op en neer deinden. Rob was naar de radio gelopen en had die ingeschakeld. Uit de luidspreker kwam de jachtige stem van de verslaggever, die praatte, alsof hij zoveel woorden per minuut moest produceren.
„Er is weer afgetrapt. Van Koenen naar de Groot. De Groot omspeelt Verhaag. Nee, het lukt hem niet, Verhaag heeft zich hersteld en heeft nu de bal in zijn bezit. Wat zal hij er mee doen? Niet zo lang wachten, Verhaag. Ja, natuurlijk, nu is het te laat. Hij schiet de bal naar Rijnders, maar die wordt afgeschermd door Gijssen en je moet van goede huize komen, wil je die een bal afhandig maken. Een vuurpijl. Daar heeft niemand toch iets aan. De Groot en Verhaag in kopduel. De Groot wint het duel en plaatst de bal naar rechts. Maar daar staat niemand en de bal rolt uit. "
Wat de verslaggever vertelde, zagen zij daar voor zich. Het laatste kwartier van deze belangrijke wedstrijd werd namelijk door de radio uitgezonden.
„Het is nu precies een lezing met lichtbeelden, " vond Wim. De verslaggever ratelde weer door, een hordenloop over de woorden. Maar al maakte hij wel eens een enkele vergissing, ze moesten toegeven, dat hij de snelle wedstrijd bijna op de voet wist te volgen.
„Weer gaat de bal naar Jacobs, een listige beweging en hij heeft zich vrijgespeeld. Hij schiet naar Rijnders, een schot en GOAL!"
Van het veld dreef het gejuich aan, uit de luidspreker klonk het en in de huiskamer zelf van de mensen, die daar zaten. „En zo is het — met nog tien minuten te spelen — één-één gelijk, " ratelde de reporter weer. „Frisia gaat het nog eens proberen. Ja, zo'n goal geeft de burger moed.. ' De toeschouwers vuurden de spelers aan. Beide elftallen leken geen vermoeidheid te kennen. Ze vochten om de overwinning. De reporter kwam haast niet meer uit zijn woorden. De spanning hing tastbaar boven het veld. Luidkeels riepen de toeschouwers. Toeters loeiden, bellen rammelden. Er werd geapplaudisseerd om een fantastische uitval van de Graaf en ven hard om een prachtige schijnbeweging van de Frisia-spil. En dan floot de scheidsrechter. Einde. De toeschouwers sprongen van de tribune. Het leek wel of er een orkaan overgegierd was, die met één ruk al die hoofden had weggevaagd. De muziek spoot weer los.
„En zo is deze wedstrijd geëindigd met één-één gelijk spel, " vertelde de verslaggever, „en dat geeft de verhouding wel juist weer. " Hij praatte nog door, maar Bas schakelde de radio uit.
„Zo, en nu mag u vertellen, " richtte hij zich meteen tot de inspecteur, die op zijn gemak aan een sigaar zat te trekken. „O, toch?" lachte hij. „Nou het voetballen is afgelopen, hebben jullie dus weer een beetje interesse voor me? Vooruit dan maar. "
Mevrouw Banning schonk eerst nog eens thee in, maar terwijl de muziek buiten bleef voortspelen en de duizenden toeschouwers over de weg voortdrongen, begon de inspecteur te vertellen. „De naam van Heinz Kühnen zal u, als ik goed ben ingelicht, wel niet vreemd voorkomen.,, „Heinz? De man van het Berghotel?" informeerde Bas. „Precies. De internationale smokkelaar, waarmee u in Duitsland te maken hebt gehad, en die afgelopen zomer, dank zij uw hulp, gearresteerd kon worden. " De familie Hoogveld behoefde niet verteld te worden, wie Heinz Kühnen was, want zij hadden heel die geschiedenis in geuren en kleuren al eens te horen gekregen.
„Die Heinz Kühnen had in Nederland een medewerker, " vervolgde inspecteur Kessels. „Je zou hem zijn filiaalhouder kunnen noemen. Dat was de ons welbekende Lamaker, zoals hij zich toen nog noemde en zoals hij ook in werkelijk heet. Dit mannetje is zeer gewiekst en heeft al het nodige op zijn kerfstok. Tot nog toe had hij uit de handen van de politie weten te blijven. Toen Kühnen gearresteerd werd, kwam hij in moeilijkheden te verkeren. Hij wist niet of Heinz zou gaan praten en ook zijn naam noemen. Het liefst zou hij de benen hebben genomen naar het buitenland, maar dat kon hij niet, omdat hij op zwart zaad zat. Hij bezocht namelijk nogal eens graag de speelbank en had daarbij de laatste tijd niet veel geluk gehad.
Hij moest dus aan geld zien te komen, in korte tijd aan heel veel geld. In die dagen ontmoette hij Roozen, die er zijn beroep van maakte auto's uit Duitsland te smokkelen. Ze besloten tot samenwerking, vooral omdat Lamaker over de nodige relaties in Duitsland beschikte, die hen aan auto's konden helpen.
Nou vond Lamaker die autosmokkel wel aardig, maar er werd lang niet zoveel aan verdiend als bijvoorbeeld aan het smokkelen van diamanten. En zo kwam hij op de gedachte om in de auto's, die clandestien over de grens gebracht werden, cocaïne te verstoppen. Niemand wist daar iets van, de chauf-feur niet — ze werkten in die dagen met twee chauffeurs — Roozen niet en Wiesewelle, de garagehouder, die voor de doorverkoop zorgde, niet. Alleen Hartung, de Duitser, die voor de levering van de auto's zorgde, was er van op de hoogte. Hij verstopte de cocaïne in de auto. De chauffeur moest natuurlijk zorgen, dat hij onopgemerkt door de douane over de grens kwam, en zo arriveerde de cocaïne veilig in ons land. Lamaker had niets anders te doen, dan de cocaïne — of de sneeuw, zoals het in de wereld van de misdaad heet — uit de wagen te halen en klaar was Kees.
Alles verliep goed, totdat een van de smokkelchauffeurs — niet Pietje Potlood, maar de andere — bij toeval ontdekte, dat er sneeuw in zijn auto verborgen was. Hij ging heftig protesteren bij Roozen. Nu moet u weten, dat deze mensen de smokkel van auto's nog als, eerlijk' opvatten. Ze beschouwen het als een soort sport, de douane te slim af te zijn. Echte misdrijven zullen ze nooit begaan en je mag ze dan ook niet als misdadigers beschouwen. Op hun manier zijn ze sportief. Echte moeilijkheden hebben wij nooit met hen. Ze overtreden natuurlijk de wet en dat proberen wij te voorkomen, maar het zijn geen onbetrouwbare sujetten. De smokkel van verdovende middelen vinden zij misdadig en daar willen ze onder geen voorwaarde aan meedoen. Vandaar dat hij woedend naar Roozen ging. Roozen voelde zich bedrogen en hij naar Lamaker. Die moest toen natuurlijk wel vertellen wat er aan de hand was, want Roozen is bepaald niet van gisteren. Door hem een flink deel van de winst te beloven, wist Lamaker gedaan te krijgen, dat Roozen voortaan zou meespelen. Maar met de chauffeur liep het heel anders. Hij wilde er niets mee te maken hebben. Al beloofden ze hem koeien met gouden hoorns, aan de smokkel van sneeuw begon hij niet. Hij zou zijn mond houden, omdat hij geen verrader wenste te zijn, maar hij vertikte het nog langer voor Roozen en Lamaker te werken.
Dat was Lamaker helemaal niet naar de zin. Die chauffeur zei wel, dat hij zijn mond zou houden, maar wie gaf er garantie, dat hij inderdaad nooit zou praten. Een paar dagen later verongelukte de chauffeur. Alle omstandigheden wezen er echter op, dat hier misdrijf in het spel moest zijn. Het spoor liep in de richting van Lamaker, maar we hadden nog geen bewijs in handen.
Vriend Lamaker voelde echter de grond nu wel een beetje heet onder zijn voeten worden. Maar hij kon nog niet het land uit, hoe graag hij dat ook zou willen. Zijn bedoeling was met de cocaïne naar Amerika te verdwijnen, waar er voor dat goedje dik geld betaald wordt. Hij had alles al geregeld en afspraken gemaakt met de kapitein van de Pana, die Griekse boot, met wie hij al meer had samengewerkt. Die zou hem clandestien aan boord nemen. Het schip zou naar New York gaan. Het kon dus allemaal niet beter. Maar door de vorst trad er vertraging in de reis op en Lamaker kon dus niet weg. Toen verzon hij die zogenaamde verdrinking. Met de nodige drukte ging hij van huis weg, zodat iedereen hem had zien vertrekken. Het weerbericht had voor de nacht sneeuw voorspeld en daar wachtte hij op.
Toen het gesneeuwd had, wandelde hij naar de rivier en zocht daar het wak op, dat hem al dagen tevoren was opgevallen. Hij legde zijn hoed aan de rand neer, trok schoenen aan, waarvan de zolen achterstevoren waren aangebracht, en liep zo in zijn eigen voetsporen terug. Hij zorgde er voor, dat de voetstappen elkaar precies overlapten. Alles wees er dus op, als was hij te water geraakt. Er liepen immers alleen maar voetsporen naar het wak.
In de verlaten boerderij, die zij gebruikten als stalling voor de gesmokkelde auto's, zocht hij voor die dag zijn onderdak, 's Avonds zou hij door Roozen worden weggehaald. Op een gegeven ogenblik zag hij echter van binnen uit, hoe er twee jongens nieuwsgierig naar zijn voetsporen voor de boerderij stonden te kijken. Hij vertrouwde dat niet. Zodra de jongens weg waren, nam hij de benen en zocht zijn toevlucht in een van de lege flats, 's Avonds vond Roozen niemand in de boerderij. Lamaker seinde hem uit de kelder van de flat, dat hijzich daar ophield. Roozen zette de auto achter de flat neer. Bij de boerderij was Tinus Rijstepap gebleven, om te kijken of de weg veilig bleef. Ze moesten immers zo voorzichtig mogelijk zijn. Lamaker ging in de auto en haalde Rijstepap op. Roozen seinde nu op zijn beurt uit de flat, dat de kust veilig was. Ze visten Roozen op en verdwenen. De rest weet u zo ongeveer al wel. Lamaker zou zeker in zijn opzet geslaagd zijn, als die Pana toen in die dagen al was uitgevaren. Maar dat gebeurde niet en daarom moest hij noodgedwongen wachten. Door de hulp van de jongens konden wij verscheidenen van zijn medewerkers arresteren, maar het was ons om hem te doen. Het was ons namelijk van het begin af duidelijk, dat Lamaker niet verdronken kon zijn, maar we konden niet ontdekken, waar hij zich ophield. Lamaker kreeg het natuurlijk steeds benauwder, omdat hij wel merkte, dat de politie hem voortdurend dichter op de hielen kwam. Maar hij kon weinig doen. Hij moest wachten, tot de Pana zou uitvaren. En toen kreeg hij te horen, dat een van de jongens, die hem zo in moeilijkheden hadden gebracht, een zekere Bas Banning was. Lamaker had natuurlijk al lang gehoord, wat zich afgelopen zomer in Duitsland had afgespeeld. Ook toen was er een Bas Banning in het spel geweest. Terwijl Lamaker maar wachtte, tot er bericht van de Pana kwam, begon hij op wraak te zinnen. Hij zou die Bas Banning zijn bemoeizucht wel eens betaald zetten. Zo bedacht hij het plan van die ontsporing. Ik heb in mijn loopbaan bij de politie al heel wat meegemaakt, maar zo iets laaghartigs... De ontsporing zou plaats vinden op de avond, dat de Pana uitvoer. Tinus Rijstepap moest voor hem het plan ten uitvoer brengen. Van het begin af is het de bedoeling geweest, dat Tinus niet met het schip mee zou gaan. Alleen Roozen en Lamaker zouden er mee vertrekken. Met opzet hadden ze Rijstepap voor die ontsporing uitgezocht. Hij had met hen meegewerkt en hij werd hun te lastig. Ze hoopten, dat hij tegen de lamp zou lopen, dan waren ze van hem af. Zij waren dan intussen al op zee en spoorloos, dus...
Het ging gelukkig niet allemaal zoals zij het bedacht hadden. De ontsporing mislukte en tengevolge van de mist kreeg de Pana vertraging. De Christina zou het Griekse schip op een bepaald punt treffen en anderhalf uur lang hebben Roozen en Lamaker daar op het water liggen wachten. Dat was in ons voordeel, want daardoor konden we ze op het laatste moment nog inrekenen. "
„Ik hoop dat ze levenslang krijgen, " zei mevrouw Hoogveld. „Dan hebben wij geen last meer van ze. "
„Nou, ze zullen wel voor een tijdje achter de tralies gaan, " meende de inspecteur. „Ze hebben meer dan genoeg op hun kerfstok. Vooral die geschiedenis met die ontsporing. " Buiten was het nu rustig geworden. Er liep nog slechts een enkele wandelaar en van de drukte van een uur geleden was niets meer te bespeuren. Het gaf de stemming van Bas precies weer. Heel de opwinding rond de autosmokkelaars was bedaard. Nu zou het gewone leven weer gaan beginnen, het werk van alledag. Daarin viel niets spannends te beleven. Behalve natuurlijk het eindexamen. Wie weet, hoe hij 'm dan zou knijpen. Misschien nog erger dan in de afgelopen weken, die toch werkelijk benauwd waren geweest. Maar avonturen, nee, daar zou het wel mee gedaan zijn. Wat zou hier kunnen gebeuren? Hij keek naar het lege veld, naar de verlaten tribunes, naar de rustige weg..
Nee, dit alles leek hem niets voor een nieuw, adembenemend avontuur.
En toch vergiste Bas zich... Maar dat is een verhaal op zich...