ACHTSTE HOOFDSTUK
Teuntje zat in haar
handtasje te rommelen op zoek naar haar portemonnee. Ze wilde net
kijken of ze het zich kon permitteren nog een uurtje op het terras
te blijven hangen toen er een schaduw over haar heen
viel.
Toen ze opkeek, zag ze het glimlachende
gezicht van ‘The Great Adolfo’.
‘Hallo,’ zei de goochelaar.
‘O... hallo,’ zei Teuntje. Haar stem klonk
niet laaiend enthousiast, maar ze beantwoordde zijn glimlach toch
want ze herinnerde zich wat Bas had gezegd. Stel je voor dat die
geparfumeerde griezel met zijn roze gelakte nageltjes werkelijk een
nieuwe assistente zocht. Het zou misschien toch wel leuk zijn. Die
zwarte netkousen, daar begon ze natuurlijk niet aan... Stel je voor
dat haar ouders naar haar optreden zouden komen kijken. Of de
pastoor...
Maar een leuke baan zou haar toch wel welkom
zijn. Ze liep al zo lang zonder werk. Niet dat ze het erg vond,
want zo opwindend was het ook niet geweest op die fabriek, waar ze
de hele dag achter de lopende band had gestaan om koekjes in
trommeltjes te verpakken. Eigenlijk was ze ongeschikt voor zulk
werk. Als de cheffin niet keek, had ze meer koekjes opgegeten dan
verpakt en ze was veel te dik geworden. Ze had haar ontslag dan ook
meer als een verplicht dieet gezien en er zich niet al te druk over
gemaakt.
Ja, een griezel of niet, ze zag het helemaal
zitten zijn nieuwe assistente te worden. Bovendien, als ze bij het
circus kwam te werken, zou ze die leuke knul, Bas, ook iedere dag
zien. Al die gedachten speelden in een paar seconden door
Teuntjes hoofd en de glimlach die om haar
mondhoeken speelde, werd almaar stralender.
‘Heb je er bezwaar tegen als ik even bij je
kom zitten?’ vroeg ‘The Great Adolfo’. Hij lachte al zijn
blikkerend witte tanden bloot tot hij er kramp van in zijn kaken
kreeg. ‘We hebben gisteren al kennisgemaakt en ik ben zo onder de
indruk van je charme gekomen dat ik mezelf had beloofd je hoe dan
ook weer te zien.’
‘Als je jezelf niet meer hebt beloofd, kom
dan maar zitten,’ zei Teuntje en ze stopte gauw haar portemonnee
weer in haar tasje.
De goochelaar ging zitten en zei: ‘Ik ben
blijven wachten tot die knul, die bij je zat, vertrok. Ik ben blij
dat hij is opgehoepeld.’
Teuntje keek hem aan en zei: ‘Je vertelde
mij dat je bij het circus werkt, maar mijn vriend zei dat hij je
helemaal niet kende.’
‘Je bedoelt je vriend de leeuwentemmer?’
vroeg ‘The Great Adolfo’ behoedzaam.
‘Tijgers!’ zei Teuntje. ‘Hij werkt met
tijgers. Bengaalse, zei hij, al weet ik niet wat dat zijn. Bengaals
vuur ken ik wel, dat steekt mijn vader altijd af op
oudejaarsavond.’
‘The Great Adolfo’ zei glimlachend: ‘Best
mogelijk dat je vriend mij niet kent. Hij is pas bij het circus
gekomen en we hebben nog niet samen in één programma opgetreden...
mijn arme duifjes, weet je wel?’
‘Of ik het nog weet,’ zei Teuntje, en ze
trok een gezicht vol medeleven. ‘Echt zielig,
hoor.’
‘Héél zielig,’ zei ‘The Great Adolfo’. ‘Ook
voor mij... zonder duifjes kon ik niet meer werken. Ik studeer nu
een nieuw nummer in. Met kaarten die ik uit de lucht grijp
en weer laat verdwijnen en meer van
die grapjes...’
Teuntje schraapte haar keel en de goochelaar
informeerde met gehuichelde bezorgdheid of ze verkouden
was.
‘Alleen maar een droge keel,’ zei Teuntje.
‘Als ik wat drink, gaat het wel weer over.’
Als het om het in de wacht slepen van gratis
consumpties ging, was Teuntje geweldig.
‘The Great Adolfo’ zei: ‘Ik zou je graag
iets aanbieden als je daar geen bezwaar tegen
hebt.’
‘Helemaal niet,’ antwoordde Teuntje haastig.
‘Daar zie ik de ober... Zal ik hem vragen of hij ons de kaart
brengt? Je kunt hier erg lekker eten.’
‘Vind je het niet wat te vroeg om te eten?’
vroeg de goochelaar. Hij legde zijn wasbleke hand op haar door de
zon gebruinde arm en ze had het gevoel, dat er een slijmerige slak
over haar arm kroop en rilde.
‘We drinken eerst wat,’ zei ‘The Great
Adolfo’. ‘En straks gaan we samen uitgebreid lunchen. Niet hier,
maar in een eersteklasrestaurant. ’
‘Eén ding,’ zei Teuntje. ‘Ik ga graag een
hapje met je eten, maar denk niet dat
ik een kerstboom ben, hoor.’
De goochelaar keek haar niet begrijpend aan.
‘Een kerstboom?’ herhaalde hij. ‘Wat bedoel je?’
‘Ik bedoel dat ik me niet laat versieren,’
bracht Teuntje hem aan zijn verstand. ‘Maar als je me een baantje
als assistente wilt aanbieden, dan wil ik graag met je
praten.’
‘The Great Adolfo’ stond perplex. Hij
glimlachte zijn tanden bloot en deed sterk denken aan een hongerige
vos die op het punt staat een kippenhok binnen te
dringen.
‘Hoe kun je het zo raden!’ riep hij verrukt
uit. ‘Je gelooft het misschien niet, maar dat was het eerste wat ik
dacht toen ik je zag... Daar zit ze, dacht ik. Dat beeldschone
meisje, met dat adembenemende figuurtje, dat wordt mijn nieuwe
assistente!’
Teuntje kon haar oren niet geloven;
beeldschoon, adembenemend.. .
Ze wilde wat zeggen, maar de ober, die
discreet was blijven wachten, zij het dan ook met gespitste oren,
kwam nu naar voren.
‘We willen iets drinken,’ zei Teuntje.
‘Meneer betaalt.’
De ober knikte. Hij had niet anders
verwacht. Teuntje was een dagelijkse klant, maar hij had haar nog
nooit iets zien betalen. Maar hij mocht haar graag, want ze was
altijd even vriendelijk en opgewekt. Het beviel de oude man niets
haar nu in gezelschap van die onsympathieke bierzwelger te
zien.
Hij was niet de enige die zich zorgen
maakte. Heiligers vroeg zich ook af wat de goochelaar en dat
onbekende meisje met elkaar te bepraten hadden. Werkten ze samen?
Had Bas zijn mond voorbijgepraat en voorzag dat meisje de
goochelaar nu van informatie?
‘Wat mag het zijn?’ vroeg de
ober.
‘Ik heb wel trek in een likeurtje,’ zei
Teuntje.
‘Dat helpt niet tegen de dorst,’ merkte ‘The Great Adolfo’ op.
‘Daar heb je gelijk in,’ gaf Teuntje toe.
‘Maar het is wel erg lekker.’
En duur, dacht de goochelaar. Maar hij keek
wel uit om dat hardop te zeggen.
‘Ik een bier,’ zei hij tegen de
ober.
‘Heel goed, meneer. En wat voor een
likeurtje mag het zijn voor deze dame?’
‘O, dat doet er niet toe,’ zei Teuntje. ‘Als
het maar lekker zoet is. Maar niet dat groene spul dat naar
pepermunt smaakt. Dat vind ik net een drankje van de
dokter.’
De oude ober glimlachte en verdween naar
binnen. Teuntje keek haar tafelgenoot aan en zei: ‘Je wilt nu wel
dat ik je assistente word, maar je hebt je nog niet eens
voorgesteld. Hoe heet je eigenlijk?’
‘The Great Adolfo’ aarzelde een ogenblik,
maar bedacht toen dat het meisje te jong moest zijn om zich
bepaalde namen uit de Tweede Wereldoorlog te
herinneren.
‘Heinz,’ zei hij. ‘Heinz Krüger. Maar ik
noem me “The Great Adolfo”.’
‘Heinz,’ zei Teuntje. ‘Ik geloof dat zo
ongeveer alle Duitsers Heinz heten, is het niet? Maar als je Heinz
heet, waarom noem je je dan niet “The Kreet Heinz”...? Nee, dat
klinkt niet...’
Het ergerde hem dat zelfs de naam Adolfo
haar niets leek te zeggen. Maar hij liet niets van zijn ergernis
blijken, en verschuilde zich achter een glimlachje, waaraan zijn
koude ogen niet deelnamen.
‘En jij?’ vroeg hij. ‘Hoe heet
jij?’
‘Teuntje,’ antwoordde ze. ‘Dat klinkt ook
niet... “The Kreet Adolfo” en Teuntje... Vind jij dat klinken,
Heinzi?’
‘We zullen je Tonia noemen,’ zei
Heinz.
‘Hoe kom je op het idee!’ riep Teuntje
bewonderend uit. ‘Had mijn vader daar zeventien jaar geleden maar
aan gedacht toen hij me ging aangeven...’
De ober keerde terug met een halve-liter-pul
bier en een glaasje crème de cacao.
‘Proost! ’ zei Teuntje, nog voor Heinz zijn pul bier voorgezet had
gekregen. ‘Op onze samenwerking, partner!’
‘Prosit... Tonia,’ zei
Heinz.
‘Héérlijk,’ zei Teuntje genietend. ‘Daar
krijg je trek van, weet je dat? Is dat een leuk restaurant, waar we
straks heen gaan? Ik heb een reuze honger... Ik geloof, dat ik iets
héél duurs ga bestellen!’
‘We zullen wel zien,’ hield ‘The Great
Adolfo’ zich op de vlakte.
Ze bleven nog een half uurtje zitten en
vertrokken toen samen, heel innig arm in arm.
Heiligers staarde het merkwaardige duo met
gefronste wenkbrauwen na, zich afvragend waarheen die twee op weg
waren. Hij wenkte de ober naar zijn tafeltje en duwde de oude man
discreet een opgevouwen bankbiljet van tien gulden in zijn hand.
Hij vroeg: ‘Dat stel dat daarnet vertrok, die blonde man en dat
meisje... kent u die?’
De ober keek naar het opgevouwen tientje in
zijn hand en antwoordde bedachtzaam: ‘Het meisje ken ik langer dan
vandaag... een klein klaploopstertje, om het zo maar eens te
noemen, maar verder een heel lief kind. De man ken ik niet... Dat
wil zeggen, ik heb hem gisteren pas voor het eerst hier op het
terras gezien. Ik zou durven zweren dat ze elkaar pas hebben leren
kennen. Alleen begrijp ik niet...’
Hij aarzelde en Heiligers drong aan: ‘Wat
begrijpt u niet?’
‘Ik ving iets op,’ zei de ober. ‘Ik bracht
die twee hun bestelling en ik hoorde dat meisje zeggen: “Proost, op
onze samenwerking, partner”.’
‘Zozo,’ zei Heiligers, ‘zozo... dat is
interessant nieuws.’
‘Het is mijn zaak natuurlijk niet,’ zei de
ober. ‘Het gaat mij niets aan, maar eerder op de morgen bracht ik u
dat briefje van die jongeman, die ook bij dat meisje aan
haar tafeltje zat. Ik neem aan dat
het één iets met het ander te maken heeft?’
Heiligers knikte
bevestigend.
‘Inderdaad... die jongeman is mijn... wel,
laat ik hem mijn assistent noemen... Het meisje had hem verteld dat
die blonde knaap een wat je zou kunnen noemen ongezonde
belangstelling voor ons toonde... voor mij en mijn assistent,
bedoel ik.’
‘Ongezonde belangstelling... Ja, zo’n type
is het wel,’ merkte de ober op.
Heiligers grinnikte. ‘Ik bedoelde het
anders... letterlijk, namelijk. Hij kan een bedreiging vormen, maar
daar zullen we het verder niet over hebben. Ik vraag me nu echter
alleen maar af hoever de samenwerking tussen die twee gaat.
Duidelijker gezegd, is dat meisje te vertrouwen of
niet?’
Puttend uit bijna een mensenleven vol
ervaring zei de ober: ‘Dat meisje? Dat meisje denk ik wel, meneer.
Maar die blonde gluiperd... neemt u mij niet kwalijk... Nee, die
vertrouw ik voor geen cent. Misschien wordt me dat ingegeven door
mijn antipathie, maar nee... ik zou hem bijvoorbeeld niet graag op
mijn dochter laten passen. Eerlijk gezegd maak ik me een beetje
zorgen over dat meisje.’
Hij had het opgevouwen tientje nog altijd in
zijn hand en leek het nu te willen teruggeven. Heiligers keek hem
vragend aan. De ober zei: ‘Hij zal hier nog wel terugkomen,
vanmiddag... of anders morgenochtend. Ik zal hem voor u in de gaten
houden. Als ik iets zie of hoor dat me verdacht lijkt, dan laat ik
het u wel weten...’ Hij legde het tientje op het tafeltje en ging
verder: ‘Maar daar hoeft u mij niet voor te betalen. Beschouwt u
het als een vriendendienst, als het niet te vrijpostig is om dat te
zeggen.’
‘Ik maak graag vrienden,’ zei Heiligers
glimlachend. ‘Maar neem dat geld gerust aan, vriend. Alle onkosten
die ik maak, komen voor rekening van mijn opdrachtgever en onder
ons gezegd... hij kan het best missen.’
‘In dat geval, bedankt. Laten we dan zeggen
dat wat u verteerd heeft vandaag voor mijn rekening
is.
‘Dan ook bedankt,’ zei Heiligers. ‘Ik geloof
dat ik nu moet gaan.’
‘Ik hoop tot morgen, meneer?’ zei de
ober.
‘Ik hoop het ook,’ zei Heiligers lachend.
‘En nogmaals bedankt voor het rondje.’
Hij stond op en verliet het terras, nageoogd
door de oude ober. Heiligers stak schuin de weg over en bereikte zo
zijn trouwe Eend. Hij opende het portier en legde de Leica op de
achterbank. Hij hoopte dat de foto’s die hij zo onopvallend
mogelijk van ‘The Great Adolfo’ en het meisje had gemaakt goed
waren geworden. Was de blonde inderdaad de man achter de in het
circus Kraxe gepleegde misdaden, dan zouden die foto’s hun geld wel
opbrengen.
Hij ging achter het stuur zitten en wachtte.
Hij vertrouwde erop dat Bas zijn werk goed had gedaan en ‘The Great
Adolfo’ en zijn medewerkster, of onschuldig slachtoffer, was
gevolgd. Hij besloot nog een kwartier te wachten en stak een
sigaret op.
Het kwartier was bijna om toen hij Bas in de
verte zag aankomen.
Bas liep speurend langs het terras. Toen hij
Heiligers daar niet zag zitten, stak hij over naar de nog altijd
langs de stoeprand geparkeerde Eend.
Heiligers gooide het rechterportier
open.
‘Stap in,’ zei hij kort. ‘Ik verwachtte je
al.’
‘Betekent dat dat ik geen lucht meer voor je
ben?’ vroeg Bas grinnikend.
‘Dat betekent het,’ zei Heiligers. ‘Zeker
weten doe ik natuurlijk niets, maar ik vrees dat we ontmaskerd
zijn. Vertel op, wat weet je van dat meisje?’
Bas haalde zijn schouders op. ‘Ze is erg
aardig,’ zei hij. ‘En ze heeft een gezonde eetlust. Meer zou ik je
niet over haar kunnen vertellen.’
‘Dan zal ik jou eens wat vertellen,’ zei
Heiligers. ‘Ze werkt voor die blonde kerel!’
‘Je kletst!’ riep Bas ongelovig uit. ‘Weet
je eigenlijk wel wie hij is, die griezel.’
‘Ik weet het,’ zei Heiligers onverstoorbaar.
‘Hij noemt zich “The Great Adolfo” en zal ik je nog eens wat
vertellen?’
‘Ik ben één en al oor,’ zei
Bas.
‘Ik heb gisteravond laat een praatje gemaakt
met Herr Kraxe,’ ging Heiligers verder. ‘Ik vertel je later nog wel
eens wat we met elkaar hebben besproken, maar het was een zeer
onthullend gesprek. Ik heb genoeg gehoord om bijna zeker te weten
dat “The Great Adolfo” de man is die we hebben moeten. Zijn motief
is wraak... Ik ben er voor bijna honderd procent van overtuigd dat
de schooier zijn eigen duiven de strot afsneed
en...’
‘Maar waarom zou hij zijn eigen duiven
afslachten?’ vroeg Bas, hoewel hij het antwoord eigenlijk al
wist.
‘Waarom? Om op welke wijze dan ook te
voorkomen dat de verdenking ooit op hem zou vallen,’ zei Heiligers.
‘Maar hij was het die de leeuwen van Djenghis Khan vergiftigde...
Hij was het die bijna de dood van Paola Bongiorno veroorzaakte..
.’
‘En hij was het die die hamer uit de nok van
het circus liet vallen,’ vulde Bas aan.
Heiligers schudde zijn hoofd. ‘Dat geloof ik
niet. Het is waar dat vooral bij kleinere circussen de artiesten
dikwijls meehelpen bij het opbouwen van de tent. Maar geen
circusdirecteur zal het in zijn hoofd halen om een goochelaar die
leeft bij de gratie van zijn gevoelige vingers gewapend met een
zware hamer de nok van de tent in te jagen. Dat met die hamer is
waarschijnlijk een ongeluk geweest, maar aan al die andere misdaden
heeft hij zich volgens mij wel zo goed als zeker schuldig
gemaakt.’
‘Het moet gemakkelijk genoeg zijn om aan de
weet te komen of die goochelaar meehielp bij het opbouwen van de
tent,’ zei Bas. ‘Eén vraag aan de directeur en je hebt het
antwoord. Maar waarom heeft de man die die hamer per ongeluk liet
vallen zich dan niet bekend gemaakt.’
‘Je bent vandaag bijzonder goed in het
stellen van stomme vragen,’ zei Heiligers. ‘Omdat de man die die
hamer liet vallen natuurlijk als de dood zo bang was om ook al die
andere zogenaamde ongelukken in zijn schoenen geschoven te
krijgen.’
Bas zweeg beschaamd. Heiligers stak zijn
zoveelste sigaret van de dag op en zei peinzend: ‘Ik zou ‘The Great
Adolfo’ het liefst zonder pardon in zijn kraag grijpen, maar het
ontbreekt me helaas aan iets.’
‘Aan moed?’ vroeg Bas.
‘Aan bewijzen,’ snauwde Heiligers beledigd.
‘Alleen op vermoedens krijgen we hem niet gearresteerd. We zullen
onze kans moeten afwachten en hem op heterdaad zien te betrappen.
Een kwestie van geduld, maar neem maar gerust van mij aan dat hij
vandaag of morgen weer zal toeslaan. Hij zal niet rusten vóór hij Herr Kraxe ten gronde heeft
gericht!’
‘Hoe kom je aan die
wijsheid?’
‘Dat vertel ik je later nog wel eens,’ zei
Heiligers. ‘En nu iets anders. Waarom liep je eigenlijk weg van dat
terras en liet je dat meisje zitten? Ik dacht dat je haar zo aardig
vond?’
‘Dat vind ik nog,’ antwoordde Bas. ‘Ik zal
je vertellen waarom ik Teuntje alleen liet zitten
en...’
‘Teuntje?’ viel Heiligers hem in de rede.
‘Heet ze Teuntje?’
‘Ja, zo heet ze! En trek niet zo’n vies
gezicht! Het is haar schuld toch niet? Maar ik was aan het
uitleggen... Gisteren heeft die goochelaar ook al geprobeerd met
haar aan te pappen, zoals zij het zelf noemt. Hij hoorde haar toen
uit over mij... Hij vroeg haar ook of ze jou kende. Dat liet ik je
trouwens al weten in dat briefje dat ik je
schreef.’
‘Niet zo lang van stof,’ zei Heiligers
ongeduldig. ‘Je liet haar achter! Waarom?’
‘Over stomme vragen gesproken,’ nam Bas
wraak. ‘Ik liet haar achter om te zien of “The Great Adolfo”
opnieuw naar haar toe zou gaan. Je weet dat hij dat inderdaad deed.
Ik had me verdekt opgesteld en heb ze al die tijd in de gaten
gehouden. Toen ze het terra s samen verlieten, ben ik ze gevolgd.
’
‘Geweldig,’ zei Heiligers. ‘En nu ben je
hier. Wil dat zeggen dat je je prooi hebt laten
gaan?’
Bas schudde zijn hoofd.
‘Ik weet waar ze zijn. Ze gingen een
restaurant binnen. Ik breng je er zo heen, het is niet zover
hiervandaan.’
‘Hoor aan, ze gingen een restaurant binnen,’
schamperde Heiligers. ‘En wie zegt jou dat dat geen
afleidingsmanoeuvre was? Wie garandeert jou dat ze daar nog
altijd zitten? Kan het niet zijn dat ze via
de achteruitgang de benen hebben genomen? We hebben met een
uitgeslapen stelletje te maken. Misschien hebben ze van het begin
af aan geweten dat jij ze volgde...’
‘Dat geloof ik niet,’ zei Bas vol
overtuiging. ‘Ze hebben er absoluut geen flauw idee van gehad dat
ik hen schaduwde. Bovendien ben je wat Teuntje betreft
al
te wantrouwig. Voor dat meisje steek ik mijn
hand in het vuur. En nog iets anders... Als Teuntje eenmaal in een
restaurant is, krijgt geen mens haar meer de straat op vóór ze
uitgebreid gegeten heeft. Dat krijgt niemand voor elkaar... zelfs
een goochelaar als “The Great Adolfo” niet!’