EERSTE HOOFDSTUK
‘Ga even zitten,’ zei
de hoofdredacteur van de krant tegen zijn jongste verslaggever Bas
Banning. ‘Neem die stoel maar..., ja, zet die kat die erop ligt
te.pitten maar op de grond, die vindt wel een ander
plekje.’
Toen Bas hem voorzichtig optilde,
protesteerde de kat luid miauwend. Hij nam geen genoegen met een
plaatsje op de grond, maar sprong bij de hoofdredacteur op
schoot.
‘Leuk beest,’ zei de hoofdredacteur. ‘Een
zwerver…., hij kwam op een dag zomaar
binnenwandelen en nu is hij hier niet meer weg te slaan. Ik ben dol
op katten, jij ook, Banning?’
‘Ach, ze zijn wel grappig,’ antwoordde Bas
schouderophalend. ‘Maar ik ben er niet kapot van. Ik zou zo’n beest
ook nooit bij me in bed willen hebben, dat hoor je ook nog al eens.
Ik ben ook niet het type dat het prachtig vindt om iedere avond
voor het naar bed gaan de hond uit te laten, of het nu pijpestelen
regent of niet.’
‘Ik begrijp het,’ mompelde de
hoofdredacteur. ‘Maar je hebt niet echt een hekel aan
dieren? Ga je wel eens naar Artis, “apies
kaaike” zoals we in Amsterdam zeggen.’
‘Artis vind ik wel leuk,’ antwoordde Bas,
zich intussen afvragend waarom de hoofdredacteur hem had ontboden.
Toch zeker niet om over honden en katten te
praten?
De hoofdredacteur zei peinzend: ‘Ik heb een
opdracht voor je, maar als ik je zo hoor... Eerlijk gezegd weet ik
niet of jij nu wel de juiste persoon hiervoor bent. De man die ik
zoek moet niet bang zijn voor dieren. En ik heb het nu niet over
honden en katten, maar over bijvoorbeeld leeuwen en
olifanten en ijsberen..
‘Leeuwen, olifanten en ijsberen?’ riep Bas
opgetogen uit. ‘Ik snap het... U wilt een boeiende reisreportage.
Ik vlieg naar Afrika en vandaar naar de Pool en
dan...’
‘Ho even..., ho even!’ remde de
hoofdredacteur zijn enthousiasme af. ‘Begrijp het niet verkeerd...
Je blijft binnen de Nederlandse grenzen, met hoogstens misschien af
en toe een huppeltje over de Belgische of Duitse grens, maar het
wordt zeker geen wereldreis.’
‘O,’ mompelde Bas
teleurgesteld.
De hoofdredacteur zocht in de georganiseerde
chaos op zijn bureau naar een aantal knipsels, die door een
paperclip bij elkaar werden gehouden. ‘Ik heb hier een aantal
knipsels uit verschillende provinciale dagbladen... berichten uit
Groningen en Friesland, en ook uit Zeeland en de Achterhoek..
.’
‘Interessant,’ zei Bas beleefd. Hij had er
nog altijd geen flauw idee van waar de hoofdredacteur heen wilde.
Of beter gezegd, waar de hoofdredacteur wilde waar Bas heen
ging.
‘Ik zal je uit de droom helpen,’ zei de
hoofdredacteur. ‘We hadden het over leeuwen, olifanten en ijsberen.
Wel... het gaat om een circus. Geen circus van wereldfaam, maar ook
niet over een tweederangs zootje met twee aftandse paarden, een
door de motten aangevreten leeuw en een reumatische acrobaat. Een
middenmotertje, zou ik het willen noemen. Een Duits circus, op
tournee door Nederland. In dat circus gebeuren telkens weer
ongelukken. Een paar voorbeelden... Straks zal ik je die knipsels
laten lezen, dan begrijp je wat ik bedoel... Een paar
voorbeelden...: een trapezewerker buitelt door de lucht en grijpt
naast de handen van de man die hem moet vangen en dus dondert
hij
naar beneden. Dat kan, dat is normaal. Dat
gebeurt zo’n kerel wel meer. Maar hij ploft in het vangnet en dat
bezwijkt! Kijk, dat is niet normaal! Ander voorbeeld... een
goochelaar werkt met duiven. Twaalf sneeuwblanke duiven... Hij
tovert die dieren overal vandaan... uit zijn traditionele hoge
hoed, uit zijn zakdoek en uit de fraai gekapte haren van een dame
op de eerste rij. Maar op een avond kan hij niet optreden met zijn
nummer. Waarom niet?’
‘Verkouden?’ opperde Bas.
De hoofdredacteur schudde zijn hoofd. ‘Nee,
niet verkouden! Een onbekende bleek al zijn twaalf duiven
afgeslacht te hebben! Die goochelaar in zak en as en Herr Kraxe
ook.’
‘Wie is Herr Kraxe?’ vroeg
Bas.
‘De baas van het spul... de circusdirecteur.
Maar daar gaat het niet om. Ik ben nog niet klaar met mijn
opsomming. Bij het opbouwen van het circus laat iemand uit de nok
van de tent een zware houten hamer vallen. Het kan een ongeluk zijn
geweest, maar daar heeft de arme kerel die die hamer op zijn kop
kreeg en met een hersenschudding in het ziekenhuis terechtkwam
weinig aan. Ach, zo kan ik nog wel een poosje doorgaan, maar het is
beter als je die kranteknipsels leest, dan kun je je eigen oordeel
vormen.’
Bas zei voorzichtig: ‘Ik begrijp nog steeds
niet waar u heen wilt. Die opdracht, waar u het over
had...?’
‘Ik wil dat jij bij dat circus gaat werken!
Niet voor maanden, maar laten we zeggen voor een week of vijf, zes.
Probeer eens uit wie er verantwoordelijk is voor al die ongelukken,
die zeer waarschijnlijk geen ongelukken, maar regelrechte misdaden
zijn. Gelukkig zijn er tot nu toe geen slachtoffers gevallen,
althans geen ongelukken met dodelijke afloop, maar in een circus ligt de dood dag en nacht op
de loer.’
Bas zei schouderophalend: ‘Dat is toch geen
werk voor ons? Voor een krant, bedoel ik. Waarom schakelt die Herr
Kraxe de politie niet in?’
‘Dat zou wel heel slechte publiciteit zijn
en dat is nu net het laatste dat een circus kan
gebruiken.’
Bas merkte sceptisch op: ‘Ik ben geen
detective... Als wat zou ik bij dat circus moeten gaan werken? Als
clown? Nou, dat wordt dan lachen geblazen! En wie zegt dat ze mij
kunnen gebruiken? Dat ik word aangenomen?’
‘Misschien ben ik wat voorbarig geweest,’
antwoordde de hoofdredacteur, ‘maar dat is al geregeld. De perschef
van het circus, de man die de publiciteit en zo verzorgt, is een
Nederlander. Hij heet Hofman en heeft vroeger bij ons gewerkt. Een
vakman, maar de geur van paarden, schmink en zaagsel trok hem meer
dan de stank van papier en drukinkt en hij nam een overstapje naar
het circus. Hij belde mij gisteren op en klaagde zijn nood. Hij
vroeg mij of ik het circus op de een of andere manier kon helpen.
Het mes zou van twee kanten snijden... de mensen van het circus
zouden weer opgelucht kunnen ademhalen en wij zouden met een
geweldige reportage kunnen komen, als jij de man achter al die
zogenaamde ongelukken zou kunnen betrappen. Hofman, de perschef,
heeft de directeur al op de hoogte gebracht. Hij weet van je komst,
maar afgezien van die twee weet niemand in het circus wie en wat
jij bent. Om nog even op je andere opmerking in te gaan.. .Nee,
niet als detective, een echte rechercheur zou onmiddellijk door de
mand vallen. Jij niet. Jij bent een onopvallende
figuur.’
‘Dank u ’ zei Bas
sarcastisch.
‘Klets niet, je weet heel goed hoe ik het
bedoel.’
‘Nu graag nog antwoord op mijn laatste
vraag,’ zei Bas. 'Als wat ga ik bij dat circus werken? Kunt u mij
dat nu vertellen?’
De hoofdredacteur glimlachte. ‘Je zult
genoegen moeten nemen met een ondergeschikt baantje, vrees ik.
Staljongen of iets dergelijks. Vandaar mijn vraag, of je bang voor
dieren bent.’
‘Als staljongen?’ riep Bas vol afgrijzen
uit. ‘Valt er niet iets leukers te bedenken? Mijn vader vond het al
vreselijk toen ik bij de krant ging werken. Als ik met het nieuws
thuiskom dat ik staljongen word, overleeft hij het niet. Om van
mijn moeder maar niet te spreken.’
‘Goed,’ zei de hoofdredacteur berustend, ‘ik
kan je moeilijk dwingen. Als jij niet wilt, dan zal ik op zoek
moeten gaan naar een ander...’
‘Nee, zo bedoel ik het niet!’ zei Bas
haastig. ‘Ik wil wel! Het lijkt me wel geinig.’
‘Je vriend Heiligers was die mening ook
toegedaan,’ zei de hoofdredacteur tevreden.
‘Heiligers?’ riep Bas verbaasd uit. ‘Is
Heiligers ook op de hoogte?’
‘Goed geraden. Ja, Heiligers is ook van plan
een week of wat met het circus mee te reizen. Hij denkt dat hij in
en om het circus heel wat mooie plaatjes kan schieten, die hij ons
dan later voor duur geld kan verkopen,’ antwoordde de
hoofdredacteur grinnikend.
‘Als Heiligers meegaat, hoef ik er geen
seconde langer over te denken!’ riep Bas enthousiast uit. ‘Alleen
vreemd dat hij er tegen mij met geen woord over heeft gesproken. Ik
ben gisteravond nog bij hem thuis geweest en...’
‘Toen wist hij het nog niet,’ viel de
hoofdredacteur hem in de rede. ‘Een half uurtje geleden ging ik
even een kop koffie , drinken in het café aan de overkant.
Heiligers zat daar ook. Ik vertelde hem wat ik met jou van plan was
en hij keek nogal zorgelijk. Hij beweerde dat jij erg slecht op je
zelf kunt passen en dat het onverantwoordelijk zou zijn jou zonder
beschermer in de buurt op reis te laten gaan.’
‘Heeft hij dat werkelijk gezegd?' riep Bas
verontwaardigd uit. ‘Dan herinnert hij zich zeker niet meer hoe
dikwijls ik hem uit de puree heb moeten helpen!’
‘Hij heeft het toch echt gezegd,’ joeg de
hoofdredacteur zijn jongste verslaggever op stang. ‘Als je me niet
gelooft, ga je het hem zelf maar vragen. Hij zal nog wel aan de
overkant zitten.’
‘Ik zal het hem inpeperen,’ beloofde Bas
strijdlustig. ‘Nog een laatste vraag. Wanneer moet ik beginnen als
eh... staljongen?’
De hoofdredacteur dacht enkele ogenblikken
na en zei toen: ‘Vandaag is het vrijdag... gebruik het weekend om
je koffers te pakken en vertrek maandagochtend vroeg per trein naar
Maastricht. Maandagavond geeft Circus Kraxe daar zijn eerste
voorstelling.’
‘Waarom per trein?’ wilde Bas weten. ‘Als
Heiligers meegaat, kan ik toch met hem meerijden.’
De hoofdredacteur schudde zijn hoofd. ‘Nee,
niemand mag weten dat jullie min of meer samenwerken. Heiligers zal
zijn ogen ook goed de kost geven, maar voor iedereen moet het
lijken of jullie wildvreemden voor elkaar zijn. Een beroemde
persfotograaf als Heiligers kent geen onbelangrijke staljongens,
snap je? Alleen in geval van nood mag je een beroep op hem doen.
Maar alleen in het uiterste geval van nood! Begrepen?’
Begrepen,’ zei Bas.
Meneer Banning, Bas’ vader, was beslist geen
man die zich gauw ergens over opwond. Maar nu was hij zó kwaad dat
hij een paar keer hard met zijn vuist op tafel sloeg, zodat de
tomatensoep die Bas’ moeder net had opgeschept over de rand van
zijn bord klotste.
‘Denk alsjeblieft om mijn schone tafellaken,
wil je?’ zei mevrouw Banning. ‘En om je hart! Kunnen we niet eerst
gezellig eten?’
‘Nee!’ zei meneer Banning. ‘Nee, nee en nog
eens nee! We praten het nu uit en... waarom heb ik zo weinig
balletjes in mijn soep?’
‘Omdat het vlees weer duurder is geworden en
ik niet met mijn huishoudgeld uitkom als ik in elke pan soep een
kilo gehaktballen gooi,’ zei zijn vrouw zoetsappig. ‘Eet nu maar
lekker. Het is zonde als je soep koud wordt.’
Meneer Banning snoof verontwaardigd, maar
begon toch aan zijn soep. Na elke hap mompelde hij binnensmonds:
‘Staljongen... staljongen...’
Bas at zonder iets te zeggen. Hij had wel
verwacht dat zijn vader bezwaren zou maken, maar niet dat hij zich
zó zou opwinden.
Mevrouw Banning, die niet tegen die
gespannen sfeer kon, zei opgewekt: ‘Ik heb vanochtend toch zo’n
beeldig jurkje gekocht... wit met blauwe bloemetjes. Het maakt heel
slank.’
‘Weinig gehakt in de soep maakt ook slank,’
zei haar man nijdig. ‘Klagen dat je niet met je huishoudgeld
uitkomt, maar wel dure jurken kopen!’
‘Het was een koopje dat ik gewoon niet mocht
laten lopen,’ zei Bas’ moeder. ‘Het was zwaar afgeprijsd... nog een
beetje soep?’
‘Nee, dank je... ik heb geen trek meer. Die
zoon van jou heeft mijn eetlust bedorven met zijn krankzinnige
verhalen. Staljongen bij een circus! Hoe halen ze het in hun hoofd!
Ik zal die hoofdredacteur van jou morgen bellen om hem te vragen of
hij gek is. Als hij een staljongen nodig heeft, neemt hij zijn
eigen zoon maar.’
‘Hij heeft geen zoon, alleen een dochter,’
verweerde Bas zich zwakjes.
‘Best, dan stuurt hij zijn dochter maar.
Voor mijn part laat hij haar optreden als
koorddanseres!’
‘Ze is pas twee en speelt nog in de box,’
merkte Bas op. ‘Koorddanseres,’ zei mevrouw Banning dromerig. ‘Heb
ik jullie wel eens verteld dat ik als jong meisje dolgraag
koorddanseres wilde worden? Het leek me zo romantisch, het
circusleven...’
‘Jij koorddanseres?’ riep haar man uit.
‘Toen we vorige week zondag in het Amsterdamse Bos wandelden, heb
je me een half' uur om laten lopen omdat jij niet over dat smalle
bruggetje durfde!’
‘Ik ben nu ook geen jong meisje meer,’
antwoordde Bas’ moeder.
Bas grinnikte, allang blij dat de stemming
aan tafel weer wat was verbeterd. Toen zijn moeder met het
stapeltje vuile borden naar de keuken verdween, gaf ze hem in het
voorbijgaan een onopvallend knipoogje. Hij wist dat ze straks, bij
de koffie, vurig voor hem zou pleiten en dat zijn vader, die een
klas met vijfenveertig lastige leerlingen moeiteloos de baas kon,
uiteindelijk toch door zijn knieën zou gaan...