6. Woensdag 7.45 n.m. — 8.15
n.m.
Wat de opkomst betrof, had Julius Beresford die avond niet te
klagen. De cocktailparty ter gelegenheid van de verjaardag van zijn
vrouw was druk bezocht. Niemand van de passagiers ontbrak, elke
geen dienst hebbende officier was aanwezig. Aan de stemming
mankeerde niets. Om kwart voor acht had iedereen zijn of haar
tweede drankje al gehad en de glazen in de salon van de 'Campari'
waren bepaald niet klein te noemen.
Beresford en zijn vrouw maakten bij toerbeurt met al hun
gasten een praatje en kwamen tenslotte ook mijn kant op. Ik zag ze
naderen en hief mijn glas op.
„Hartelijk gelukgewenst, mevrouw Beresford."
„Dank je, jongeman. Amuseer je je?"
„Uitstekend. Iedereen trouwens en u in de eerste plaats, neem
ik aan."
„Inderdaad." Toch klonk het even wat weifelend. „Ik weet niet
of mijn man er eigenlijk wel goed aan deed… eh… ik bedoel… eh… dat
nog geen vierentwintig uur geleden…"
„Als u aan Benson en Brownell denkt, mevrouw, maakt u zich
nodeloos zorgen. Deze cocktailparty was werkelijk een prima idee.
Het bevordert de normale gang van zaken op het schip en alle
passagiers zullen u er hoogst dankbaar voor zijn. Om van de
officieren maar niet te spreken."
„Precies wat ik je zei." Beresford klopte liefkozend op de
hand van zijn vrouw en keek me met een geamuseerde blik in de ogen
aan. „Mijn vrouw en dochter, mijnheer Carter, schijnen groot
vertrouwen in uw oordeel te hebben."
„Zeer vereerd. Zoudt u uw dochter kunnen overhalen om geen
bezoekjes aan de officiersverblijven meer te brengen?"
„Nee," antwoordde Beresford spijtig. „Onmogelijk. Ze heeft een
eigen willetje." Hij grinnikte. „Ik wil wedden dat ze niet eens
aanklopte."
„U wint uw weddenschap." Ik keek naar de andere kant van de
salon waar juffrouw Beresford over de rand van haar glas Tony
Carreras het genot van haar ogen schonk. Ze vormden een paar dat er
zijn mocht en opviel. „Ze had met uw permissie een idee- fixe dat
er aan boord van de 'Campari' iets aan de hand zou zijn.
Vermoedelijk is ze wat in de war door de gebeurtenissen van
gisterenavond."
„Dat spreekt vanzelf. En heeft u haar van dat… eh… idee- fixe
kunnen afhelpen?"
„Ik geloof het wel, mijnheer Beresford."
Even bleef het stil en dan zei mevrouw Beresford ongeduldig:
„Julius, we draaien er omheen."
„Mary, ik denk niet…"
„Nonsens!" zei ze kortaf. „Weet je waarom ik deze cruise
meemaak, jongeman?" vroeg ze me. „Behalve dan voor het heerlijke
eten natuurlijk. Ik zal het je zeggen. Omdat mijn man het me
verzocht. Hij wilde mijn mening horen - over jou. Het is lang niet
zijn eerste cruise op dit schip en hij heeft zoals je het noemt een
oogje op je in verband met een baantje bij een van zijn
ondernemingen. Ik mag wel zeggen dat mijn man zijn geld
hoofdzakelijk verdiende door altijd de juiste mensen uit te kiezen.
Wat dat betreft vergist hij zich nooit. En ik geloof dat hij het nu
ook niet doet, maar bovendien heb je ook nog een andere
aanbeveling."
„Werkelijk, mevrouw?" zei ik beleefd.
„Je bent de enige man uit onze kennissenkring die niet meteen
op zijn knieën valt als onze dochter ergens opdaagt. Een zeer
belangrijke hoedanigheid."
„Zoudt u voor mij willen werken, mijnheer Carter?" informeerde
Beresford kortaf.
„Waarom niet?"
„Mooi!" Mevrouw Beresford knikte tegen haar man. „Dat is dus
in orde…"
„Akkoord?" viel Julius Beresford haar in de rede.
„Nee, mijnheer."
„En de reden?"
„Omdat uw belangen in olie en staal liggen en ik alleen maar
iets afweet van de zee en schepen. Ik bezit niet de hoedanigheden
om voor u te werken en het aankweken van die hoedanigheden duurt op
mijn leeftijd te lang. Ik kan geen baantje accepteren waar ik niet
geschikt voor ben."
„En als ik het salaris verdubbel?"„Ik ben u zeer verplicht,
mijnheer Beresford, en waardeer het bijzonder, maar geld is niet
het belangrijkste." „Aha." De Beresfords keken elkaar aan. Ze
schenen zich mijn weigering niet erg aan te trekken. Waarom ook
wel? „We vroegen iets en kregen een antwoord. Dat is billijk."
Beresford veranderde van onderwerp. „Hoe vindt u het dat ik de oude
heer Cerdan hier heb kunnen krijgen?"
„Ik vind dat heel attent van u." Cerdan had een plaatsje
vlakbij de deur gevonden. Hij zat in zijn rolstoel en hield een
glas sherry in de hand. De twee verpleegsters zaten naast hem op
een sofa. Ook zij dronken sherry. De oude baas scheen in een
levendig gesprek met de kapitein gewikkeld te zijn. „Vermoedelijk
leidt hij een nogal afgezonderd leven. Had u veel moeite hem over
te halen?"
„Helemaal niet. Hij vond het erg leuk." Ik nam dit voor
kennisgeving aan. Mijn eerste en enige ontmoeting met Cerdan had de
indruk bij me gewekt dat voor hem het leuke van zo'n uitnodiging de
gelegenheid was hem botweg te kunnen weigeren. „En nu moeten we ons
verontschuldigen, mijnheer Carter. De plichten als gastheer en
gastvrouw roepen ons."
„Natuurlijk." Ik deed een stapje opzij, maar mevrouw Beresford
kwam voor me staan en lachte schalks.
„Mijnheer Carter," zei ze, „u bent een zeer stijfhoofdig
jongmens en denk niet dat dit betrekking heeft op uw ongelukje van
vannacht."
Ze liepen weg. Alleen met mijn gedachten keek ik ze even na en
begaf me dan naar de klapdeur die naar de bar voerde. Zoals altijd
kreeg ik ook nu weer het gevoel dat ik geen glas, maar een kapmes
in mijn hand had moeten hebben om me een pad te hakken door het
oerwoud van bloemen, heesters in potten, cactussen en slingers van
hangplanten dat deze bar tot de onwaarschijnlijkste bar ter wereld
maakte. De verantwoordelijke binnenhuisarchitect was er weg van
geweest, maar die hoefde er ook niet in te vertoeven en ging terug
naar zijn villa in het zuiden van Londen waar zijn vrouw hem meteen
de deur gewezen zou hebben als hij dergelijke onzin thuis
uitgehaald had. De passagiers schenen de bar echter wel aardig te
vinden.
Met hier en daar een krab kwam ik achter de toog en zei tegen
de barkeeper: „Hoe is het, Louis?"
„Uitstekend, mijnheer," antwoordde Louis stijfjes. Zijn kale
schedel glom van het zweet en zijn snorretje trilde nerveus. Er was
iets onregelmatigs aan de hand en Louis hield niet van
onregelmatigheden. Dan ontdooide hij wat en zei: „Ze lijken
vanavond meer te drinken dan gewoonlijk, mijnheer."
„Dat zal nog wel erger worden." Ik ging tegen het buffet staan
waar ik onder de toog kon kijken en zei: „Je zit daar niet
gemakkelijk, is het wel?"
„Om de bliksem niet!" Inderdaad was er onder de toog niet veel
plaats voor de bootsman. Hij zat met zijn knieën tegen zijn kin,
maar was in ieder geval volkomen onzichtbaar voor iemand aan de
andere kant van de toog en daar ging het om. „Ik ben zo stijf als
een plank, mijnheer. Als puntje bij paaltje komt zal ik me niet
eens kunnen bewegen."
„En je wordt zat van de dranklucht," zei ik medelevend. Het
klonk erg rustig, maar ik was het niet. Ik moest steeds mijn handen
aan mijn jasje afvegen, maar hoe ik het ook probeerde: helemaal
droog scheen ik ze niet te krijgen. „Een dubbele whisky," zei ik
tegen Louis. „Een grote, dubbele whisky."
De barkeeper schonk hem in en reikte me zonder een woord te
zeggen het glas aan. Ik bracht het naar mijn lippen en liet het dan
zakken tot onder de rand van de toog. Dankbaar sloot zich er een
grote hand omheen. Zachtjes en alsof ik het tegen Louis had, zei
ik: „Als de kapitein het ruikt, Archie, moet je maar zeggen dat die
stomme Louis het over je heen morste. Ik ga nu weg en als alles
klopt, ben ik over vijf minuten terug."
„En als het niet klopt?"
„Dan ben ik de sigaar en smijt de ouwe me voor de
haaien."
Ik ging achter dc toog vandaan en slenterde langzaam naar de
deur. Ik zag kapitein Bullen naar me kijken, maar negeerde hem,
want een slechter acteur dan hij bestond er niet. Ik glimlachte
tegen Susan Beresford en Tony Carreras, knikte de oude Cerdan
beleefd toe, boog voor de twee verpleegsters - de lange was weer
aan het breien en volgens mij deed ze het best - en bereikte de
deur.Buiten de salon liet ik de schijn van slenteren volkomen
varen. In tien seconden was ik bij de ingang van de
passagiersaccommodatie van het A-dek. Halverwege de lange gang zag
ik White in zijn loge zitten. Vlug voegde ik me bij hem, trok een
la van zijn bureautje open en nam er vier dingen uit: revolver,
lantaarn, schroevedraaier en loper. Ik stak de Colt tussen mijn
riem, de lantaarn in mijn ene zak en de schroevedraaier in de
andere. Dan keek ik naar White, maar hij keek niet naar mij. Hij
staarde naar een hoek van zijn loge en deed of ik niet bestond. Als
in gebed verzonken hield hij krampachtig zijn handen gevouwen, maar
ondanks dat kon hij het beven van die handen niet voorkomen. Zonder
een woord met hem gewisseld te hebben, liet ik hem alleen en tien
seconden later bevond ik me met de deur gesloten in de suite van
Cerdan. Intuïtief deed ik de lantaarn aan en liet het licht over de
randen van de deur spelen. Die was lichtblauw en het schot ook. Van
de zoldering en tot een paar centimeter over de bovenkant van de
deur hing een lichtblauwe draad. Een gebroken lichtblauwe draad -
voor wie die draad daar bevestigd had een onmiskenbaar
visitekaartje dat er bezoek was geweest. Ik maakte me er niet
ongerust over, maar wel over het feit dat iemand argwaan koesterde
en dat maakte het veel lastiger. Misschien hadden we Dexters dood
toch bekend moeten maken.
Door de hut van de verpleegsters begaf ik me naar die van
Cerdan. De gordijnen waren dicht, maar ik liet het licht uit, want
het zou er doorheen kunnen schijnen en in geval iemand evenveel
argwaan koesterde als ik dacht, kon hij zich wel eens afvragen
waarom ik plotseling de salon had verlaten en poolshoogte gaan
nemen. Ik schermde de lichtstraal van de lantaarn af en liet hem
over de zoldering spelen. De buis van de air-conditioning liep van
voor naar achter en de eerste ventilator was vlak boven Cerdans
bed. Ik had de schroevedraaier niet eens nodig. Ik bracht de
lantaarn vlakbij de opening en zag iets glinsteren. Met twee
vingers werkte ik het naar buiten. Een koptelefoon! Ik gluurde in
de ventilator. Aan het snoer van de koptelefoon zat een stekker en
de stekker stak in een stopcontact dat met schroeven aan de
bovenkant van de buis vastzat. En de radiohut lag er vlak boven. Ik
trok de stekker uit het stopcontact, draaide het snoer om de
koptelefoon en deed de lantaarn uit.
White zat waar ik hem achtergelaten had en beefde nog steeds
als een juffershondje. Ik trok de la van het bureautje weer open en
legde loper, schroevedraaier en lantaarn terug. De koptelefoon
hield ik bij me. Ook de revolver.
Toen ik in de salon terugkwam, waren ze aan de derde ronde
bezig. Om dat te weten hoefde ik niet de lege flessen te tellen. Ik
kon het merken aan het gelach en de met veel luidere stemmen
gevoerde zeer levendige gesprekken. Kapitein Bullen was nog steeds
met Cerdan aan het praten. De lange verpleegster was nog steeds aan
het breien. Tommy Wilson stond in de buurt van de bar. Ik wreef
over mijn wang en Tommy drukte zijn sigaret uit. Hij zei iets tegen
Miguel en Tony Carreras - het was in dat rumoer op zes meter
afstand niet te verstaan -, ik zag dat Tony Carreras vragend en wat
geamuseerd een wenkbrauw optrok en dan liepen ze met zijn drieën
naar de toog.
Ik voegde me bij kapitein Bullen en Cerdan. Een lang gesprek
was van geen enkel nut en alleen een dwaas met zelfmoordplannen zou
gezorgd hebben dat dergelijke mensen zich gewaarschuwd
voelden.
„Goedenavond, mijnheer Cerdan," zei ik, terwijl ik met mijn
linkerhand de koptelefoon te voorschijn haalde en hem op zijn door
de plaid bedekte knieën wierp. „Herkent u die?"
De ogen van Cerdan sperden zich wijd open en dan wierp hij
zich zijwaarts naar voren alsof hij zich uit de hem in zijn
bewegingen belemmerende rolstoel wilde bevrijden. Bullen had hier
echter op gewacht en was te vlug voor Cerdan. Hij gaf hem een klap
waarin al de in de laatste vierentwintig uur opgezamelde woede
besloten lag. Cerdan tuimelde over de zijkant van de rolstoel en
kwam met een zware dreun op het tapijt terecht.
Ik zag het niet, want ik had het veel te druk met voor mezelf
te zorgen. Op hetzelfde moment dat Bullen de oude Cerdan neersloeg,
smeet de verpleegster met het sherryglas in de hand de inhoud vlug
als een kat naar mijn gezicht. Om te voorkomen dat ik verblind
werd, wierp ik me opzij en toen ik viel, zag ik de lange
verpleegster haar breiwerk weggooien en haar hand diep in de
breitas steken.
Voordat ik tegen de vloer smakte, slaagde ik erin om met mijn
rechterhand de Colt tussen mijn riem vandaan te trekken. Tweemaal
haalde ik de trekker over. Terwijl ik schoot, sloeg ik tegen de
grond en met mijn rechterschouder eerst. Ik wist niet waar de
kogels terechtkwamen en het kon me op dat moment ook niets schelen,
want de schok van de val werd overgeplant naar mijn nek en de
folterende pijn maakte even alles zwart. Dan zag ik dat de lange
verpleegster overeind was gekomen. Ze stond op haar tenen met hoofd
en schouders ver naar voren gebogen en de handen met de ivoren
knobbels tegen het middenrif gedrukt. Ineens zwaaide ze voorover en
zakte langzaam als in een vertraagde film over de op de grond
liggende Cerdan in elkaar. De andere verpleegster was niet van de
sofa gekomen en met de revolver van Bullen slechts tien centimeter
van haar gezicht en zijnvinger om de trekker scheen ze daar ook
weinig voor te voelen.
De echo's van de in die beperkte ruimte met de ijzeren wanden
oorverdovende en de trommelvliezen pijn doende knallen van mijn
Colt stierven weg. In meer dan één opzicht werd het dodelijk stil
en in die stilte zei plotseling een zachte stem met het zangerig
accent van de Schotse Hooglanden: „Als iemand van jullie zich
beweegt, zal ik schieten."
Carreras Senior en Junior die met hun ruggen naar de toog
gestaan moesten hebben, draaiden zich nu half om en staarden naar
de revolver, die MacDonald op hen gericht hield. Het gezicht van
Miguel Carreras was niet meer te herkennen. Van dat van een
beschaafde, beleefde en zeer welvarende zakenman was het veranderd
in een gezicht dat verwrongen was van haat. Zijn rechterhand rustte
op de toog en vlak naast een kristallen wijnkaraf. Archie MacDonald
droeg die avond geen van zijn onderscheidingstekens en Carreras
wist kennelijk niets af van de lange, met bloed bevlekte staat van
dienst van de bootsman, want anders zou hij nooit geprobeerd hebben
die karaf naar MacDonalds hoofd te slingeren. Carreras' reactie was
zó snel en onverwacht dat hij bij iemand anders ongetwijfeld succes
gehad zou hebben, maar met de bootsman tegenover zich kreeg hij
niet eens de kans om de karaf op te tillen en minder dan een
seconde later staarde hij naar de bloedige massa die zijn hand was
geweest.
Voor de tweede maal echoode de krakende knal van een zware
revolver door de bar, ditmaal vermengd met de geluiden van brekend
glas en neerkomende scherven. Toen het opnieuw stil werd, zei
MacDonald haast met spijt in zijn stem: „Ik had u moeten dood
schieten, maar wil graag over het proces lezen, ziet u. Ik bewaar u
voor de beul, mijnheer Carreras."
Toen ik overeind krabbelde, begon er iemand te schreeuwen en
het sneed door de stilte. Een andere vrouw nam het over - een lang
aangehouden gil als van een expres die met wijd openstaande fluit
een overweg tegemoet stormt. Alles was gereed voor de
massahysterie.
„Schei uit met dat vervloekte geschreeuw," snauwde ik. „Is dat
duidelijk? Schei uit - onmiddellijk. Het is voorbij."
Het geschreeuw hield op. De daarop volgende stilte deed
onnatuurlijk en zelfs wat griezelig aan en beviel me net zo slecht
als de herrie van een halve minuut terug. Dan kwam Beresford naar
me toe. Hij liep onvast, zijn lippen bewogen en hij was
spierwit.
Ik kon het hem niet kwalijk nemen. De cocktailparties die hij
in zijn goed geordende en rijke wereld organiseerde zouden niet
vaak geëindigd zijn met overal op de vloer verspreid liggende
lichamen.
„Je hebt haar gedood, Carter," zei hij tenslotte. Zijn stem
klonk hees. „Ik zag het. We zagen het allemaal. Je hebt een
weerloze vrouw gedood." Hij staarde me aan en als hij misschien
weer over een baantje voor me nadacht kon ik het niet aan zijn
gezicht zien. „Je vermoordde haar."
„Een vrouw? Mocht wat!" Ik bukte me, ontdeed de verpleegster
van haar kapje, rukte meedogenloos een pruik weg en liet Beresford
een hoofd met zwart, kort geknipt en overeind staand haar zien.
„Aantrekkelijk, is het niet? Volgens de laatste mode. En weerloos?"
Ik pakte haar tas, ledigde hem op het kleed, bukte me opnieuw en
richtte me weer op met wat oorspronkelijk een dubbelloops
jachtgeweer was geweest. De lopen waren tot op niet meer dan tien
centimeter afgezaagd, de houten lade was verwijderd en vervangen
door een improvisorisch gemaakte pistoolgreep. „Heeft u deze dingen
wel eens gezien, mijnheer Beresford? Ik geloof dat ze uit uw eigen
land komen. Ze zijn met hagel geladen. Van zo'n korte afstand af
zou onze vriend de verpleegster er een flink gat in mijn lijf mee
geschoten kunnen hebben. Weerloos!" Ik keerde me naar Bullen die
nog steeds zijn revolver op de andere verpleegster gericht hield.
„Is die persoon gewapend, kapitein?"
„Dat zullen we onderzoeken," zei Bullen grimmig. „Heb je een
revolver bij je, makker?"
De 'verpleegster' liet twee kernachtige Engelse vloeken horen.
Bullen waarschuwde hem niet, hief zijn Colt op en liet hem hard op
dc slaap van de man terechtkomen. De kerel begon heen en weer te
zwaaien. Ik greep hem met één hand vast, scheurde met mijn andere
hand het uniform open, rukte een automatische revolver uit een
schouderholster en liet hem weer los. De man zakte op de sofa in
elkaar en rolde op de grond.
„Is… is dit alles noodzakelijk?" De stem van Beresford klonk
nog steeds schor.
„Iedereen achteruit!" beval Bullen scherp. „Bij de ramen
blijven en ver uit de buurt van de heren Carreras. Ze zijn zeer
gevaarlijk en kunnen proberen tussen u in te springen om dekking te
zoeken. Je deed prima werk, MacDonald, maar de volgende keer schiet
je om te doden. Dat is een bevel en ik neem de volle
verantwoordelijkheid op me. Dokter Marston, wilt u een en ander
gaan halen om de hand van Carreras te behandelen? Dank u." Hij
wachtte tot Marston verdwenen was en wendde zich dan met een wrang
lachje tot Beresford. „Het spijt me dat ik uw feestje moet
bederven, mijnheer Beresford, en dit alles is inderdaad zeer
noodzakelijk."
„Maar… maar al dat geweld… die dode… dat…"
„Ze vermoordden in een tijdsbestek van vierentwintig uur drie
leden van mijn bemanning."
„Wat deden ze?"
„Benson, Brownell en vierde stuurman Dexter. Vermoord.
Brownell werd gewurgd, Benson gewurgd of neergeschoten en Dexter
ligt dood in de radiohut met drie kogels in zijn buik. De hemel mag
weten hoeveel er nog meer gedood zouden zijn als eerste stuurman
Carter niet ontdekt had wat voor vlees hij in de kuip had."
Mijn ogen dwaalden langs de strakke, witte, nog ongelovige
gezichten. Werkelijk begrijpen wat de kapitein had gezegd, deden ze
nog niet. Ze hadden zich op de grens van de hysterie bevonden. De
schok en de angst verhinderden hen te denken. Ik moest toegeven dat
Beresford zich nog het best hield. Ik had ontzag voor de wijze
waarop hij zich trachtte aan te passen aan het toch wel
ongelofelijke schouwspel van door de officieren van de 'Campari'
neergemaaide medepassagiers. Ik zag hoe hij al zijn best deed om
weg te komen uit een mist van onvoorstelbare verbijstering.
„Maar, kapitein," vroeg hij, „wat kan een oude invalide man
als de heer Cerdan met dit alles te maken hebben?"
„Volgens mijnheer Carter is Cerdan helemaal niet oud. Zo doet
hij het alleen maar voorkomen. En eveneens volgens mijnheer Carter:
als Cerdan een invalide is en van het middel af verlamd zal u hem
zodra hij weer bij kennis komt als door een wonder hersteld zien.
Naar alle waarschijnlijkheid is hij zelfs de leider van deze
moordenaarsbende."
„Maar wat zit er in godsnaam achter?" vroeg Beresford.
„Dat zullen we gauw te weten komen," zei Bullen strak. Hij
keek naar vader en zoon Carreras. „Kom hier jullie."
Ze kwamen. Met MacDonald en Tommy Wilson vlak achter hen aan.
Carreras Senior had een zakdoek om zijn gewonde hand gewikkeld en
het bloed droop er doorheen. Zijn ogen ontmoetten die van mij. Ze
gloeiden van haat. Tony Carreras daarentegen maakte een
onverschillige en rustige indruk. Hij scheen zelfs wat geamuseerd
te zijn. In gedachten nam ik me voor om Tony Carreras heel goed in
het oog te houden. Hij was te rustig, te ontspannen. Op een paar
pas afstand bleven ze staan.
„Mijnheer Wilson," zei Bullen, „pak dat afgezaagde geweer van
onze overleden vriend."
Wilson raapte het op. „Zou je er mee kunnen omgaan, denk je?
En wijs met dat rotding niet op mij 1" voegde de kapitein er
haastig aan toe. „Dat zal wel gaan, kapitein."
„Verlies dan Cerdan en die zogenaamde verpleegster geen moment
uit het oog. Als ze bij kennis komen en iets proberen…" Bullen
maakte de zin niet af. „Mijnheer Carter," zei hij, „Carreras en
zijn zoon zouden gewapend kunnen zijn."
„Inderdaad." Ik ging achter Tony Carreras staan, zorgde er
angstvallig voor uit de vuurlijn van zowel Bullen als MacDonald te
blijven, pakte de kraag van zijn jasje en trok het ruw over zijn
schouders en armen naar beneden tot het op de hoogte van zijn
ellebogen zat.
„Dat schijnt u eerder gedaan te hebben, mijnheer Carter," zei
Tony Carreras volkomen op zijn gemak. Hij was een koude kikker,
naar mijn zin veel te koud.„Televisie!" verklaarde ik. Hij droeg
een revolver in een schouderholster die met de borstriem onder een
kennelijk speciaal daarvoor gemaakt overhemd zat. Tony Carreras had
zijn voorbereidingen zorgvuldig getroffen. Ik fouilleerde hem, maar
meer dan die ene revolver vond ik niet. Daarna kwam Miguel Carreras
aan de beurt. Hij was lang zo minzaam niet als zijn zoon, maar
wellicht deed zijn hand hem pijn. Hij had geen revolver bij zich.
Dat zou kunnen betekenen dat Miguel Carreras de leider was.
Misschien hoefde hij geen revolver te dragen, misschien kon hij
zijn moorden door anderen laten begaan. „Mijnheer Carreras," zei
kapitein Bullen, „over een paar uur zijn we in Nassau. Om twaalf
uur vanavond zullen we de politie aan boord hebben. Wilt u nu een
verklaring afleggen of wachten tot de politie er is?" „Mijn hand is
gebroken." De stem van Miguel Carreras was nog maar een hees
gefluister. „Mijn wijsvinger is verbrijzeld en zal geamputeerd
moeten worden. Iemand zal hiervoor boeten." „Dit is dus uw
antwoord," zei Bullen rustig. „Mij best. Ga jij even wat touw
halen, bootsman. Deze kerels moeten zo stevig mogelijk gebonden
worden."
„Aye, aye, kapitein." De bootsman deed een stapje naar voren
en bleef toen ineens stokstijf staan. Ergens op het schip klonk
plotseling het geluid van een gruwelijk staccato - het onmiskenbaar
geratel van een machinegeweer. Het scheen van de brug te komen. Dan
gingen alle lichten uit.
Ik geloof dat ik de eerste was die zich bewoog. Ik geloof dat
ik de enige was die zich bewoog. Ik deed een stap naar voren, sloeg
mijn rechterarm om de nek van Tony Carreras, ramde mijn revolver in
zijn rug en zei zacht: „Waag het niet iets te proberen,
Carreras!"
Dan was het weer stil. Er scheen geen einde aan die stilte te
komen, maar vermoedelijk duurde het in totaal niet langer dan een
paar seconden. Een vrouw schreeuwde. Een kort, verstikt geluid dat
wegstierf in een gekreun. En opnieuw stilte. Ditmaal een stilte die
verbroken werd door gekraak van het versplinteren van glas. Zware,
metalen voorwerpen sloegen de ramen van spiegelglas in die op het
dek uitkeken en op hetzelfde moment werd de deur wijd opengesmeten
en kwam hij met een harde slag tegen het schot terecht.
„Revolvers laten vallen - allemaal!" riep Miguel Carreras met
een hoge, scherpe stem. „Laten vallen - meteen! Anders wordt het
een bloedbad."
De lichten gingen weer aan.
Vaag afgetekend tegen de vier ingeslagen ramen van de salon
zag ik de schimmen van vier hoofden met de daarbij behorende
schouders en armen. Om die schimmen bekommerde ik me niet, maar wel
om wat ik in hun handen zag - de lopen en cylinder- magazijnen van
vier machinepistolen. Een vijfde man die in het groen gekleed was
en een groene baret droeg, stond in de deuropening en had ook een
machinepistool in de handen.
Revolvers laten vallen, had Carreras gezegd. Het leek me een
uitstekend idee, want we hadden net zoveel kans als het laatste
ijsje op een kinderpartijtje. Mijn greep om mijn eigen revolver
begon al te verslappen, maar dan ineens zag ik - en het was niet te
geloven - dat kapitein Bullen zijn Colt ophief in de richting van
de gewapende man in de deuropening. Het was een misdadige,
krankzinnige poging tot zelfmoord. Of hij handelde volkomen
instinctmatig en zonder er bij na te denken of deze bittere
teleurstelling was, na gemeend te hebben alle troeven te bezitten,
teveel voor hem geworden. Ik had het kunnen weten, flitste het nog
even door mijn hoofd. Hij was te rustig en te beheerst geweest. De
veiligheidsklep van de op springen staande ketel was dicht
gebleven.
Ik trachtte een waarschuwing te schreeuwen, maar het was te
laat, veel te laat. Ik smeet Tony Carreras opzij en probeerde nog
op tijd bij Bullen te zijn om de hand met de revolver omlaag te
slaan. En weer was het te laat. De zware Colt brulde en schudde in
Bullens hand. De man in de deuropening, die geen moment aan de
belachelijke mogelijkheid van weerstand had gedacht, liet het
machinepistool uit zijn levenloze handen glijden en tuimelde
achterover uit zicht.
De man achter het raam dat zich het dichtst bij de deur
bevond, richtte zijn machinepistool op de kapitein. Bullen was op
dat moment de grootste gek van heel de wereld, een maniak met
zelfmoordplannen, maar toch kon ik hem zomaar niet laten
neerschieten. Ik weet niet waar mijn eerste kogel bleef, maar de
tweede moest het machinepistool geraakt hebben. Ik zag dat het als
door een reusachtige hand weggeslingerd werd. Vlak daarop haalde
een derde man de trekker van zijn machinepistool over en leken mijn
trommelvliezen te scheuren door het oorverdovend geratel en geblaf
van een vuurstoot die geen einde meer scheen te nemen. Iets met de
kracht en het gewicht van een neerkomende heipaal trof mijn
linkerdij en smeet me tegen de toog. Ik kwam met mijn hoofd tegen
de koperen voetstang terecht en dan stierven het geratel en geblaf
van de vuurstoot weg.
De stank van cordiet, de stilte van het graf. Zelfs voordat ik
weer iets besefte en mijn ogen opende, realiseerde ik me dat
cordiet en die onaardse stilte. Langzaam deed ik mijn ogen open,
richtte me met moeite op tot ik met mijn rug tegen de toog zat en
schudde mijn hoofd om weer te kunnen denken. Begrijpelijk genoeg
dacht ik hierbij niet aan mijn stijve nek en niets had mij sneller
bij mijn positieven kunnen brengen dan die snerpende
pijn.Allereerst werd ik me de passagiers bewust. Ze lagen allen
plat op het tapijt - stil, heel stil. Eén afschuwelijke seconde
lang en terwijl mijn hart met kloppen op leek te houden dacht ik
dat ze allemaal dood of stervende waren en weggemaaid door dat
ratelende machinepistool. Maar dan zag ik dat mijnheer Greenstreet,
de man van Juffrouw Harrbride, zijn hoofd bewoog en met een
dodelijk verschrikt oog heel voorzichtig de salon rondgluurde. Meer
dan dat ene oog kon ik niet zien. Onder normale omstandigheden zou
ik het grappig gevonden hebben, maar nooit in mijn leven had ik
minder de neiging tot lachen gehad dan nu. Misschien door hun
verstand te gebruiken, maar eerder instinctmatig reagerend op de
drang tot zelfbehoud hadden op hetzelfde moment dat het
machinepistool ging ratelen de passagiers zich op de grond laten
vallen en durfden ze nu alleen hun hoofden nog maar op te heffen.
Ik maakte daar uit op dat ik niet meer dan enkele seconden
bewusteloos geweest kon zijn.
Ik bewoog mijn ogen naar rechts. Carreras en zoon waren niet
van hun plaats gekomen en Tony Carreras hield een revolver in de
hand. Mijn revolver. Achter hem lagen en zaten een aantal mensen op
de vloer. Cerdan, de 'verpleegster' en drie anderen.
Lachende, vriendelijke en behulpzame Tommy Wilson was dood.
Hij zou zich nooit meer zorgen over zijn wiskunde hoeven te
maken.
Ik had er niet de bijziende dokter Marston voor nodig om te
weten dat Wilson dood was. Hij lag op zijn rug en het leek of de
helft van zijn borst was weggeschoten. Het machinepistool had hem
de volle laag gegeven. En Tommy had zijn geweer met de afgezaagde
lopen niet eens omhoog gebracht.
Archie MacDonald lag op zijn zij, dicht bij Wilson. Hij lag
veel te stil. De voorkant van zijn lichaam kon ik niet zien, want
die was van me afgewend, maar voor zover ik wist hadden de kogels
uit het machinepistool ook uit hem het leven gereten - evenals uit
Tommy Wilson. Op zijn nek en gezicht zat bloed en traag droop het
op het tapijt.
Kapitein Bullen zat overeind. Hij was niet dood, maar ik gaf
geen cent voor zijn leven meer. Hij was volkomen bij kennis. Zijn
mond vertrok zich tot een onnatuurlijke glimlach en zijn spierwit
gezicht was verwrongen van pijn. De rechterkant van zijn lichaam
was van de schouder tot bijna aan het middel doorweekt van bloed -
zó erg zelfs dat ik niet kon zien waar de kogels hem geraakt
hadden. Maar ik zag wel glinsterende rode bellen op zijn lippen en
dat betekende dat hij door de long was geschoten.
Weer dwaalden mijn ogen over hen heen. Over Bullen, MacDo-
nald en Wilson. Betere kerels, betere maats als zij zou ik moeilijk
kunnen vinden. Geen van hen had dit gewild, geen van hen had al dit
bloed, deze folterende pijnen en de dood gewild. Ze hadden alleen
maar in rust en vrede zo goed mogelijk hun werk willen doen. Drie
hard ploeterende, gezellige, beste kerels die nimmer het geweld
hadden gezocht en nu dood of stervend op de vloer van de salon
lagen. MacDonald en Bullen hadden gezinnen. Tommy Wilson had een
verloofde in Engeland en een vriendinnetje in elke haven van
Amerika en het Caraïbische gebied. Ik bleef naar hen kijken en
voelde geen verdriet, geen woede, geen schok. Ik voelde me alleen
maar ijskoud. Het was vreemd, maar het leek of ik er helemaal niet
bij betrokken was. En van hen keek ik naar vader en zoon Carreras
en naar Cerdan en op dat moment legde ik een plechtige belofte af.
Ik bofte dat Miguel noch Tony Carreras die belofte hoorde of
vermoeden had van zijn onherroepelijkheid, want ze waren
schrandere, berekenende mannen en zouden me op de plaats
doodgeschoten hebben.
Ik voelde helemaal geen pijn, maar herinnerde me de neer-
suizende heipaal die me tegen de toog had gesmakt. Ik keek naar
mijn linkerbeen. Van midden op de dij tot de knie was mijn broek zó
doortrokken van bloed dat er geen plekje wit meer te bekennen was.
En ook het tapijt rond mijn been zat vol bloed. Vaag Herinnerde ik
me dat het tapijt meer dan tienduizend pond had gekost en iets
ergers als deze avond had het zeker niet meegemaakt. Lord Dexter
zou woedend geweest zijn. Opnieuw keek ik naar mijn been.
Voorzichtig begon ik het te betasten. Drie scheuren in de broek.
Dat wilde zeggen dat er drie kogels in dat been zaten en
onmiddellijk nam ik aan dat de pijn later wel zou komen. Veel
bloed, veel te veel bloed. Kon er een slagader geraakt zijn?
„Dames en heren!" Het was de stem van Carreras. Hij moest
ontzettende pijn aan zijn hand hebben, maar op zijn gezicht viel er
niets van te bespeuren. De woede en boosaardige haat die ik erop
had gezien behoorden tot het verleden. Hij had zijn evenwicht weer
teruggevonden. Hij was weer hoffelijk en beleefd en de situatie
volkomen meester.„Dit alles spijt me buitengewoon." Met zijn
linkerhand maakte hij een gebaar in de richting van Bullen, Wilson,
MacDonald en mij. „Als kapitein Bullen zich niet zo roekeloos en
dwaas had gedragen, zou dit niet nodig geweest zijn." De meeste
passagiers waren overeind gekrabbeld. Susan Beresford stond naast
haar vader. In het bleke gezicht leken haar ogen abnormaal groot.
Ze staarde op me neer of ze niet goed kon zien. „Tevens spijt het
me dat u schrik werd bezorgd. Mijnheer en mevrouw Beresford, ik
bied mijn verontschuldigingen aan voor het in de war sturen van uw
gezellig feestje. Uw vriendelijkheid werd slecht beloond."
„Schei uit met dat gezwam," onderbrak ik hem. Ik herkende mijn
eigen stem niet. Hij bracht alleen maar een schor gekras voort. Een
bruikikvors met strottenhoofdontsteking. „Laat de dokter naar
kapitein Bullen kijken. Hij is door de long geschoten."
Carreras wierp me een onderzoekende blik toe, keek dan naar
Bullen en daarna weer naar mij.
„U heeft iets onverwoestbaars, mijnheer Carter," merkte hij
peinzend op. Hij bukte zich en bekeek aandachtig mijn been. „Drie
kogels. Dat been moet er helemaal niet best aan toe zijn, maar die
paar belletjes bloed op de lippen van kapitein Bullen ontgingen u
niet. Zeer frappant. Ik ben blij dat u vleugellam bent, mijnheer
Carter. Als uw kapitein, de officieren en de bemanning net zo waren
geweest als u zou ik me op geen duizend mijl in de buurt van de
'Campari' gewaagd hebben. Overigens kunnen we de dokter elk
ogenblik verwachten. Op het ogenblik is hij met iemand op de brug
bezig."
„Jamieson? De derde stuurman?"
„Mijnheer Jamieson heeft geen hulp meer nodig," verklaarde
Carreras kortaf. „Evenals kapitein Bullen meende hij de held te
moeten spelen. De roerganger werd door een verdwaalde kogel in de
arm getroffen." Hij wendde zich tot de passagiers. „U hoeft verder
niet meer bang te zijn. De 'Campari' bevindt zich in mijn handen en
dat blijft zo. Daar u echter geen deel van mijn plannen uitmaakt,
zult u over twee of drie dagen op een ander schip worden overgezet.
Ondertussen zult u in deze salon moeten eten, wonen en slapen. Ik
heb geen mensen genoeg om elke suite te bewaken. Dekens en
matrassen worden gebracht. Als u meewerkt, zal het best gaan en in
ieder geval hoeft u niet bang meer te zijn."
„Ik eis een verklaring, Carreras." De stem van Beresford
beefde merkbaar. „Wie zijn deze boeven en moordenaars? Waar kwamen
ze vandaan? Wat ben je van plan? Je bent gek, man, stapelgek. Je
begrijpt zeker wel dat je hier nog niet mee klaar bent."
„Beschouwt u dat dan maar als een troost. Aha, ik ben blij dat
u er bent, dokter." Hij hield zijn met de met bloed bevlekte
zakdoek omwikkelde rechterhand op. „Wilt u hier eens even naar
kijken?" „Die hand kan wachten," zei dokter Marston bitter. De oude
baas trilde op zijn benen. De doden en stervenden moesten hem een
grote schok bezorgd hebben. Toch was hij razend. „Er zijn hier veel
ernstiger gewonden. Ik moet…"
„U moet zich realiseren," onderbrak Carreras, „dat ik hier
voortaan de bevelen uitdeel. Kijk naar mijn hand." Hij werd
gestoord door de binnenkomst van een lange, magere, gebruinde man
die een opgerolde kaart onder de arm had. „Oh… eh… Juan. Geef die
kaart aan mijnheer Carter. Jawel, die daar. Het gaat om het
volgende, mijnheer Carter. Het is me bekend dat we naar Nassau
opstomen en daar in minder dan vier uur kunnen zijn. Zet een koers
naar het oosten af die ons uit de buurt van Nassau brengt, dan
tussen Great Abaco en Eleuthera door en verder in ongeveer
noord-noordwestelijke richting de Atlantische Oceaan in. Wat
navigeren betreft zijn mijn eigen hersens wat vastgeroest. Noteer
ook de tijd voor koersveranderingen."
Ik nam de kaart, potlood, parallelliniaal en passer aan en
legde de kaart op mijn knie. „Vreemd," zei Carreras nadenkend. „Ik
hoor niets van: doe het zelf, of iets in die geest."
„Het zou geen nut hebben," zei ik moe. „Als ik niet meewerk,
komen de passagiers op een rijtje te staan en laat je ze
neerschieten."
„Het is een genoegen," glimlachte Carreras, „om met iemand te
maken te hebben die het onvermijdelijke inziet en het weet te
aanvaarden. Maar u overschat mijn meedogenloosheid schromelijk,
mijnheer Carter. Wanneer we u weer opgelapt hebben, komt u op de
brug terug. Het is heel jammer, maar vermoedelijk realiseert u zich
dat u de enige dekofficier nog bent."
„U zal iemand anders op de brug moeten zetten," verklaarde ik
bitter. „Mijn dijbeen is gebroken."
„Wat?" Hij vernauwde zijn ogen en keek me aan.
„Ik voel het verrekt goed." Ik vertrok mijn gezicht om hem te
laten zien hoe verrekt goed ik het voelde. „Dokter Marston zal het
dadelijk wel kunnen bevestigen."
„Dan verzinnen we iets anders," zei Carreras. Hij kromp even
in elkaar, want Marston was met zijn hand bezig. „Hoe zit het met
de wijsvinger? Moet hij eraf?"
„Ik geloof het niet. Een plaatselijke verdoving, een kleine
operatie en dan zal ik die vinger wel kunnen redden." Carreras wist
niet in welk gevaar hij verkeerde. Als hij Marston zijn gang liet
gaan, zou het hem vermoedelijk zijn hele arm kosten. „Het zal
echter in de ziekenboeg moeten gebeuren."
„Het wordt tijd dat we allemaal naar de ziekenboeg gaan," zei
Carreras. „Tony, zorg ervoor dat alle bemanningsleden, dienst of
geen dienst, streng bewaakt worden. Neem dan die kaart mee naar de
brug en pas goed op dat de roerganger zich op de juiste tijd aan de
juiste koersveranderingen houdt. De radarofficier mag geen moment
zonder toezicht zijn en elke blip op zijn scherm dient onmiddellijk
gerapporteerd te worden. Mijnheer Carter is er namelijk best toe in
staat om ons op Eleuthera te doen stranden. Ik heb twee man nodig
om mijnheer Cerdan naar zijn hut te dragen. Kunnen de gewonden naar
de ziekenboeg gebracht worden, dokter Marston, zonder dat het hun
leven in gevaar brengt?" De barmhartige Samaritaan, vol verlangen
zich over anderen te ontfermen.
„Ik weet het niet." Marston had een voorlopig verband om de
hand van Carreras gelegd en begaf zich naar Bullen. „Hoe voelt u
zich, kapitein?"
Bullen keek hem met doffe ogen aan. Hij probeerde te
glimlachen, maar de pijn maakte er een grijns van. Hij trachtte
iets te zeggen. Het lukte hem niet. Het enig resultaat was dat er
nieuwe rode bellen op zijn lippen verschenen. Marston nam een
schaar uit zijn tas, knipte het overhemd van de kapitein open en
onderzocht hem vluchtig. „Laten we het maar riskeren. Twee sterke
kerels, mijnheer Carreras. Oppassen dat er niets op zijn borst
drukt."
Hij liep naar MacDonald, boog zich over hem heen en richtte
zich bijna meteen weer op. „Deze man kan rustig vervoerd
worden."
„Is… is hij niet dood?" vroeg ik.
„Een hoofdwond. Een lelijke hersenschudding vermoedelijk en
misschien zelfs een schedelbreuk, maar niet levensgevaarlijk. Hij
is ook in zijn knie geraakt."
Ik slaakte een zucht van opluchting. Niet alleen was de
bootsman sinds jaren een goed vriend van me geweest, maar bovendien
kon met Archie MacDonald naast me alles nog mogelijk zijn.
„En mijnheer Carter?" vroeg Carreras.
„Blijf van mijn been af!" gilde ik. „Ik wil het eerst verdoofd
hebben."
„Hij zal het wel halen," mompelde Marston. „Erg bloeden doet
het niet meer. Je had geluk, John. Als de grote slagader geraakt
was, zou je er geweest zijn." Hij keek naar Carreras en zei dan
aarzelend: „Ik geloof wel dat hij vervoerd kan worden, maar met een
gebroken dijbeen zal het een pijnlijke geschiedenis worden."
„Daar kan mijnheer Carter wel tegen," meende Carreras
ongevoelig. Per slot van rekening was het zijn dijbeen niet. Een
hele minuut lang was hij de barmhartige Samaritaan geweest en hij
had de inspanning niet kunnen verdragen. „Mijnheer Carter zal het
inderdaad wel halen."