11: Vrijdag 1 uur n.m. — 6 uur n.m.
Ik had tegen LeClerc gezegd dat ik de leidingen en de ontsteking van de 'Zwarte Kruisvaarder' in vijftien minuten in orde kon maken. In feite kostte het mij precies een uur. Bentall had zich, zoals gewoonlijk, weer vergist, maar ditmaal was het Bentalls schuld niet. Het was mijn schuld niet omdat mijn gezicht en mijn arm zo heftig pijn deden dat ik mij er onmogelijk op kon concentreren. Het was mijn schuld niet dat ik dol was van woede, dat ik zo wazig en onduidelijk zag dat ik nauwelijks mijn eigen aantekeningen kon ontcijferen, dat mijn rechterhand, - ik deed praktisch alles met mijn rechterhand - zo erg beefde dat ik de grootste moeite had de klok af te stellen, de kabels in de daarvoor bestemde groeven te leggen, de ontstekingen aan de onderkant van de brandstofcilinders op hun plaats te zetten. Het was mijn schuld niet dat ik, toen ik de ontsteking in de zestig-ponds vernietigingslading aanbracht, een knalkwikdetonator uit mijn zwetende hand liet vallen die met zo'n grote witte vlam en zo'n hevige knal tot ontploffing kwam dat het niet veel scheelde of Hewell, die toezicht hield op de gang van zaken, had de trekker van het pistool overgehaald dat hij op mij gericht hield. En het was mijn schuld niet dat LeClerc erop had aangedrongen dat ik aan beide raketten tegelijk zou werken, of dat ik gehinderd werd door het feit dat hij Hargreaves en een andere geleerde, die Williams heette, had opgedragen al mijn bewegingen te controleren en alles in hun aantekenboeken te noteren. Elk aan een kant naast mij op het platform van de kraan gezeten, zaten zij mij bijna bij elke beweging die ik maakte in de weg. Ik zag wel in waarom het logisch was dat LeClerc erop gestaan had dat ik in beide raketten tegelijk de leidingen zou leggen. Hij had Hargreaves en Williams ongetwijfeld te verstaan gegeven dat zij als zij met elkaar spraken zouden worden doodgeschoten en waarschijnlijk gezegd dat hij met hun vrouwen hetzelfde zou doen als hun aantekeningen aan het einde van de dag niet precies met elkaar in overeenstemming bleken te zijn. Als het lanceren van de eerste 'Zwarte Kruisvaarder' dan een succes was en de notities voor het leggen van de leidingen bij vergelijking volkomen overeen bleken te stemmen, zou hij de garantie hebben dat de leidingen in de tweede raket eveneens perfect waren gelegd. Het feit dat ik de twee raketten tegelijkertijd in orde moest maken, betekende natuurlijk ook mijn doodvonnis. Als hij de bedoeling had gehad mij met de anderen mee te nemen, dan zou hij mij de twee raketten hoogstwaarschijnlijk niet in één keer hebben laten gereedmaken, vooral niet omdat het zo dringend was: in het laatste bericht van de Neckar was sprake van zulke hoge zeeën dat de mogelijkheid bestond dat er van de proefvlucht moest worden afgezien. Niet dat ik een bevestiging van dat doodvonnis behoefde: ik vroeg mij af wanneer ik moest sterven. Onmiddellijk nadat ik klaar was met het leggen van de leidingen, of later, tezamen met kapitein Griffiths en zijn mannen, nadat de geleerden en hun vrouwen waren ingescheept. Later, dacht ik, het was niet waarschijnlijk dat zelfs een LeClerc een bloedbad zou aanrichten ten overstaan van zoveel getuigen. Maar ik zou er geen stuiver onder hebben durven verwedden. Om enkele minuten voor tweeën zei ik tegen Hewell: 'Waar zijn de sleutels van de vernietigingsinstallatie?' 'Ben je al klaar?' vroeg hij. Het laatste wat ik moest doen, vóór de raketten klaar waren om te worden afgevuurd, was de schakelaars in de voortstuwing en de vernietigingsinstallatie in gereedheid brengen, maar de schakelaar van de laatste, die de leiding naar de lading van zestig pond TNT aansloot, kon ik niet in orde brengen zonder een sleutel die in een veiligheidsslot aan de hendel van de schakelaar paste. 'Nog niet helemaal. De schakelaar in de vernietigingsinstallatie zit klem. Ik moet er even naar kijken.’ 'Wacht. Ik zal LeClerc halen.' Hij ging weg, liet een waakzame Chinees de wacht overnemen en was binnen een minuut met LeClerc terug. 'Hoe lang duurt het nu nog?' vroeg LeClerc ongeduldig. 'Twee minuten. Heb je de sleutel?'Hij gebaarde dat de lift naar beneden moest, zei tegen de twee geleerden met hun notitieboeken dat zij weg moesten gaan, en klom toen naast mij in de lift. Toen wij omhooggingen zei hij achterdochtig: 'Wat is de moeilijkheid? Probeer je in de laatste minuut het winnende doelpunt te maken?' 'Probeer dan zelf die schakelaar,' snauwde ik. 'Hij is niet in beweging te krijgen.’ 'Hij hoeft niet meer dan half te worden omgedraaid voor je de sleutel kunt omdraaien,' zei hij nijdig. 'Je kunt hem helemaal niet omdraaien. Probeer het zelf, dan zul je het zien.’ Hij probeerde het, kon hem nauwelijks een halve centimeter van zijn plaats krijgen, knikte en overhandigde mij de sleutel. Ik draaide de schakelaar van het slot, haalde de vier vleugelmoeren eruit die het roostertje op zijn plaats hielden en terwijl ik het roostertje van de schakelaar afhaalde slaagde ik erin met de punt van mijn schroevendraaier de koperen kern van een snoertje los te maken, dat ik tussen de schakelaar en het rooster had gewrongen om de laatste te laten klemmen. De schakelaar zelf was van het gewone type, met een verend armpje; als de schakelaar naar rechts werd gedraaid sprongen de twee koperen staafjes van de twee ongeladen uitsteekseltjes aan de rechterkant naar de geladen uitsteekseltjes aan de linkerkant. Zo vlug als mijn wazige gezichtsvermogen en mijn bevende rechterhand het toestonden schroefde ik het armpje los, tilde de schakelaar eruit, deed alsof ik de koperen staafjes in orde maakte en schroefde de schakelaar toen weer op zijn plaats. 'Een constructiefout,' zei ik kortaf. 'De andere is waarschijnlijk net zo.' LeClerc knikte en zei niets, hij keek alleen aandachtig toe hoe ik de dop er opschroefde en de schakelaar verscheidene malen aan- en uitknipte om te demonstreren hoe goed hij werkte. 'Alles klaar?' vroeg LeClerc. 'Nog niet. Ik moet de klok in de andere raket nog instellen.' 'Dat kan wel wachten. Ik wil eerst deze op weg hebben - dadelijk.' Hij liep naar de plaats waar Farley en een assistent aan de automatische besturing en de richtinstrumenten zaten te prutsen. 'Wat ter wereld houdt hem tegen?’ 'Niets houdt hem tegen,' zei ik. Farley en ik pasten goed bij elkaar, wij hadden allebei grote rode en paarse striemen op de linkerkant van ons gezicht, zijn gezicht zag er zelfs nog lelijker en veelkleuriger uit dan het mijne, maar dat kwam alleen doordat hij meer tijd had gehad het zich te laten ontwikkelen, ze moesten me nog vierentwintig uur de tijd geven en niemand zou nog enig verschil zien. Vierentwintig uur. Ik vroeg mij af wie mij nog vierentwintig uur de tijd zou geven. 'Hij was dagen geleden al klaar,' ging ik voort. 'Hij is alleen zo'n zenuwpees die zich afvraagt of hij alle kranen wel dichtgedraaid heeft voor hij het huis uitgaat.' Als ik LeClerc maar hard genoeg duwde, mijmerde ik, zou hij misschien zijn nek breken, en dan zou ik geen vierentwintig seconden meer hebben, laat staan vierentwintig uur. Bovendien hield Hewell zijn revolver op mij gericht. 'Goed. Dan zijn we klaar om te vertrekken.' LeClerc draaide de sleutel om, zette de schakelaar op 'scherp', trok de sleutel eruit en deed de deur van de raket op slot. De lift zakte naar beneden en LeClerc wenkte een van de bewakers. 'Ga de radiotelegrafist zeggen dat hij bericht moet sturen. Over twintig minuten afvuren.' 'Dus waar gaan we nu heen, LeClerc?' vroeg ik. 'Naar de bunker?’ Hij keek mij koel aan. 'Zodat je daar veilig zit terwijl de raket in stukken vliegt omdat je eraan geprutst hebt?' 'Waar heb je het over?’ ik heb het over jou, Bentall. Ik maak me geen illusies. Je bent een hoogst gevaarlijk man.' Zeker was ik gevaarlijk, maar alleen voor mijn vrienden en voor mijzelf. 'Je bent ertoe in staat aan het afvuurmechanisme te knoeien op een maniertje dat jij alleen kent. Je bent toch zeker niet zo naïef om je te verbeelden dat ik die mogelijkheid over het hoofd heb gezien? Jij, de geleerden, en de marinemannen zullen hier buiten blijven staan terwijl de raket wordt afgevuurd. Ze zijn al verzameld. Wij zullen naar de bunker gaan.’ Ik vloekte hartgrondig. Hij glimlachte. 'Dus je had de mogelijkheid over het hoofd gezien dat ik die voorzorg zou nemen?’ 'Mensen buiten laten staan, verdomde moordenaar. Dat kun je niet doen, LeClerc!’ 'O nee?' De leikleurige, melkachtige ogen staarden in de mijne, terwijl hij zachtjes verder ging: 'Misschien heb je er werkelijk mee geknoeid, Bentall?'ik heb er niks mee gedaan,' schreeuwde ik. 'De kwestie is dat die vaste brandstof van nature al onstabiel genoeg is. Lees de aantekeningen van dr. Fairfield en je zult het zien. Niemand weet wat er eigenlijk zal gebeuren. De brandstof is in deze hoeveelheid nooit geprobeerd. Als dat ding de lucht in gaat heeft niemand binnen een straal van een kilometer maar een schijn van kans dat hij het zal overleven.' 'Precies.' Hij glimlachte, maar ik werd mij er geleidelijk van bewust dat hij niet van harte glimlachte. Hij had zijn handen in zijn zakken gestoken, maar ik kon zien dat hij ze tot vuisten had gebald: hij had een nerveus trekje in zijn mondhoek en hij zweette erger dan door de hitte van de zon werd gerechtvaardigd. Dit was voor LeClerc het kritieke ogenblik, het ogenblik waarop hij alles kon winnen of alles verliezen. Hij wist niet hoe meedogenloos ik wel kon zijn, hij vermoedde dat ik tot het uiterste zou gaan en nergens voor zou terugdeinzen, dat ik zelfs de levens van onschuldigen zou offeren om hem tegen te houden, ik had hem ten slotte al gezegd dat hij voor mijn part alle officieren en matrozen op de basis kon doodschieten. Misschien dacht hij dat ik mijn eigen leven niet zo bereidwillig zou offeren, maar daar zou hij niet te veel belang aan hechten, hij wist dat ik wist dat ik toch in ieder geval zou sterven. Al zijn twijfelachtige plannen, zijn hoop en zijn vrees hingen van de weinige ogenblikken af die nu volgden. Zou de 'Zwarte Kruisvaarder' vertrekken of zou hij met al zijn plannen en dromen in stukken vliegen? Hij kon dat onmogelijk weten. Hij moest gokken, hij kon alleen maar gokken: maar als hij verkeerd gokte was hij tenminste niet van plan mij de voldoening van een overwinning te doen smaken. Wij liepen de hoek van de hangar om. Honderd meter verder zaten het marine- en het wetenschappelijk personeel van de basis in twee slordige rijen op de grond. Maar geen vrouwen, ik zag nergens een vrouw. Er stonden twee Chinezen op wacht met hun karabijnen gereed om te schieten. Ik zei: 'Hoe vinden de bewakers het om daar te blijven staan als de raket wordt afgevuurd?’ 'Ze blijven daar niet staan. Zij gaan mee naar de bunker.' 'En verbeeld je je werkelijk dat we daar als zoete jongetjes zullen blijven zitten als de bewakers eenmaal weg zijn?' 'Jij gaat daar bij zitten,' zei hij onverschillig, ik heb zeven vrouwen in de bunker. Als een van jullie zich verroert, zullen zij het weten. Ik meen het.’ Die laatste drie woorden waren volkomen overbodig. Natuurlijk meende hij het. Ik zei: 'Zeven vrouwen? Waar is juffrouw Hopeman?’ 'In de wapenkamer.’ Ik vroeg niet waarom hij haar apart had gelegd - ik wist wat het bittere antwoord daarop was, ze was waarschijnlijk óf nog bewusteloos, óf te ziek om vervoerd te kunnen worden. Als de 'Zwarte Kruisvaarder' explodeerde zou zij niet meer kans maken dan wij, de wapenkamer stond minder dan honderd meter van de hangar, maar zij kon beter op die manier sterven dan het in de bunker overleven. Ik ging aan het uiteinde van een van de rijen mannen zitten, met n naast mij. Niemand keek naar mij, iedereen staarde strak naar de deuren van de hangar, wachtend tot de 'Zwarte Kruisvaarder' zou opduiken. Wij hoefden niet lang te wachten. Dertig seconden nadat LeClerc en Hewell ons hadden verlaten rolden de twee grote rijdende kranen langzaam te voorschijn. Twee van de monteurs zaten aan de instrumenten van de kranen. De onderstellen van de kranen waren door twee staven aan het onderstel van de raket verbonden, zodanig dat de klemmen aan de kranen de 'Zwarte Kruisvaarder' in precies dezelfde stand hielden. Na ongeveer dertig seconden stonden de kranen stil en lieten zij de 'Zwarte Kruisvaarder' precies in het midden van de betonnen lanceerplaats staan. De twee monteurs sprongen naar beneden, haalden de verbindende staven weg en kwamen op een gebaar van een van de Chinezen naast ons zitten. Alles werd nu radiografisch bestuurd. De bewakers zelf haastten zich hals over kop naar de bunker. 'Nou,' zei Farley heftig. 'We zitten op de tribune. De bloeddorstige duivel.’ 'Waar is je wetenschappelijke geest?' vroeg ik. 'Wil je niet zien of het verdomde ding het doet?’ Hij staarde mij aan en wendde zijn blik af. Een ogenblik later zei hij veelbetekenend: 'Voor zover het mijn gedeelte betreft zal hij het in ieder geval doen. Daar maak ik me geen zorgen over.' 'Val mij niet hard als hij uit elkaar springt,' zei ik. ik ben hier alleen maar de elektricien.''We kunnen het later op een hoger plan bespreken,' zei hij met galgenhumor. 'Hoe staan de kansen, denk je?' 'Dr. Fairfield dacht dat hij het wel zou doen. Dat is voor mij voldoende. Ik hoop alleen dat je geen leidingen door elkaar hebt gehaald en dat hij niet bovenop ons terecht komt.' 'Dat zal niet gebeuren.' Hij scheen blij te zijn dat hij kon praten, zoals iedereen om ons heen, de spanning van daar gewoon maar te zitten zwijgen was te veel geworden. 'Hij heeft het al vaak genoeg eerder gedaan. Nooit mislukt. Onze laatste infrarode stuurinrichting is onfeilbaar. Is op een ster afgesteld en blijft erop afgesteld.’ ik zie geen enkele ster. Het is klaarlichte dag.' 'Nee,' zei Farley geduldig. 'Maar de infrarode cel kan ze wel zien. Wacht maar af, Bentall, vijftienhonderd kilometer en hij komt op een meter nauwkeurig op zijn doel terecht.' 'Ja? Hoe kun je dat nameten in de Grote Oceaan?' 'Nou ja, twee bij drie meter,' gaf hij grootmoedig toe. 'Een magnesiumvlot. Als de raket weer in de dampkring komt wordt de navigatie op de ster uitgeschakeld en een infrarood richtinstrument in de neus neemt het over. De opzet is dat de raket koers zal zetten naar een warmtebron. Een schip, speciaal de schoorsteen, is natuurlijk ook een warmtebron, dus er zal een magnesiumvlot, een bron van geweldige hitte, door de radio van de Neckar worden ontstoken vóór de raket aankomt. De raket zal de richting van de grootste warmtebron inslaan.’ ik hoop het voor de Neckar. Het zou jammer zijn als ze het vlot negentig seconden te laat ontsteken.' 'Dat zal niet gebeuren. Er wordt van hieruit een radiosignaal gegeven wanneer de raket vertrekt.' Hij zweeg even. 'Nou ja, als hij vertrekt. De "Zwarte Kruisvaarder" zal precies drieëneenhalve minuut over de vlucht doen, dus zij ontsteken het vlot nadat zij het signaal hebben ontvangen.’ Maar ik luisterde nog nauwelijks naar hem. LeClerc, Hewell en de laatste bewaker waren achter de bunker verdwenen. Ik keek uit over het blinkende zand en het groenglanzende water van de uiterst kalme lagune en verstijfde plotseling toen ik vier mijlen van ons vandaan een schip in de richting van een opening in het rif zag varen. Ik bleef niet lang verstijfd zitten, dit was niet een of ander koen marinevaartuig dat ons te hulp snelde, het was de onversaagde kapitein Fleck, die zijn soldij kwam halen. Hargreaves had ervan gesproken dat hij die middag verwacht werd. Ik dacht aan kapitein Fleck, en ik bedacht dat wanneer ik in zijn schoenen stond, ik mijn schoener in tegenovergestelde richting zou wenden en zoveel mijlen tussen mij en LeClerc zou leggen als maar mogelijk was. Maar kapitein Fleck wist immers niet wat ik wist, of ik was er redelijk zeker van dat hij dat niet wist. Fleck, dacht ik, er wacht je een schok. Ik draaide mij om toen het geratel van de wielen van de onderstellen mijn oren bereikte. De twee rijdende kranen, griezelig onbemand en per radio bediend, reden langzaam in tegengestelde richting weg, zij trokken de bovenste klemmen terug, zodat de 'Zwarte Kruisvaarder' alleen nog ondersteund werd door de klemmen aan de onderkant, die konden worden teruggetrokken. Tien seconden nog, misschien minder. Niemand praatte nog, weinig mensen zijn er in geoefend een geschikt onderwerp van gesprek te vinden als je misschien nog maar acht seconden te leven hebt. De grote, snel draaiende ventilatoren bij de neus van de 'Zwarte Kruisvaarder' begonnen plotseling te gonzen, nog twee seconden, nog één, iedereen zat roerloos als een brok steen, de ogen half gesloten tegen de verpletterende schok die zij nooit zouden voelen, de klemmen onderaan gingen uit elkaar, er klonk een geluid als een donderslag, één keer, en een grote bal van ziedende oranje vlammen verscheen onderaan de 'Zwarte Kruisvaarder' en bedekte het onderstel volkomen. Langzaam, ongelooflijk langzaam kwam hij van de grond, de bal van oranje vlammen met zich mee tillend, en nu maakten de echo's van de donderslag plaats voor een gestadig gegrom van verschrikkelijke intensiteit, dat op onze trommelvliezen hamerde als het geraas van geweldige, laag overvliegende straalvliegtuigen, tot er een rode vlammentong van honderdvijftig meter lang uit de vlammende bol aan de onderkant opschoot en de 'Zwarte Kruisvaarder' in zijn baan bracht. Hij klom nog steeds langzaam, ongelooflijk langzaam, het scheen dat hij ieder ogenblik om kon tuimelen. Toen klonk er, op een hoogte van vijftig meter weer een heftige explosie: het tweede stel brandstof cilinders werd ontstoken, de 'Zwarte Kruisvaarder' begon met verdubbelde snelheid te klimmen. Op ongeveer tweehonderd meter hoorden wij opnieuw een explosie en toen begon hij een fantastische vaart te zetten. Op ongeveer vijftien- of zestienhonderd meter draaide hij plotseling om en zette koers naar het zuidoosten, in een baan die bijna parallel scheen te lopen met het zeeoppervlak, en binnen acht seconden was hij volkomen uit het gezicht verdwenen en wees niets erop dat hij er ooit was geweest, behalve de bijtende stank van de verbruikte brandstof, het zwartgeblakerde onderstel en het dikke witte spoor van de uitlaatgassen dat zich kaarsrecht in de hete blauwe hemel uitstrekte. Tegen die tijd begon mijn borst pijn te doen, dus ik begon weer te ademen.'Nou, hij doet het.' Farley sloeg met zijn vuist in de palm van zijn andere hand en grijnsde verrukt. Hij liet een lange, trillende zucht van voldoening ontsnappen, hij had het langer zonder zuurstof gedaan dan ik. 'Hij doet het, Bentall, hij doet het!’ 'Natuurlijk doet hij het. Ik heb nooit anders verwacht.' Ik kwam stijf overeind, veegde mijn vochtige handpalmen aan mijn broek af en liep naar de plaats waar kapitein Griffiths en zijn officieren zaten. 'Heeft u van het schouwspel genoten, kapitein?’ Hij bestudeerde mij koel, deed geen moeite zijn afkeer en de verachting in zijn ogen te verbergen, en keek naar de linkerkant van mijn gezicht. 'LeClerc schijnt graag zijn rotting te gebruiken, hè?' zei hij. 'Hij is er gewoon aan verslaafd.’ 'Dus je hebt met hem samengewerkt.' Hij bekeek mij van top tot teen met het enthousiasme van een kunstverzamelaar die men een Cézanne heeft beloofd en die een grappige gekleurde prentbriefkaart voor zich ziet. ik had nooit gedacht dat je dat zou doen, Bentall.’ 'Zeker, ik heb met hem samengewerkt,' gaf ik toe. 'Totaal geen karakter. Maar de zitting van de krijgsraad heeft de tijd nog, kapitein.' Ik ging zitten, trok mijn schoen en mijn sok uit, haalde het papiertje uit het plastic, streek er de kreukels uit en gaf het hem. 'Wat denkt u daarvan? Gauw, alstublieft. Ik heb het op het bureau van LeClerc gevonden en ik weet zeker dat het op de een of andere manier te maken heeft met zijn plannen om de tweede 'Zwarte Kruisvaarder' naar zijn bestemming te verschepen. Ik heb geen verstand van die zeemanszaken.’ Hij nam het papier met tegenzin aan terwijl ik zei: 'De Pelican is een schip, dat weten we omdat LeClerc ons dat zelf gezegd heeft. Ik vermoed dat de andere namen ook die van schepen zijn.’ 'Pelican Takishmaru 20007815,' las kapitein Griffiths, 'Takishmaru is de naam van een Japans schip, zonder twijfel. Linkiang - Hawetta 10346925. Waarschijnlijk allemaal namen van schepen. Steeds twee bij elkaar. Hee, waar zou dat voor zijn. Die cijfers, steeds acht cijfers.' Het begon hem te interesseren. 'Tijden, kunnen het tijden zijn? 2000 kan acht uur 's avonds zijn, de eerste vier cijfers zijn nergens hoger dan 24. Maar de tweede groep van vier cijfers wel. Een soort gegevens. Schepen, hè? Maar wat voor gegevens…' Zijn stem stierf weg, ik zag zijn lippen bewegen, toen zei hij langzaam: ik geloof dat ik het heb. Nee, ik wéét dat ik het heb. 2000 is twintig punt nul-nul. Twintig graden zuiderbreedte. 7815 staat voor 78 graden 15 minuten oosterlengte. Bij elkaar is dat een positie minder dan tachtig kilometer hier vandaan.' Hij bestudeerde het papier bijna een minuut lang zwijgend, terwijl ik over mijn schouder keek of iets erop wees dat LeClerc er aankwam: niets wees erop, hij zou afwachten tot hij van de Neckar bericht kreeg over het succes van de lancering. 'Het zijn allemaal lengte- en breedtegraden,' zei Griffiths ten slotte. 'Het is moeilijk om er zeker van te zijn zonder kaart, maar ik ben er vrij zeker van dat als je deze positie in kaart bracht, zij een boog naar het noordwesten zou beschrijven van hier naar de een of andere positie voor de kust van China of Taiwan. Ik zou zeggen dat die schepen - of liever paren schepen - op die positie liggen. Ik zou ook denken dat ze de opdracht hebben het schip te escorteren dat de raket vervoert, of een oogje in het zeil houden om te zien of de weg vrij is. LeClerc zal maatregelen genomen hebben, stel ik me voor, om te voorkomen dat voortijdig ontdekt wordt dat de raket gestolen is.’ 'Zouden die schepen bewapend zijn, denkt u?' zei ik traag. 'Zeer onwaarschijnlijk.' Hij was een intelligente, spitse oude baas en zijn geest evenaarde zijn spitse manier van praten. 'Ze zouden die wapens moeten verbergen, en hoeveel wapens ze ook verbergen zouden, ze zouden toch niet zijn opgewassen tegen het eerste het beste oorlogsschip, en dat is alles wat ze te vrezen hebben.' 'Misschien zijn die schepen met radar uitgerust om de zee en de lucht vijftig of honderd mijl in het rond af te zoeken?' 'Misschien. Het zal waarschijnlijk wel zo zijn.' 'Maar is het niet mogelijk dat het schip dat de raket vervoert zelf met radar is uitgerust?’ Kapitein Griffiths gaf mij het papier terug. 'Dat zal niet zo zijn,' zei hij met stelligheid. 'LeClerc is een van die mensen die altijd succes hebben omdat hij bijna tot in het belachelijke zijn voorzorgsmaatregelen neemt. Bijna, zeg ik. Je hebt niets aan dat papier, zelfs als je iets kon doen met de gegevens die erop staan. Deze schepen moeten alleen maar ter camouflage dienen, dat weet ik bijna zeker, ze moeten een paar mijlen voor en achter het schip varen waarmee de raket wordt vervoerd. Op verschillende punten zullen ze dit schip overdragen aan twee andere schepen, als men vanuit de lucht dezelfde twee schepen dagen lang in dezelfde richting zag varen met dezelfde afstand ertussen, zou men achterdocht krijgen.' 'Maar, wacht even… mijn gedachten staan bijna stil.' Ik maakte geen grapje, de hitte van de zon en het feit dat mijn wonden, sinds ik in de bunker neergeslagen was, niet meer behandeld waren, maakten dat mijn hoofd duizelig draaide. 'Ja. Maar wat gebeurt er als het een of andere oorlogsschip of een vliegtuig op het toneel verschijnt? Je kunt ze met radar opsporen, maar je kunt er niet met radar op schieten. Wat zal het schip met de "Zwarte Kruisvaarder" dan doen?’ 'Dan gaat het onder water,' zei Griffiths eenvoudig. 'Het zal wel een onderzeeër zijn, het móet een onderzeeër zijn. Als je het laadluik groter maakt kan je met praktisch iedere in gebruik zijnde onderzeeër de "Zwarte Kruisvaarder" in de torpedoruimte in het voorschip vervoeren. De camouflageschepen zullen hem in staat stellen met grote snelheid boven water te varen. Als er iets gebeurt gaat hij gewoon onder water en vaart met veel geringere snelheid verder. Maar hij zal er komen. Honderd marineschepen uitgerust met Asdic zouden een jaar kunnen zoeken en nooit een onderzeeër op de uitgestrekte Grote Oceaan ontdekken. Ik geloof dat je wel kunt aannemen, Bentall, dat als de raket het eiland verlaat, we hem nooit meer terug zullen zien.’ 'Dank u zeer, kapitein.' Hij had ongetwijfeld alles gezegd wat ervan te zeggen was. Ik kwam lusteloos overeind, als een oude man die zijn laatste poging doet van zijn doodsbed af te komen, scheurde het papier in stukken en liet de snippers op het schrale, in de zon bruin geworden gras vallen. Ik keek in de richting van de bunker en zag aan de achterkant juist verscheidene gestalten verschijnen. Ginds op zee kwam kapitein Fleck door de opening in het rif naar binnen. 'Nog één verzoek, kapitein. Als LeClerc terugkomt, vraag hem dan of u en uw mannen voor de rest van de dag buiten kunnen blijven, in de frisse lucht in plaats van in de plaatijzeren hutten te zitten bakken. Het ziet er naar uit dat ze spoedig de andere raket zullen inpakken,' - ik wees naar de zes meter hoge stalen kisten met de ingebouwde sleden in de hangar - 'gereed om verscheept te worden, en let op het feit dat er nog maar één bewaker nodig is om op u te passen in plaats van de vier of vijf die er voor nodig zijn om de deuren en ramen te bewaken als u in de hutten wordt opgesloten, zodat hij meer mannen over heeft om te werken. Beloof hem dat er geen moeilijkheden zullen komen. Na die proefvlucht zal hij uw verzoek waarschijnlijk wel willen inwilligen.' 'Waarom wil je dat, Bentall?' De afkeer was weer in zijn stem teruggekomen. ik wil niet dat LeClerc me met u ziet praten. Als u wilt blijven leven, doe dan wat ik zeg.' Ik liep achteloos weg om de omvang van de schade te bepalen die de raket bij het verlaten van de lanceerplaats had aangericht. Twee minuten later zag ik uit mijn ooghoek dat LeClerc en Griffiths met elkaar praatten, en toen kwamen LeClerc en Hewell naar mij toe. LeClerc zag er bijna opgewekt uit, zoals iemand er allicht uitziet wanneer hij zijn grootste droom werkelijkheid heeft zien worden. 'Dus je hebt er toch niet aan geknoeid, hè, Bentall?' Hij wilde mij kennelijk niet verlegen maken door te veel dankbaarheid te tonen voor het werk dat ik had gedaan. 'Nee, ik heb er niet aan geknoeid.' Maar met de andere zal ik wél knoeien, meneer LeClerc, o jongen, wat zal ik met die andere knoeien. 'Succes gehad?’ 'Een groot succes. Precies op het doel - na vijftienhonderd kilometer. Goed, Bentall, maak de andere klaar.' ik wil eerst juffrouw Hopeman spreken.’ Hij was niet opgewekt meer. ik zei: Maak die andere klaar.' ik wil eerst juffrouw Hopeman spreken. Vijf minuten maar. Niet langer, dat beloof ik je. Maak anders zelf die verdomde raket maar in orde. Zie maar eens hoe lang je daar over doet.' 'Waarover wil je haar spreken?' 'Bemoei je met je eigen zaken.’ Hij keek Hewell aan, die nauwelijks waarneembaar knikte. 'Heel goed. Maar vijf minuten. Vijf minuten maar. Begrepen?' Hij overhandigde de sleutel aan een bewaker en gebaarde dat wij weg konden gaan. De bewaker deed de deur van de wapenkamer open en liet mij binnen. Ik deed de deur achter mij dicht, mij niet afvragend of ik daarmee zijn gevoelens zou kwetsen. Het was bijna geheel donker in de kamer, de jaloezieën waren neergelaten. Marie lag op een veldbed in de hoek, op hetzelfde bed als waar ik die morgen op geslapen had. Ik liep erheen en viel naast het bed op mijn knieën. 'Marie,' zei ik zacht. Ik schudde haar aan haar schouder zachtjes heen en weer. 'Marie. Ik ben het. Johnny.'Zij moet in diepe slaap verzonken zijn geweest en het kostte haar enige moeite wakker te worden. Ten slotte bewoog zij zich en draaide zich onder de deken om. Ik zag alleen de bleke vlek van haar gezicht en de glinstering van haar ogen. 'Wie… wie is daar?’ ik ben het, Marie… Johnny.’ Zij gaf geen antwoord, dus ik zei het nog eens, mijn gezicht, mijn mond en mijn kaken waren zo stijf dat zij mijn onduidelijke gemompel misschien niet had verstaan. ik ben moe,' mompelde zij. ik ben zo moe. Laat me met rust.’ 'Het spijt me verschrikkelijk, Marie. Eerlijk, ik kan mezelf wel doodschieten. Ik dacht dat het bluf was, Marie, ik dacht werkelijk dat het bluf was.' Weer geen antwoord, dus ik ging verder: 'Wat hebben ze met je gedaan, Marie? Vertel me in godsnaam wat ze met je gedaan hebben.’ Zij mompelde iets, ik kon het niet verstaan, en toen zei zij zacht: 'Het is goed met me. Ga asjeblieft weg.’ 'Marie, kijk eens naar me!’ Zij gaf er geen blijk van dat zij het gehoord had. 'Marie, kijk eens naar me. Johnny Bentall op zijn knieën.' Ik probeerde te lachen, maar het leek meer op het gekwaak van een kikker, en bovendien een kikker die bronchitis had. ik houd van je, Marie. Daarom heb ik die verdomde raket klaargemaakt, daarom zou ik honderd raketten afstellen, daarom zou ik alles doen wat je maar wilt, alles wat goed of verkeerd is, als ze jou maar nooit meer kwaad zouden doen. Ik houd van je, Marie, het heeft lang geduurd voor ik het inzag, maar nu moet je weten wat je van een dwaas als ik verwachten kunt. Ik houd van je en als we ooit thuiskomen wil ik met je trouwen. Wil je met me trouwen, Marie? Als we thuis zijn?’ Er viel een lange stilte, toen zei zij zacht: 'Met je trouwen? Ik zal trouwen met iemand die van me houdt, niet iemand…' Zij hield in en besloot toen schor: 'Asjeblieft. Dadelijk.’ Ik kwam bedrukt overeind en liep naar de deur. Ik deed hem open en liet het licht de kamer binnenstromen. Een lichtstraal van de ondergaande zon verlichtte het bed, het glanzende blonde haar dat over de opgerolde jas lag uitgespreid die als kussen dienst deed, de grote hazelbruine ogen in het bleke, uitgeputte gezicht. Ik keek haar lang aan, ik keek tot ik de aanblik niet langer kon verdragen, ik had nog nooit zoveel tranen gestort om de martelaars die naar de brandstapel gingen, het was allemaal te gemakkelijk. Ik keek naar het enige wezen dat ik ooit had liefgehad en toen ik mij afwendde - Bentall, tot het einde toe de taaie kerel, die zelfs niet wilde dat zijn Marie zijn tranen zou zien - hoorde ik haar geschrokken fluisteren: 'Goeie God, o goeie goeie God! Je gezicht!’ 'Dat geeft niet,' zei ik. ik zal er niet lang meer last van hebben. Het spijt me, Marie. Het spijt me.’ Ik deed de deur achter mij dicht. De bewaker voerde mij rechtstreeks naar de hangar en het geluk was met mij en LeClerc, want ik kwam hem onderweg niet tegen. Hewell stond op mij te wachten, met Hargreaves en Williams, beiden met hun aantekenboeken in de hand. Ik liep naar de lift zonder daartoe order te hebben gekregen, de twee anderen volgden mij en wij gingen aan het werk. Eerst deed ik de verbindingstrommel aan de binnenkant van de buitenste bekleding open en stelde de klok af, en toen ik gecontroleerd had dat de met de hand bediende schakelaar op de vernietigingstrommel op veilig stond, wierp ik snel een blik op de tweede onderbreking in de leiding naar de vernietigingsinstallatie, de solenoïde schakelaar vlak boven de afstelklok. De solenoïde, die onder gewone omstandigheden in werking werd gebracht wanneer de klos eromheen onder stroom kwam te staan, werd vastgehouden door een tamelijk strakke veer die, zoals ik na er even aan getrokken te hebben vaststelde, ongeveer anderhalf pond druk nodig had om contact te maken. Ik liet de trommel open en het deksel naar beneden hangen en zette hem met een paar vleugelmoeren vast; toen richtte ik mijn aandacht weer op de vernietigingsinstallatie. Terwijl ik voorwendde dat ik de werking van de schakelaar controleerde, deed ik hetzelfde als ik in de eerste 'Zwarte Kruisvaarder' had gedaan, ik wrong een klein stukje draad tussen de schakelaar en het roostertje. Toen riep ik Hewell. 'Heb je de sleutel voor de vernietigingstrommel? Schakelaar kapot.’ Ik had niet met dat draadje hoeven knoeien. Hij zei: 'Ja, die heb ik. De baas zei dat we ook met deze schakelaar moeilijkheden konden verwachten. Hier, pak aan.'Ik deed het rooster open, draaide de schakelaar los, deed alsof ik hem in orde maakte, zette hem weer op zijn plaats en draaide het armpje weer vast. Maar vóór ik de schakelaar weer terug had gezet, had ik hem meer dan honderdtachtig graden omgedraaid, zodat de koperen contacten nu in omgekeerde stand stonden. De schakelaar was zo klein en mijn handen bedekten hem zo volkomen dat Hargreaves noch Williams zag wat ik deed. Ook hadden zij geen reden om te verwachten dat er iets niet in de haak was: ik deed, dachten zij, precies hetzelfde wat zij mij aan de vernietigingsinstallatie in de andere raket hadden zien doen. Ik deed het rooster er weer overheen en zette de hendel op veilig: en nu was de vernietigingsinstallatie op scherp gesteld en zij wachtten alleen tot de solenoïde schakelaar contact zou maken om de leiding naar de vernietigingsinstallatie te sluiten. Onder normale omstandigheden zou de schakelaar per radio worden bediend, door de knop op het schakelbord in te drukken, maar het kon ook met de hand worden gedaan… Ik zei tegen Hewell: 'Mooi, hier is de sleutel.’ 'Het duurde nogal lang,' bromde hij. Hij gebaarde dat de lift voor hem naar beneden moest, liep naar de geopende deur en nam de sleutel van mij aan. Toen probeerde hij de schakelaar van de vernietigingsinstallatie, controleerde dat hij onmogelijk verder dan halverwege 'scherp' kon worden gedraaid, zette hem weer op 'veilig', knikte, deed de sleutel in zijn zak en zei: 'Hoe lang duurt het nu nog?’ 'Een paar minuten. Nog even de klok afstellen en dichtmaken.’ De lift zoemde weer naar beneden, Hewell stapte in en op weg naar boven mompelde ik tegen Hargreaves en Williams: 'Ophouden met schrijven, jullie.' Mijn woorden gingen verloren in het gezoem van de elektrische motor en het was niet moeilijk te spreken zonder mijn lippen te bewegen, de linkerkant van mijn mond was nu zo dik dat ik hem nog nauwelijks bewegen kon. Ik leunde tegen de deur, het koord dat ik van de jaloezie had afgetrokken hield ik in mijn hand verborgen. Het zou mij misschien tien seconden hebben gekost het ene uiteinde van het koord aan de solenoïde schakelaar vast te maken, maar mijn hand beefde zo erg, ik zag zo slecht en mijn bewegingen waren zo ongecoördineerd dat ik er twee minuten voor nodig had. Toen richtte ik mij op en begon met mijn linkerhand de deur dicht te duwen, terwijl ik het koord tussen mijn vingers door liet glijden. Toen er tussen de deur en de buitenste bekleding van de raket nog maar een kier van tien centimeter over was, gluurde ik naar binnen en de toekijkende Hewell moet de indruk hebben gehad dat ik de klink van de deur met beide handen vasthield om hem minder stroef te maken. Het kostte mijn rechterhand maar tien seconden om het touw om de klink te draaien en er twee knopen in te leggen, toen was de deur dicht, de sleutel werd omgedraaid en klaar was het. De eerste de beste die de deur verder dan tien centimeter zou opendoen en een druk van meer dan anderhalf pond zou uitoefenen, zou de vernietigingslading tot ontsteking brengen en de raket in stukken laten vliegen. Als de brandstof, zoals dr. Fairfield had vermoed, van de weeromstuit ook zou exploderen, zou hij ook zichzelf en alles binnen een straal van een kilometer in stukken laten vliegen. In beide gevallen hoopte ik dat LeClerc zelf de deur zou openen. De lift zakte en ik klom er lusteloos uit. Door de openstaande deuren van de hangar zag ik de geleerden en een paar zeelieden over het strand verspreid zitten en liggen, een gewapende schildwacht liep vijftig meter van hen af op en neer. 'Je laat de jongens voor het laatst nog een paar uur van de zon genieten, hè?' vroeg ik aan Hewell. 'Tja. Alles in orde?’ 'Voor elkaar.' Ik knikte naar de groep mannen. 'Heb je er bezwaar tegen dat ik er bij ga zitten? Ik wil zelf ook wel een beetje frisse lucht en zon hebben.' 'Je zult toch niets ondernemen?’ 'Wat zou ik in 's hemelsnaam kunnen ondernemen?' vroeg ik lusteloos. 'Zie ik eruit alsof ik nog iets kan ondernemen?' 'God, nee,' gaf hij toe. 'Je kunt wel gaan. Jullie tweeën,' -dit tegen Hargreaves en Williams - 'de baas wil jullie aantekeningen vergelijken.’ Ik ging op weg naar het strand. Een paar Chinezen waren bezig het metalen omhulsel voor de raket op een stel wielen te hijsen, geholpen door een twaalftal matrozen die onder schot stonden. Fleck legde juist aan bij het eind van de pier, zijn schoener zag er zelfs nog smeriger uit dan hij in mijn herinnering al was. Op het strand lag kapitein Griffiths op enige afstand van de anderen. Ik ging nog geen twee meter van hem af voorover liggen, en liet mijn hoofd op mijn rechter bovenarm rusten. Ik voelde mij afschuwelijk. Griffiths was de eerste die sprak. 'Nou, Bentall, ik neem aan dat je net de andere raket voor ze hebt klaargemaakt?' Hij zou niet veel vrienden maken als hij op die toon tegen de mensen sprak.'Ja, kapitein, ik heb hem klaargemaakt. Ik heb er een val in aangebracht, zodat de eerste de beste die de deur van de "Zwarte Kruisvaarder" opendoet de raket naar de bliksem zal helpen. Daarom heb ik de vorige raket zo goed afgewerkt, dit is nu de enige die over is. Zij wilden u en alle andere marinemannen op de basis in de nek schieten en juffrouw Hopeman martelen. Ik kon ze er niet meer van weerhouden juffrouw Hopeman te pakken te nemen.’ Er viel een lange stilte, ik vroeg mij af of hij er niet in geslaagd was mijn onduidelijke woorden te verstaan, toen zei hij rustig: 'Het spijt me verschrikkelijk, kerel. Ik zal het mezelf nooit vergeven.’ 'Zet een paar van uw mannen op wacht,' zei ik. 'Zeg dat ze ons moeten waarschuwen als LeClerc, Hewell of een van de bewakers er aankomt. Dan blijft u hier gewoon over de zee uitkijken. Spreek zo weinig mogelijk met me. In deze houding zal niemand het zien als ik zelf spreek.' Vijf minuten later had ik Griffiths precies verteld wat LeClerc mij gezegd had over zijn plannen nadat de 'Zwarte Kruisvaarder' in produktie genomen zou zijn. Toen ik klaar was bleef hij bijna een minuut zwijgen. 'Nou?' vroeg ik. 'Fantastisch,' mompelde hij. 'Het is gewoonweg ongelooflijk.' 'Ja, hè? Het is fantastisch. Maar is het uitvoerbaar, kapitein?' 'Het is uitvoerbaar,' zei hij somber. 'Goeie God, het is uitvoerbaar.’ 'Dat dacht ik ook. Dus u denkt dat het leggen van een val in deze raket… nu ja, dat het gerechtvaardigd is?' 'Wat bedoel je, Bentall?’ 'Als ze de "Zwarte Kruisvaarder" wegbrengen, waarheen dan ook,' zei ik, nog tegen het zand pratend, 'zullen ze hem niet naar de een of andere afgelegen lanceerplaats brengen; ze zullen hem naar een fabriek brengen, hoogstwaarschijnlijk in een dichtbevolkt industriegebied, om hem voor onderzoek te demonteren. Als die brandstof met de TNT-Iading mee ontploft is het hard te bedenken hoeveel honderden mensen, voor het grootste deel onschuldige mensen, er zullen worden gedood.' 'Het is hard te bedenken hoeveel miljoenen er in een kernoorlog zullen worden gedood,' zei Griffiths rustig. 'De vraag of het gerechtvaardigd is komt helemaal niet aan de orde. De vraag is alleen, zullen de batterijen waarop de vernietigingsinstallatie loopt het halen?’ 'Die kunnen zes maanden mee, misschien zelfs een jaar. Kijk, kapitein, ik vertel u dit niet alleen om u op de hoogte te brengen of omdat ik mezelf zo graag hoor praten. Het is al pijnlijk om mijn mond zelfs maar open te doen. Ik vertel het u omdat ik wil dat u het allemaal aan kapitein Fleck vertelt. Hij kan nu ieder ogenblik aan land gaan.' 'Kapitein Fleck! Die verdomde overloper?' 'Schreeuw niet zo hard, in 's hemelsnaam. Zeg eens, kapitein, weet u wat er met u en mij en al uw mannen zal gebeuren als onze vriend LeClerc afreist?' 'Dat hoef ik je niet te vertellen.' 'Fleck is onze enige hoop.' 'Je bent gek, man!’ 'Luister goed, kapitein. Fleck is een misdadiger, een schurk en een doortrapte boef, maar hij lijdt niet aan grootheidswaan. Fleck zou voor geld alles doen, op één ding na - hij zou niet moorden. Hij is er het type niet voor, dat heeft hij me gezegd en ik geloof hem. Fleck is onze enige hoop.’ Ik wachtte tot er commentaar zou komen, maar er kwam niets, dus ik vervolgde: 'Hij kan nu ieder ogenblik aan land gaan. Spreek met hem. Schreeuw en zwaai met uw armen en scheld hem uit voor de verdomde overloper die hij volgens u is, op de manier zoals ze dat van u verwachten, niemand zal er enige aandacht aan schenken, behalve LeClerc en Hewell en die zullen er alleen om lachen, en zullen het hoogst amusant vinden. Zeg hem wat ik u heb verteld. Zeg hem dat hij niet lang meer te leven heeft, dat LeClerc niemand zal achterlaten die erover praten kan. U zult ontdekken dat LeClerc hem het een of andere onmogelijke verhaaltje op de mouw heeft gespeld over wat hij hier van plan was, u kunt er zeker van zijn dat LeClerc met hem nooit over de raket heeft gesproken of wat hij daarmee van plan was, hij zou het niet gedurfd hebben omdat Fleck en zijn bemanning zo vaak Suva en andere havens op de Fiji Eilanden aandoen, waar één achteloos woord in een kroeg al zijn plannen in duigen zou hebben doen vallen. Denkt u dat LeClerc hem de waarheid zou hebben verteld?’ 'Dat zal hij wel niet hebben gedaan. Je hebt gelijk, hij zou het zich niet hebben kunnen veroorloven.' 'Heeft Fleck de raket ooit eerder gezien?’ 'Natuurlijk niet. De deuren van de hangar waren altijd dicht als hij hier aanlegde en hij mocht alleen met de officieren spreken en met de onderofficier die toezicht hield op het lossen van de boot. Hij wist natuurlijk dat het iets belangrijks was, de Neckar lag vaak in de lagune hier voor anker.' 'Juist. Maar nu zal hij de "Zwarte Kruisvaarder" zien, hij móet hem wel zien, vanaf het punt waar hij gemeerd ligt, aan het einde van de pier. Hij zal alle aanleiding hebben LeClerc er vragen over te stellen en ik moet me sterk vergissen als LeClerc er niet graag over zal praten. Het is de vervulling van zijn liefste droom en hij weet dat Fleck niet zal blijven leven en erover zal kunnen praten. Zelfs dan blijft er bij Fleck misschien enige twijfel bestaan over wat er voor hem in het vat zit, dus u moet, zodat hij precies begrijpt met wat voor man hij te maken heeft, hem vertellen… nee, zegt u hem liever dat hij Henry moet sturen, zijn helper, ze kunnen beter niet ontdekken dat hij zelf weg is, om te komen kijken waartoe LeClerc werkelijk in staat is.' Ik vertelde Griffiths precies hoe hij de plaats kon vinden waar Hewell en zijn mannen door de flank van de berg waren heengebroken en waar hij het hol met de dode mannen kon vinden. 'Het zou me niet verbazen als er nu nog twee dode mannen meer liggen, Fiji-jongens. En vraag hem na te gaan of de radio in de hut van LeClerc daar nog staat. Als Henry terug is zal Fleck er niet meer aan twijfelen.' Griffiths zei niets. Ik hoopte maar dat ik hem overtuigd had, als dat zo was kon ik het aan niemand beter overlaten dan aan hem, hij was een listige oude baas en zo spits als maar mogelijk was. Even later hoorde ik dat hij zich bewoog en opstond. Ik keek uit mijn ooghoek en zag hem langzaam weglopen. Ik draaide mij om tot ik de pier zag. Fleck en Henry, in hun beste witte verlofuniformen gestoken, verlieten juist de schoener. Ik sloot mijn ogen. Onwaarschijnlijk genoeg viel ik in slaap. Of misschien toch niet zo onwaarschijnlijk, de pijn in mijn schouder en mijn lichaam verenigden zich tot één grote golf van pijn. Ik sliep. Toen ik ontwaakte kon ik een nieuwe pijn aan mijn lijstje toevoegen. Iemand schopte mij in mijn onderste ribben en hij had bepaald niet de bedoeling mij te kietelen. Ik draaide mijn hoofd om. LeClerc. LeClerc had er de leeftijd niet meer voor om de elementaire regels der wellevendheid te leren. Knipogend tegen de zon draaide ik mij om tot ik op mijn gezonde elleboog steunde, en knipoogde weer toen er iets even mijn gezicht raakte en op mijn borst viel. - Ik keek naar beneden. Een eind koord - gordijnkoord - netjes opgerold en vastgebonden. 'We dachten dat je het misschien graag terug zou willen hebben, Bentall. We kunnen het niet meer gebruiken.' Geen woede op dat gezicht, niet de wraakgierige woede die ik zou hebben verwacht, maar iets dat op voldoening leek. Hij keek mij vorsend aan. 'Vertel me eens, Bentall, dacht je nu werkelijk dat ik een zo voor de hand liggende mogelijkheid - voor mij eigenlijk een zekerheid - over het hoofd zou zien? Dat je niet zou aarzelen met de tweede "Zwarte Kruisvaarder" te knoeien, in de wetenschap dat dat voor jezelf geen gevaar meer zou opleveren? Je onderschat me op een treurige manier, en daarom ben je ook op de plaats waar je je bevindt.’ 'Zo handig was je nu óók weer niet,' zei ik langzaam. Ik voelde mij ziek. ik geloof niet dat je het werkelijk verwachtte. Wat ik over het hoofd zag was dat je Hargreaves en Williams apart zou nemen en zou dreigen hun vrouwen dood te schieten als ze niet alles vertelden wat er gebeurd was. Afzonderlijke hutten en alle gebruikelijke bedreigingen als hun verhalen niet nauwkeurig met elkaar klopten. Misschien onderschat ik je. Dus nu breng je me naar een rustig plekje en je schiet me dood. Ik geloof werkelijk niet dat het me nog iets kan schelen.’ 'Niemand zal je doodschieten, Bentall. Niemand wordt doodgeschoten door niemand. We gaan morgen weg en ik beloof je dat we dan iedereen in leven zullen laten.' 'Natuurlijk,' hoonde ik. 'Hoeveel jaren moet je je erin oefenen, LeClerc, om die overtuigende klank in je stem te kunnen leggen als je je verdomde leugens te berde brengt?' 'Je zult het zien, morgen.''Altijd morgen. En hoe denk je ons met zijn veertigen er tot zo lang onder te houden?' Ik hoopte dat zijn gedachten in dezelfde richting zouden gaan als de mijne, of anders was het tijd verspillen geweest dat ik Griffiths naar Fleck had gestuurd. 'Je hebt ons het idee zelf aan de hand gedaan, Bentall. De bunker. Je zei dat het een mooie kerker zou zijn. Ontsnappen uitgesloten. Bovendien heb ik al mijn mannen nodig om vannacht de "Zwarte Kruisvaarder" in te pakken en ik heb geen bewakers nodig als iedereen in de bunker zit.' Hij keek Hewell aan en glimlachte. 'Tussen haakjes, Bentall, ik geloof dat jij en kapitein Griffiths niet meer zo goed met elkaar overweg zullen kunnen. Hij heeft een paar nogal harde woorden over je laten vallen omdat je die eerste raket in orde hebt gemaakt.' Ik zei niets. Ik wachtte af. 'Het zal je genoegen doen te vernemen dat hij wat moeilijkheden heeft gehad. Ik heb begrepen dat hij het in zijn hoofd kreeg kapitein Fleck te kapittelen - als Engelsen onder elkaar - om zijn verraderlijke activiteiten. Fleck, heb ik begrepen, maakte er bezwaar tegen dat Griffiths bezwaren maakte. Wat leeftijd, lengte en gewicht betreft waren de twee gezagvoerders aardig aan elkaar gewaagd en als kapitein Griffiths al in een wat betere conditie was, Fleck kende meer gemene trucjes. Het was een mooi gevecht om te zien. Ik moest er ten slotte een eind aan maken. Het leidde mijn mannen af.’ ik hoop dat ze elkaar doodslaan,' gromde ik. LeClerc glimlachte en liep met Hewell weg. Alles verliep voor hen naar genoegen. Voor mij niet. De mijn afgeketst, Griffiths en Fleck handgemeen, de laatste hoop vervlogen, Marie met mij afgedaan, LeClerc over de hele linie overwinnaar en Bentall kon ieder ogenblik een kogel door zijn kop krijgen. Ik voelde mij ziek en zwak en uitgeput en verslagen. Misschien werd het tijd het op te geven. Ik draaide mij weer op mijn buik, en zag dat Griffiths er aankwam. Hij ging weer zitten waar hij gezeten had. Zijn hemd was vuil en gescheurd, zijn voorhoofd was geschramd en er liep een bloedstraaltje uit zijn mondhoek. 'Gefeliciteerd,' zei ik bitter. 'Het is voor elkaar,' zei hij kalm. 'Fleck gelooft me. Hij was niet moeilijk te overtuigen. Hij is vanmorgen aan de andere kant van het eiland geweest en heeft daar een dode man gevonden - of wat daarvan over was - een Fiji, waarschijnlijk, die in de buurt van het rif dreef. Hij dacht dat de haaien het hadden gedaan. Nu niet meer. Zijn makker is op onderzoek uitgegaan.' 'Maar… maar dat gevecht?’ 'LeClerc kwam de hangar uit. Hij sloeg ons aandachtig gade. Veel te aandachtig. Het was de enige manier om alle verdenking af te wentelen.' Ik keek op en hij glimlachte. 'We zijn erin geslaagd heel wat gegevens uit te wisselen toen we daar over de grond lagen te rollen.’ 'Kapitein Griffiths,' zei ik. 'Daar verdient u een slagschip voor.’ De zon zonk naar de zee. Twee Chinezen brachten ons wat te eten, grotendeels in blik, en bier. Ik zag een paar anderen wat naar de bunker brengen, waar de zeven vrouwen nog werden vastgehouden, waarschijnlijk als extra garantie als wij moeilijkheden zouden veroorzaken. Dokter Brookman verzorgde mijn arm weer en de toestand waarin hij verkeerde scheen hem niet erg aan te staan. De hele middag waren de Chinezen en ongeveer de helft van de matrozen, onder nauwlettend toezicht van Hewell, bezig de twee kranen uit elkaar te halen en ze elk aan een kant van de spoorweg weer in elkaar te zetten, teneinde de 'Zwarte Kruisvaarder' ermee in zijn metalen omhulsel te kunnen hijsen. Het omhulsel stond al klaar op een draaibaar onderstel. En voortdurend dacht ik aan Marie in haar eenzaamheid, of zij sliep of wakker was, hoe zij zich voelde, of ze aan mij dacht, of haar wanhoop ook maar half zo groot was als de mijne. Kort voor zonsondergang kwamen Fleck en Henry van de andere kant van de pier over het strand aankuieren. Zij bleven vlak tegenover mij staan. Fleck stond met zijn benen uit elkaar en zijn handen in de zij. Griffiths schudde zijn vuist naar hem, niemand die ons gadesloeg zou eraan twijfelen of zij stonden op het punt om weer ruzie te gaan maken, met woorden of met andere middelen. Ik rolde mij om op mijn rechterelleboog, de gewoonste zaak ter wereld als men twee mensen boven zijn hoofd ruzie hoort maken. Flecks bruine, harde gezicht stond strak en grimmig. 'Henry heeft ze inderdaad gevonden.' Zijn stem was schor van woede. 'Elf. Dood. De verdomde, leugenachtige, moorddadige duivel.' Hij vloekte verbitterd en ging voort: 'God weet dat ik hard ben, maar niet zó hard. Hij heeft me gezegd dat het gevangenen waren, dat ik ze morgen toevallig moest vinden en ze terugbrengen naar Fiji.’ Ik zei: 'Denk je dat er voor jou nog een morgen bestaat, Fleck? Zie je die gewapende schildwacht niet die op de pier staat om te voorkomen dat je er met je schip tussenuit knijpt? Zie je niet in dat je dezelfde weg opgaat als alle anderen? Hij kan niemand achterlaten die erover zal kunnen praten.’ 'Dat weet ik. Maar ik ben veilig, voor vannacht in ieder geval, ik kan vannacht op mijn schoener slapen, met de schemering komt er hier een kustvaarder van Fiji, de Grasshopper, bemand met de bloeddorstigste Aziaten uit de Grote Oceaan. Ik moet ze door de riffen loodsen.' Ondanks zijn woede speelde Fleck zijn rol goed, hij vloekte om het andere woord. 'Waar is die kustvaarder voor?' vroeg ik. 'Dat is toch wel duidelijk?' Het was Griffiths die het antwoord gaf. 'Een groot schip zou niet bij de pier kunnen komen, het water is daar maar een meter of drie diep, en hoewel ze de raket op het achterdek van Fleck zouden kunnen laden, heeft hij op het gebied van kranen niets dat groot genoeg is om hem op een onderzeeër over te laden. Ik wed dat die kustvaarder een hijskraan heeft, hè, Fleck?' 'Ja, inderdaad. Onderzeeër? Wat…’ 'Dat heeft de tijd,' viel ik hem in de rede. 'Heeft Henry de radio gevonden?’ 'Nee,' antwoordde Henry zelf, even naargeestig als altijd. 'Ze hebben aan de andere kant van de tunnel het dak opgeblazen en hem afgesloten.’ En morgen, dacht ik, zouden zij ons allemaal aan deze kant van de tunnel naar binnen drijven en hem afsluiten. Misschien had LeClerc toch niet gelogen toen hij zei dat hij ons niet zou doodschieten, doodhongeren ging niet zo snel als doodschieten, maar het was even doeltreffend. 'Nou, Fleck,' zei ik. 'Hoe vind je het? Je hebt een dochter op de universiteit van Californië in Santa Barbara, vlak naast een van de allergrootste raketbases ter wereld, de Vanderberry-luchtmachtbasis, een eersterangs doel voor een waterstofbom. De Aziaten vallen je aangenomen vaderland Australië binnen. Al die dode mannen…’ 'Houd je mond, in godsnaam!' snauwde hij. Hij hield zijn vuisten stevig gebald en vrees en vertwijfeling en woede vochten op zijn gezicht om de voorrang. 'Wat wil je dat ik zal doen?' Ik vertelde hem wat ik wilde dat hij zou doen. De zon raakte de rand van de zee, de bewakers kwamen ons halen en wij werden afgemarcheerd naar de bunker. Toen wij naar binnen gingen keek ik achterom en zag dat buiten de hangar de schijnwerpers aangingen. LeClerc en zijn mannen zouden de hele nacht doorwerken. Laat ze werken. Als Fleck het voor elkaar kreeg, was er één kans op twee dat de 'Zwarte Kruisvaarder' zijn bestemming nooit zou bereiken. Als Fleck het voor elkaar kreeg.