9: Vrijdag 6 uur v.m. - 8 uur v.m.

 

Hewell liep de kamer in. Hij keurde de dode op de grond geen blik waardig. Hij gebaarde met zijn linkerhand en twee Chinezen, elk met een machinepistool in hun hand, kwamen geruisloos door de deur achter hem naar binnen: zij hielden hun wapen vast alsof zij wisten hoe zij ermee om moesten gaan. 'Iemand hier gewapend?' vroeg Hewell met zijn diepe grafstem. 'Iemand hier in de kamer die in het bezit van wapens is? Zo ja, zeg het me dan nu. Als ik wapens op iemand vind of in een van de kamers en hij heeft me dat niet verteld, zal ik hem doodschieten. Zijn er hier wapens?’ Er waren geen wapens. Als iemand onder hen tandenstokers had gehad en gedacht had dat Hewell die als wapens kon beschouwen, zou hij zich hebben gehaast die te gaan halen. Die uitwerking had Hewell op de mensen. Er hoefde niet aan getwijfeld te worden dat hij meende wat hij zei.'Goed.' Hij deed nog een stap naar voren en keek naar mij. 'Je hebt ons voor de gek gehouden, hè, Bentall? Heel handig van je. Er was met je voet niets aan de hand, hè, Bentall? Maar met je arm is het niet zo best, nietwaar - ik denk dat die Dobermann je dat heeft aangedaan, voor je hem doodmaakte? En je hebt twee van mijn beste mannen doodgemaakt, nietwaar, Bentall? Daar zal je voor moeten boeten, vrees ik.' Zijn langzame grafstem had niets onheilspellends of dreigends, maar dat was ook niet nodig, 's mans enorme gestalte, de rotsachtige ruïne van zijn gezicht maakten iedere verdere dreiging overbodig. Ik twijfelde er niet aan of ik zou moeten boeten. 'Maar ik zal moeten wachten. Even maar. We kunnen je nu niet laten doodgaan, nietwaar, Bentall?' Hij zei snel een paar woorden in een vreemde taal tegen de Chinees die rechts van hem stond, een lange, gespierde man met een intelligent gezicht, dat even star was als dat van Hewell zelf, en wendde zich toen weer tot mij. 'Ik moet jullie een ogenblik alleen laten - we moeten ons gaan bezighouden met de wachten bij de draadafzetting. De voornaamste verbindingen en het garnizoen hebben wij al in handen en alle telefoonlijnen naar de wachtposten zijn doorgesneden. Ik laat Hang hier om op jullie te passen. Laat niemand proberen een loopje met Hang te nemen. U zou misschien denken dat één man, zelfs als hij een automatische karabijn heeft, niet negen man in een klein kamertje in bedwang kan houden, en als er iemand onder u is die dat denkt en er naar probeert te handelen, is dat de beste manier om er achter te komen waarom Hang sergeant-majoor was van een mitrailleurbataljon in Korea.' Hewell vertrok zijn lippen tot een humorloos glimlachje. 'Geen kunst om te raden aan welke kant hij stond.’ Enkele ogenblikken later waren hij en de andere Chinees verdwenen. Ik keek naar Marie en zij naar mij: zij zag er moe en een beetje droevig uit en het glimlachje dat zij mij toonde ging niet erg van harte. Alle anderen keken naar de Chinese bewaker. Hij scheen naar niemand te kijken. Farley schraapte zijn keel en zei familiaar, ik denk dat we hem wel kunnen overrompelen, Bentall. Ieder aan een kant.' 'Overrompel jij hem maar,' zei ik. ik blijf waar ik ben.' 'Verdomme, man.' Hij zei het zachtjes en op wanhopige toon. 'Het is misschien onze laatste kans.’ 'We hebben onze laatste kans al gehad. Ik bewonder je moed, Farley, maar dat kan ik van je intelligentie niet zeggen. Wees niet zo'n verdomde idioot.' 'Maar…’ 'Gehoord wat Bentall zei?' De bewaker sprak feilloos Engels, met een zwaar Amerikaans accent. 'Wees geen verdomde idioot.’ Farley kalmeerde onmiddellijk, men kon zijn door zijn besluitvaardigheid gespannen spieren enigszins zien verslappen, en de bekrompen arrogantie zien wegebben waarmee hij zo minzaam verondersteld had dat de bewaker wel alleen zijn moedertaal zou kunnen spreken. 'Allemaal gaan zitten, met uw benen over elkaar,' ging de bewaker verder. 'Dat zal veiliger zijn - voor uzelf. Ik wil niemand doodschieten.' Hij zweeg even en voegde er toen, als bij nader inzien, aan toe: 'Behalve Bentall. Jij hebt vannacht twee mannen van mijn groep vermoord, Bentall.’ Ik wist daar niets toepasselijks op te zeggen, dus ik liet het maar zo. 'U mag roken als u wilt,' vervolgde hij. 'U mag praten, maar niet fluisteren.’ Men haastte zich niet op zijn tweede aanbod in te gaan. Er zijn van die situaties waarin het moeilijk is een geschikt onderwerp van gesprek te vinden en dit scheen er zo een te zijn. Bovendien wilde ik niet praten, ik wilde denken, als ik dat kon doen zonder mijzelf schade te berokkenen. Ik trachtte een verklaring te vinden voor het feit dat Hewell en zijn mannen er zo gauw waren doorgekomen. Het was min of meer zeker geweest, dat wist ik, dat zij die morgen zouden uitbreken, maar zij hadden het uren eerder gedaan dan ik verwacht had. Hadden zij gecontroleerd of wij wel in bed lagen? Mogelijk, maar niet waarschijnlijk: toen wij hen na de brand spraken had niets erop gewezen dat zij ons verdachten. Of hadden zij de dode Chinezen in de grafkelder gevonden? Dat was waarschijnlijker, maar zelfs als dat zo was hadden wij nog verduiveld pech gehad. Ik neem aan dat ik gebukt had moeten gaan onder het gewicht van mijn verbittering en teleurstelling, maar vreemd genoeg kwam dat nauwelijks bij mij op. Het spel was verloren en dat was alles wat ervan te zeggen was: of het spel zoals we het tot nu toe hadden gespeeld was verloren, wat op hetzelfde scheen neer te komen. Of misschien niet. Het was alsof Marie mijn gedachten geraden had. 'Je zit nog te denken, hè, Johnny?' Zij glimlachte weer naar mij, glimlachte zoals ik haar nog nooit naar iemand anders had zien glimlachen, zelfs niet naar Witherspoon, en mijn hart begon capriolen te maken als een middeleeuwse hofnar, tot ik mij herinnerde dat dit een meisje was dat iedereen voor de gek kon houden. 'Het is precies zoals de kolonel heeft gezegd. Je zit op de elektrische stoel, de hand van de beul is op de schakelaar, en jij zit nog te denken.’ 'Zeker, ik zit te denken,' zei ik zuur. ik zit uit te rekenen hoe lang ik nog te leven heb.'Ik zag plotseling aan haar ogen dat ik haar gekwetst had en wendde mijn blik af. Hargreaves keek mij peinzend aan. Hij was bang, maar kon nog denken. En hij had een goed stel hersens. 'Je bent eigenlijk nog geen verloren man?' vroeg hij. 'Voor zover ik begrepen heb zou Hewell noch deze man aarzelen je dood te schieten. Maar ze doen het niet. Hewell zei: "We kunnen je nu niet laten doodgaan." En je werkte vroeger in dezelfde branche als dr. Fairfield. Ben jij soms de brandstofdeskundige die wij verwachtten?' ik denk het wel.' Het had geen zin iets anders te zeggen, ik kende de pseudo-Witherspoon nog geen halfuur of ik had het hem al verteld. Ik vroeg mij af of ik over de hele linie ergens een fout had vergeten te maken die ik had kunnen begaan. Toen ik recapituleerde kwam het mij onwaarschijnlijk voor. 'Het is een lang verhaal. Een andere keer.' 'Zou je het kunnen?' 'Wat?’ 'De ontsteking in de raket aanbrengen?' ik zou niet eens weten hoe ik te werk moest gaan,' zei ik leugenachtig. 'Maar je hebt met Fairfield samengewerkt,' drong Hargreaves aan. 'Niet op het gebied van vaste brandstof.' 'Maar… ik weet helemaal niets van de laatste ontwikkelingen op het gebied van vaste brandstoffen,' zei ik nors. En dan te bedenken dat ik hem een goed stel hersens had toegeschreven. Zou die vervloekte idioot dan nooit zijn mond houden? Wist hij dan niet dat de bewaker stond te luisteren? Wat wilde hij - mij de das omdoen? Ik zag Marie naar hem staren, met opeengeklemde lippen, haar hazelbruine ogen stonden verre van vriendelijk. 'Ze hebben het allemaal vee! te geheim gehouden,' zei ik ten slotte. 'Ze hebben de verkeerde deskundige gestuurd.’ 'Nou, daar schieten we dan wel mee op,' mopperde Hargreaves. 'Ja, hè? Ik heb zelfs nooit het bestaan van die "Zwarte Kruisvaarder" van jullie vermoed. Wat zou je ervan zeggen als je me eens op de hoogte bracht? Ik behoor tot het type dat gelooft dat een mens tot aan zijn dood moet blijven leren: het ziet er naar uit dat dit mijn laatste kans is wat nieuwe kennis op te doen.' Hij aarzelde en zei toen langzaam: 'Tot mijn spijt…' 'Tot je spijt is het allemaal zeer geheim,' zei ik ongeduldig. 'Natuurlijk is het geheim - maar niet voor de mensen op dit eiland. Niet meer.’ ik denk het eigenlijk ook niet,' zei Hargreaves weifelend. Hij dacht even na en glimlachte toen. 'Je zult je de wijlen diep betreurde "Blue Streak"-raket nog we! herinneren?' 'Onze enige deelnemer aan de wedloop der intercontinentale raketten?' Ik knikte. 'Natuurlijk herinner ik me die. Hij kon alles wat een raket moet kunnen, behalve vliegen. Dat vond iedereen heel vervelend. Een hele opschudding toen de regering het plan liet varen. Veel gepraat over aan Amerika overgeleverd zijn, wat de kernbewapening betreft geheel en al afhankelijk zijn van Amerika, Engeland nu een tweederangs mogendheid, als je het nog een mogendheid noemen mocht. Ik herinner het me nog wel. De regering was zeer onpopulair.’ 'Ja. En zij verdiende het helemaal niet. Zij lieten het hele plan varen omdat een of twee van de beste militaire en wetenschappelijke koppen van Engeland — we hebben er één of twee - hen vriendelijk uitlegden dat de "Blue Streak" geheel en al ongeschikt was voor zijn doel. Hij was gebouwd aan de hand van modellen van Amerikaanse typen, zoals de Atlas-raket, die twintig minuten nodig heeft om na het eerste alarm te starten, wat voor de Amerikanen goed en wel is: met hun DEW-lijnen en ver vooruitgeschoven radarposten, hun infrarode zoekapparaten en "spies-in-the-skies" om de uitlaatgassen van gelanceerde intercontinentale raketten op te sporen, rekenen zij erop dat zij een halfuur de tijd hebben als de een of andere maniak op de verkeerde knop drukt. Wij kunnen op niet meer dan vier minuten rekenen.’ Hargreaves nam zijn bril af, poetste hem voorzichtig en knipperde met zijn bijziende ogen. 'En dat betekent dat als de "Blue Streak" het had gedaan, en als hij was gestart op het moment dat de waarschuwing doorkwam, hij zestien minuten vóór hij vertrekken moest al zou zijn weggevaagd door een Russische raket van vijf megaton.’ ik kan wel rekenen,' zei ik. 'Je hoeft het me niet voor te rekenen.''We moesten het het ministerie van Defensie wél voorrekenen,' antwoordde Hargreaves. 'Het duurde drie of vier jaar voor ze het snapten, wat voor militaire geesten ongeveer de gemiddelde tijd is. Denk eens aan de admiraals en hun slagschepen. Het andere grote nadeel van de "Blue Streak" is natuurlijk dat hij een geweldige lanceerinstallatie zou hebben vereist, al die hellingen, stellages en bunkers, die enorme tankwagens helium en vloeibare zuurstof om de kerosine en de vloeibare zuurstof er onder druk in te pompen, en ten slotte de geweldige afmetingen van de raket zelf. Dat betekende dat er een permanente installatie nodig was op een vaste plaats, en met die horden Britse en Amerikaanse vliegtuigen die boven Russisch gebied vliegen, Russische vliegtuigen die boven Amerikaans en Brits gebied vliegen en voor zover ik weet, Britten en Amerikanen die boven elkaars gebied vliegen - zijn die plaatsen zo bekend geworden dat praktisch iedere lanceerbasis in de Verenigde Staten en Rusland de bijbehorende raket van het andere land op zich gericht heeft. We moesten toen dus een raket hebben die onmiddellijk kon worden afgevuurd - en een raket die volkomen mobiel was, naar alle richtingen vervoerbaar. Dat was met welke van de bestaande raketbrandstoffen dan ook onmogelijk. Zeker niet met kerosine - kerosine, in deze tijd! - waarmee, naast vloeibare zuurstof, de meeste Amerikaanse raketten nog worden gedreven. En zeker evenmin met de door vloeibare zuurstof gedreven motoren waar de Amerikanen vandaag de dag aan werken, het extreem lage kookpunt maakt ze tien keer verraderlijker dan enige tot nu toe bekende brandstof. En ze zijn veel te groot.' 'Zij werkten aan cesium- en ionbrandstoffen,' zei ik. 'Daar zullen ze nog lang aan werken. Ze hebben een stuk of twaalf verschillende firma's aan het werk gezet en je kent het gezegde van de vele koks die de brij bederven. En het was dus onmogelijk de raket die onmiddellijk kon worden afgevuurd te maken met een van de bestaande voortstuwingssystemen - totdat Fairfield met een idee voor den dag kwam, briljant van eenvoud, voor de vaste brandstof, twintig keer zo krachtig als zij in de Amerikaanse "Minuteman" hebben gebruikt. Het is zo briljant eenvoudig,' gaf Hargreaves toe, 'dat ik niet weet hoe het werkt.’ Ik wist het evenmin. Maar ik had genoeg van Hargreaves vernomen om er achter te kunnen komen hoe ik het aan het werk kon krijgen. Maar hier en nu zou dat nooit kunnen. 'Ben je er zeker van dat het echt werkt?' vroeg ik. 'Daar zijn we inderdaad zeker van. Dat wil zeggen, op kleine schaal. Dr. Fairfield heeft een speciaal daarvoor geconstrueerde miniatuurraket uitgerust met een lading van achtentwintig pond, en de raket vanaf een onbewoond eilandje aan de westkust van Schotland de lucht in gestuurd. Hij startte precies zoals Fairfield had voorspeld, eerst heel langzaam, veel langzamer dan de conventionele raketten.' Hargreaves glimlachte bij de herinnering. 'En toen begon hij vaart te zetten. Wij, aan de radar, verloren hem op achttienduizend meter uit het oog. Hij nam nog steeds in snelheid toe en haalde bij 24 000 kilometer per uur. Daarna nog meer experimenten, de ladingen kleiner gemaakt, tot wij kregen wat wij hebben wilden. Toen vermenigvuldigden wij het gewicht van de raket, de brandstof, de nagemaakte lading en het instrumentarium met vierhonderd. En daar had je de "Zwarte Kruisvaarder". 'Misschien komen er door die vermenigvuldigingen met vierhonderd een paar nieuwe factoren bij?' 'Dat zijn we juist aan het uitzoeken. Daarom zijn we hier.' 'Weten de Amerikanen hiervan?’ 'Nee.' Hargreaves glimlachte dromerig. 'Maar we hopen dat ze het op een dag zullen weten. We hopen ze de raketten over een jaar of twee te kunnen leveren, daarom is hij ontworpen om aan veel hogere eisen te voldoen dan wij zelf stellen, ontworpen om een waterstofbom van twee ton in vijftien minuten negenduizend kilometer verder te brengen, en om een maximumsnelheid van 30 000 kilometer per uur te bereiken. Zestien ton, vergeleken met de tweehonderd ton van hun eigen raketten. Vijf meter hoog in plaats van dertig. Kan van elk koopvaardijschip, elke kustvaarder, onderzeeër, trein of zware vrachtauto worden afgevuurd. En dan kan hij nog onmiddellijk starten.' Hij glimlachte weer, en ditmaal was zijn dromerigheid vermengd met een zekere zelfgenoegzaamheid. 'De Amerikanen zullen gewoon dol zijn op de "Zwarte Kruisvaarder".' Ik keek hem aan. 'Je bedoelt toch niet te suggereren dat Witherspoon en Hewell voor de Amerikanen werken?’ 'Voor de…' Hij zette zijn bril weer op zijn neus en staarde mij over de dikke hoornen randen aan, zijn bijziende ogen opengesperd van verbazing. 'Wat bedoel je in 's hemelsnaam?' 'Ik bedoel alleen maar dat wanneer dat niet zo is, ik niet begrijp hoe de Amerikanen ooit de kans zullen krijgen een blik op de "Zwarte Kruisvaarder" te slaan, laat staan dat zij er dol op worden.’ Hij keek mij aan, knikte, wendde zijn blik af en zei niets. Het leek mij minderwaardig de domper op zijn wetenschappelijk enthousiasme te zetten. De hemel werd nu lichter, en zelfs terwijl de lampen in de barak nog brandden konden wij waar de ramen waren de lichter wordende grijze plekken zien. Mijn arm voelde aan alsof de Dobermann zich er nog aan vastklampte. Ik herinnerde mij het half uitgedronken glas whisky op tafel, greep er naar en zei: 'Proost.' Niemand zei proost terug, maar ik negeerde hun ongemanierdheid en dronk het toch maar leeg. Voor zover ik kon voelen deed het mij helemaal geen goed. Farley, de expert in waarschuwingssystemen, kreeg langzamerhand zijn gezonde kleur, zijn moed en zijn verontwaardiging weer terug en hield een lange en verbitterde monoloog, waarin de woorden 'vervloekt' en 'gewelddaden' het voortdurend terugkerende thema waren. Hij zei niet dat hij naar zijn parlementslid zou schrijven. Verder zei niemand een woord. Niemand keek naar de dode op de grond. Ik wou dat iemand mij nog wat whisky zou geven, of dat ik alleen maar wist waar Anderson de fles had gevonden. Het leek ongepast dat ik meer aan de fles dacht dan aan de dode man die mij mijn eerste glas had ingeschonken. Maar alles was die morgen nu eenmaal ongepast en bovendien het verleden was voorbij, de toekomst — voor zover daar nog sprake van was - lag voor ons, en terwijl de whisky mij misschien goed zou doen, kon Anderson nooit meer iemand goed doen. Hewell keerde met de schemering terug. Hij kwam alleen en ik hoefde niet naar zijn met bloed bevlekte linker onderarm te kijken om te weten waarom hij alleen kwam. De drie schildwachten bij de draadafzetting moeten waakzamer en bekwamer zijn geweest dan hij zich had voorgesteld, maar zij waren niet bekwaam genoeg geweest. Als Hewell zich al zorgen maakte over zijn verwonding, de dood van weer een van zijn mannen of het vermoorden van de drie matrozen, dan was dat toch niet te merken. Ik keek om mij heen naar de gezichten van de mannen in de barak, grauwe, gespannen, bange gezichten, en ik wist dat ik hun niet behoefde uit te leggen wat er gebeurd was. Onder andere omstandigheden - heel andere omstandigheden - zou het grappig zijn geweest het spel van de uitdrukkingen op hun gezicht waar te nemen, het volslagen ongeloof dat dit hun kon overkomen en de worsteling met de schrikwekkende wetenschap dat het hun inderdaad overkwam. Maar op die plaats en op dat ogenblik viel het mij helemaal niet moeilijk mijn lachen in te houden. Hewell was er niet voor in de stemming om veel woorden vuil te maken. Hij trok zijn revolver, gebaarde naar Hang dat hij de hut moest verlaten, keek ons uitdrukkingloos aan en zei het enkele woord: 'Eruit'. Wij gingen naar buiten. Afgezien van enkele palmen bij de waterkant waren er aan deze kant van het eiland even weinig bomen en planten als aan de andere. De centrale berg was aan deze kant veel steiler, en de grote kloof die de zuidelijke helling in tweeën deelde was goed te zien, terwijl een van de uitlopers die vanuit het noordoosten naar beneden liep ons het uitzicht naar het westen en noorden belemmerde. Hewell gaf ons geen ogenblik de tijd het uitzicht te bewonderen. Hij stelde ons in een slordige kolonne met tweeën naast elkaar op, beval ons de handen boven het hoofd te vouwen - ik gaf er geen gevolg aan, ik betwijfel trouwens of ik het gekund zou hebben en hij drong er niet op aan - en liet ons naar het noordwesten afmarcheren, over de lage uitloper van de berg. Driehonderd meter verder, even over de eerste uitloper, - er lag er nog een voor ons - merkte ik vijftig meter rechts van mij een hoop uitgebroken rotsgesteente op dat zeer kort geleden was losgewerkt. Vanaf het lage punt waar ik stond kon ik niet zien wat er achter die hoop lag, maar ik hoefde het niet te zien om het te weten: het was de uitgang van de tunnel waar Witherspoon en Hewell in de vroege ochtend waren uitgebroken. Ik keek zorgvuldig om mij heen, bracht alles in kaart en borg de ligging ervan ten opzichte van alle topografische kenmerken die ik zag in mijn geheugen, tot ik er vrij zeker van was dat ik hem zelfs in het diepste duister zonder moeite zou kunnen terugvinden. Ik verwonderde mij over mijn ongeneeslijke neiging om de meest nutteloze gegevens op te nemen en in mijn geheugen op te bergen. Vijf minuten later hadden wij de lage kam van de tweede uitloper overschreden en strekte de hele vlakte aan de westelijke kant van het eiland zich voor ons uit. Hij lag nog in de schaduw van de berg, maar het was nu klaarlichte dag en alle kenmerken waren gemakkelijk waar te nemen. De vlakte was hier groter dan aan de oostkant, maar niet veel, van het noorden naar het zuiden misschien anderhalve kilometer lang en tussen de zee en de eerste glooiingen van de berg vierhonderd meter breed. Er was geen enkele boom te zien. In de zuidwesthoek van de vlakte strekte zich een lange, brede pier ver in de lagune uit, op een afstand van vier- of vijfhonderd meter scheen deze pier van beton te zijn, maar het was waarschijnlijker dat hij uit koraalblokken was gebouwd. Aan het uiteinde van de pier stond, op rails gemonteerd, en op steunpilaren die zeer ver uit elkaar waren geplaatst, een zware hijskraan van een type dat ik in droogdokken had gezien. De hele bovenbouw en de arm van de kraan - er was geen tegenwicht - waren op een ring van elektrisch gedreven wielen gemonteerd. Dit was de kraan die de fosfaatmaatschappij moest hebben gebruikt om haar schepen te laden - en het was ook de kraan die een van de doorslaggevende factoren moest zijn geweest bij de beslissing van de marine om haar raketinstallatie op dit eiland op te stellen. Het gebeurde niet vaak, bedacht ik, dat men een los- en laadinstallatie met een pier en een kraan, die eruitzag of hij wel dertig ton aankon, op een verlaten eiland in de Grote Oceaan gereed vond staan. Er liepen twee andere, veel smallere sporen over de pier. Een paar jaar geleden, veronderstelde ik, zou een ervan de met fosfaat geladen wagons naar het hoofd van de pier hebben gebracht, terwijl de lege langs het andere werden afgevoerd. Heden ten dage kon men nog zien hoe een van de oorspronkelijke sporen, verroest en overwoekerd, vanaf de pier naar het zuiden, in de richting van de fosfaatmijn afboog: maar het andere spoor was weggehaald en vervangen door nieuwe, glimmende rails die in een rechte lijn, over een afstand van ongeveer tweehonderd meter, het land in liepen. Op de helft van de lengte liep het over een eigenaardig rond stuk beton van ongeveer vijfentwintig meter in doorsnee, en ten slotte nam het een einde voor een hangarachtig gebouw van ongeveer tien meter hoog, twaalf meter breed en dertig meter lang. Vanaf het punt waar wij stonden, bijna direct achter de hangar, was onmogelijk te zien of er deuren in zaten en waar de rails ophielden, maar men kon veilig aannemen dat die laatste helemaal tot binnen in de hangar liepen. De hangar zelf was verblindend wit, hij scheen wit te zijn geschilderd, maar hij was niet met verf bedekt, maar met witgeverfd canvas, een maatregel die, naar ik aannam, genomen was om het mogelijk te maken in een door de zon beschenen gebouw van gegolfd plaatijzer te werken. Niet ver ten noorden hiervan stond een groep lukraak neergezette gebouwen, plomp, lelijk en ongetwijfeld geprefabriceerd; dat waren kennelijk de woonkwartieren. Nog verder naar het noorden, op een afstand van meer dan een kilometer van de hangar, was iets dat een massief betonnen vierkant scheen te zijn, in de grond gegraven. Het was op die afstand moeilijk te zeggen, maar het plateau scheen niet meer dan een halve meter hoog te zijn. Uit dit stuk beton rezen minstens een half dozijn lange ijzeren palen op, elk met een netwerk van draden of een radio-antenne aan de top, en alle verschillend van vorm. Hang leidde ons rechtstreeks naar de dichtstbijzijnde en de grootste van de geprefabriceerde hutten. Er stonden twee mannen voor, Chinezen, beiden met automatische karabijnen. Een van hen knikte en Hang ging opzij om ons door de openstaande deur naar binnen te laten gaan. De kamer daarachter was kennelijk de manschappenkamer. Hij was vijf meter breed en twaalf meter lang en over de hele lengte van de twee muren stonden kooien, drie boven elkaar, en de muren en de kribben waren rijkelijk met pin-ups in allerlei vorm en van allerlei soort versierd. Tussen elke eenheid van drie kooien stond een in drieën verdeeld kastje. Over de hele lengte van de kamer stonden vier tafels, tegen elkaar aan geschoven om er één lange tafel van te maken, en even sneeuwwit geschrobd als de vloer waarop zij stonden. Achter in de kamer was een deur. Op het bordje erboven stond: 'Onderofficiersmess'. Op de banken om de twee achterste tafels zaten ongeveer twintig mannen, onderofficieren en manschappen. Sommigen waren geheel gekleed, anderen nauwelijks. Een van hen lag voorover op tafel, alsof hij sliep, zijn hoofd rustte op zijn blote armen, en zijn onderarmen waren met gestold bloed bevlekt. Geen enkele van de mannen zag er geschrokken of bang of bezorgd uit, zij zaten daar gewoon maar met strakke en boze gezichten. Zij leken niet van het type dat gauw bang te maken is; er waren geen jonge jongens bij, de marine zou voor deze operatie wel de beste, meest ervaren mannen hebben uitgezocht, en dat was waarschijnlijk de verklaring voor het feit dat Hewell en zijn mannen, ondanks de omstandigheid dat zij bij verrassing vanuit een hinderlaag aanvielen, moeilijkheden hadden ondervonden. Op een bank aan de voorste tafel zaten vier mannen naast elkaar. Evenals de mannen aan de andere tafels hadden zij hun handen ineengeslagen voor zich op het tafelblad liggen. Alle mannen hadden epauletten met hun rang op hun schouders. De grote man met het grijze haar links, met de opgezwollen en bloedende mond, de waakzame ogen en de vier gouden strepen moest kapitein Griffiths zijn. Naast hem zat een magere, kalende man met een haakneus; hij droeg drie strepen op purper: een genieofficier. Naast hem zat een blonde jongeman met gouden strepen op rood, die dokter Brookman moest zijn. En ten slotte nog een luitenant, een roodharige jongeling met verbitterde ogen en een witte, samengeknepen lijn waar zijn mond moest zitten. Langs de muren stonden vijf Chinese bewakers opgesteld, elk met een automatische karabijn. Aan het hoofd van de eerste tafel stond, een sigaar rokend, met een rotting in zijn hand - geen revolver - de man die ik gekend had als professor Witherspoon, en hij zag er goedaardiger en schoolmeesterachtiger uit dan ooit. Dat dacht ik tenminste, tot hij zich omdraaide en mij recht aankeek en toen zag ik, hoewel er aan zijn gezichtsuitdrukking niets bijzonders was te zien, dat ik mij in zijn goedaardigheid weleens kon vergissen. Voor het eerst van mijn leven zag ik hem zonder gekleurde bril, en wat ik zag beviel mij niet: ogen met het doffe aanzien van gekleurd marmer van mindere kwaliteit. Het waren bijna de ogen van iemand die bijna geheel blind is. Hij keek naar Hewell en zei: 'Nou?’ 'Nou,' zei Hewell. Alle mannen in de kamer, behalve de luitenant met het rode haar, staarden naar hem, ik had vergeten welke schok deze wandelende berg op het eerste gezicht teweeg kon brengen. 'We hebben ze. Ze waren op hun hoede en wachtten, maar we kregen ze. Ik heb één man verloren.' 'Dus,' zei Witherspoon en wendde zich tot de kapitein. 'Dat zijn ze allemaal?’ 'Moorddadige maniakken,' fluisterde de grijsaard. 'Maniakken. Tien van mijn mannen gedood.’ Witherspoon gaf even een teken met zijn rotting en een van de bewakers liep naar voren en plaatste de loop van zijn karabijn tegen de nek van de soldaat naast de man die met zijn hoofd op zijn armen lag. 'Allemaal,' zei kapitein Griffiths snel. ik zweer dat ze het allemaal zijn.’ Witherspoon gaf weer een teken en de man liep terug. Ik kon zien dat het geweer een wit merkteken in de nek van de man had achtergelaten en zag zijn schouders langzaam zakken toen hij langzaam en geluidloos uitademde. Hewell knikte naar de dode man naast hem. 'Wat is er gebeurd?’ ik vroeg aan deze jonge dwaas hier…' Witherspoon wees naar de roodharige luitenant '… waar de wapens en de munitie zijn opgeslagen. De jonge dwaas wilde het me niet vertellen. Ik heb die man laten doodschieten. Toen ik het hem weer vroeg, heeft hij het mij verteld.’ Hewell knikte afwezig alsof het de gewoonste zaak ter wereld was een man dood te schieten als een andere man weigerde inlichtingen te geven, maar ik stelde geen belang in Hewell, ik stelde belang in Witherspoon. Afgezien van het feit dat zijn bril was verdwenen, was hij uiterlijk niets veranderd. Desondanks was de verandering totaal: hij was nu een rustige, zelfverzekerde, meedogenloze man, volkomen meester van zichzelf en allen om hem heen, een man die nooit woorden of energie verspilde. 'Zijn dit de geleerden?' ging Witherspoon verder. Hewell knikte en Witherspoon wees met zijn rotting naar de andere kant van de kamer. 'Ze zijn daar.’ Hewell begon met een bewaker de zeven mannen naar de onderofficiersmess te drijven. Toen zij langs Witherspoon kwamen, bleef Farley met gebalde vuisten voor hem staan. 'Jij monster,' zei hij met dikke tong. 'Jij verdomde…' Witherspoon scheen hem niet eens te zien. Zijn rotting zwiepte door de lucht en Farley schreeuwde van pijn, wankelde achterover tegen de kribben en sloeg zijn handen voor zijn gezicht. Hewell greep hem bij zijn kraag en gooide hem waggelend de hele kamer door. Witherspoon keek nog steeds niet naar hem. Ik had het vage idee dat Witherspoon en ik het in de naaste toekomst niet meer zo goed met elkaar zouden kunnen vinden. De deur achter in de kamer ging open, de mannen werden naar binnen geduwd en de deur werd dichtgedaan, maar niet voor wij allen de schrille, opgewonden, ongelovige stemmen van de vrouwen hadden gehoord. 'Dus je hield ze verborgen, terwijl de marine voor je werkte,' zei ik tegen Witherspoon. 'Nu je de marine niet meer nodig hebt maar wel de geleerden - ongetwijfeld om op het bouwen van raketten toe te zien en nieuwe te ontwikkelen - wel, nu heb je de vrouwen ook nodig. Hoe kun je hun echtgenoten anders voor je aan het werk zetten?’ Hij draaide zijn gezicht naar mij toe, de lange, dunne, zwiepende rotting zwaaide langzaam in zijn hand heen en weer. 'Wie vraagt je iets?’ 'Je hebt me zeer gedaan met dat rietje,' zei ik, 'en ik zal je hart ermee uit je lijf slaan.'Het werd plotseling ongemeen stil. Hewell bleef op de terugweg midden in een schrede staan. Iedereen hield zijn adem in. Er gingen tien seconden voorbij en elke seconde duurde minuten. Iedereen hield nog steeds zijn adem in. Toen lachte Witherspoon zachtjes en draaide zich naar kapitein Griffiths. ik ben bang dat Bentall van een nogal verschillend kaliber is als uw mannen en onze geleerden,' zei hij, alsof hij iets uitlegde. 'Bentall is bijvoorbeeld een uitstekend acteur. Niemand heeft mij ooit zo lang en met zoveel succes voor de gek gehouden. Bentall laat zich door wilde honden bijten en laat er nooit iets van merken. Bentall meet zich, terwijl hij maar één arm tot zijn beschikking heeft, met twee ervaren mesvechters in een donker hol en doodt ze allebei. Hij is bovendien bijzonder handig in het laten afbranden van huizen.’ Hij haalde verontschuldigend zijn schouders op. 'Maar je moet dan ook een heel bijzonder mens zijn om bij de Britse Geheime Dienst te komen.' Weer zo'n ongemene stilte, nog dieper dan de eerste. Iedereen keek naar de eerste Geheime-Dienst-man die hij te zien kreeg en zij konden er niet overdreven van onder de indruk zijn. Met mijn afgetobde gezicht zag ik eruit als een lijk en met mijn lichaam was het nog erger gesteld. Op een affiche om nieuwe rekruten voor de dienst te werven zou ik het helemaal niet gedaan hebben. Niet dat zij daar affiches voor gebruikten, natuurlijk niet. Ik vroeg mij af hoe Witherspoon dat in 's hemelsnaam had kunnen weten. De Chinese bewaker, Hang, had ons natuurlijk gehoord: maar hij had nog niets tegen Witherspoon gezegd. 'Je bent toch een agent van de regering, Bentall?' vroeg Witherspoon zacht. ik ben geleerde,' zei ik, alleen maar om te zien hoe hij dat zou opvatten. 'Brandstofspecialist. Vloeibare brandstoffen,' voegde ik er veelbetekenend aan toe. Witherspoon gaf een teken dat ik niet kon zien en er liep een bewaker naar voren die de loop van zijn geweer in kapitein Griffiths' nek drukte. 'Contraspionage,' zei ik. 'Dank je.' De bewaker liep terug. 'Geleerden zijn in de regel niet zo op de hoogte van codering, draadloze telegrafie en morse. Je schijnt daar allemaal nogal in thuis te zijn, hè, Bentall?’ Ik keek naar dokter Brookman. 'Zoudt u zo vriendelijk willen zijn mijn arm te verzorgen?' Witherspoon deed een grote stap naar mij toe. Zijn mond was even wit als de knokkels van de hand waarmee hij zijn rotting vasthield, maar zijn stem klonk onverstoorbaarder dan ooit. 'Als ik klaar ben. Het zal je interesseren te weten dat er vannacht, twee minuten nadat ik van de brand terug was, een bericht over onze radiozender doorkwam. Van een schip dat Pelican heet en waar ik bijzonder veel belang in stel.’ Als mijn zenuwstelsel niet geheel en al had opgehouden te werken, zou ik waarschijnlijk mijn voet hebben uitgestoken. Als ik de kracht maar had gehad om een dergelijke gymnastische toer te volbrengen, maar die kracht had ik niet meer. In feite vertrok ik geen spier van mijn gezicht. De Pelican! Dat was de eerste naam die ik op het lijstje onder het vloeiblad had zien staan, het lijstje dat ik had overgeschreven en dat nu tussen mijn sok en de zool van mijn rechtervoet lag. 'De Pelican had op een bepaalde frequentie afgestemd,' vervolgde hij. 'Hij had instructie dat te doen. Je kunt je de verbazing van de radiotelegrafist voorstellen toen er op die frequentie een S.O.S.-signaal doorkwam - op een frequentie die ver van de noodfrequentie ligt.’ Ik vertrok nog steeds geen spier van mijn gezicht, maar ditmaal kostte het mij geen moeite; de schok waarmee ik mij de enorme omvang van mijn flater realiseerde was voldoende. Maar het was niet werkelijk mijn schuld. Ik had op geen enkele manier kunnen weten dat het cijfer 46 op het lijstje dat ik had gevonden betekende dat de Pelican en de andere schepen - de andere namen waren waarschijnlijk ook namen van schepen - om zesenveertig minuten over ieder uur moesten afstemmen. En voor zover ik mij kon herinneren had ik het eerste S.O.S.-signaal dat ik bij wijze van proef seinde toen ik probeerde de ontvanger en de zender in te schakelen, bijna precies op die tijd uitgezonden en op de golflengte waarop het toestel stond, die van Foe-tsjow, wat toevallig de golflengte was die zij gebruikten. 'Die radiotelegrafist was een verstandig man,' vervolgde Witherspoon. 'Hij raakte je kwijt en vermoedde dat je op de noodfrequentie was overgegaan. Hij vond je daar en volgde je. Hij hoorde tot tweemaal toe de naam Vardu noemen en wist dat er iets helemaal niet goed ging. Hij schreef je bericht aan de Annandale letter voor letter op. En toen wachtte hij tien minuten en seinde terug.'Ik stond daar nog steeds als een van de beelden op het Paaseiland, uit steen gehouwen en deerlijk gehavend. Dit hoefde het einde niet te zijn, niet noodzakelijk. Maar het was wél het einde, ik wist dat het zo was. ' "Combo Ridex Londen" - het telegramadres van de chef van je dienst nietwaar, Bentall?' vroeg hij. Het leek mij onwaarschijnlijk dat ik hem ervan zou kunnen overtuigen alleen maar een verjaarstelegram naar mijn tante Myrtle in Putney gestuurd te hebben, dus ik knikte maar. 'Dat dacht ik al. En ik dacht dat het zijn nut zou kunnen hebben als ik zelf een bericht stuurde. Terwijl Hewell - die nu ontdekt had dat je er niet meer was - en zijn mannen het laatste stukje van de tunnel openhakten, stelde ik een tweede bericht op. Ik had er natuurlijk geen idee van wat je gecodeerde bericht inhield, maar het bericht dat ik naar "Combo Ridex Londen" zou sturen zou wel afdoende zijn. Ik seinde:


 "NEGEER VORIGE BERICHT, TOESTAND GEHEEL MEESTER, NOODZAKELIJK EERSTVOI.GENDE ACHTENVEERTIG UUR GEEN CONTACT OP TE NEMEN, GEEN TIJD CODERING",


en ik nam de vrijheid je naam eronder te zetten. Denk je dat dat afdoende zal zijn, Bentall?’ Ik zei niets. Ik kon niets zeggen. Ik keek naar de gezichten van de mannen aan de tafels, maar niemand keek nog naar mij, zij staarden bijna allemaal op hun handen. Ik keek in de richting van Marie, maar zelfs zij keek niet naar mij. Ik was in de verkeerde tijd en op de verkeerde plaats geboren, ik zou tweeduizend jaar geleden in Rome geboren moeten zijn en mij langzaam op mijn zwaard voorover moeten laten vallen. Ik dacht aan het akelig grote gat dat zo'n zwaard zou maken, en, door een gedachten- associatie, aan de akelig grote gaten in mijn linker bovenarm, dus ik zei tegen Witherspoon: 'Wil je dokter Brookman nu toestaan mijn arm te verzorgen?’ Hij keek mij lang en aandachtig aan en zei toen rustig: ik betreur het bijna dat het leven ons elk aan een andere kant van het hek heeft geplaatst. Ik kan heel goed begrijpen waarom je chef je met deze opdracht heeft uitgezonden: je bent een hoogst gevaarlijk mens.’ ik ben meer dan dat,' zei ik. ik ben een gelukkig mens. Ik zal tóch je doodkist dragen.’ Hij keek mij even aan en wendde zich toen tot Brookman. 'Verzorg de arm van die man.’ 'Dank u, professor Witherspoon,' zei ik beleefd. 'LeClerc,' zei hij onverschillig. 'Niet Witherspoon. De rol van die wauwelende oude idioot is uitgespeeld.’ Brookman deed het goed. Hij maakte de wonden open en maakte ze schoon met iets dat aanvoelde als een staalborstel, kramde ze netjes, deed er aluminiumfolie op en verband omheen, liet mij toen diverse pillen slikken en prikte mij op de koop toe verscheidene malen met een injectiespuit. Als ik alleen was geweest zou ik elke dansende derwisj beschaamd hebben doen staan, maar ik had het gevoel dat ik de toekomstige rekrutering voor de geheime dienst al schade genoeg had berokkend, dus ik hield mij redelijk stil. Toen hij klaar was, was de kamer zelf als een derwisj gaan dansen, dus ik bedankte Brookman en liep zonder verlof te vragen waggelend naar de tafel en viel tegenover kapitein Griffiths op een bank neer. Witherspoon - of LeClerc - zoals ik hem nu moest noemen - ging naast mij zitten. 'Voel je je beter, Bentall?’ ik zou me niet slechter kunnen voelen. Als er een hondenhel is hoop ik dat die verdomde hond van je daar ligt te roosteren.' 'Best. Wie is de oudste onder deze geleerden, kapitein Griffiths?' 'Wat voor gemeenheden heb je nu weer in de zin?' vroeg de man met het grijze haar. ik zal de vraag niet herhalen, kapitein Griffiths,' zei LeClerc zacht. Zijn wazige witte ogen flikkerden even in de richting van de dode die voorover op de tafel lag. 'Hargreaves,' zei Griffiths somber. Hij keek in de richting van de gesloten deuren van de onderofficiersmess. 'Moét dat nu, LeClerc? Hij heeft net, voor het eerst sinds vele maanden, zijn vrouw teruggezien. Hij zal geen enkele vraag weten te beantwoorden. Er gebeurt hier niet veel dat ik niet weet. Ik ben de man in algemene dienst, begrijp je, niet Hargreaves.’ LeClerc dacht er even over na en zei toen: 'Heel goed. Hoe ver is de "Zwarte Kruisvaarder" klaar?' is dat alles wat je weten wilt?' 'Dat is alles.’ 'De "Zwarte Kruisvaarder" is geheel gereed, op de leidingen en de ontsteking van de voortstuwing na.' 'Waarom is dat niet in orde gemaakt?’ 'Vanwege de verdwijning van dr. Fairfield…' Ik trachtte door de caleidoscopische wirwar van mensen en meubels mijn blik op kapitein Griffiths' gezicht te vestigen en werd mij er vagelijk van bewust dat Griffiths nu pas begon te begrijpen waarom Fairfield verdwenen was. Hij staarde LeClerc lang aan en fluisterde toen schor: 'Mijn God! natuurlijk!’ 'Ja natuurlijk,' snauwde LeClerc. 'Maar dat bedoelde ik niet. Waarom werden de voortstuwing en de ontsteking niet eerder in orde gemaakt? Ik heb begrepen dat de lading van de aandrijving meer dan een maand geleden al aangebracht werd.' 'Hoe… hoe weet je dat in 's hemelsnaam?' 'Geef antwoord op mijn vraag.’ 'Fairfield vreesde dat het mengsel van de voortstuwing bij zeer warm weer onstabiel zou blijken te zijn en beschouwde dat risico als groot genoeg op zichzelf zonder ook nog de ontsteking aan te brengen.' Griffiths wreef met een door de zon gebruinde hand over zijn vochtige, bloedende gezicht. 'Je moet weten dat in geen enkel projectiel en geen enkele raket, van een tweeponds granaat tot een waterstofbom, de ontsteking niet eerder wordt aangebracht dan op het allerlaatste moment.’ 'Hoeveel tijd zou het volgens Fairfield kosten om de ontsteking aan te brengen? ik heb hem eens een tijd van veertig minuten horen noemen.' LeClerc zei zacht: 'Je liegt, kapitein. Ik weet dat het grote voordeel van de "Zwarte Kruisvaarder" is dat hij onmiddellijk kan worden afgevuurd.’ 'Dat is zo. In tijd van oorlog of bij oorlogsdreiging zou de ontsteking permanent zijn aangebracht. Maar tot nu toe zijn we er nog niet zeker van of de voortstuwing op zichzelf stabiel genoeg is.’ 'Veertig minuten?' 'Veertig minuten.’ LeClerc draaide zich naar mij. 'Je hebt het gehoord. Veertig minuten.’ 'Ik heb nu en dan wat opgevangen,' mompelde ik. ik voel me niet erg lekker.' 'Voel je je ziek?’ 'Ziek?' Ik trachtte hem stomverbaasd aan te staren maar ik kon zijn gezicht nergens vinden. 'Waarom zou ik me ziek voelen?' 'Zou jij die ontsteking kunnen aanbrengen, Bentall?' ik ben een specialist in vloeibare brandstof,' zei ik met moeite, ik weet wel beter.' Ik kon zijn gezicht nu zien, omdat hij het op een afstand van vijf centimeter van het mijne hield. 'Je was assistent van Fairfield in Hepworth. Je hebt aan vaste brandstoffen gewerkt. Dat wéét ik.' 'Je weet ontzaglijk veel.’ 'Kun jij die ontsteking aanbrengen?' drong hij rustig aan. 'Whisky,' zei ik. ik heb een glas whisky nodig.' 'O, mijn god!' Hij liet er nog een en ander op volgen, waarvan ik het meeste gelukkig niet kon verstaan, en riep toen een van zijn mannen. Ik denk dat de Chinese bewaker naar de officiersmess had moeten gaan, want enkele ogenblikken later duwde iemand mij een glas in mijn hand. Ik staarde er met tranen in mijn ogen naar: drie stevige vingers in een tumbler, en slokte het in een paar teugen naar binnen. Toen ik had opgehouden met hoesten en de tranen van mijn gezicht veegde, merkte ik dat ik weer even goed kon zien als altijd. LeClerc legde zijn hand op mijn arm. 'Nou, geef eens antwoord. Kun je de ontsteking van de "Zwarte Kruisvaarder" in orde maken?' ik zou niet eens weten hoe ik beginnen moest.' 'Je bent ziek,' zei LeClerc vriendelijk. 'Je weet niet wat je zegt. Wat jij nodig hebt is een beetje slaap.’