De zwarte kruisvaarder

Proloog

 

Een kleine, stoffige man in een kleine, stoffige kamer. Zo dacht ik altijd aan hem, niets dan een kleine, stoffige man in een kleine, stoffige kamer. Geen werkster was het ooit toegestaan dat kantoor met zijn beroete, door zware gordijnen gesloten ramen te betreden, en niemand, werkster of niet, werd ooit binnengelaten tenzij kolonel Raine zelf er was. En niemand zou er de kolonel van hebben kunnen betichten dat hij allergisch was voor stof. Het lag overal. Het lag op de in de kleur van eikenhout gebeitste vloer om het versleten tapijt. Het lag in een dikke laag op boekenkasten, archiefkasten, radiatoren, stoelleuningen en telefoons; het lag in vegen op het kale bureau; aan de stofvrije plekken kon men zien dat daar kort geleden papieren en boeken verschoven waren. Stofdeeltjes dansten druk heen en weer in een zonnestraal die door een niet door het gordijn bedekte spleet van het raam viel; en of het nu door de val van het licht kwam of niet, er was in het geheel geen verbeeldingskracht voor nodig om een laagje stof te kunnen zien liggen op het dunne, naar achteren geborstelde haar van de man achter het bureau, om te zien hoe het zich genesteld had in de diep ingekerfde lijnen van de grauwe, ingevallen wangen en het hoge, wijkende voorhoofd. En dan zag je de ogen onder de zware, gerimpelde oogleden en je vergat het stof: ogen met de harde, juweelachtige glinstering van een chrysoliet, ogen die de helderheid hadden van verkleurde aquamarijn van een Groenlandse gletsjer, maar niet zo warm. Toen ik de kamer binnenkwam stond hij op om mij te begroeten, stak mij een koude, benige hand toe als een stuk tuingereedschap, wees mij een stoel precies tegenover het ingelegde stuk licht hout aan de voorkant van zijn mahoniehouten bureau, dat daar zo slecht bij paste, en liet zich weer in zijn stoel zakken; hij zat keurig rechtop en liet zijn handen losjes rusten op het stoffige tafelblad voor hem. 'Welkom hier, Bentall.' De stem was in overeenstemming met de ogen, men kon bijna het verre gekraak horen van gedroogd ijs. 'Je hebt het gauw gedaan. Prettige reis gehad?' 'Nee, kolonel. De een of andere textielmagnaat uit de Midlands die uit het toestel werd gezet om plaats voor mij te maken was daar niet gelukkig mee. Ik zal er nog over horen van zijn advocaten en bij wijze van bijbaantje zal hij de Europese lijnen van de BEA de nek omdraaien. De andere passagiers deden alsof ik lucht voor ze was en de stewardessen negeerden mij volkomen en het weer was vreselijk slecht. Afgezien daarvan was het een mooie reis.’ 'Dat kan gebeuren,' zei hij afgemeten. Een bijna onwaarneembaar trekje in de linkerhoek van de dunne mond kon men, als men een rijke verbeelding had, als een glimlach opvatten, maar, het was jammer dat het gezegd moest worden, een vijfentwintigjarige bemoeienis met andermans zaken in het Verre Oosten schenen de wangspieren van de kolonel te hebben verzwakt. 'Geslapen?’ Ik schudde mijn hoofd. 'Geen oog dichtgedaan.' 'Jammer.' Hij liet netjes zijn medeleven blijken en schraapte delicaat zijn keel. 'Nou, ik ben bang dat je weer op reis moet, Bentall. Vanavond om elf uur, London Airport.’ Ik liet een paar seconden verlopen om hem te laten blijken dat ik niet alles zei wat ik graag had willen zeggen en haalde toen berustend mijn schouders op. 'Terug naar Iran?' 'Als ik je van Turkije naar Iran overplaatste zou ik niet de toorn van de textielindustrie in de Midlands hebben geriskeerd door je helemaal naar Londen te ontbieden om je dat te vertellen.' Weer de flauwe aanduiding van een glimlach in de mondhoek. 'Veel verder weg, Bentall. Sydney, Australië. Onbekend gebied voor je, geloof ik?’ 'Australië?' Ik kwam zonder mij ervan bewust te zijn overeind. 'Australië! Kijkt u eens, kolonel, heeft u mijn telegram van verleden week niet gekregen? Acht maanden werk, op een haar na gevild, ik had nog maar één week nodig gehad, hoogstens twee…’ 'Ga zitten!' Een stemgeluid in overeenstemming met de ogen, het was alsof er een emmer ijswater over mij heen werd gegooid. Hij keek mij doordringend aan en zijn stem werd een beetje warmer, tot juist onder het vriespunt. 'Ik stel je bezorgdheid op prijs, maar het is niet nodig. Laten we in je eigen belang hopen dat je onze… eh… tegenstanders niet zo onderschat als je degenen schijnt te onderschatten bij wie je in dienst bent. Je hebt prachtig werk verricht, Bentall. Ik ben er heel zeker van dat je in een regeringsdepartement dat minder tegemoetkomend is dan het onze in aanmerking zou zijn gekomen voor ten minste een hoge onderscheiding, maar jij hebt het jouwe gedaan. Ik verlang niet dat mijn persoonlijke speurders ook de rol van uitvoerder vervullen.’ 'Het spijt me, kolonel,' zei ik mat. 'Ik heb helemaal niet…' 'Om je eigen beeldspraak voort te zetten: het wordt tijd om de laatste haar te villen.' Het was net alsof hij niet gehoord had wat ik zei. 'Dit lek - dit bijna rampzalige lek, mag ik wel zeggen - in onze Dienst Voorraden en Materieel en onze Dienst Brandstof- onderzoek moet nodig gedicht worden. Eéns voor al gedicht.' Hij wierp een blik op de elektrische klok aan de muur. 'Binnen een uur of vier, zou ik zeggen. We mogen wel aannemen dat het tot het verleden behoort. Er zitten mensen in het kabinet die vannacht goed zullen slapen.' Hij zweeg even, leunde met zijn ellebogen op het tafelblad en keek mij over zijn gevouwen handen aan. 'Dat wil zeggen, zij zouden vannacht goed móeten slapen.' Hij zuchtte met een zwak, droog geluid. 'Maar in deze onzekere tijd zijn de oorzaken van de ministeriële slapeloosheid bijna oneindig. Vandaar dat ik je heb teruggeroepen. Ik had er andere mensen voor kunnen nemen, dat geef ik toe, maar afgezien van het feit dat er niemand zo grondig is als jij en die de in dit geval zeer noodzakelijke bekwaamheden bezit, heb ik een vaag - zeer vaag - gevoel dat dit niet helemaal zonder verband is met je laatste opdracht.' Hij haalde zijn vingers uit elkaar, greep een roze plastic map en schoof hem over het bureau naar mij toe. 'Bekijk dat eens, wil je?’ Ik onderdrukte de neiging om de vloedgolf van stof die op mij af kwam weg te wuiven, nam de map op en haalde er het half dozijn aan elkaar geniete stukjes papier uit. Het waren knipsels uit de rubriek personeelsadvertenties uit de overzeese editie van de Daily Telegraph. Boven iedere kolom stond met dik rood potlood de datum geschreven, de oudste was niet meer dan acht maanden geleden geplaatst: en in elke kolom stond een advertentie die even dik rood omrand was, behalve in de eerste, waarin drie advertenties aldus waren gemerkt. De adverteerders waren alle technische en chemische bedrijven, machinefabrieken en researchondernemingen in Australië en Nieuw-Zeeland. De mensen die zij zochten moesten, zoals te verwachten was, specialisten zijn op de meer gevorderde gebieden der moderne technologie. Ik had zulke annonces meer gezien, uit alle landen ter wereld. Deskundigen op het gebied van luchtvaart, microtechniek, supersonica, elektronica, fysica, radar en brandstoftechniek waren in deze tijd zeer in tel. Maar deze advertenties waren in dit opzicht verschillend, afgezien van hun gemeenschappelijke bron, dat er alleen betrekkingen werden aangeboden in administratieve topfuncties en met directeursbevoegdheden, terwijl er voor mijn gevoel astronomische salarissen werden geboden. Ik floot zachtjes en keek kolonel Raine aan, maar zijn ijsgroene ogen beschouwden een of ander punt op het plafond dat duizend kilometer ver weg lag, dus ik keek de kolommen nog eens door, deed ze terug in de map en schoof ze over het bureau terug. Vergeleken met de kolonel maakte ik slechts een nauwelijks waarneembare rimpel in de stofpoel van het bureau-oppervlak. 'Acht advertenties,' zei de kolonel met zijn droge, rustige stem. 'Allemaal meer dan honderd woorden groot, maar je zou ze allemaal woord voor woord kunnen reproduceren als dat nodig zou zijn, nietwaar, Bentall?' 'Ik denk het wel, kolonel.’ 'Een buitengewone gave,' mompelde hij. 'Ik benijd je. Wat denk je ervan, Bentall?’ 'Die nogal voorzichtig gestelde advertentie waarin een specialist wordt gevraagd op het gebied van voortstuwing, om te werken aan vliegtuigmotoren die ontworpen zijn voor een snelheid groter dan mach 10. Zulke vliegtuigmotoren bestaan er eigenlijk niet. Alleen voor raketten waarvan de metallurgische problemen al zijn opgelost. Zij zijn uit op een brandstofspecialist van het hoogste niveau, en afgezien van een handjevol die bij de grote luchtvaartmaatschappijen zitten en een paar op de universiteiten, werkt iedere brandstofspecialist in het land bij Hepworth Research.’ 'En daar kan het aanknopingspunt liggen met je vorige opdracht.' Hij knikte. 'Ik raad er maar naar en de kans dat ik het mis heb is groter dan dat ik gelijk heb. Het is alles bij elkaar genomen waarschijnlijk toch iets heel anders.' Hij tekende poppetjes in het stof met het topje van zijn wijsvinger. 'En verder?' 'Alle advertenties komen min of meer uit dezelfde bron,' vervolgde ik. 'Nieuw-Zeeland of de oostkust van Australië. Alle kandidaten moeten zo spoedig mogelijk in dienst treden. Alles vrijblijvend en van alle gemakken voorzien, het huis wordt het eigendom van de sollicitant die succes heeft en bovendien ontvangen zij salarissen die hoger zijn dan de besten onder hen hier te lande zouden kunnen verwachten. Ze zijn er kennelijk op uit om de beste krachten weg te halen. Zij vermelden allemaal dat de sollicitanten getrouwd mogen zijn maar dat zij geen kinderen kunnen onderbrengen.’ 'Treft je dat niet als zijnde een beetje ongewoon?' vroeg de kolonel zonder bepaalde bedoeling. 'Nee, kolonel. Het is heel gewoon dat buitenlandse firma's aan getrouwde werkkrachten de voorkeur geven. De mensen zijn in vreemde landen aanvankelijk nogal slecht op hun gemak en er is minder kans dat zij hun boeltje pakken en de eerste boot terug nemen als zij rekening moeten houden met hun gezin. Deze adverteerders betalen alleen de heenreis. Met het geld dat een man de eerste weken of maanden bij elkaar kan sparen kan hij onmogelijk zijn gezin naar huis laten vervoeren.' Maar er is geen sprake van gezinnen,' hield de kolonel vol. 'Alleen maar van vrouwen.’ 'Misschien zijn zij bang dat het getrippel van kleine voetjes de duur betaalde hoofden zal afleiden.' Ik haalde mijn schouders op. 'Of misschien is de accommodatie beperkt. Of misschien mogen de kinderen later overkomen. Er staat alleen maar: "Geen accommodatie voor kinderen".’ 'Is er in dit alles niets dat je een beetje verdacht voorkomt?' 'Zo op het eerste gezicht, nee. Met alle respect, ik betwijfel of er iets is dat  treft, kolonel. Er zijn de laatste jaren hele reeksen van onze beste mensen overzee weggelokt. Maar als u mij de inlichtingen wilt verstrekken die u kennelijk achterhoudt, is het best mogelijk dat ik het net zo zal zien als u.'Weer even een trekje in de linker mondhoek, hij liet zich vandaag werkelijk gaan; toen haalde hij een kleine, donkere pijp te voorschijn en begon de kop met een pennenmes uit te schrapen. Zonder op te zien zei hij: 'Er was nog een toevalligheid die ik had moeten noemen. Alle geleerden die deze betrekkingen hebben aanvaard - met hun vrouwen - zijn verdwenen. Weg.’ Bij die laatste woorden keek hij mij met zijn ijzige ogen van onder tot boven aan om te zien hoe ik het opnam. Ik houd er niet van dat er een kat-en-muisspelletje met mij wordt gespeeld, dus ik staarde met dezelfde houten Indianenblik terug en vroeg: 'Hier te lande, op de heenreis of na aankomst?' 'Ik geloof dat je misschien toch de juiste man bent voor deze opdracht, Bentall,' zei hij zonder mij antwoord te geven. 'Ze hebben allemaal het land verlaten. Vier van hen schijnen op weg naar Australië verdwenen te zijn. Van de immigratiedienst in Nieuw-Zeeland en Australië hebben we vernomen dat er één in Wellington aan land ging en drie anderen in Sydney. En dat is alles wat zij ervan weten. Dat is alles wat alle autoriteiten in die landen van ze weten. Zij kwamen aan - zij verdwenen. Punt.' 'Heeft u enig idee waarom?’ 'In de verste verte niet. Er zijn verschillende mogelijkheden. Ik verspil nooit tijd met raden, Bentall. Alles wat we weten - vandaar natuurlijk de overgrote bezorgdheid van officiële zijde - is dat hoewel alle betrokken personen aangenomen waren voor het doen van industriële onderzoekingen, hun unieke kennis maar al te gemakkelijk kon worden gebruikt voor militaire doeleinden.' 'Hoe grondig is er naar hen gezocht, kolonel?'' 'Dat kun je je wel voorstellen. En ik ben geneigd aan te nemen dat de politie bij… eh… onze antipoden even doeltreffend werkt als welke ter wereld ook. Maar het is nauwelijks een karweitje voor een politieman, hè?’ Hij leunde achteruit in zijn stoel, blies donkere wolken onwelriekende rook de reeds verzadigde lucht in en keek mij afwachtend aan. Ik voelde mij vermoeid en geïrriteerd en vond het niet prettig dat het gesprek deze wending had genomen. Hij verwachtte dat ik mij een pientere jongen zou tonen. Ik kon hem het beste dat genoegen doen. 'Als wat zal ik er heengaan? Als kerngeleerde?' Hij klopte op de armleuning van zijn stoel. 'Ik zal deze stoel voor je warm houden, m'n jongen. Misschien zal hij op een goede dag voor jou zijn.' Het was voor een ijsberg niet gemakkelijk joviaal te doen, maar hij kreeg het bijna voor elkaar. 'Voor jou geen valse vlag, Bentall. Je gaat erheen als precies datgene wat je was in de tijd dat je bij Hepworth werkte en we je unieke gaven ontdekten op een ander en wat minder academisch gebied. Je gaat erheen als brandstofspecialist.' Hij trok een vel papier uit een andere map en overhandigde het mij. 'Lees dat eens helemaal. De negende advertentie. Veertien dagen geleden in de Telegraph geplaatst.’ Ik liet het papier liggen waar het was terechtgekomen. Ik keek er zelfs niet naar. 'De tweede keer dat zij een brandstofspecialist vragen,' zei ik. 'Wie schreef er de eerste keer op? Dat zou ik moeten weten.' 'Doet dat er iets toe, Bentall?' De temperatuur van zijn stem was weer een paar graden gedaald. 'Zeker doet dat er toe.' Ik paste mijn toon aan de zijne aan. 'Misschien vonden ze - wie die "ze" dan ook mogen zijn - die eerste niet geschikt. Misschien wist hij niet genoeg. Maar het was een van de beste - nou, kolonel, de conclusie ligt voor de hand. Er is iets gebeurd dat tot gevolg heeft gehad dat zij een plaatsvervanger nodig hebben.' 'Het was dr. Charles Fairfield.’ 'Fairfield? Mijn vroegere chef? Het plaatsvervangend hoofd van Hepworth?’ 'Wie anders?’ Ik gaf niet onmiddellijk antwoord. Ik kende Fairfield goed; hij was een briljant geleerde en een zeer begaafd amateur-geoloog. Ik begon dit steeds minder te waarderen en dat had de kolonel aan mijn gezichtsuitdrukking kunnen zien. Maar hij bestudeerde het plafond met de minutieuze aandacht van iemand die verwacht dat het iedere seconde naar beneden kan vallen. 'En u vraagt mij om…' begon ik. 'Dat doe ik,' onderbrak hij mij. Het klonk plotseling vermoeid, het was onmogelijk niet ineens sympathie te voelen voor deze man, die zo'n zware last te dragen had. 'Ik beveel niets, kerel, ik vraag alleen maar.' Zijn ogen waren nog op het plafond gericht. Ik trok het papier naar mij toe en keek naar de roodomrande advertentie. Hij was bijna, maar niet helemaal, gelijkluidend aan de advertentie die ik een paar minuten eerder gelezen had. 'Onze vrienden vroegen om een onmiddellijk telegrafisch antwoord,' zei ik langzaam. 'Ik neem aan dat de tijd dringt. Heeft u al een telegram gestuurd?’ 'Uit jouw naam en met jouw huisadres. Ik vertrouw erop dat je me de vrijmoedigheid wilt vergeven,' mompelde hij droog.'De Allison & Holden Engineering Company, Sydney,' ging ik voort. 'Een bekende en geachte firma, natuurlijk?' 'Natuurlijk. Dat hebben we nagegaan. En het is de naam van hun personeelchef, en de luchtpostbrief die we vier dagen geleden ontvingen om de afspraak te bevestigen droeg het echte briefhoofd van de firma. De brief was alleen niet door hem getekend.' 'Wat weet u verder nog, kolonel?’ 'Niets. Het spijt me, helemaal niets. Ik zou zielsgraag willen dat ik nog meer kon zeggen.’ Er viel een korte stilte. Toen schoof ik het papier naar hem terug en zei: 'Is het u niet ontgaan dat deze advertentie precies luidt als de andere - er wordt een gehuwde man in gevraagd?' 'Er ontgaat mij nooit iets dat zo duidelijk is,' zei hij vlak. Ik staarde hem aan. 'Heeft u nooit…' Ik brak af en ging toen verder: ik neem aan dat u het huwelijk al heeft laten afkondigen en dat de bruid bij de kerk staat te wachten?' ik heb nog iets beters gedaan dan dat.' Weer het trekje in zijn linkerwang. Hij stak zijn hand in een la, haalde er een grote gele envelop uit en stak hem mij toe. 'Bewaar dat goed, Bentall. Je trouwboekje. Caxton Hall, tien weken terug. Je mag het verifiëren als je wilt, maar ik denk dat je alles volkomen in orde zult vinden.’ 'Daar ben ik van overtuigd,' zei ik mechanisch, ik zou het niet prettig vinden medeplichtig te zijn aan iets onwettigs.' 'En nu,' zei hij kwiek, 'wil je natuurlijk graag kennis maken met je vrouw.' Hij nam de hoorn van de haak en zei: 'Vraag mevrouw Bentall hier te komen, alstublieft.' Zijn pijp was uitgegaan en hij was weer begonnen hem met het pennenmes uit te krabben, terwijl hij de kop met zorg onderzocht. Ik had niets om te onderzoeken, dus ik liet mijn ogen dwalen tot ik het ingelegde stuk licht hout weer voor mij zag. Ik kende het verhaal dat daar achter stak. Nog geen negen maanden geleden, kort nadat kolonel Raines voorganger bij een vliegtuigongeluk om het leven was gekomen, had er een andere man gezeten op de stoel waarop ik nu zat. Het was een van Raines eigen mensen geweest, maar Raine wist niet dat die man in Centraal-Europa was overgelopen en zich ertoe had laten overhalen als agent voor twee partijen op te treden. Zijn eerste opdracht - die waarschijnlijk ook zijn laatste zou zijn geweest - was eenvoudig en van een ongelooflijke stoutmoedigheid: niets minder dan het vermoorden van Raine zelf. Was hij daarin geslaagd, dan zou het uit de weg ruimen van kolonel Raine — zijn werkelijke naam heb ik nooit geweten -, chef van de Veiligheidsdienst en vergaarbak van duizend geheimen, een onherstelbaar verlies hebben betekend. De kolonel was nergens op verdacht geweest tot de agent zijn revolver getrokken had. Maar wat de agent niet wist - niemand wist het voordien - was dat kolonel Raine een Luger met geluiddemper met de veiligheidspal er voortdurend af, met een klem en een veer onder aan zijn stoel had vastgemaakt. Ik bedacht dat hij dat versplinterde paneel aan de voorkant van zijn bureau wel beter had kunnen laten repareren. Kolonel Raine had natuurlijk geen keus gehad. Maar zelfs als hij de kans had gehad de man te ontwapenen of alleen maar te verwonden, zou hij hem waarschijnlijk toch hebben gedood. Hij was zonder uitzondering verreweg de meest onmeedogende man die ik ooit heb ontmoet. Niet wreed, maar onmeedogend. Het doel heiligde de middelen en als het doel belangrijk genoeg was, zou hij niet nalaten elk offer te brengen dat nodig was om het te bereiken. Daarom zat hij op die stoel. Maar ik voelde dat wanneer zijn onmeedogendheid onmenselijk werd het tijd werd ertegen te protesteren. Ik zei: 'Overweegt u in alle ernst deze vrouw met mij mee te laten gaan, kolonel? ik overweeg het niet.' Hij tuurde in de kop van zijn pijp met de overgegeven concentratie van een geoloog die in de diepten van een uitgedoofde vulkaan schouwt, ik heb mijn besluit genomen.’ Mijn bloeddruk ging een beetje omhoog. 'U moet niettemin weten dat wat dr. Fairfield overkomen is, zijn vrouw eveneens overkomen is?'Hij legde pijp en mes op het bureau en wierp een blik op mij die in zijn verbeelding een spottende blik moest zijn; ik had meer het gevoel dat er een paar dolken op mij werden gericht. 'Je twijfelt aan de wijsheid van mijn beslissingen, Bentall?' ik twijfel eraan of het gerechtvaardigd is een vrouw een baantje op te dragen waarbij grote kans bestaat dat zij er het leven bij zal verliezen.' Er klonk nu verontwaardiging in mijn stem en ik deed er niet veel moeite voor dat te verbergen. 'En ik twijfel eraan of het wijs is haar met mij mee te sturen. U weet dat ik ervan houd alleen te zijn, kolonel. Ik kan alleen gaan en verklaren dat mijn vrouw ziek is geworden. Ik wil niet met een vrouw worden opgescheept, kolonel.’ 'De meeste mannen zouden het een voorrecht achten,' zei Raine droog, 'met de vrouw in kwestie te worden opgescheept. Ik raad je aan je bezwaren te vergeten. Ik beschouw het als noodzakelijk dat zij meegaat. Deze jongedame heeft zich vrijwillig voor deze opdracht aangemeld. Zij is schrander, zeer bekwaam en heeft in deze zaken veel ervaring - veel meer dan jij, Bentall. Het zal erop neerkomen dat jij niet op haar moet passen, maar zij op jou. Ze kan bewonderenswaardig goed op zichzelf passen. Ze heeft een revolver en ze laat die nooit thuis. Ik denk dat je zult vinden…’ Hij zweeg toen er een zijdeur openging en een meisje de kamer binnenliep. Ik zei 'liep' omdat dat het gebruikelijke woord is om de menselijke voortbeweging aan te duiden, maar dit meisje bewoog zich niet voort, zij scheen te glijden met alle bevalligheid en meer dan de aanduiding van iets anders van een Balinese danseres. Zij droeg een lichtgrijs japonnetje van geribbelde wol dat nauw sloot om iedere centimeter van haar welgevormde figuur, alsof het zijn voorrecht ten volle waardeerde, en rond haar middel had zij een smalle ceintuur van donkerder grijs, die paste bij haar hooggehakte schoentjes en haar tasje van krokodillenleer. Daar moest de revolver in zitten, in het tasje; zij zou onder dat japonnetje nog geen proppenschieter kunnen verbergen. Zij had zacht, blond, glanzend haar dat ver naar links gescheiden en bijna steil achterover was gekamd, donkere wenkbrauwen en oogharen en een lichtelijk gebruinde huid. Ik wist hoe het kwam dat zij zo bruin was, ik wist wie zij was. Zij had de laatste zes maanden aan dezelfde opdracht gewerkt als ik, maar zij was de hele tijd in Griekenland geweest en ik had haar maar twee keer gezien, in Athene; dit was nog maar de vierde keer dat ik haar ontmoette. Ik kende haar, maar ik wist niets van haar, behalve dat zij Marie Hopeman heette, dat zij in België geboren was, maar dat zij daar niet meer had gewoond sinds haar vader, technicus in de Fairey-vliegtuigfabrieken in dat land, haar en haar moeder ten tijde van de val van Frankrijk van het vasteland had doen vertrekken. Haar beide ouders waren bij het vergaan van de Lancastria verdronken. Een weeskind als zij, opgevoed in een land dat voor haar vreemd was, moest aldra hebben geleerd op zichzelf te passen. Dat veronderstel ik tenminste. Ik duwde mijn stoel achteruit en stond op. Kolonel Raine wuifde vaag met zijn hand om ons aan elkaar voor te stellen en zei: 'Meneer en eh… mevrouw Bentall. U kent elkaar, geloof ik?' 'Ja, kolonel.' Hij wist verdraaid goed dat wij elkaar kenden. Marie gaf mij een koele, stevige hand en keek mij even koel aan; misschien was deze kans om zo nauw met mij samen te werken de vervulling van een verlangen dat zij haar hele leven had gekoesterd, maar zij hield haar geestdrift vrij goed in bedwang. Ik had haar in Athene al opgemerkt, deze gereserveerde en nogal ontoeschietelijke zelfgenoegzaamheid, die ik een beetje irriterend vond, maar die mij niet weerhield te zeggen wat ik zeggen wilde. 'Prettig u weer te ontmoeten, juffrouw Hopeman. Tenminste, dat zou het moeten zijn. Maar niet hier en nu. Weet u wel waar u zich mee inlaat?' Zij keek mij met grote, wijd open bruine ogen van onder haar opgetrokken wenkbrauwen aan; toen vertrok zij haar mond langzaam tot een geamuseerde glimlach en draaide zich om. is meneer Bentall terwille van mij helemaal ridderlijk en nobel geworden, kolonel?' vroeg zij liefjes. 'Nou ja, ik geloof het wel, dat ging nogal,' gaf de kolonel toe. 'En hou asjeblieft op met dat meneer Bentall - juffrouw Hopeman. Onder jong getrouwde mensen, zou ik zeggen…' Hij haalde een pijpreiniger door de steel van zijn pijp, knikte tevreden toen hij zo zwart als de borstel van een schoorsteenveger uit de kop te voorschijn kwam, en ging bijna dromerig verder: 'John en Marie Bentall. Ik vind dat de namen aardig bij elkaar passen.' 'Vindt u dat ook?' zei het meisje belangstellend. Zij draaide zich met een stralende glimlach weer naar mij. ik stel je bezorgdheid zo op prijs. Het is werkelijk heel vriendelijk van je.' Even was het stil, toen voegde zij eraan toe: 'John.’ Ik sloeg haar niet, omdat ik van mening ben dat dat sinds de holbewoners uit de tijd is geraakt. Ik toonde een glimlach die naar ik hoopte koeltjes en raadselachtig was en draaide mij om. 'Kleren, kolonel,' zei ik tegen Raine. ik zal het een en ander moeten kopen. Het is daar nu hartje zomer.' 'Je zult in je flat twee koffers vinden, Bentall, met alles erin.' 'Kaartjes?’ 'Hier.' Hij schoof een pakje naar voren. 'Zij werden je vier dagen geleden toegestuurd door Wagons Lits/Cook. Per cheque betaald. Een man die Tobias Smith heet. Niemand heeft ooit van hem gehoord, maar zijn bankrekening is echt genoeg. Je vliegt niet naar het oosten, zoals je zou verwachten, maar naar het westen, via New York, San Francisco, Hawaii en de Fiji Eilanden. Wie betaalt mag de toon aangeven, vind ik.' 'Paspoorten?’ 'Allebei in de koffers in je flat.' Het trekje verscheen weer opzij van zijn gezicht. 'Het jouwe staat voor deze keer eens op je eigen naam. Dat moest wel. Ze zouden inlichtingen inwinnen, universiteit, antecedenten, enzovoort. We hebben het zo voor elkaar gemaakt dat niemand die ernaar vraagt erachter kan komen dat je een jaar geleden bij Hepworth bent weggegaan. In je koffer zul je ook duizend dollar vinden in travellercheques.' 'Ik hoop lang genoeg te leven om dat op te maken,' zei ik. 'Wie reist er met ons mee, kolonel?’ Er viel een korte stilte, een broze stilte, en er waren twee paar ogen op mij gericht, de smalle, koude, ijsgroene en de grote, warme bruine. Marie Hopeman was de eerste die sprak. 'Misschien wil je even uitleggen…’ 'Ha!' onderbrak ik haar. 'Misschien wil ik even uitleggen. En jij bent degene die - nu ja, dat doet er niet toe. Er vertrekken van hieruit zestien mannen naar Australië of Nieuw-Zeeland. Acht daarvan zijn nooit aangekomen. Vijftig procent. Dat betekent dat er vijftig procent kans is dat ook wij nooit zullen aankomen. Dus er moet een waarnemer in het vliegtuig zitten, zodat kolonel Raine een grafmonument kan oprichten op dr plaats waar wij begraven worden. Of waarschijnlijk hoeft er alleen maar een krans in de oceaan gegooid te worden.' 'Het is wel bij me opgekomen dat er zich onderweg wat moeilijkheden zouden kunnen voordoen,' zei de kolonel voorzichtig. 'Er zal een waarnemer meegaan - natuurlijk niet de hele route dezelfde. Het is beter dat je niet weet wie die waarnemers zijn.' Hij stond op en liep om het bureau heen. Hij had zijn instructies gegeven. 'Het spijt mij oprecht,' zei hij tot besluit, ik vind dit helemaal niet leuk, maar ik ben een blindeman in een donkere kamer en ik zie geen andere weg. Ik hoop dat alles goed gaat.' Hij stak ons beiden even de hand toe, mompelde: 'Het spijt me, goeiendag,' en liep terug naar zijn bureau. Ik hield de deur open voor Marie en keek om om te zien hoezeer het hem speet. Maar aan hem was niets te zien, zodat ik de deur maar zachtjes dichtdeed en hem daar liet zitten - een kleine, stoffige man in een kleine, stoffige kamer.