VI.
Toen de deur van de pastorie achter
Merijntje dicht viel, bleef hij even duizelend op de blauwe stoep
staan. Hij had zo'n leeg gevoel in zijn hoofd en rond zijn hart
stak een wrede pijn. Hij begon al aardig te begrijpen, waarom het
gebed sprak van 'dit dal van tranen'.... waarin wij, kinderen
Eva's, ballingen waren....
Dan hief hij het hoofd op: een verwijderd tumult
had zijn oor getroffen.... Ginder was iets te doen.... Hij zag twee
paardenkoppen boven een kluit samengestroomde mensen, waar uit alle
openvliegende deuren telkens nieuwe bij gelopen kwamen....
Dezwarteberenmutsenvanmarechausseesstakenhoogbovendewoelendetroep
uit. Er klonken kreten en geschreeuw.
Weggerukt uit zijn benarde denken rende Merijntje naar het opstootje. En juist, toen hij er bij kwam, opende de verwarde groep zich en de marechaussees, de paarden aan de teugel leidend, kwamen naar voren. Tussen hen in, ieder aan een arm, hielden zij Fons, wiens handen, met dunne ijzeren kettingen aan de polsen geboeid, voor zijn lijf hingen. Aan die handen en aan zijn gezicht zat bloed. Z'n kleren waren bemodderd en hier en daar verscheurd.... De haren kleefden hem, nat van zweet om het hoofd en een zo mateloze ontzetting had Merijntje nog nooit in de wijd open kinderogen gezien. Fons staarde wezenloos voor zich uit, zag of hoorde blijkbaar niemand. Uit zijn open hangende mond kwam een onophoudelik zacht gejammer en hij strompelde tussen zijn grimmige geleiders voort als een beschonkene, met knikkende knieen.
Vlak voor Merijntje zwenkten ze zijwaarts af naar het gemeentehuis. Toen Fons de deur in geduwd werd, slaakte hij plotseling een vertwijfelde kreet, die de verschrikte mensen door merg en been drong. Een andere schreeuw antwoordde er op en Merijntje zag Fons' moeder voorbij zich stuiven, de handen om het hoofd, de grijze haren waaiend om het vertrokken gezicht, opbonzend tegen de gesloten deur van het gemeentehuis. Zij krijste en jammerde, wild en in razende wanhoop en beukte met haar magere vuisten op de deur, die spoedig open ging en haar opnam.
Verstijfd van schrik, aan alle leden trillend, stond Merijntje tussen de zwijgende mensen. Wat was dat nou in eens?.... Fons door de marechaussees gepakt? Waarom? Wat kon een simpele misdoen?.... Rondom hem brak eensklaps een wild en verward gepraat los, als water, dat plots door de sluizen breekt. Brokstukken van zinnen sloegen aan Merijntjes oren.
- Mieke van de mulder verkracht....
- Oan den dijk, 'alleverwege de Meule....
- De masjesees kwamme net oanrije....
- Ze leef nog, moar z'is-t-er broerd oan toe!....
- Wel wel nog toe toch.... Wie 'ad da' nou ooit van dien bangen bloed gedocht?!.... - Zouwt ie nou noar 't kot goan?
- Bel neent, meins.... noar 't gekken 'uis ommes....
- 't Is toch freet, 'ee.... D'r gebeur zo al wad' in de wereld....
Stil sloop Merijntje uit de zenuwachtig kwetterende groep mensen weg.... Hij was koud geworden als ijs.... Fons had Mieke van de mulder verkracht. Hij wist niet wat dat was, maar het moest iets vreseliks zijn, want ze was bijna dood.... Fons, die goeie Fons.... De meiden, waar ie nou meer van hield dan van de paarden.... Die simpele, bange Fons, de goedige dwaas, die nooit een vlieg kwaad gedaan had.... Een onnozel kind.... hij ook.... een groot, onnozel kind....
Merijntje bleef staan, leunend tegen een hardstenen paaltje langs de stoep van de pastorie.... God!.... God?!.... Daar was de onwaarschijnlike, fantastiese God, die hij zo gruwelik vreesde.... waaraan hij niet wou geloven.... De God, die z'n almacht gebruikte om schrikkelike onheilen onder de mensen aan te richten!.... Eerst had ie Fons zijn verstand verduisterd en hem daarna dat vreselike laten doen?.... En nou moest er voor geboet worden, door Fons, door z'n moeder, door Mieke van de mulder.... En als die God nou es werkelik bestond?.... Die God van pastoor van Gils?.... En als hij es sterker was dan de God van liefde, die het goeie, ouwe pastoortje hem had gepredikt?.... Verbijsterd, verpletterd stond Merijntje in de vallende schemer van deze feestdag der Onnozele Kinderen, stond te huiveren in de dorpsstraat, die vol rumoer was van te hoop lopende, razend opgewonden mensen.... En hij hield zich met beide handen vast aan het hardstenen paaltje, want het was hem of hij in een zwart, peilloos diep gat voor zijn voeten keek, waar hij in dreigde neer te storten, verloren voor altijd....
EINDE.
Weggerukt uit zijn benarde denken rende Merijntje naar het opstootje. En juist, toen hij er bij kwam, opende de verwarde groep zich en de marechaussees, de paarden aan de teugel leidend, kwamen naar voren. Tussen hen in, ieder aan een arm, hielden zij Fons, wiens handen, met dunne ijzeren kettingen aan de polsen geboeid, voor zijn lijf hingen. Aan die handen en aan zijn gezicht zat bloed. Z'n kleren waren bemodderd en hier en daar verscheurd.... De haren kleefden hem, nat van zweet om het hoofd en een zo mateloze ontzetting had Merijntje nog nooit in de wijd open kinderogen gezien. Fons staarde wezenloos voor zich uit, zag of hoorde blijkbaar niemand. Uit zijn open hangende mond kwam een onophoudelik zacht gejammer en hij strompelde tussen zijn grimmige geleiders voort als een beschonkene, met knikkende knieen.
Vlak voor Merijntje zwenkten ze zijwaarts af naar het gemeentehuis. Toen Fons de deur in geduwd werd, slaakte hij plotseling een vertwijfelde kreet, die de verschrikte mensen door merg en been drong. Een andere schreeuw antwoordde er op en Merijntje zag Fons' moeder voorbij zich stuiven, de handen om het hoofd, de grijze haren waaiend om het vertrokken gezicht, opbonzend tegen de gesloten deur van het gemeentehuis. Zij krijste en jammerde, wild en in razende wanhoop en beukte met haar magere vuisten op de deur, die spoedig open ging en haar opnam.
Verstijfd van schrik, aan alle leden trillend, stond Merijntje tussen de zwijgende mensen. Wat was dat nou in eens?.... Fons door de marechaussees gepakt? Waarom? Wat kon een simpele misdoen?.... Rondom hem brak eensklaps een wild en verward gepraat los, als water, dat plots door de sluizen breekt. Brokstukken van zinnen sloegen aan Merijntjes oren.
- Mieke van de mulder verkracht....
- Oan den dijk, 'alleverwege de Meule....
- De masjesees kwamme net oanrije....
- Ze leef nog, moar z'is-t-er broerd oan toe!....
- Wel wel nog toe toch.... Wie 'ad da' nou ooit van dien bangen bloed gedocht?!.... - Zouwt ie nou noar 't kot goan?
- Bel neent, meins.... noar 't gekken 'uis ommes....
- 't Is toch freet, 'ee.... D'r gebeur zo al wad' in de wereld....
Stil sloop Merijntje uit de zenuwachtig kwetterende groep mensen weg.... Hij was koud geworden als ijs.... Fons had Mieke van de mulder verkracht. Hij wist niet wat dat was, maar het moest iets vreseliks zijn, want ze was bijna dood.... Fons, die goeie Fons.... De meiden, waar ie nou meer van hield dan van de paarden.... Die simpele, bange Fons, de goedige dwaas, die nooit een vlieg kwaad gedaan had.... Een onnozel kind.... hij ook.... een groot, onnozel kind....
Merijntje bleef staan, leunend tegen een hardstenen paaltje langs de stoep van de pastorie.... God!.... God?!.... Daar was de onwaarschijnlike, fantastiese God, die hij zo gruwelik vreesde.... waaraan hij niet wou geloven.... De God, die z'n almacht gebruikte om schrikkelike onheilen onder de mensen aan te richten!.... Eerst had ie Fons zijn verstand verduisterd en hem daarna dat vreselike laten doen?.... En nou moest er voor geboet worden, door Fons, door z'n moeder, door Mieke van de mulder.... En als die God nou es werkelik bestond?.... Die God van pastoor van Gils?.... En als hij es sterker was dan de God van liefde, die het goeie, ouwe pastoortje hem had gepredikt?.... Verbijsterd, verpletterd stond Merijntje in de vallende schemer van deze feestdag der Onnozele Kinderen, stond te huiveren in de dorpsstraat, die vol rumoer was van te hoop lopende, razend opgewonden mensen.... En hij hield zich met beide handen vast aan het hardstenen paaltje, want het was hem of hij in een zwart, peilloos diep gat voor zijn voeten keek, waar hij in dreigde neer te storten, verloren voor altijd....
EINDE.