5
Onze excuses voor het oponthoud. Wij hebben te maken met een sein storing…
De ingeblikte stem pruttelde nog een poosje door met de uitleg, putte zich uit in blikkerige excuses, maar waar het op neer kwam was vertraging. Snotverdomme, dacht Lou, die uit het raam staarde naar een wel heel saaie omgeving. Alleen maar gras, en die paarse bloemen waarvan ze de naam nooit kon onthouden, maar het was geen vlinderstruik. Dat spul dat overal zo uitbundig bloeide langs elke spoorlijn in het hele land, althans, dat leek zo. Ze pakte haar mobieltje en belde naar Haywards Heath om te vertellen dat ze later zou zijn.
‘Geeft niks,’ zei haar moeder. ‘Bel maar als je er bijna bent, dan komen Poppy en ik je halen met de auto.’
Poppy. Ze waren pas een paar weken niet bij elkaar, maar nu ze eenmaal onderweg was naar haar dochter kon ze bijna niet wachten. Ik ga het zeggen tegen mama, dacht ze bij zichzelf. Ik ga vertellen dat ik Poppy weer meeneem zodra ik klaar ben met dit script.
Lou was tot de conclusie gekomen dat ze haar terug wilde, ondanks het gemak van de eenzaamheid, ondanks het feit dat ze kon doen en laten wat ze wilde, ondanks de vele uren die ze had kunnen werken in afwezigheid van Poppy. Ze wilde dat zij in haar kamertje lag. Haar stemmetje. Haar woordjes, haar kreetjes, haar geur, en die glimlach die ze altijd toonde als Lou haar uit haar bedje kwam halen: stralend, puur, vol liefde – en dat allemaal voor haar. Die kleine armpjes die zich naar haar uitstrekten, de slaapzak van roze met wit gestreepte fleece waar haar voetjes in verstrikt raakten, met haar rondbanjeren – dat mis ik allemaal, gaf Lou toe. En ik ben jaloers op mama, en bezorgd dat als ik Poppy daar laat, ze meer van mama gaat houden dan van mij. Lou begreep ook wel dat dat kinder achtig van haar was, maar toch was het zo. Ze wilde dat Poppy het meest van haar hield. Ik hou van jou het allermeest – dat zei haar moeder vroeger altijd tegen haar, en dat was Lou nooit vergeten. Nu zei Phyl het tegen Poppy. Vind ik dat erg? Ben ik jaloers op mijn eigen dochter? Dat is toch belachelijk. Het is zelfs krankzinnig. Ik hou nu meteen op met die belachelijke gedachten.
De trein bleef stilstaan. De passagiers werden rusteloos, stonden op om naar de wc te gaan, tuurden uit het raam, en de dikke vrouw tegenover Lou zat enorm te zuchten en te steunen en stond op het punt om een gesprek aan te knopen. Echt niet, dacht Lou, en ze grabbelde in haar tas naar Blinde maan, dat ze tegenwoordig overal mee naartoe sleepte. Ze had het als een schoolboek gekaft met een stukje behang om het originele omslag te beschermen. Het boek viel open op een passage die Lou al zo vaak had gelezen, dat ze hem bijna uit haar hoofd kende.
's Nachts was er altijd geschreeuw, en vaak sliep hij daar doorheen. Dus hij had geen idee waarom dat bij dit geschreeuw anders was. Waarom hij er wakker van was geworden. Peter lag in het donker en het geluid sneed dwars door hem heen. Hij ging rechtop zitten. Iedereen in de barak lag er heel stil bij en hij dacht: Misschien zijn er wel een paar dood, en komen we daar pas morgenochtend achter. Maar waarschijnlijk lagen ze gewoon te slapen. In de nacht kwamen de boze gedachten gemakkelijk op. Zo noemde Dulcie ze, boze gedachten. Dingen die je 's nachts bedacht als je in je bed lag, en waarvoor je geen tijd meer had om je ze te herinneren als de zon aan de hemel brandde. Dingen als wat ze met mevrouw Atkins hadden gedaan. Die had in de zon moeten staan, en niemand mocht bij haar in de buurt komen. Urenlang. Uiteindelijk was ze omgevallen, en sindsdien had hij haar niet meer gezien. Waarschijnlijk was ze dood. Ze had geprobeerd te vluchten, en dat vonden ze niet leuk. Er waren zoveel dingen die ze niet leuk vonden, maar de ergste straf was weggelegd voor mensen die probeerden weg te ko men, over het prikkeldraad, dat in grote krullen over de hekken was gespannen.
Het geschreeuw was wat afgezwakt. Plotseling wist hij het. Hij wist wie daar zo schreeuwde. Als je gilt, heb je niet echt een stem meer, en toch herkende hij het geluid. Het was het geluid van zijn moeder. Ze gilde.
‘Wat is er? Waarom zit je rechtop?’ Dat was Derek, die in het bed naast het zijne sliep. Derek was een papkindje, en Peter mocht hem niet, maar toch zei hij: ‘Dat is mijn moeder. Hoor je dat geschreeuw? Dat is van haar. Ik ga naar de vrouwenhut.’
‘Dat mag niet. Dan word je betrapt.’
‘Hou je mond en ga weer slapen. En geen woord hierover, anders zal je het berouwen.’
Peter liep van schaduw naar schaduw door het kamp. Een ijle maan wierp kleine plasjes licht op de grond, en hij ging op het gegil af tot hij bij de vrouwenbarak was, waar hij de trappen op sloop. Hij bleef heel even staan, want van daaruit kon hij naar binnen kijken, en hij zag zijn moeder op de grond liggen. Hij zag de vrouwen rond de smerige matrassen zitten. Peter wist niet wat hij moest doen. Het gegil zwol aan. Mama was vast erg ziek, dacht hij. Waar blijven de bewakers? Die moeten een dokter sturen – er moet toch iemand zijn die kan helpen. Maar toen drong het ineens tot Peter door wat er aan de hand was. Dat hij dat niet eerder had begrepen! Hij was al net zo suf als Derek. Ze kreeg de baby. De baby kwam. Zouden ze hem wegsturen als hij nu iets zou zeggen? Hij besloot om zich muisstil te houden, en sloop naar een schaduw in de hoek van de barak, waar niemand hem kon zien. Niemand had het in de gaten. Het enige waar die vrouwen oog voor hadden was de pijn van zijn moeder.
Later wenste Peter dat hij was teruggehold naar de kinderbarak voordat hij het allemaal had gezien. Zijn moeder werd uit elkaar gescheurd. Zo zag het eruit. Er was zoveel bloed. De benen van zijn moeder zaten helemaal onder en er lag een hele plas op de grond. Het gillen was gestopt en nu huilde ze. Er was nog een ander geluid, van een wezen dat eruitzag als een gevild dier. Een konijn of iets anders kleins. Hoe kon zoiets kleins nou zo'n gapend gat slaan in het lichaam van zijn moeder en haar onder het kleverige bloed spatten? Het gevilde dier slaakte kleine kreetjes. Het lag boven op zijn moeder, die haar borsten had ontbloot en Peter schaamde zich en wilde wegrennen en huilen en hij wilde nooit meer zoiets zien. Het was verschrikkelijk. Zijn moeder was gebroken. Opengereten. Afschuwelijk, afschuwelijk, afschuwelijk.
Toen ze weer opkeek, was de trein weer in beweging gekomen, en de vrouw tegenover haar had de hoop op een praatje opgegeven en was in slaap gevallen. Ze was er nu bijna, bij Poppy, en bij haar ouders. Haar gedachten dwaalden weer af naar het script… Deze scène stond haar heel scherp voor de geest. Ze zag het donker, ze hoorde de stemmen, dat geschreeuw. En geen woorden. Althans, nauwelijks. Ze had besloten dat ze voor bepaalde delen van het verhaal een voice-over zou gebruiken. Die waren niet erg gebruikelijk, maar dat kon haar niet schelen. Het verhaal vroeg erom. Het hing zo aan elkaar van Peters gedachten, en het zou jammer zijn om te veel van zijn woorden te verliezen.
Toen de trein stopte, was Lou de eerste die uitstapte. Ze holde bijna naar de parkeerplaats, want daar zou Phyl haar opwachten. Ze zag haar meteen staan, naast de auto, met Poppy in haar armen.
‘Liefie! Lieve Moppie-de-Poppy…’ Ze nam het kind over van Phyl en drukte haar dicht tegen zich aan. Ze voelde hoe stevig ze was, en hoe mollig haar roze wangetjes, en die kleine handjes die haar maar bleven bevoelen om zeker te zijn dat dit inderdaad haar mama was. De tranen sprongen Lou in de ogen, en ze werd overweldigd door een wirwar aan gevoelens: geluk omdat haar kindje niet was vergeten wie ze was, sinds verleden week; schuldgevoel omdat ze zoveel uren bij haar vandaan was geweest, en dankbaarheid om haar gezondheid. Dankbaar ook dat zij niet de baby in opa's boek was – dat gevilde beestje, dat konijntje, dat pasgeboren kindje dat zo mager was, en zo klein, dat ze het nooit had kunnen overleven… ‘Kom maar, snoetje,’ zei ze, ‘dan mag je weer in je auto stoeltje. Oma brengt ons naar haar huis, en dan gaan we lekker thee drinken en taart eten, toch, oma?’
‘Absoluut. Poppy heeft geholpen met het beslag, hè lieverd?’
‘Mama!’ riep Poppy, en ze begon te wriemelen terwijl Phyl de stoel riempjes vastmaakte. ‘Mama schoot!’
‘Als we thuis zijn, dan mag je bij mama op schoot,’ zei Phyl, ‘maar nu moet je zoet zijn, en in het autostoeltje blijven zitten.’
‘Ik kom naast je zitten,’ zei Lou, en ze glipte in de auto naast Poppy. Plotseling moest ze terugdenken aan de avond dat Poppy was geboren. De pijn – had zij ook geschreeuwd? Misschien wel, maar haar gegil was keurig binnen de muren van een wit met zilveren hightech verloskramer van het ziekenhuis gehouden. Daar hadden ze haar een ruggenprik gegeven en een keizersnede gedaan. Poppy was vanaf het allereerste begin beeldschoon, en ze had Lou aangestaard met een intense blik waarvan iedereen zei dat dat hoogst ongebruikelijk was. De meeste baby's, zeiden ze, konden de eerste tijd hun blik helemaal niet richten. Een van de verloskundigen had gezegd: ‘Deze is hier al een keertje geweest.’ Haar baby was meteen al blank en ongerimpeld en ze zag er helemaal niet uit als Winston Churchill of koningin Victoria.
‘En, hoe gaat het, lieveling? Heb je een fijne week gehad?’ vroeg Phyl over haar schouder.
‘Ik ben donderdag met Harry uit eten geweest.’
‘Echt waar?’
‘Ach, toe, mam. Zo was het helemaal niet. We hebben zakelijke dingen besproken, en hij heeft me meegenomen naar een Indiaas restaurantje, meer niet.’
‘Meer niet? Echt niet?’
Lou herkende de hunkering in haar moeders stem. Ze was altijd op zoek naar romantische ontwikkelingen in het leven van haar dochter. Ze zou het heerlijk hebben gevonden om een enorme bruiloft te kunnen organiseren. ‘Ja, echt niet. Laat maar, mam. Je hoeft de bruiloft nog niet te plannen.’
Phyl zuchtte. ‘Hoop doet leven.’
‘Hoop leefe, hoop leefe, hoop leefe,’ zong Poppy vrolijk pruttelend in haar stoeltje.
‘Ze begint al echt geintjes te maken,’ zei Lou. ‘Maar zullen we nu een liedje zingen?’
Ze begon haar lievelingsliedje te zingen, maar halverwege zakten Poppy's oogjes dicht en haar mondje open. Lou wilde haar zoenen, maar ze wilde haar ook niet wakker maken. De golf van liefde die haar overspoelde was zo sterk, dat het bijna pijn deed aan haar hart. Zij deed ook haar ogen dicht en deed ontzettend haar best om niet te huilen.
Gareth snuffelde in haar nek en mompelde lieve woordjes. Hij kroop boven op haar op de manier die Nessa zo goed kende, dat ze kon reageren zonder haar hersens te hoeven inschakelen. Maar dit keer dacht ze vol walging: hoe lang geleden heeft hij ditzelfde met Melanie gedaan? Ze probeerde aan iets te denken wat helemaal niets met seks te maken had: of die wellnesslui akkoord zouden gaan met haar deal met Justin. Of zij daar beter van zou worden, en wat het voor Paper Roses betekende. Dat Tamsin nieuwe schoenen nodig had voor gym en nieuwe T-shirts, en onderbroeken, ook nog. Ze groeide de laatste tijd wel heel snel, en Nessa ging in gedachten haar agenda na om te zien of ze ergens een gaatje had om te gaan winkelen. Gareth was bijna zover. Dat kon ze horen, want zijn ademhaling ging dan altijd over in een rochelend geroep. Ze maakte zelf ook wat kreunende geluidjes om haar bereid willigheid te tonen en een paar tellen later was het allemaal alweer voorbij. Haar echtgenoot lag naast haar, hijgend na zoveel inspanning.
‘Hm,’ zei Nessa. ‘Dat was fijn, schat.’ Dat zei ze altijd. Gareth antwoordde dan meestal iets als: ‘Ja, schat, heel fijn’, en dan duurde het nog maar een paar tellen of hij lag te snurken. Ze stond op om te gaan plassen. Tegen de tijd dat ze weer terugkwam, zou hij diep in slaap zijn.
‘Schatje?’ Toen ze terugkwam, lag hij helemaal niet te snurken. Hij zat tegen de kussens, had zijn leeslampje aangedaan en keek haar eigenaardig aan. Nessa fronste. ‘Wat is er aan de hand, Gareth? Wil je thee, of zo?’
‘Nee, laat maar. Ik wilde alleen… Nou ja, ik wilde met je praten.’
‘Oké,’ zei Nessa. Ze wist niet goed waar ze moest gaan zitten. Omdat ze niet wist wat hij wilde, had ze geen zin om weer naast hem te gaan liggen. Hij keek heel serieus, en dat was niks voor hem. Als er iets was wat haar aansprak in Gareth, dan was het wel zijn zorgeloze houding ten opzichte van bijna alles en de schattig sukkelige manier waarop hij door het leven hobbelde. Nooit piekeren, nooit een sombere bui, en bijna nooit een kwade bui. Ze moest toegeven dat hij heel relaxed was, en er was veel te zeggen voor zo iemand als echtgenoot, vooral als je zelf precies het tegenovergestelde was. Omdat Nessa alles altijd zo serieus nam, en zelf ook wel wist dat ze wel heel snel op haar teentjes was getrapt, vond ze het lekker rustig om met iemand te leven die meestal vrij stabiel was. Hij zou het gaan opbiechten, van Melanie. Ze wist het zeker.
‘Nou, toe dan,’ zei ze, en ze stond weer op. Ze liep naar de chaise longue die naast de muur aan zijn kant van het bed stond, en ging tegenover hem zitten. En zelfs al wist ze dat hij op het punt stond om zijn overspel op te biechten, nog kon ze het niet laten om even de bekleding van de stoel te aaien: hij was van weelderig, abrikooskleurig fluweel. Schitterend. De goede beslissing, vond ze. Het combineerde zo mooi met de gordijnen van bronskleurige zijde. Ze was heel even erg tevreden met zichzelf.
‘Ik weet niet hoe ik dit moet zeggen, Nessa. Ik ben hier niet zo goed in.’
Nessa probeerde bezorgd te kijken, maar ze ging hem niet uit de brand helpen door behulpzaam vragen te stellen. Hij regelde het zelf maar.
‘Ik… Dit…’ Gareth zuchtte diep en haalde zijn hand door zijn haar, waardoor het idioot rechtop ging staan. Hij had een belachelijk ouderwets pyjamajasje aan: blauw met donkerbruine strepen. Misschien had hij de broek net ook wel weer aangetrokken, toen zij in de badkamer was. Ze hadden nooit naakt geslapen, samen. Vanaf het begin had Gareth altijd meteen na de daad zijn pyjama weer aangetrokken. Nessa deed hetzelfde, maar als ze alleen sliep, droeg ze nooit een nachtjapon. Het koele linnen op haar blote huid vond ze een heerlijk sexy gevoel. Ze had het Gareth een keer voorgesteld toen ze op huwelijksreis waren, maar hij keek zo panie kerig dat ze het er maar bij had gelaten.
‘Ik wil scheiden, Vanessa.’
Niks zeggen, zei ze tegen zichzelf. Hij noemde haar nooit Vanessa. Haar hart ging tekeer, en ze knipperde met haar ogen. Daar gaan we. Zou ze net doen alsof ze van niks wist? Scheiden! Hoe haalde hij het in zijn hoofd? Wilde hij echt zijn huwelijk stukmaken? Er kwam een huiveringwekkende gedachte bij haar op: dit huis. Hij kon de pot op: zij ging niet verhuizen. Gareths geld. Hoe moest het nu allemaal verder? En Tamsin dan? Bezoekregelingen, tranen – allemaal heel traumatisch voor haar dochter, van wie ze meer hield dan van wie dan ook en die absoluut niet mocht lijden onder het stupide gedrag van haar vader. Wat moest ze doen? Om tijd te winnen, en niet omdat ze hem echt niet had verstaan, vroeg ze: ‘Wat zei je nou?’
‘Ik vraag je om een scheiding. Ik ben verliefd op iemand anders. Met haar wil ik verder. Het spijt me vreselijk, Nessa. Het was nooit mijn bedoeling om…’
‘Om wat? Wat bazel je nou toch? Ik begrijp er niks van.’
‘Nou, eerst dacht ik dat het gewoon een kantoorromance was. Je kent dat toch wel…’
‘O ja?’ Nessa klonk nu ijzig. ‘Dus dat heb je wel vaker gehad, zo'n kantoorromance? Voor deze?’
‘Nou, dat was allemaal nooit zo serieus. Niet echt…’
‘Hoe durf je dat te zeggen? Hoe durf je? Dus jij wilt zeggen dat je me al zo vaak hebt belazerd?’
‘Dat wilde ik helemaal niet zeggen, echt niet. En het is maar een paar keer gebeurd. Meer niet.’
‘Meer niet?’ schreeuwde Nessa. ‘Meer niet? Ik geloof dit gewoon niet. En dit, dit nieuwe ding van je om wie je wilt scheiden – dat is dan zeker heel anders? Dat heeft zeker wel wat te betekenen?’
Hij knikte, met een rood hoofd. ‘Ze is… Ik hou van haar. En… Nou ja, ze is zwanger.’
Nessa legde haar hoofd in haar handen. Dat had ze niet verwacht, en ze merkte dat ze het een beangstigende gedachte vond. Toen keek ze Gareth aan en spuugde haar woorden naar hem uit. ‘Zwanger! O, dan snap ik het. Dus dat nieuwe kind gaat boven ons kind? Onze Tamsin? Daar geef je ineens geen ene moer meer om, hè? Die betekent helemaal niks voor je. Je ruilt haar gewoon in voor een nieuw model. Lekker makkelijk!’
‘Hou op, Nessa. Je bent gek. Natuurlijk kan deze baby Tamsin nooit vervangen. Je weet ook wel dat ze altijd mijn lieve dochter zal blijven.’ Ineens kwam er een angstige blik over Gareths gezicht, alsof hij zich plotseling iets bedacht. ‘Je gaat haar toch niet bij me weghouden, hè? Want dan sleep ik je voor de rechter. Dat kun je niet doen, dat kan je echt niet doen.’
‘Dat zou ik nooit doen,’ zei Nessa, die uit alle macht probeerde om moreel boven hem te blijven staan, ook al kwam heel even de gedachte op om Gareth volledig verantwoordelijk te laten zijn voor Tamsin, omdat zij ook wel wist dat hij daar niet op zat te wachten. Ze toonde hem haar liefste glimlach. ‘Nee, jij zult meer dan genoeg verantwoordelijkheid krijgen, maak je maar niet druk. Daar zal ik wel voor zorgen. We zullen nog wel eens zien hoe Melanie dat gaat redden, een baby en een waarschijnlijk behoorlijk getraumatiseerd kind van acht. Daar zal ze lekker haar handen vol aan hebben. Ik gok dat ze dan niet meer zoveel zin heeft om met jou te neuken als toen jullie nog gezellig op kantoor waren. Want zo'n baby doet je de lust wel vergaan, hoor. Dan wordt het nooit meer hetzelfde; dan komen de prioriteiten ineens heel anders te liggen.’
‘Hoe weet jij hoe ze heet? Dat heb ik je nooit verteld. Nou, hoe ben je daar achtergekomen?’
‘Ik heb een berichtje gelezen van een halve analfabeet, en die heette Melanie. Op jouw telefoon, toen je die in de auto had laten liggen, weet je nog wel? Jij bent ook echt een ontzettend incompetente zak.’
Gareth schaamde zich. Dat kon Nessa zien aan de manier waarop hij naar zijn voeten staarde en op zijn onderlip kauwde. Maar hij probeerde zich over zijn schaamte heen te zetten en een zeker bravoure op te brengen.
‘Heb je je ooit wel eens gerealiseerd dat jij een deel van het probleem bent, Nessa? Heb je enig idee hoe het is om met iemand getrouwd te zijn die zo koud en zo egocentrisch is als jij?’
‘O, dus het is mijn fout dat jij niet van de secretaresses kunt afblijven?’ Ze stond op, liep naar de deur en hield die open. Ze zei: ‘Ik heb genoeg van dit gesprek, als je het niet erg vindt. Je kunt gaan. Ga weg en kom nooit meer terug. Ik zal maandagochtend meteen contact opnemen met een advocaat om de scheiding aan te vragen. Geestelijke wreedheid, ontrouw, de hele handel. Ik pak je voor elke cent die je hebt, dat kan ik je vertellen. Ga jij maar lekker bij Melanie wonen. Jullie verdienen elkaar.’
Toen bedacht ze zich nog iets, en ze voegde eraan toe: ‘Weet Melanie eigenlijk dat je het ook nog steeds met mij doet? Nog geen tien minuten geleden lag je boven op me te steunen en te kreunen. Weet zij dat wel? Misschien dat ik haar wel even een sms'je stuur om haar te melden wat voor grandioze minnaar jij toch bent. Nou, geef eens antwoord? Weet Melanie dat je nog steeds een beetje sneu op en neer gaat met mij?’
Gareth was zo beschaafd zijn hoofd te laten hangen. ‘Nee… nee, dat weet ze niet. En hoe bedoel je, een beetje sneu? Je hebt anders nooit geklaagd. Je leek me altijd… nou ja, redelijk tevreden.’
‘Ik kan goed acteren, stomme idioot. Je bent ongeveer zo sexy als een kom koude rijstepap. Ik durf te wedden dat je tegen haar hebt gezegd dat ik zo'n koele kikker ben, en dat je me niet meer mocht aanraken.’ Uit zijn zwijgen kon ze opmaken dat ze dat goed gegokt had. ‘Ik wist het. Jij bent echt walgelijk. Ga maar ergens anders slapen. Het interesseert me niet waar – op de bank, in de logeerkamer. Als ik je maar niet meer hoef te zien. Nou, toe dan! Weg jij.’
‘Maar…’
‘Geen woord meer, heb je dat goed begrepen? Ik zweer het je, als ik nog één woord van je hoor, dan pak ik deze lamp en die smijt ik naar je hoofd.’
‘Ik ga al, ik ga al…’ Hij zag er belachelijk uit met zijn pyjamabroek in zijn hand. Nessa moest bijna lachen toen hij zo de kamer uit liep. Toen hij weg was, bleef ze een tijdlang roerloos zitten. Ik ga niet meer in dat bed liggen, dacht ze. Dat is een symbolisch gebaar. Ik heb het met hem gedaan, terwijl ik wist dat hij het met iemand anders deed. Ik koop morgen meteen een nieuw bed. Ik ga een verhuisbedrijf bellen, dan kan dit bed naar een liefdadigheidsinstelling. Ze boog zich naar voren, trok het dekbed eraf – dat moest ook weg, en al dit beddengoed, dat zou ze ook nooit meer gebruiken; ze zou schoon schip maken – en wikkelde het om zich heen terwijl ze op de chaise longue ging liggen. Ze was nog nooit zo slapeloos geweest en nam zich voor om de rest van de nacht te bedenken wat ze verder zou gaan doen. Met Matt praten. Met Ellie praten. Met Justin praten. Het werd ineens een heel stuk belangrijker om een deel van zijn buit zeker te stellen. De tranen sprongen haar in de ogen. Mickey. Was Mickey maar hier. Heel even vroeg Nessa zich af of ze midden in de nacht naar haar toe zou kunnen rijden voor een troostend gesprek. Mickey zou het niet erg vinden, maar toch wachtte ze liever tot morgen. Ze zou eerst naar Matt gaan, en dan naar haar moeder. Dan had ze dat maar vast gehad. En dan zou ze 's middags naar Mickeys cottage rijden. Zou ze eerst even bellen om te zeggen dat ze eraan kwam? Morgen, dacht ze. Dat beslis ik morgen wel.
‘Koffie, Ness?’ Lou keek naar Nessa, die aan de keukentafel zat, met papa en mama elk aan een kant naar haar toe gebogen om hun steun te betuigen. Als het eruitziet als een crisis en als het klinkt als een crisis, dacht Lou, dan zal het ook wel een crisis zijn. En ja, het feit dat je zus zondagochtend vroeg langskomt met de mededeling dat ze gaat scheiden telt wel als iets dramatisch. Als je Lou zou hebben gevraagd wat nu het minst waarschijnlijke was dat ooit zou gebeuren, dan was het dit wel: dat Gareth ervandoor zou gaan met een secretaresse van zijn werk. Het cliché der clichés vond hier in de keuken plaats, en Lou was erg genoeg vooral geïnteresseerd in de sappige roddel, terwijl ze tegelijkertijd een gevoel van lichte verbolgenheid niet echt de kop in gedrukt kreeg. Nessa's toestanden en Nessa's problemen leken die van haar altijd te overtreffen. Maar jij hebt ook niks belangrijks te melden, zei ze tegen zichzelf, in een poging aardig te zijn. Nessa's hele leven is… Wat is het eigen lijk? Haar zus zag er niet uit alsof ze niet had geslapen. Lou zocht naar de tekenen van middernachtelijke huilbuien, maar er zat nog geen rood randje om haar ogen. Maar toch, wat een verbijsterend verhaal was dit! Lou dacht altijd dat Nessa de aanbiddende Gareth volkomen onder de duim had. Hij deed altijd alles wat ze hem opdroeg, maar misschien was dit daar wel het resultaat van. Misschien had hij nu iemand gevonden die het leuk vond om de dingen te doen die hij zelf ook leuk vond. Misschien was hij niet zozeer aanbiddend geweest, maar zat hij gewoon onder de plak. Een huwelijk met Nessa was vast een uitputtingsslag. Haar zus mocht graag van zichzelf zeggen dat ze zulke hoge normen stelde, maar wat Lou betrof was ze vooral een bazige muggenzifter, veel erger dan andere mensen.
‘Nee, dank je, Lou. Straks krijg ik nog een overdosis cafeïne binnen. Is er misschien een of andere groene thee, of zo?’
‘Ik heb allerlei soorten.’ Mama sprong op en liep naar de keukenkast. Ze pakte een houten theedoos met allemaal keurige vakjes: groene thee met jasmijn, met sinaasappel, met citroen, je kon het zo gek niet bedenken of het zat erbij.
‘O, god, het maakt me niet uit,’ zei Nessa met een zucht. Lou nam het theezakje aan van haar moeder en goot er kokend water over. Nessa was nu ook weer niet zo in de war dat ze zich niet bemoeide met de kop waarin ze de theegeserveerd wenste te krijgen. ‘Niet in zo'n dikke beker, dat vind ik toch wel zo vreselijk,’ zei ze altijd, en mama had de gewoonte om de mooie porseleinen thee kopjes te gebruiken als Nessa er was. En ook al was ze vandaag zogenaamd in alle staten langsgekomen vanwege de ondergang van haar huwelijk, toch herhaalde ze haar ‘geen beker’-mantra toen ze iets te drinken aangeboden kreeg.
‘Ik begrijp hem gewoon niet,’ zei mama. ‘Zo'n prachtig huis, en een kind, en een vrouw zoals jij, Nessa. Het is waanzin. Denk je niet dat hij toch misschien weer bijdraait en niet alles weggooit als jij daar je best voor zou doen?’
Lou moest lachen, maar kon zich nog net inhouden. In haar moeders wereld kwam de echtgenoot altijd weer netjes terug, en dat was ook altijd maar het beste, het meest wenselijke.
‘Ik zou hem niet eens meer willen,’ zei Nessa, terwijl ze in haar thee roerde. ‘Laat hem maar lekker met Melanie gaan samenwonen, dan merkt hij vanzelf wel hoe dat is. Hij zal voor Tamsin moeten blijven betalen tot ze achttien is, en ik houd het huis, zonder meer. Dat kan toch wel, hè Matt?’
‘Natuurlijk – jij bent de gegriefde partij. En bovendien, het huis staat op jullie beider naam, toch?’
Nessa knikte. ‘Daar heb ik wel voor gezorgd,’ antwoordde ze. ‘Mijn god, wat een vervelend gedoe allemaal. Daar zit ik nu echt niet op te wachten. Het is zo ontzettend druk bij Paper Roses, en dan het afwikkelen van het testament, afschuwelijk. Ik heb geen oog dichtgedaan vannacht. Geen oog.’
Door de keukendeur zag Lou Poppy door de hal kruipen. Ze was eerst in de keuken en sjouwde rond onder de tafel waar ze alle maal aan zaten. Zelfs mama, die doorgaans ieder moment op het kind gefixeerd was, was afgeleid door Nessa's plotselinge komst en door wat ze te zeggen had. Poppy was inmiddels zoet aan het spelen met een paar Dinky Toys die nog van Justin waren geweest. Die had papa vast van zolder gehaald. Lou vroeg zich af of ze soms een eindje met haar moest gaan wandelen in haar buggy, terwijl de anderen dit soort dingen bespraken. Hoelang zou Nessa nog blijven? Zou ze blijven lunchen? Bleef ze de hele middag?
Ze luisterde naar de eindeloze verhalen van haar zus, die er verre van wanhopig uitzag. De hele nacht wakker gelegen? Of Nessa loog, of haar make-up verrichtte wonderen. Ze zag er precies even beheerst en verzorgd uit als altijd. Het feit dat ze vanochtend haar gezicht zo zorgvuldig had opgemaakt sprak boekdelen. Nessa zag de scheiding voornamelijk als een logistiek probleem, en als een financieel probleem, dat vooral. Maar Nessa's hart was niet gebroken. Absoluut niet. Lou vroeg zich af of ze zelfs niet voor een deel blij was met de scheiding. Als ze nooit echt verliefd was geweest op Gareth – maar Lou had niet het soort relatie met haar zus waarbij ze haar dit soort dingen op de man af kon vragen – dan was dit ook vast een opluchting, ook al was het dan op dit moment nog allemaal reuze vervelend en in allerlei opzichten onpraktisch.
Het onmiskenbare geluid van iets wat te pletter viel – glas, een raam? – sneed dwars door het gesprek.
‘Poppy!’ schreeuwde Lou, en ze rende de keuken uit. Poppy zat te gillen. ‘O lieverd… heb je au? Wat is er dan?’
Terwijl ze haar dochter in haar armen nam, voelde Lou dat haar ouders vlak achter haar stonden, en dat Nessa bij de keukendeur stond en dat de vloer van de hal bedolven was onder duizenden stukjes porselein, als een tapijt van witte bladeren met scherpe randjes. Ze begroef haar hoofd in Poppy's halsje en mompelde steeds maar weer: ‘Het is al goed, liefje, het is al goed. Niks aan de hand, schatje. Geen au, alles is goed.’
Poppy kalmeerde en vroeg sniffend om een flesje. Papa, mama en Nessa stonden nu alledrie in de deuropening naar de keuken. Mama keek intens verdrietig, alsof er iemand verongelukt was.
‘Mijn god,’ zei Nessa. ‘Kleine kinderen zijn toch zo ongelofelijk. Al die tranen, en als ze klaar zijn, hebben ze nergens rare vlekken en zien ze er helemaal niet afschuwelijk uit. Ongelofelijk herstelvermogen.’
‘Geef haar maar aan mij,’ zei Phyl, die zich groot probeerde te hou den. ‘Dan geef ik haar wel een flesje en dan denk ik dat ze daar na maar even een slaapje moet doen. Kom maar bij oma, lieveling, kom maar.’
Lou overhandigde haar dochter en voelde een verbluffende mengeling van emoties. Ze wilde zeggen: Nee, ze is van mij, ik ben haar moeder. Ik moet het doen. Maar Phyl had haar al vast. Ze was duidelijk verdrietig vanwege de vaas, maar Lou begreep niet waarom ze die zonodig in de hal had moeten zetten terwijl ze de rest van het huis zo kindvriendelijk had gemaakt. Misschien had ze wel gedacht dat hij zo groot en zwaar was dat hij daar geen kwaad kon.
‘Jemig, mam, het is je mooie Chinese vaas. Ik zal het wel opruimen,’ zei ze. ‘Ik weet hoe dol je erop was. Hoe is het mogelijk dat Poppy dat enorme ding heeft weten om te trekken?’
‘Het geeft niet,’ zei Matt, die Lou de stoffer-en-blik aanreikte die hij al uit de trapkast had gevist. ‘Die vazen zijn heel kwetsbaar. Dat heeft mijn moeder me vaak genoeg ingepeperd. Nou, ze had dus gelijk. Het geeft niet, van die vaas, Lou, echt niet. Maar Poppy had zich verschrikkelijk kunnen verwonden. Ik moet er niet aan denken dat…’
‘Maar dat is niet gebeurd, pap,’ zei Lou. ‘Er is niks met haar aan de hand. Ik denk dat ze een van die autootjes een te harde zet heeft gegeven en dat die toen tegen de vaas is gebotst. Precies op dat stuk ligt geen tapijt. Of misschien heeft ze hem wel omgeduwd. Ik vind het zo vreselijk, pap. Ik weet hoe gek mama op dat ding was.’
‘Het geeft echt niet, Lou. Zo lang er maar niets met Poppy is…’
‘Daar is echt niks mee aan de hand, pap.’
‘In tegenstelling tot mij, Matt,’ zei Nessa. ‘Kan ik je even spreken? Ik moet zo weg en ik wil weten hoe ik het nu verder aan moet pakken.’
‘Vind je het erg, Lou?’ Haar vader keek verbouwereerd.
‘Nee, ga maar, pap. Ga jij maar even met Nessa praten, dan ruim ik dit wel op. dan hoeft mama al die scherven niet te zien.’
Toen ze alleen in de hal zat, begon Lou de troep op te vegen. Er lag een stukje opgevouwen papier tussen de witte scher ven. Wat doet dat daar nou, dacht ze. Dat heeft iemand zeker per ongeluk laten vallen. Een kind zou zoiets misschien doen, maar Poppy natuurlijk niet. Het was een papier van briefformaat, keurig opgevouwen, een beetje omgekruld bij de randjes, alsof het daar al een poosje lag. Nieuwsgierig legde ze haar stoffer-en-blik neer, en vouwde het papiertje open. Het was een brief, geschreven in hane poten, duidelijk van iemand uit het buitenland. Ze vroeg zich even af hoe het toch kwam dat mensen uit andere landen zo'n ander handschrift hadden dan de Britten. Zal wel iets met het schrijfonderwijs te maken hebben. Wat was dit? Ze bestudeerde het papier.
De datum was 27 juli 1985. De brief was dus twintig jaar oud.
Beste meneer Barrington,
Vergeef me voor het slechte Engels dat ik schrijf. Veel jaren ik heb deze taal niet geschreven. Ik vond een exemplaar van uw roman, Blinde maan, in de winkel met tweedehands boeken, en ik moet u vragen stellen. Ik denk dat de vrouw waarover u schrijft mijn jongere zus kan zijn, ook al hebt u de naam veranderd. Ze is bij ons weggegaan, naar Noord-Borneo, en ze trouwde met een Engelsman. Het waren andere tijden, toen. Mijn familie heeft haar nooit meer gesproken. Ik schrijf haar niet. Daarvoor ik schaam mij nu. Maar misschien u hebt alles verzonnen. Zo niet, en u bent inderdaad de zoon van Louise, mijn zuster, geef mij dan alstublieft snel antwoord. Ik ben nu vijfenzestig. Louise is zevenenzestig, als ze nog leeft. Mijn familie spreekt nooit over haar, maar wij denken dat zij is doodgegaan op Noord-Borneo, misschien wel in zo'n kamp als waar u over hebt geschreven. Uw boek ik heb met afschuw gelezen, omdat ik zoveel verdriet heb. Stuurt u uw antwoord alstublieft naar dit adres: 4, Rue du Treixel, Paris 14ième, France. Ik ben u zeer dankbaar.
Met oprechte groet,
Manon Franchard
Lou zat op haar hurken en las de brief drie keer door. Wat had dit te betekenen? En waarom zat de brief in de vaas? Constance moet hem erin hebben gegooid. Fronsend probeerde Lou te reconstrueren wat er gebeurd kon zijn. Grootmoeder probeerde inderdaad de fanmail bij haar man weg te houden, maar waarom had ze deze brief dan niet ook gewoon verscheurd? Papa had haar verteld dat Constance de post altijd deed en dat ze opa niet alles liet zien. Ze was jaloers op zijn eventuele successen, en ze hield absoluut van alles bij hem weg als dat haar zo uitkwam. En deze brief was er zeker eentje waarvan ze niet wilde dat hij hem onder ogen kreeg. Dat had ze voor zichzelf vast goed weten te praten. Lou kon Constances stem bijna horen. Resoluut en vastberaden sprak die tot haar vanuit het verleden: Ik wil het niet hebben dat hij achter zijn tante in Frankrijk aan gaat, want Frankrijk zit vol met oplichters. Waarschijnlijk is het een of ander sluw mens die haar kans schoon ziet en denkt dat ze op de een of andere manier kan profiteren van de familie band die ze beweert te hebben met een schrijver. Ongetwijfeld denkt ze dat hij schatrijk is. Nou, hij krijgt dit niet te zien, en daarmee uit.
Dat zal dan allemaal wel zo zijn, maar deze vrouw wist dat opa's moeder eigenlijk Louise heette. Zou een oplichter zoiets ook weten? En waarom was die brief in de vaas beland? Het was haar een raadsel. Misschien was iemand de kamer binnen gekomen, en raakte Constance in paniek. Misschien heeft ze hem daarom snel in de vaas gestopt met de bedoeling hem er later weer uit te vissen en is ze hem toen verder vergeten. Ze moet gedacht hebben dat het verder niks voorstelde, dat het niet iets was om je druk over te maken. Als ze de schrijver eenmaal had bestempeld als een gek, een buitenland se gek nog wel, zou ze elke belangstelling voor de brief en de inhoud daarvan snel hebben verloren.
Rue de Treixel, Parijs. Misschien was het wel een trucje. Maar wat nu als die Mme Franchard inderdaad was wie ze beweerde te zijn? Er was niemand meer die zelfs maar wist of Franchard de juiste achter naam was. Opa's tante. Papa's oudtante. In 1985 was ze vijfenzestig, dus ze kon best al dood zijn. Ik kan naar haar schrijven, dacht Lou, en ze vroeg zich af of ze dit aan papa en mama moest vertellen. Voor een deel wilde ze dit mysterie graag voor zich houden, maar dat zou niet eerlijk zijn. Papa was nauwer verbonden aan deze Mme Franchard dan zij. Ze kon het niet voor hem verber gen en hem de brief niet laten zien. Maar Nessa zat nu met hem in de studeerkamer en legde beslag op hem, terwijl hij niet eens haar vader was.
Lou glimlachte. Het maakte kennelijk niet uit hoe oud je was: die kinderlijke jaloezie bleef toch altijd weer de kop opsteken. Maar serieus, dacht ze, waarom was Nessa niet gewoon haar hart gaan uitstorten bij haar eigen moeder? Nu Ellie niet meer in het buitenland woonde, was ze even gemakkelijk te bereiken als papa – maar hij was natuurlijk wel advocaat. Gratis juridisch advies, en een flinke dot medelijden, wat wil een mens nog meer? Ze vroeg zich af hoe de vriendin van Gareth zou zijn. Ze stelde zich voor dat het een rustig type was, precies het tegenovergestelde van Nessa.
Lou vouwde de brief zorgvuldig op en stopte hem in de zak van haar spijkerbroek. Ik laat hem straks wel aan papa en mama zien, dacht ze, en ze ging verder met opruimen. Veel van de stukjes die ze bijeenveegde om buiten in de afvalbak te gooien waren prachtig beschilderd: vlinders, bloemen, blaadjes, piepkleine vogeltjes. Zonde eigenlijk om dat allemaal weg te gooien, maar wat moest je er anders mee? Gelukkig was er precies nog zo'n vaas, die nog niet uitgepakt was. Misschien moest mama die eerst maar een paar jaar ingepakt laten, en pas neerzetten als Poppy wat ouder was. Lou gooide de scherven in stukken krantenpapier, stopte die in plastic tasjes, en bracht de tasjes naar buiten.
Toen ze het deksel van de afvalbak opendeed, schoot haar plotseling iets te binnen. Je was zo in Parijs, met de trein. Het was maar een uur of zo, met de Eurostar. Ik kan op één dag heen en weer. Ik zou haar kunnen opzoeken. Het zou natuurlijk verstandiger zijn om eerst te schrijven en zichzelf de reiskosten te besparen als Mme Franchard niet meer leefde. Maar dat wil ik helemaal niet, dacht ze. Ik wil naar Parijs. Een dagtripje, een leuk uitstapje. Papa wil wel met me mee. Ik zal het hem vragen. Ze zag niet helemaal hoe een gesprek met Mme Franchard haar zou helpen bij het schrijven van haar script, maar je kon nooit weten. Ze kon het research noemen, want dan voelde ze zich een beetje beter over de kosten. Het ging goed met het script, vond ze zelf, maar hoe kon ze dat nu zeker weten? Hoe wist je nou ooit zeker of je werk de goede kant op ging? Misschien waren alle woorden die zij zelf krachtig, beeldend en ontroerend vond eigenlijk wel heel stom. Misschien werkten ze helemaal niet. Ze wilde het aan Harry vragen, maar ze was er nog niet klaar voor om hem te vertellen waar ze mee bezig was. Ze werd overvallen door een plotseling verlangen om weer aan de slag te gaan, om haar laptop open te doen en om zich onder te dompelen in de verschrikkelijke wereld die John Barrington had beschreven. Ze was er helemaal klaar voor geweest om aan mama te vragen of ze Poppy weer mee naar Londen mocht nemen, maar misschien zou ze daar toch mee wachten tot ze in Parijs was geweest. Dus zou ze in plaats daarvan vragen of papa en mama nog even voor Poppy zouden willen zorgen.
Lou leunde tegen de muur bij de keukendeur en stond in de lente zon te denken of ze enig schuldgevoel bij zichzelf kon bespeuren. Ze vond het erg om Poppy bij haar ouders achter te laten, maar haar dochter genoot met volle teugen, en er werd goed voor haar gezorgd, dat maakte het makkelijker. Maar ik ben nog altijd haar moeder, dacht ze, en ze nam zich voor haar mee te nemen naar het park, als ze straks weer wakker was. Zolang ik hier ben kan ik maar beter elke minuut met haar doorbrengen.
Haar gedachten dwaalden af naar de brief in haar zak. Een oude Franse vrouw – Lou stelde zich haar voor als een stok oude versie van Isabelle Huppert, maar dat was natuurlijk onzin. De meeste mensen waren verre van mooi – die nu, op dit moment, misschien wel ergens in Parijs zat te wachten op haar warme omhelzing, na twintig jaar naar zo'n moment te hebben verlangd. Maar misschien ook niet. Misschien was ze die brief allang weer vergeten.
Matt keerde de brief om. De woorden dansten voor zijn ogen, en hij vroeg zich af of hij soms toch een leesbril nodig had. Hij werd een dagje ouder. Deze vrouw, deze Mme Franchard, als ze tenminste echt bestond en inderdaad was wie ze beweerde te zijn, zou nu ergens halverwege de tachtig zijn. Het had iets opwindends, het idee dat hij misschien nog ergens familie had, maar hij kon beter niet te hooggespannen verwachtingen hebben, voor het geval het toch niet zo bleek te zijn. De stilte werd verbroken door het ritmische geluid van Phyls mes op de snijplank. Ze stond bij het aanrecht, naast het fornuis, en ze sneed de groente voor het eten van vanavond. Hij zag dat Lou, die tegenover hem aan de keukentafel zat, haar adem inhield, in afwachting van zijn reactie.
‘Als dit klopt…’ begon hij, en Lou onderbrak hem.
‘Hoe bedoel je? Waarom zou het niet kloppen? Wat wil je daarmee zeggen, pap?’
‘Niks, niks, alleen… het kan een truc zijn. Iemand die schrijft dat ze familie van je is, zo maar. Misschien nam ze wel aan dat die Engelse schrijver heel rijk was. Dat ze voordeel kon behalen als ze zou beweren dat ze familie van hem was.’
Lou keek zo teleurgesteld, dat Matt bijna spijt van zijn woorden had. Hij vervolgde: ‘Je hoeft niet zo verdrietig te kijken, Lou. Ik vind dit op een bepaalde manier net zo spannend als jij, maar ik ben bang dat je teleurgesteld wordt, snap je. Ze zal nu heel oud zijn, áls ze nog leeft. Of misschien is ze inmiddels wel seniel, of wat dan ook.’
‘Maar wat nu als ze wel jouw oudtante is, pap,’ zei Lou, ‘zou je haar dan niet willen ontmoeten? Meer over haar te weten willen komen? Zien wat voor vrouw de tante van je eigen vader is? Misschien weet ze wel van alles over je grootmoeder; dingen die de moeite waard zijn om te weten.’
‘Waarschijnlijk wel, ja.’ Matt zuchtte. Hoe kon hij Lou nou vertellen dat hij behalve die opwinding ook een zekere angst voelde voor nieuwe ontdekkingen? Hij wilde niet graag allerlei dingen oprakelen. God weet wat dat voor gevolgen kon hebben: verwarrend, betreurenswaardig. Misschien zette het zijn hele leven wel op zijn kop. Matt hield niet zo van dingen die zijn leven op zijn kop zette. De meeste mensen moesten wel heel ontevreden zijn, nam hij aan, als ze voortdurend hun hele bestaan overhoop wilden gooien, en alles anders wilden. Hij zei: ‘Jij bent er ook voor gevallen, hè Lou? Voor die rage van je voorouders zoeken op internet, en zo. Je kunt proberen om die Mme Franchard te googelen, kijken wat daar uitkomt.’
‘Ik wil haar helemaal niet googelen. Ik wil haar zíén. Parijs is zo dichtbij, pap. Ik kan een dagje op en neer met de Eurostar.’
‘Meen je dat? Wil je echt bij haar op bezoek?’
‘Ja, dat meen ik. Waarom niet? Ik kan me niet voorstellen waarom jij dat niet ook wilt, want daar lijkt het op. Je kunt toch met me mee? Ben je dan helemaal niet nieuwsgierig?’
‘En een brief? We kunnen alles eerst in een brief uitleggen, voor we halsoverkop het Kanaal oversteken.’
‘Maar ik wíl halsoverkop gaan. Ik wil dolgraag naar Parijs. Daar ben ik nog nooit geweest.’
‘Het spijt me, schat,’ zei Matt. ‘Zo had ik het niet bekeken. Het is waarschijnlijk ook een leuk uitje voor jou. En wil je mij dan echt met je mee sleuren?’
‘Waarom niet? Is toch leuk?’
‘En het werk dan?’ vroeg Matt.
‘Dat maakt toch niemand iets uit. Jij bent de baas, toch. En mam, jij vindt het toch ook niet erg? Dat je een hele dag alleen met Poppy bent?’
‘Ik ben meestal de hele dag alleen met haar,’ zei Phyl, terwijl ze de kraan opendraaide om de groente te wassen. ‘En dat vind ik heerlijk. Ik snap niet dat jij niet wat enthousiaster bent, Matt. Een tripje naar Parijs, en een mogelijk familielid ontmoeten. Willen jullie nu alsjeblieft even de tafel dekken? Fijn.’
Lou liep naar de keukenkast om de messen en vorken te pakken.
‘Ik zal erover nadenken,’ zei Matt, en hij pakte de wijnglazen en zette die op tafel. Hij had ineens een visioen van hem en Ellie, wandelend langs de Seine, en hij schudde zijn hoofd om dat beeld van zich af te zetten. Kon het maar… Nee, hij moest dat soort gedach ten meteen de kop indrukken. Hij zei: ‘Wanneer wil je dan gaan? Ik betaal je kaartje, natuurlijk.’
‘Echt? Fijn, pap. Heel lief van je. Nou, deze week. Wat voor dag dan ook, behalve dinsdag, want dan zit ik op kantoor.’
‘Prima. We gaan,’ zei Matt, en hij zocht in de kast naar het peperen zoutstel. ‘En we zijn al in geen eeuwen samen een dag op stap geweest. Het wordt vast leuk.’ Hij voelde zich schuldig omdat hij liever met Ellie zou gaan. Wat was er in godsnaam met hem aan de hand? Lou wilde zo graag, en Matt begreep niet waarom hij zelf niet wat enthousiaster was. Misschien was er wel iets mis met hem. Wilde hij soms niet meer te weten komen over zijn eigen familie? Als Lou die brief niet had gevonden, dan zou zijn leven heus niet slechter zijn geweest, voorzover hij kon overzien. Wat kon zo'n stokoude Franse oudtante te vertellen hebben dat enige invloed op zijn leven kon hebben, behalve als ze een lastpak bleek te zijn… Een scenario waarbij Mme Franchard hem op de een of andere manier tot last zou worden flitste door zijn hoofd: hij zou verantwoordelijk worden voor haar welzijn. Misschien was ze wel aan de bedelstaf geraakt en leed ze aan Alzheimer en incon tinentie en werd hij met haar opgezadeld… Nee, dat was onzin. Waarom was hij toch zo negatief over alles? Ik ga me nergens druk om maken voor het echt nodig is, nam hij zich voor. Het is hartstikke leuk om samen met Lou naar Parijs te gaan. Hij begon zich er al helemaal op te verheugen. Wat ze daar ook zouden aantreffen, het was al leuk om met haar op reis te zijn. Vroeger, toen ze klein was, gingen ze altijd dagjes uit, en dit was gewoon een grote-mensenuitje. Nu hij het zo bekeek, realiseerde Matt zich hoe hij dat soort dingen miste. Laten we hopen dat we Mme Franchard blakend van gezondheid aantreffen, dacht hij. Het zou toch wat zijn om een oudtante te vinden. Hij zou haar een warm welkom heten in de familie.
Waarom ging die verdomde telefoon nou altijd net als je ergens druk mee was? Lou hield op met typen en greep naar haar tas. Er zat veel te veel in. Misschien moest ze dat antieke schooltasachtige ding waar ze al jaren mee rondliep maar eens wegdoen en een fatsoen lijke handtas aanschaffen.
‘Hallo! Sorry, mijn mobiel had zich ergens verstopt.’
‘Hallo, Lou. Met Harry. Ik belde om te kijken of je toevallig thuis was.’
‘Yep.’ Wat was dit?
‘Ik zou even langs kunnen komen voor een kop koffie, als je daar zin in hebt. Of je kunt hierheen komen.’
‘Waar ben je dan?’ Klonk dat ongastvrij? Ja. Ze probeerde enthou siast te klinken toen hij het haar vertelde.
‘Kom dan maar hier, ik kan wel een pauze gebruiken. Maar Harry…’
‘Ja?’
‘Ik heb helemaal niks in huis. Ik heb net zelf het laatste koekje opgegeten.’
‘Wat een ramp,’ zei Harry. ‘Maak je geen zorgen, ik neem wel wat mee. Tot zo.’
Lou legde haar mobieltje naast de computer en staarde weer naar haar scherm. Ze sloeg haar werk van die ochtend op voor ze de computer afsloot, en zodra ze de laptop op zijn plek onder de bank had gezet, kwam ze in actie. Wat was belangrijker: dat zij er zelf een beetje leuk uitzag of dat het huis netjes was? Ze duwde de kussens in vorm, pakte haar lege koffiebeker, die nog van haar ontbijt was, en spoelde die af onder de hete kraan in haar keuken. Ze haalde een doekje over het aanrecht en toen ze eenmaal in haar slaapkamer stond, op weg naar de spiegel, trok ze haar dekbed recht. Geen tijd meer om te verkleden. Spijkerbroek – oké. Ze droeg een witte bloes – schoon, dus oké. Ze haalde een borstel door haar haren en smeerde wat lipgloss op. Parfum? Nee. Dat zou er te dik bovenop liggen. Hoezo eigenlijk? Dat ze er leuk uit wilde zien voor Harry. Welnee, natuurlijk wil je dat niet. Maar vanwaar dan dat dekbed rechttrekken, beker omspoelen en haren borstelen? Om over de lipgloss nog maar te zwijgen. Nee, dat betekende allemaal dat ze probeerde om een goede indruk te maken op iemand die per slot van rekening haar baas was. Ze wilde een competente en georganiseerde indruk maken.
Er werd aangebeld. Terwijl Lou opendeed, zag ze ineens dat ze nog op haar sloffen liep: die belachelijke, wollige roze, in de vorm van konijntjes. O shit, shit, shit. Lekker modieus. Een skinny jeans met een roze Flappie en Snuffie die onder de broekspijpen vandaan piepten.
‘Hoi, Harry, kom binnen,’ zei ze.
‘Dank je. Ik hoop niet dat je het erg vindt dat ik zomaar opbelde. Maar ik was in de buurt, zoals ik al zei. Ik had een afspraak met Cia ran Donnelly, en die woont hier vlak om de hoek, dus ik dacht…’
‘Nee, gezellig. Ik wilde net koffie zetten. Ik zat te werken.’
‘Echt?’ Hij keek de kamer rond, die Lou ineens veel te opgeruimd leek. Misschien had ze een paar scripts moeten laten liggen, hier en daar, om de indruk te wekken dat ze heel hard aan het werk was voor Cinnamon Hill.
‘Nee, ik zat geen scripts te lezen,’ zei ze. ‘Ik zat achter de computer. Die heb ik maar even opgeruimd toen jij belde.’
‘Ben je iets aan het schrijven, dan?’
‘Nee, nee… gewoon een probeerseltje. Ga zitten. Dan zet ik even het water op.’
‘Hier.’ Hij hield een plastic zak omhoog. ‘Wat lekkere dingen. Ik hoop dat jij dat tenminste ook vindt.’
‘Wat aardig, een traktatie. Bedankt.’
Lou liep naar de keuken, en Harry ging op de bank zitten. Ze deed koffie in haar cafetière, legde de stukken taart, die er heerlijk uitzagen, op haar mooiste schaaltje en zette de kopjes en schotels op een dienblad. Had ze Phyls aanbod om wat mooier servies voor haar te kopen nu maar aangenomen. Ze was zich ervan bewust dat Harry haar kon zien vanwaar hij zat. Zou ze haar pantoffels nog uit doen? Daar was ze net over aan het peinzen, toen hij riep: ‘Geweldig, die rare konijnenpantoffels!’
‘Hou op!’ zei ze. Ze zette het dienblad op tafel en schonk de koffie in. ‘Mijn moeder vond het wel een goed plan dat Poppy ze me met kerst cadeau deed. Gênant zijn ze, hè? Maar Poppy vindt het zo leuk als ik ze aanheb. Moet ze lachen.’
‘Dat snap ik wel. Ik moet er ook om lachen.’
Hij grijnsde, en Lou moest een beetje giechelen. Hij heeft zo'n geweldige lach, dacht ze bij zichzelf. En nu vind ik mijn pantoffels nog leuk ook, dankzij hem.
‘Melk?’ vroeg ze.
‘Graag. En een stukje taart. Wat heb ik eigenlijk gekocht? Walnoot? Of de worteltaart? Walnoot, graag, geweldig.’
Lou liet haar eigen stuk taart op het schaaltje liggen en nam een slok koffie. ‘Wie is Ciaran Donnelly? Heb ik daar wel eens van gehoord?’
‘Hij is producer. Het is een Amerikaan, maar hij woont de helft van het jaar hier. Op Ensley Gardens, nummer tweeënveertig. Je zou het eens moeten zien, daar. Het lijkt wel een ruimteschip. Aan de buitenkant is niks te zien, gewoon een twee-onder-een-kap, maar als je eenmaal binnen bent, nou ja, dan weet je meteen waar je bent. Hij had me uitgenodigd om het over dat script van Radcliffe te hebben, maar hij bleef de hele tijd het gesprek onderbreken voor telefoontjes van deze en gene regisseur. Steve, Martin… je weet wel.’
‘Spielberg? En Scorsese? Dat meen je niet!’
‘Ja, ja. Met dat soort jongens gaat Donnelly om. Ik was verbijsterd dat hij mij belde. Het verbaasde me niet dat hij niks van me moest. Wat verwacht je dan, als je zelf geen grote jongen bent.’
‘Ben jij dan geen grote jongen, Harry?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Niet echt, nee. Een kleine, onafhankelijke Britse productiemaatschappij? Nou, dan zit je ergens helemaal onder aan de totempaal, hoor, voor types zoals Ciaran. Maar hij is een aardige vent, die precies zei wat ik wilde horen verder. Maar goed, genoeg daarover. Waar ben jij allemaal mee bezig? Mis je Poppy erg? Ze is nou toch al een hele tijd weg, of niet? Een paar weken, of zo.’
‘Ja, ik mis haar. Maar…’
‘Je kunt doen en laten wat je wilt, als ze er niet is, bedoel je.’
Lou knikte. ‘Ik voel me wel schuldig als ik er zo over nadenk, maar Poppy is hartstikke gelukkig en op haar gemak daar, en het loopt zo prima. Mijn moeder vindt het heerlijk om voor haar te zorgen.’
‘Ik weet zeker dat je een hartstikke goede moeder bent. Waarom ben je zo streng voor jezelf, Lou?’
‘Dat ben ik niet. Niet echt. Maar ik ken mijn eigen beperkingen. Laten we het ergens anders over hebben. Ik ga binnenkort met mijn vader naar Parijs. Dat wordt vast leuk.’
‘Echt waar? Hoe dat zo?’
Lou haalde diep adem en begon Harry te vertellen over de brief van Mme Franchard. Toen ze uitgepraat was, zei hij: ‘Wauw, dat is geweldig. Wat een verhaal. Ik wil er alles over horen als je terug bent, beloofd? Bel me dan maar, en dan gaan we nog een keer een curry eten, oké?’
‘Ja, tuurlijk. Lijkt me leuk.’
‘Hoewel het natuurlijk helemaal geen curry hoeft te zijn. We kunnen ook naar de Chinees gaan, als je wat anders wilt.’
‘Ik ben niet moeilijk. Als ik maar iets heb om me op te verheugen.’ Zodra die woorden haar mond uit rolden had Lou al spijt. Veel te gretig. Maar ze vond het zo leuk om uitgenodigd te worden, als een kind dat op een feestje mocht komen. Totaal niet bang meer. Ze vond het gezellig dat hij er was, om koffie met hem te drin ken en met hem te praten.
Hij stond op. ‘Ik moet er weer vandoor, Lou. Bedankt voor de koffie. Maar jij hebt nog niets van je taart gegeten.’
‘Dat komt wel als je weg bent. Ik heb gewoon te veel zitten kletsen.’
Ze stonden bij de deur, en Lou deed hem open.
‘Jij zit veel te veel alleen, vind ik. Je moet er echt vaker uit. Bij voorkeur met mij. Laten we een keertje naar de film gaan.’
Lou wilde net zeggen: Graag, lijkt me leuk. We gaan, zeg maar wan neer. Toen Harry zijn handen op haar schouders legde, haar voorzichtig naar zich toe trok en zei: ‘Dag Lou, ik bel je, goed?’ Daarna kuste hij haar zachtjes op haar mond. Halverwege de trap zwaaide hij nog een keer, en toen pas kwam ze weer bij haar positieven. Vervolgens hoorde ze zijn stem vanaf de verdieping onder haar roepen: ‘Dag Vijfje! Dag Hazelaar!’
Het duurde even voor ze het begreep. Vijfje… Hazelaar. Dat waren die konijnen uit Waterschapsheuvel. Harry was zo aardig, zo lief. Een beetje geschrokken ging ze weer naar binnen en ging zitten op de plek waar Harry had gezeten. Ze verzonk in het soort dagdroom dat ze al sinds haar kindertijd had gehad. Zij en Harry… Nee, dat moet ik niet doen, nog niet. Ik moet ergens anders aan denken. Aan Ciaran Donnelly. Hier vlak om de hoek. Topproducent. Ensley Gardens, nummer tweeënveertig. Ze wist precies waar dat was. Ze had een visioen van zichzelf, waarin ze dat huis binnen liep met het script van Blinde maan. Zou ze dat durven? Waarschijnlijk niet, maar het was wel mazzel dat Harry zijn naam had laten vallen. Misschien was het wel een voorteken. Ach, doe normaal, vermaande ze zichzelf, je zit niet in een of andere film met Meg Ryan. Ze pakte de taart van het bordje dat voor haar stond en zei tegen haar pantoffels: ‘Worteltjestaart, Vijfje en Hazelaar. Dat vinden kleine konijntjes toch zo lekker?’
‘We kunnen wel buiten zitten, zo warm is het al,’ zei Mickey, terwijl ze de deur van haar studeerkamer opendeed, die toegang gaf tot het terras. Het was niet echt een terras, maar zoals Mickey altijd zei: ‘Waag het niet om het een plaatsje te noemen.’ Het was er prachtig: grijs-beige tegels, en twee of drie blauwgeglazuurde potten met varen achtige planten erin. Nessa wist niet hoe die dingen heetten, maar ze was dol op het rustgevende effect dat ervan uitging.
‘Nee, ik ziet hier wel prima,’ zei ze. In werkelijkheid viel ze bijna in slaap. Mickey had thee gezet en geluisterd naar alle details van de onthullingen van gisteravond. Ze zei: ‘Oké, Nessa, dan hebben we het er later wel over. Laten we nu maar gewoon even lekker relaxen, we hebben de tijd. Maar Tamsin, hoe moet het met haar? Hebben jullie het haar al verteld?’
Nessa zuchtte. ‘Ik wil er nog even niet over nadenken. Gareth vond dat we het haar meteen moesten vertellen, maar ik zie niet in waarom. Ik wacht liever totdat we alles hebben geregeld en de juridische kant van de zaak rond hebben. Ik zie er als een berg tegenop, dat kan ik je wel zeggen.’
‘Weet je al hoe je het wilt gaan zeggen?’
‘Mijn moeder, met haar enorme expertise in het verlaten van haar koters heeft me precies verteld hoe het zou moeten: We houden nog steeds van jou… Dit doet niets af aan onze gevoelens voor jou… We vinden elkaar nog gewoon heel aardig, maar we kunnen niet meer samenwonen, dat is alles. Heeft ze regelrecht uit een of ander opvoedboekje, Mickey! En het klopt niet eens. Want ik haat hem op dit moment, dat mag duidelijk zijn.’
‘Maar ze heeft wel gelijk. Ik zou er nog aan toevoegen dat ze niet moet denken dat het haar schuld is. Je moet zeggen dat het niets met haar te maken heeft.’
Wat was hier aan de hand? Nessa voelde de tranen opwellen en ze merkte dat er een brok in haar keel kwam – bestond dat, een brok van verdriet? – en voordat ze er erg in had, zat ze te huilen. ‘Sorry, Mickey,’ snikte ze. ‘Maar het kwam daardoor – door wat jij net zei – ik weet nog dat ik dat dacht. Precies die woorden. Ik weet nog dat ik tegen Justin zei, eigenlijk om de verantwoordelijkheid ergens anders neer te leggen: Het is jouw schuld. Onze schuld. Wij zijn stout en lelijk, en daarom is ze nu weg. Wat was ik toen al een monster, hè? Maar nu snap ik het. Nu weet ik precies hoe het was. Hoe verdrietig ik ben geweest toen ze wegging, ondanks het feit dat Matt en Phyl zo hun best hebben gedaan. O god, ik zie er niet uit straks, als ik zo blijf huilen.’
‘Het geeft niet, je mag best huilen.’ Mickey hurkte naast Nessa's stoel en aaide over haar knie, heel voorzichtig, alsof ze een dier was dat gekalmeerd moest worden.
Nessa zei: ‘Ik heb een tissue nodig, Mickey. Er komen walgelijke bubbels uit mijn neus.’
‘Alsjeblieft. Altijd een Kleenexje bij de hand.’
‘Dank je. Wat zou ik zonder jou moeten?’
‘Je hoeft niet zonder mij. Ik ben er voor je, zoals dat heet. Je mag wel een paar dagen komen logeren, als je dat wilt? Als dat helpt.’
‘Nee, dat is lief, maar dat hoeft niet. Ik ben niet van plan om dat huis op te geven. Straks verandert Gareth de sloten nog.’ Ze giechel de. ‘Nee, dat zou hij niet doen, tuurlijk niet. Het zou niet eens bij hem opkomen. Sorry, ik doe een beetje hysterisch. Kunnen we niet een stukje gaan wandelen, of zo? Ik ben zo… rusteloos.’
‘Tuurlijk. Ik moet toch nog even naar het dorp om wat dingen te kopen voor het eten. Dan nemen we een omweg, door het bos. Goed?’
‘Fijn. Heb je een paar ouwe gympen voor me te leen? Hier kan ik niet op lopen.’ Nessa stak haar voeten omhoog.
‘Nee,’ zei Mickey, en ze glimlachte naar Nessa. ‘En bovendien zijn ze in het dorp niet zo gewend aan Manolo's.’
‘Manolo's! Was het maar waar. Nee hoor, dit zijn niet van die dure.’
‘Maar ze zijn wel mooi.’ En toen stak Mickey haar hand uit, liet haar vingers heel zachtjes over Nessa's been glijden, eerst omhoog, en toen weer naar beneden. Toen ze haar hand wegtrok en ging staan, stond Nessa ook op. Het kriebelige, rillerige gevoel van Mickeys aanraking over haar zijdeachtige panty echode nog na. Ze was nog nooit op die manier aangeraakt door een vrouw. Het was een streling. Onmiskenbaar. Het was vreemd, onbeschrijfelijk. Ze liep achter Mickey aan de hal in, een beetje trillerig. Nou ja, dat was natuurlijk ook niet zo verwonderlijk na al dat huilen van net. Daar kwam het natuurlijk door. Ze was helemaal niet gewend aan heftige emoties. Was dit nu waar mensen het over hadden als ze zeiden dat iemand zich kwetsbaar voelde? Ja, dacht ze. Dat moest het wel zijn. Dat ben ik nu ook. Kwetsbaar. Als een slak zonder zijn huisje.
‘Nog een geluk dat we hier deze maand zijn en niet vorige maand.’ Matt tuurde uit het raam van de Eurostar naar de buiten wijken van Parijs, die er volgens Lou precies zo uitzagen als die aan de Engelse zijde van het Kanaal. Misschien net iets schoner, zo op het oog. Hoewel je dat met deze snelheden moeilijk kon vaststellen.
‘Hoezo, pap?’
‘Omdat het nu april is, dus dan kunnen we dat liedje zingen: “April in Paris”.’
‘Zing jij het maar, ik doe niet mee.’ Lou stond op en trok haar jas uit het bagagerek. ‘Wat een geweldige trein is dit. Waarom zijn niet alle treinen zo?’
Die ochtend, op weg naar Waterloo Station, waar ze met haar vader had afgesproken, voelde Lou het soort opwinding dat ze associeerde met schoolreisjes. Toen ze bij de terminal van de Euroxfstar aankwam, stond Matt daar al op haar te wachten. Uiteraard. Haar vader kwam altijd zo vroeg aan op het station, dat hij vaak een eerdere trein kon nemen dan de trein die hij eigenlijk wilde halen. Lou bewonderde de vliegveldachtige vertrekhal met de koffietentjes en winkels vol met toeristische troep die je verder nergens kon kopen: koektrommels met de Union Jack erop. Vreselijk. Wie zat daar nou op te wachten?
‘We kunnen niet met lege handen aankomen,’ zei Matt, terwijl ze even later door Gare du Nord liepen. ‘Laten we wat marrons glacés ko pen. En als ze dan toch al het loodje heeft gelegd, eten wij die lekker op. En laten we een taxi nemen.’
‘Nou ja, pap, zo praat je toch niet over je oudtante!’
Ze liepen het station uit. Matt zei: ‘Parijs is duidelijk in lentesferen, moet je kijken.’
‘Pap! Hou op met je Parijs-clichés. Ik word er gek van!’
Maar clichés waren moeilijk te vermijden, want voorzover Lou dat kon zien vanachter het taxiraampje, voldeed de stad aan allemaal. Een wolkeloze blauwe hemel, zonneschijn, bomen met een waas van ontluikend groen, en gebouwen die precies zo goed onder houden en elegant waren als ze het zich altijd had voorgesteld. Het was gek om in een stad te zijn waar ze nooit eerder was geweest maar die ze toch zo goed kende uit honderden beelden en films. Waar ze niet op voorbereid was, was de schoonheid van de stad in het echt.
‘Ongelofelijk hè, pap?’ vroeg ze. ‘En bedankt voor de taxi. Ik zou er zelf nooit eentje hebben genomen.’
‘We zijn hier maar een paar uur, dus dan gaan we geen tijd verdoen onder de grond.’ Matt leunde tegen de leren hoofdsteun. ‘Mag ik je iets persoonlijks vragen, lieveling?’
‘Ja… tuurlijk mag dat. Wat klink je ernstig?’
‘Dat is niet mijn bedoeling. Ik ben alleen nieuwsgierig naar wat je in je schild voert. Ben je soms een boek aan het schrijven?’
‘Hoe kom je daar nou bij?’
‘Dat dacht ik gewoon. Nou?’
‘Nee, pap. Het is geen boek. Ik zal het je binnenkort vertellen, dat beloof ik, maar ik wil het even voor me houden. Vind je het erg?’
‘Natuurlijk niet. Zolang het maar goed gaat met je. Zolang het maar loopt zoals jij dat wilt, bedoel ik.’
‘Ik geloof van wel. Maar ik beloof je dat ik het je binnenkort vertel.’
‘Goed dan.’ Matt lachte naar haar. ‘Dan gaan we nu maar weer toeristje spelen. Kijk, daar ligt de rivier.’
Een bateau mouche voer onder de brug door, terwijl zij er net overheen reden, en links van haar zag Lou de onmiskenbare gevel van de Nôtre Dame. ‘Geen woord, pap. Niks zeggen.’
‘Wat mag ik niet zeggen?’
‘Nou, wat dacht je van: “De klokken! De klokken!”’
‘O, je bedoelt De Klokkenluider van de Nôtre Dame? Die heb ik nooit gezien, hoewel het cliché me niet onbekend is, natuurlijk.’
Ze lachten, terwijl de taxi alarmerend hard door de straten reed, die nu ineens veel smaller waren en veel minder grandeur hadden dan de grote avenues. De mensen hier waren ook heel gewoon: geen toeristen, geen filmsterren, maar mannen en vrouwen die gewoon hun dagelijkse leven leefden. De slagerswinkels, de patisserieën, de bloemenstalletjes, de cafeetjes met hun gestreepte luifels: alles zag er nog steeds uit als een filmset. Maar hier zag je tenminste ook dikke oude vrouwtjes en morsige mannetjes rondlopen, sommigen zelfs met een baret op. Heerlijk.
De taxi zette hen af bij een deur met daarop het cijfer 4 op een blauw bordje. Ineens was Lou heel zenuwachtig. Sinds ze vanochtend van huis was gegaan, was het haar gelukt niet aan dit moment te denken. Er was ook zo veel te zien geweest, dat het niet moeilijk was om alle gedachten aan Mme Franchard te verdringen. En boven dien was ze dinsdagavond tot heel laat opgebleven om alle vragen die ze wilde stellen en dingen die ze wilde zeggen op een rijtje te zetten. En nu waren ze er dan. Misschien woonde ze hier wel niet meer. Waarschijnlijk was ze inderdaad dood, zoals papa haar maar bleef voorhouden.
‘We kunnen hier aanbellen, geloof ik,’ zei Matt, en hij drukte vastberaden op de bel. Er gebeurde niets.
‘Je had gelijk, pap. Ze is hier niet. Ze heeft waarschijnlijk inderdaad het loodje gelegd, zoals jij het uitdrukte. Kom, we gaan weer. Dan drinken we ergens een kopje koffie, of zo.’
‘Onzin, zo makkelijk geven we het niet op. Ze is oud. Het zal best even duren voor ze bij de deur kan komen.’
‘Oui?’
Lou schrok toen de deur openging. Een vrouw keek hen nieuwsgierig aan. Ze was niet jong, maar tachtig was ze zeker niet. Dus kon ze Mme Franchard niet zijn. ‘Eh…’ Lous Frans, voorzover ze het überhaupt sprak, had zich in een heel ver hoekje van haar hersens verstopt. Verdorie. ‘Nous cherchons pour…’ Nee, fout. Chercher betekent al ‘zoeken naar’, dus dat pour hoeft er niet bij. De stem van Miss O'Callaghan, haar lerares Frans van vroeger, klonk heel even in haar hoofd, en Lou herstelde zich: ‘Nous cherchons Mme Franchard. Je suis… – nee! – je pense que je suis la grande-nièce – was dat wel een woord? Jammer dan – de Mme Franchard. Nous sommes de la même famille.’ Lou glimlachte en was trots op haar poging Frans te spreken, en de vrouw die nog steeds de deur vasthield glimlachte terug.
‘Ah, c'est vrai? C'est tout à fait étonnant. Elle m'a toujours dit…’
Lou luisterde naar een lang verhaal waar ze maar weinig van begreep. Wat ze ervan meekreeg was dat Mme Franchard aan deze vrouw had verteld dat ze geen familie had – dat was wat ze zo verbazingwekkend vond. Wie was deze vrouw dan? Lou haalde diep adem en hoopte dat haar vader zou bijspringen, maar nee, die stond alleen maar naast haar vriendelijk en respectabel te zijn, meer niet. Ze zou het zelf moeten doen. ‘Est-ce que c'est possible de parler avec Mme Franchard? Est-ce qu'elle est ici? Dans cette maison?’
Het was wel geen Voltaire, maar ze had in elk geval duidelijk gemaakt dat ze met Mme Franchard wilde praten, en ze had gevraagd waar die nu was. Lou wilde het niet hebben over sterven. Ze wist het woord voor ‘dood’ wel – la mort –, en ook het werkwoord voor sterven – mourir –, maar om nu de juiste vervoeging te vinden, dat was andere koek. Welke taal had ook weer alleen maar een tegenwoordige tijd, was dat niet het Japans? Superhandig.
Uit de woordenvloed die volgde op haar vraag kon Lou twee dingen opmaken. Het eerste was dat deze mevrouw de conciërge was en Solange Richoux, heette. En ja, Mme Franchard woonde hier. Solange hield de deur wijd open met een triomfantelijk air, en ging hen voor over een binnenplaats naar een andere deur, waar een kleine koperen naamplaatjeshouder hing. Op dat kaartje stond in verschoten bruine inkt de naam: Madame Manon Franchard. Solange haalde een sleutelbos uit de zak van haar overal, en wilde net de deur openmaken, toen ze zich plotseling omdraaide, en om de een of andere reden – misschien omdat dat wat ze wilde zeggen zo belangrijk was, dat ze geen risico wilde lopen – in gebroken Engels zei: ‘Ze is antiek, Mme Franchard. Ze heeft meer dan tachtig jaren. Ik ga eerst. Ik vertel. Ze hoort niet goed.’
‘O, natuurlijk,’ zei Lou. ‘Dat is een goed idee. Bonne idée!’
‘Niet zo moeilijk kijken, Lou,’ zei Matt.
‘Maar ze is hier, en ze leeft. We gaan haar ontmoeten. O god, ik ben toch zo nerveus. Wat nou als ze…’
‘U nu komen.’ Solange was alweer terug en wenkte hen mysterieus, alsof ze in een sprookje beland waren. Het appartement had ook veel weg van een sprookjeshuis, trouwens. Lou en Matt liepen achter Solange aan een smalle, donkere gang door, die afboog naar rechts. Eerst kon Lou niet goed zien, maar achter haar knipte Solange het licht aan. Dat hielp niet veel, maar het was beter dan niks. De hele kamer stond vol met boeken. Naast de afgeladen boekenplanken lagen de boeken ook in stapels op de grond, en er liep een soort paadje tussen de wankele stapels boeken door dat leidde naar een stoel waarin een klein, iel, gerimpeld vrouwtje zat, omringd door kranten. Ze was in het zwart gekleed en mager als een skelet. Haar huid was bijna transparant en lag strak over haar beenderen. Een krachtige haviksneus en een blik die nog altijd heel scherp was, en die ooit snijdend geweest moest zijn, gaven haar iets vogelachtigs. Ze droeg twee brillen aan gouden kettingen rond haar nek, en – was dat een kat? Ja, er lag een kat op de tafel naast de stoel. Een rode kat, zo te zien, die zich waarblijkelijk niet bewust was van de gebeurtenissen om hem heen. Hij spitste alleen even een oor toen hij hun voetstappen hoorde, en spinde af en toe, maar verder gaf hij geen enkel teken van leven. Het had Lou ook niets verbaasd om in een kamer zoals deze een opgezet dier aan te treffen.
‘Laat mij nu maar, Lou,’ zei haar vader, en daar was ze hem dankbaar voor. ‘Ik ben goed met oude dametjes, hoewel ik zoiets van mijn leven nog niet heb gezien. Zoveel boeken, dat is toch enorm brandgevaarlijk?’
‘Toe maar, pap, ze zit te wachten,’ fluisterde Lou, terwijl Solange zei: ‘Approchez, approchez. Mme Franchard wil u zien. Spreek.’
Uit de hoek klonk een ijle maar duidelijke stem, die in tegenspraak was met de Dickens-achtige sfeer. ‘Neem me niet kwalijk dat ik niet op kan staan. Ik ben te oud om u te komen begroeten, maar vertelt u uw verhaal alstublieft.’
‘Dank u, Madame. Dat is erg vriendelijk van u,’ zei Matt.
‘Ik ga de thé maken,’ kondigde Solange aan, en ze waadde zich een weg door de boeken naar de deur. ‘Ik kom snel terug.’ Ze verdween en liet hen alleen achter met Mme Franchard.
Lou luisterde naar haar vader die uitlegde waarom ze naar Parijs waren gekomen. Hij vertelde aan Mme Franchard wie hij was en dat hij mogelijk familie was van de zuster van Mme Franchard en dat hij zeer geïnteresseerd was om zoveel mogelijk te weten te komen over zijn oudtante, omdat zijn eigen vader inmiddels overleden was. Lou bedacht dat het geen wonder was dat alle oude dametjes in Haywards Heath en de wijde omtrek naar haar vader kwamen om hun testament te laten opstellen. Hij was zo geruststellend. Hij had een vriendelijke manier van doen en een prachtige stem. En ze kon zijn emoties door zijn stem heen voelen. Deze bijeenkomst ontroerde hem duidelijk. Hij was een aantrekkelijke man, realiseerde ze zich. Je denkt nooit op die manier over je ouders – het zijn gewoon je vader en moeder, maar papa was een behoorlijke knapperd, voor een man van middelbare leeftijd. Lou was trots op hem. Nu sprak hij over haar. Lou bloosde toen hij haar omschreef als haar grootvaders lievelingetje, maar ze deed toch een stap naar voren toen haar dat gevraagd werd.
Mme Franchard keek naar haar. Toen ruilde ze de bril die ze op had om voor een andere, die op tafel lag, en toen bekeek ze haar een eeuwigheid, althans zo voelde Lou dat.
‘En effet…’ Mme Franchard hijgde een beetje en pakte een zakdoekje uit de zak van het gebreide kledingstuk dat over haar schouders hing. ‘Dus jij bent Louise? Dezelfde naam, hetzelfde gezicht. C'est incroyable… Tiens… breng me die foto daar eens… die grote.’ Ze wees naar een slechtverlichte hoek van de kamer, waar Lou twee of drie zilveren fotolijstjes boven een stapel oude brieven en uitgescheurde artikelen uit kranten en tijdschriften uit zag steken. Deze muur van papier ontrok de foto's bijna helemaal aan het zicht, maar ze liep ernaartoe en pakte het grootste lijstje op, dat ongeveer zo groot was als een ansichtkaart. Op de foto ston den twee jonge vrouwen, die in een tuin onder een boom zaten. Die boom kon wel de tweeling zijn van de boom bij haar biblio theek – een appelboom, vol met bloesem. Een van de meisjes was mager en donker en zelfs in dit slechte licht en na bijna een heel mensenleven kon Lou er Mme Franchard nog in herkennen.
‘Dit bent u,’ zei ze, en ze legde de foto in de handen van de oude dame.
‘Oui, en dit is mijn Louise. Ziet u wel. Wat lijkt ze op jou. Incroyable. Ik voel me… ik voel me bouleversée. Hoe zeg je dat? Op zijn kop gezet?’
‘Uw wereld, die is op zijn kop gezet,’ zei Matt, en hij boog zich naar voren om de foto te bekijken. ‘Mijn hemel, Lou, het is echt ongelofelijk! Deze Louise lijkt inderdaad precies op jou. Echt waar. Dit is niet gewoon…’
‘Laat mij eens zien?’ Lou nam het lijstje weer over van Mme Franchard en bekeek de foto nu wat beter. Louise is veel knapper dan ik, dacht ze. Veel beter gekleed, ook. Ze draagt haar haar niet in zo'n slordige paardenstaart. Ze deed Lou een beetje denken aan de hertogin van Windsor: ook zo'n middenscheiding, en een soort rol langs haar hoofd. Dat deden ze door hun haar rond een soort worstvorm te spelden. Dat wist Lou omdat ze op school ooit eens in een toneelstuk had gespeeld dat ook in die tijd speelde. Maar het klopt. Ze lijkt inderdaad op mij. Wat gek, wat zorgwekkend en fascinerend en vreemd, dat zoiets kon gebeuren: een willekeurige verzameling cellen en enzymen en waar een mens verder nog meer uit bestond, die zich twee keer tot een persoon vormden die in sommige opzichten hetzelfde was, en in andere opzichten totaal anders, en die vele jaren van elkaar gescheiden waren. Lou huiverde. ‘Ja,’ zei ze. ‘Ik lijk inderdaad op haar. Dat zie ik wel.’
‘En je bent ook nog naar haar vernoemd.’
Lou knikte. Dat wist ze wel en daar was ze ook altijd trots op geweest.
Solange kwam binnen en maakte nogmaals haar wandelingetje tussen de boeken door, wat vast nog veel gevaarlijker was als je een dienblad in je handen had. Maar ze was er duidelijk aan gewend. Ze schonk de thee, deelde de kopjes rond, en vertrok toen weer.
‘Jullie moeten even alleen zijn,’ zei ze bij de deur. ‘Jullie hebben zoveel te bepraten.’
‘Vertel ons, Madame,’ zei Matt. ‘Vertel ons over uw zuster, Louise.’