De reis is nu
Wij die in oorlog zijn opgegroeid, zijn als potten van klei die in een te hete oven zijn gebakken. Hoewel we verwarrend genoeg net zo gevormd zijn als de rest van de mensheid, hebben we niettemin fatale barsten, en de rest van ons leven hunkeren we ernaar die op te vullen.
Wij die oorlogslittekens hebben, zullen allemaal proberen een soort verlichting te vinden van het niet-aflatende geknaag van onze onvolledigheid: drugs, liefde, alcohol, God, dood, waarheid. K. en ik, ieder op zijn eigen manier gebarsten door onze deelname aan de verkeerde kant van dezelfde oorlog, werden naar elkaar toe getrokken, ervan overtuigd dat de ander een geheime balsem bezat—het magische glazuur—dat ons heel zou kunnen maken. Ik dacht dat hij scherven van waarheid bezat. Hij dacht dat ik liefde bezat.
Wij die in oorlog zijn opgegroeid kennen geen grenzen. De meest heilige en elementaire grens van alle (Gij zult niet doden) wordt in de oorlog immers niet alleen genegeerd, maar gewoonweg gehoond en bespot. Maak dood! Vermorzel! Leg om! Wij (schuldig, heimelijk en overlevend, en sluwer dan de doden) zullen in ongeziene barsten sijpelen om soelaas te vinden. En we zullen dat doen zonder ons te bezinnen, aangezien we het moeten stellen zonder huid, zonder vlies, zonder de gebruikelijke omhulsels van de beschaving. We weten dat het leven niets voorstelt en dat het geheim van een innerlijke vrede zo kostbaar en zo ongrijpbaar is dat het bijna onbereikbaar wordt.
K. en ik ontmoetten elkaar, gingen op reis en botsten als titanen. En aan het eind van dat alles vroeg hij me geen contact meer met hem op te nemen. In plaats van elkaar een soort vrede en begrip te geven, hadden we oude wonden opengereten. Uiteindelijk was het helemaal geen verhaal van verzoening en begrip geworden, maar een verhaal over wat er gebeurt wanneer je op je tenen gaat staan en te ingespannen tuurt naar je eigen verleden en de dingen die ons, door de oorlog getekenden, tot de kwetsbare, opgejaagde, krachtige mannen en vrouwen maken die we zijn. K. en ik vielen voorover—een vrije val—in verschrikking, liefde, haat, God, dood, begraving.
Dat is meer dan een lichaam kan verdragen.
Toen, maanden na onze gezamenlijke reis, terwijl ik bezig was de laatste hand te leggen aan dit boek, kreeg ik de volgende e–mail van hem:
Dag Bo,
Het heeft héééél lang geduurd Wijfie, maar eindelijk heb ik e–mail. Telefoon kan ik wel op mijn buik schrijven. Er is een boom op de laatste antenne gevallen. Ik heb je om een paar redenen gevraagd geen contact op te nemen met deze klootzak. Een: dat je kon schrijven wat je wilde zonder Scribbs te schrijven om te vragen of hij nog wat in te brengen had. Alles wat je hebt geschreven is dus van jou, niet van mij. Twee: ik moest mijn eigen sores oplossen. Drie: om de compost te besproeien in de hoop dat er een ietsepietsie aan hersenen op zou komen. Tot nu toe veel water maar alleen zwammen.
Hé, je bent nog steeds Wijfie en en en…
Ik Hoop dat we elkaar zullen zien. Dit is tegenwoordig mijn eeeeemail-adres en ik zal elke week downloaden. Dus als je naar de nieuwe TV-soap wilt kijken, kluister jezelf dan aan het computerbeeldscherm.
Als Altijd
Scribbs