18

Een mannelijke getuige had verteld dat hij geschreeuw uit het park had gehoord. Het was ongeveer twee uur ‘s nachts geweest, of misschien wel halfdrie. Een halfuur of een uur nadat Beatrice tussen de bomen was verdwenen.

Winter las in de moordbijbel, steeds opnieuw hetzelfde. Een mannelijke getuige had het bekende verhaal verteld. Winter las, maar er gebeurde niets in dat verhaal, er kwam niets uit, hij zag geen onderliggende tekst, hij las alles opnieuw en probeerde het geheim te ontdekken dat eronder lag, maar hij zag het niet.

Maar er was iets gebeurd.

De laatste uren van Beatrice. Hij was met een paar van de oude getuigen gaan praten, de oude vrienden. Het was zo lang geleden. Ze probeerden het zich te herinneren, precies zoals hij nu deed. Ze waren ouder geworden, waren bijna vijfentwintig. Hij had vier mensen gesproken die die laatste avond deel hadden uitgemaakt van het gezelschap. Twee van hen hadden kinderen. Klaar met de studie. Een ander leven. Eentje kon nog steeds voor negentien jaar doorgaan. Eentje voor dertig. Waar zou Beatrice op die schaal zijn terechtgekomen? Hoe zou ze eruit hebben gezien? Ik mis haar, had een van de vrouwen gezegd. Ik mis haar zo.

Winter vergeleek hun verhalen met de oude verklaringen.

Er was iets wat niet klopte, niet helemaal.

Misschien een waziger herinnering, verbleekt door de tijd. Misschien niet.

 

De laatste avond? Meer viel er toch niet te zeggen? Hij had Winter aangekeken. Klas. Klaar met zijn studie. Weet hij dat hij een overlever is? Denkt hij daarover na? Winter had naar het pakje cigarillo’s in zijn borstzak gegraaid, een fantoombeweging. Hij had fantoompijnen van het pakje gevoeld: een gezwel op zijn borst dat was weggesneden. Zijn keel had niet goed gevoeld. Sinds hij gestopt was met roken, voelde hij zich slechter. Een verkoudheid sloop rond in zijn lichaam, wachtte. Kwam vrij nu de nicotine hem niet langer beschermde. Wie had Beatrice beschermd? De laatste avond. Er was iets wat niet klopte. Klas herinnerde het zich nu allemaal anders. Of ze hadden destijds andere vragen gesteld. Beatrice was die avond niet de hele tijd met de groep geweest. Ja, ze hadden elkaar ontmoet. Maar … later, na afloop. De meesten hadden in de stad gegeten en zij was daarna gekomen, en daarna waren ze weer uit elkaar gegaan, een paar uur voordat de rest van de groep uiteenging en naar huis vertrok.

Wacht eens even. Winter was bij zichzelf te rade gegaan wat er in de moordbijbel stond. Had de politie hun niet gevraagd wat er de héle avond was gebeurd?

Waren jullie niet de hele avond bij elkaar?

Niet zoals ik het me herinner.

Wat deed zij dan?

Haar ding, waarschijnlijk.

Wat was dat voor ding?

Weet ik niet.

Kom op, zeg.

Nee.

Wat is er met jou? Snap je niet dat dit belangrijk is?

Kalm aan, meneer de hoofdinspecteur.

Wat was dat voor ding?

Ik geloof dat ze naar de een of andere tent ging.

Tent?

Iemand vertelde dat ze naar de een of andere tent ging, goed? Een of andere club. Dat heb ik toen toch zeker ook gezegd … toen het gebeurde. Toen ze werd vermoord.

Nee.

Dan wist ik dat toen zeker nog niet. Ze had het nooit aan mij verteld.

En?

Ik wist het niet, zei ik toch. Ik wilde er niet over praten omdat ik het niet wist.

Winter had hem aangestaard.

Wie wist het wel?

Niemand.

Iemand had toch iets gezegd.

Ik weet niet wie. Dat is de waarheid. DAT IS DE WAARHEID .

Ik zou je op je bek moeten slaan.

Winter had dat gezegd omdat hij zich volkomen … onbeschermd voelde, en nerveus. De nicotine was weg en die had als een innerlijke bescherming gewerkt, of als een barrière. Er zijn andere merken. Een goede kerel was niet slechter dan dat hij van gedachten kon veranderen.

Klas had hem aangestaard.

Wat?

Neem me niet kwalijk. Maar dit zijn dingen die je eerder had moeten vertellen.

Maar het is niets. En bovendien is het toch jullie werk om … uit te zoeken wat ze deed.

 

Dat is het nou net. Er zijn hiaten. Winter keerde terug naar de tekst die voor hem lag. De mannelijke getuige. Maar eerst stond hij op en liep door de kamer en probeerde zijn verlangen naar het gif van zich af te schudden. Hij zette de elektrische waterkoker aan, maakte een kop koffie en ging weer zitten.

De getuige had geschreeuw gehoord. Hij las de tekst voor de tiende keer. Hij was bang geworden en weggerend om hulp te halen. Hij was een stel van een jaar of vijfendertig in witte kleren tegengekomen. De vrouw zei dat ze net door het park had gelopen en misschien iemand was tegengekomen. Volgens de getuige.

Ze hadden zelf nooit met het stel gepraat, omdat de mensen zich nooit hadden gemeld.

Hij dacht er weer aan. Waarom hadden ze zich niet willen melden?

Een man en een jongen hadden die nacht een auto ingeladen bij het park, misschien net op dat moment. Zij waren ook nooit teruggevonden. Waarom hadden zij zich niet gemeld?

 

Winter reed naar Lunden met het linkerraam open. Hij reed langs Halders’ huis, maar dat was niet zijn doel. Halders was er niet. Halders leefde van dag tot dag, van uur tot uur. Er stond een heg voor het huis, anderhalve meter hoog. Winter hoorde een hond blaffen.

Drie blokken ten noorden van Halders’ huis sloeg hij rechts af en stopte voor een ander huis met een andere heg. Er stond een nieuwe BMW op de straat, voor de brievenbus. De auto gloeide in de zon. Winter voelde het zweet in zijn nek en op zijn onderrug. Hij liep door het open hek en ging naar links, volgde een glooiend tegelpad langs het huis naar de achterkant, waar de gangster met een pilsje in zijn hand op een ligstoel lag. De zon gloeide in het zwembad. De gangster zag hem aankomen.

‘Je hebt te veel kleren aan’, zei hij en hij hief zijn bierflesje ter begroeting.

‘Ik ben aan het werk.’

‘Ik heb vakantie.’

‘Waarvan?’

‘Ga zitten, Erik.’

Winter ging op de ligstoel naast hem zitten.

‘Wil je een pilsje?’

‘Ja.’

Benny Vennerhag stond op, liep via de terrasdeur het huis in en kwam terug met een flesje bier dat koud aanvoelde toen Winter het beetpakte.

Vennerhag ging zitten. Een zwembroek stond hem niet. Hij was een oude kennis, of hoe je het ook maar moest noemen. Ooit was hij getrouwd geweest met Winters zus Lotta. Heel kort.

Wat had ze in godsnaam in de man gezien?

‘Ik heb gehoord over jouw moorden.’

‘Ze zijn niet van mij’, zei Winter en hij nam een slok bier.

‘Ook niet van mij. Maar dat zei ik al tegen je toen je belde.’

‘En dat andere?’

‘De illegale clubs? Niet mijn pakkie-an.’

‘Is het niet vreemd, Benny? Waar ik je ook naar vraag, het is nooit jouw pakkie-an.’

‘Wat is daar voor vreemds aan?’

‘Hoe kom jij aan geld als je geen werk hebt?’

‘Dat is een zakengeheim.’

‘We weten wel het een en ander over jouw geheimen, Benny.’

‘En toch zit ik hier in mijn zwembroek te genieten’, zei Vennerhag met een gebaar naar het zwembad en het mozaïek en het frisse groene grasveld eromheen.

Winter trok zijn overhemd en broek uit.

Here we go again ‘, zei Vennerhag toen Winter het water indook. Het was niet de eerste keer dat Winter hier zwom.

Vennerhag stond op toen Winter weer bovenkwam, liep naar de rand van het zwembad en gaf hem het bierflesje. Het water stroomde van Winters haren over zijn gezicht.

‘Illegale clubs zijn gevoelige dingen’, zei Vennerhag.

‘Hoezo?’

‘Ik praat er niet over. Ik vind het een legitieme activiteit die in de behoeften van gewone, fatsoenlijke mensen voorziet.’

‘Onzin.’

‘Je zou er zelf een keertje heen moeten gaan, Erik.’

‘Op dit moment heb ik een Corps nodig’, zei Winter en hij kneep zijn ogen dicht tegen de zon.

‘Zal ik er een uit je overhemd pakken?’

‘Ik heb ze niet. Ik ben gestopt.’

‘Wat onnadenkend.’

‘Ze worden niet langer geïmporteerd.’

‘Er bestaan andere merken.’

‘Dat schijnt, ja.’

‘Bedenk goed waar je mee bezig bent.’ Vennerhag maakte een gebaar alsof hij zichzelf wilde beschermen. ‘Ik wil niet dat je weer gewelddadig wordt en me in een wurggreep neemt of zo.’

Dat zou niet de eerste keer zijn.

Winter hees zich omhoog en ging op de rand van het zwembad zitten.

‘Een tent die vijf jaar geleden al bestond.’

‘Hm.’

‘Minstens vijf jaar geleden.’

‘Waarom illegale clubs? Hebben jullie alle andere gelegenheden in de stad al gecontroleerd? De legale?’

‘Daar zijn we mee bezig.’

‘Heb je de foto’s bij je waar je het over had?’

‘Ja.’

‘Mag ik ze zien?’

‘Straks.’

‘O.’

‘Wat heb je te zeggen?’

‘Over illegale clubs van vijf jaar geleden?’

‘Die nu nog bestaan.’

‘Ik denk niet dat die er nog zijn.’

‘Denk je dat of weet je dat?’

‘Dat denk ik’, zei Vennerhag en hij lachte kort.

‘Kun je dat nagaan?’

‘Ik kan het proberen.’ Hij keek Winter van opzij aan. ‘Ik weet tenslotte waar het over gaat. Ik wil graag helpen.’

‘Dat is goed, Benny.’

‘Moord is niets voor mij.’

‘Ik weet het.’

‘Verkrachtingen ook niet.’

‘Dat is goed.’

‘Als we die klootzak pakken, ben ik de eerste die juicht.’

‘Wíj pakken hem. Daar ben jij niet bij betrokken.’

‘Rustig maar.’

‘Ik zal de foto’s pakken’, zei Winter, en dat deed hij.

 

‘Mooie muur’, zei Vennerhag.

Winter knikte.

‘De meisjes zien er leuk uit. Dit is erg.’ Hij keek naar Winter. ‘Dit is heel erg.’

Winter knikte weer.

‘Ik heb deze omgeving nooit eerder gezien’, zei Vennerhag en hij keek op naar Winter. ‘Die wand. Het lijkt wel een stenen muur.’

‘Praat eens met je zakenkennissen.’

‘Dan heb ik deze foto’s nodig.’

‘Je hebt ze in je hand.’

‘Zijn dit mijn kopieën?’

‘Ja.’

‘Mag dat?’

‘Daar hoef jij je niet druk om te maken.’

‘Goed’, zei Vennerhag en hij legde de foto’s op het gras.

‘Hoeveel tijd heb je nodig?’ vroeg Winter.

‘Geen idee. Maar als deze tent in de stad ligt, zou iemand hem toch moeten herkennen.’

‘Mooi.’

‘Die muur is nogal opvallend.’

Winter knikte.

Vennerhag stond op en liep terug naar zijn ligstoel. Winter deed hetzelfde en dronk het laatste restje uit de fles terwijl hij over het gras liep.

‘Nog eentje?’

Winter schudde zijn hoofd.

‘Een cigarillo?’ zei Vennerhag. Hij stak een Mercator aan en glimlachte door de rook heen.

Winter schudde zijn hoofd. Toen leunde hij voorover, greep het pakje in Vennerhags hand en pakte de aansteker die op de grond bij Vennerhags grote bleke linkervoet lag te glimmen.

‘Je trilt’, zei Vennerhag toen Winter de cigarillo aanstak.

Winter rookte en genoot ervan.

‘Jij bent net zo verloren als ons allemaal’, zei Vennerhag.

‘Het heet wij. Niet ons.’

‘Dus nu is het wij? Zonet klonk het nog anders.’

Winter zweeg, rookte en voelde de heerlijkheid van de giffen. Alleen deze ene, als een herinnering aan hoe vreselijk het eigenlijk is om verslaafd te zijn.

Vennerhag keek hem aan.

‘Zijn de werkzaamheden van de illegale clubs in de loop der jaren veranderd?’ vroeg Winter na een tijdje.

‘Dat weet ik niet. Niet mijn pakkie-an, zoals ik al zei.’

Winter nam weer een trek en volgde de rook omhoog naar de blauwe lucht. Daar waren geen wolken, geen een. De zon was eerder wit dan geel. Later zou die oranje zijn en de lucht ook. Dat betekende dat de zon de volgende ochtend op zou komen in een blauwe lucht en dat er geen wolken zouden zijn.

‘Hoe bedoel je trouwens?’ ging Vennerhag verder en hij keek Winter weer aan.

‘Ik moest gewoon ergens aan denken. Of ze de activiteiten van de pornoclubs hebben overgenomen, bijvoorbeeld.’

‘Tja. Dat is nog minder mijn pak…’

‘Nog minder jouw pakkie-an, ja, ik weet het.’

‘Maar het zou kunnen.’

‘Hm.’

Vennerhag nam een trek.

‘Nu je het zegt, er zijn misschien een paar tenten die … hm … al een paar jaar dat menu serveren.’

‘Menu? Bedoel je porno?’

‘Ik bedoel amusement voor volwassenen.’

‘Ja, ja.’

Adult entertainment .’

‘Natuurlijk.’

‘Misschien een paar tenten. Maar dat moet ik controleren.’

‘Ik bel je vanmiddag.’

‘Vanavond. Bel vanavond.’

Vennerhag strekte zijn hand weer uit naar de foto’s en bekeek ze, een voor een.

‘Dit zou dus een nogal gewaagde illegale club zijn, volgens jouw hypothese?’

‘Volgens mijn hypothese, ja.’

‘Wat deden deze jonge meisjes daar dan?’

‘Die werkten daar.’

‘Werkten? Jouw fantasie is nog erger dan de mijne, Erik.’

‘Fantasie is toch zeker niet jouw pakkie-an, Benny.’

‘Je bent een pessimistische klootzak.’ Hij keek naar de foto’s en toen weer naar Winter. ‘Ik vertrouw de mensen.’

‘Dat deden deze meisjes misschien ook’, zei Winter met een knikje naar de foto’s in Vennerhags rechterhand.

‘En daarom werkten ze in een illegale club die nog illegalere werkzaamheden bedreef in de vorm van … andere diensten.’

‘Ik weet het niet.’

‘Je zit op het verkeerde spoor.’

‘Help me dan het goede spoor te vinden’, zei Winter en hij stond op en trok zijn overhemd aan.