17

Anne bestelde een pilsje. Er hingen bloemen langs het terras. Het was nog steeds warm, benauwd bijna. In het oosten was een zwarte wolk te zien. De vogels vlogen laag.

‘Vals alarm’, zei Andy, die haar blik volgde. ‘Er komt geen regen.’

‘Dat wil ik ook niet’, zei ze.

‘Een paar druppels zou wel fijn zijn. Het land is droog, zoals de boeren zeggen.’

‘O?’

‘Ja, dat zeggen ze altijd.’

‘Jij bent in geen tien jaar buiten de stadsgrenzen geweest, Andy.’

‘Ik ken de taal van de boeren.’

‘Daar komt mijn bier.’

Hij hief zijn glas.

‘Hier had ik echt zin in’, zei ze.

‘Was het zo erg?’

‘Nog één week en dan kap ik ermee.’

‘Toen je belde, zei je dat het je laatste optreden was.’

‘Volgende week kap ik er echt mee.’

‘Waarom niet nu meteen?’

‘Dat weet je toch.’

‘Geld is ook niet alles’, zei hij en hij nam weer een slok. Hij keek naar boven en de zwaluwen vlogen nu hoger. Het zwarte aan de hemel boven de oostelijke horizon zakte weg.

‘Ik had geld nodig.’

‘Geld heeft een vermogen om behoeften te scheppen’, zei hij.

‘Zoveel is het niet.’

‘Genoeg.’

‘Het is niet wat jij denkt’, zei ze. ‘Ik heb het geld niet langer nodig. Niet op die manier. Niet om die reden.’

‘Het is ook niet zo makkelijk verdiend als je had gedacht.’

‘Nee.’

‘Dacht je eigenlijk echt dat het makkelijk zou zijn?’

Ze haalde haar schouders op.

‘Zeg op.’

‘Je kunt je ogen dichtdoen’, zei ze.

‘Niet altijd. Soms moet je kijken om je evenwicht niet te verliezen.’

‘Hij was er weer’, zei ze na een korte pauze.

‘Relax.’

‘Hij heeft een aparte … blik.’

‘Hebben ze dat niet allemaal?’

‘Hij is echt eng.’

‘Zijn ze dat niet allemaal?’

Ze dronk weer van haar bier en wachtte even toen een gezelschap zich naar de grotere tafel achter hen wurmde. Ze waren allemaal bruin van de zon en droegen witte kleren. Hun tanden glommen en hun haar glinsterde.

‘Ik ben bang.’

‘Dat is een gezond gevoel.’

‘Het is alsof hij … iets weet. Alsof hij iets wil zeggen.’

‘Wat dan?’

‘Soms glimlacht hij, alsof hij iets weet. Alsof hij weet dat ik het weet.’

‘Weet? Wat weet?’

Hij keek haar aan en wachtte. Het zojuist gearriveerde gezelschap begon te zingen. Een van hen zag er trots uit, en misschien een beetje verlegen.

‘Andy. Ik heb er niets over gezegd.’

‘Wat gezegd? Nu kan ik je echt niet meer volgen.’

‘Dat meisje dat vermoord is. Verkracht en vermoord. Angelika. Angelika Hansson.’

‘Ik weet ervan. Het was niet te missen als je de kranten opensloeg.’

‘Ik kende haar.’

‘O ja?’

‘Van de club.’

‘Van de club? Werkte zij in de club?’

‘Ja.’

‘Danste ze?’

‘Nee. Ze stond achter de bar.’

‘Toen … toen het gebeurde? Ik bedoel, had ze gewerkt toen het gebeurde? Diezelfde nacht?’

‘Ik geloof van wel. Ik had haar een dag of wat ervoor nog gezien.’

‘En?’

‘Wat bedoel je?’

‘Heb je er een conclusie uit getrokken?’

‘Dat wil ik niet doen.’

‘Dat het met de club te maken zou hebben. Dat wat er is gebeurd.’

‘Ik wil er niet aan denken.’

‘Het heeft niets met de club te maken’, zei Andy.

‘Nee.’

‘Waarom zou dat wel zo zijn?’

‘Ja, waarom?’

‘Toevalligheden.’

‘Ja’, zei ze en ze zag het gezicht voor zich. De glimlach.

 

‘Vind je mij zielig?’ vroeg Halders.

‘Wat is dat nou voor vraag?’ antwoordde Aneta Djanali.

‘Je beantwoordt een vraag met een wedervraag.’

‘Het is een moeilijk onderwerp.’

‘Ik ben niet zielig’, zei Halders. ‘Niet op die manier. Het is een catastrofe, maar voor de kinderen is die twee keer zo groot. Twintig keer zo groot. Duizend keer.’

‘Het raakt jullie allemaal’, zei Aneta.

‘Maar voor hen is het het ergst.’

Ze zaten op het terras van het huis waar Halders’ kinderen altijd hadden gewoond en altijd zouden blijven wonen als hij het voor het zeggen had, en dat was hij van plan te doen.

Hannes en Magda lagen te slapen. Hij was net bij hen geweest. Hannes had iets in zijn slaap gemompeld. En toen hij daar zat, had Magda ook iets gezegd. Het was alsof de kinderen met elkaar praatten.

Aneta stond op.

‘Tijd om naar huis te gaan.’

Hij knikte.

‘Red je je wel?’

Hij knikte opnieuw.

‘Weet je het zeker?’

‘Ik red me.’ Halders keek naar de donker wordende lucht in het oosten. Een vertrekkend vliegtuig knipperde naar hen. ‘Morgen weer een nieuwe dag, je kent het wel.’

‘Wat ga jij dan doen?’

‘Met het vriendje van het meisje praten. Met Jeanettes vriendje.’

‘Mattias.’

‘Ja.’

‘Was die niet een beetje halsstarrig?’

‘Ja, en ik vraag me af waarom.’

‘Dat is toch niet zo raar? Zij wilde hun relatie niet voortzetten.’

‘Maar dat is het niet. Ik heb met hem gepraat. Er was iets anders.’

‘Hm.’

‘Hij wilde iets van haar wat hij niet aan mij wilde vertellen. Aan ons. Iets wat hij tegen haar had gezegd.’

Aneta wachtte, bleef staan. Een auto reed over de weg achter de heg. Het grind knarste in de berm.

‘Er is iets … Hij was boos, maar niet alleen omdat zij het had uitgemaakt.’

‘Ja.’

Halders stond ook op.

‘Ik loop met je mee naar de auto.’

Hij boog omlaag toen ze achter het stuur zat.

‘Fijn dat je wilde komen.’

‘Ga nu maar slapen, Fredrik.’

Hij hield haar hand vast, liet die los toen de auto wegrolde.

 

Winter zat in Beiers kamer. Hij kon de geluiden van de technische afdeling horen: schoten, een stofzuiger, het geluid van water dat ergens vandaan kwam, geluiden van kledingstukken die uit plastic zakken werden gehaald, het geritsel van papier, flashgeluiden van flitsen.

Beier had net gebeld.

‘Het Gerechtelijk Laboratorium heeft gedaan wat het kon.’

‘Dezelfde dader?’

‘Nee. Of liever gezegd, dat kunnen ze niet met honderd procent zekerheid vaststellen.’

‘Ik wist het.’

‘In elk geval weet je het nu.’

Het had twee weken geduurd om de dna -analyse te maken. Anders gezegd, het Gerechtelijk Laboratorium had besloten dat het twee weken zou duren. Het had niet de allerhoogste prioriteit gehad, maar het scheelde niet veel.

‘Wat het meisje Bielke betreft, hadden ze niet veel om van uit te gaan, zeggen ze.’

‘Jeanette’, zei Winter. ‘Wat hadden ze eigenlijk?’

‘Niets, om je de waarheid te zeggen.’ Beier dronk van de koffie die hij had ingeschonken toen Winter binnenkwam. ‘Ze had zich buitengewoon effectief geschrobd en gewassen.’ Hij zette zijn kopje neer en wreef met zijn hand over zijn mond. ‘En Angelika was niet verkracht. Daar zijn geen sporen van. Niet voldoende om er een analyse van te maken.’

‘Het was dus niet dezelfde klootzak’, zei Winter. ‘Vijf jaar geleden Beatrice Wägner en nu Angelika Hansson. Er zit vijf jaar tussen. Dezelfde plek. Hetzelfde … wapen.’ Hij leunde voorover. ‘Kun je nog iets meer over de ceintuur zeggen? Iets meer concreet?’

‘Nee. Ze zijn gewurgd, maar ik kan niet exact zeggen waarmee.’

‘Dit is toch een soort doorbraak in het onderzoek’, zei Winter. ‘Als je het zo bekijkt. We elimineren mogelijkheden en sluiten een aantal vragen af.’

‘Ja.’

‘De volgende stap zijn de camera’s.’

‘Ik heb het meteen gecontroleerd toen je het vertelde. En het klopt.’

Het was niet mogelijk om vast te stellen met welke camera de foto van Angelika was genomen, niet op basis van de afdruk, en de afdruk was het enige wat ze hadden. Maar er zat een kleine vlek op de foto die Winter had gezien, en Beiers mannen hadden die nader onderzocht en waarschijnlijk was het een beschadiging op de lens.

‘Ik heb het vergeleken met andere foto’s die misschien met Angelika’s camera zijn genomen, maar daar is die beschadiging niet te zien.’

‘Ik begrijp het.’

‘Haar camera is dus verdwenen, maar dat was niet de camera waarmee de foto van haar in die bar, of wat voor tent het ook maar was, is genomen.’

‘Dan weten we dat.’

‘We hebben de camera van dat andere meisje ook bekeken, van Jeanette, en haar lens is ook niet beschadigd.’

Winter knikte.

‘En we hebben geen andere lenzen bij de meisjes thuis gevonden.’

‘Er is dus ergens een camera waarmee de foto van Angelika is genomen, en die camera is beschadigd’, zei Winter.

‘Als je die vindt, vind je misschien de moordenaar’, zei Beier.

Ze zwegen. Winter voelde de zon in zijn nek door het raam achter hem. Het was bijna twee uur. Hij had geen honger meer.

‘Jouw knoop is trouwens een standaardknoop voor overhemden die je bij Hennes & Mauritz kunt kopen’, zei Beier.

De knoop die Winter had gevonden lag tussen andere voorwerpen op het bureau voor hen.

‘Ik koop geen overhemden bij H&M’, zei Winter.

‘Ik bedoelde niet dat jij daar je kleren kocht.’

‘Aha.’

‘Ik doelde op mensen die andere merken kopen dan Baldessarini.’

Beier had zelf een Oscar Jakobson-pak aan, met een wit overhemd en een stropdas.

‘Het zou eenvoudiger geweest zijn met Baldessarini’, zei Winter.

‘Hier zie je wat van de dingen die we op de plek hebben gevonden’, zei Beier met een knikje naar de voorwerpen die op het bureau verspreid lagen. ‘Hoeveel hiervan was van de dader?’

You tell me .’

‘Niets, voorzover we tot nu toe weten.’

‘Hm.’

‘Geef me fatsoenlijke vingerafdrukken, dan zal ik je helpen.’

‘Je moet blijven zoeken. Zelf.’

‘We zoeken, we zoeken.’

‘Nog iets’, zei Winter. ‘Wat vind jij van dat occulte gedoe?’

‘Ik kan het niet verklaren’, zei Beier. ‘Ze staan op de foto van de diploma-uitreiking. Op de foto die Angelika Hanssons vader heeft genomen. Ze zijn daar. Hij herkende ze misschien niet, maar ze kwamen op het filmpje terecht. Dus zijn ze daar geweest.’

‘Ja, dat is wat iedereen tot nu toe altijd heeft gedacht’, zei Winter. ‘Levende mensen die voor een camera staan, komen normaal gesproken op de foto terecht.’

‘Wat ze inderdaad deden’, zei Beier.

‘Maar niet op de foto van Cecilia met hetzelfde onderwerp’, zei Winter. ‘Een andere hoek, maar ongeveer hetzelfde onderwerp. Dezelfde scène.’

‘Een logische verklaring is natuurlijk dat de andere drie zich net hadden verplaatst toen zij haar foto nam’, zei Beier.

‘Daar heb ik ook aan gedacht’, zei Winter.

‘Dat hoopte ik al’, zei Beier met een glimlach.

‘Maar als je de twee foto’s bekijkt, is het moeilijk om niet te denken dat ze bijna gelijktijdig werden genomen.’

‘Er kan veel gebeuren in een seconde.’

‘Dat zal wel.’

‘Hoe gaat het met de kroegenjacht?’

‘Nog niets.’

‘Het is vast een illegale club.’

‘Vast.’

‘Kennen jullie alle illegale clubs niet?’

‘We weten niet hoe ze er allemaal vanbinnen uitzien.’

‘Gewoon veldwerk doen dus.’

‘Daar zijn we mee bezig.’

‘Het kan interessant zijn om daar eens een kijkje te nemen.’

‘Voor wie?’

Beier stond op, liep naar het raam en trok aan het touw van de jaloezieën. Het werd wit in de kamer.

‘Het zou je moeten verontrusten dat het zo moeilijk is om er precies achter te komen wat die meisjes deden vlak voordat ze werden overvallen.’

‘Dat verontrust me ook’, zei Winter. ‘Ik geloof dat ze in dat café of in die club waren, of wat het ook maar is. Ze waren daar en gingen daar weg en iemand anders was daar en ging mee. Of volgde ze.’ Hij keek naar Beier, die een zwart silhouet vormde in het witte licht. ‘We zullen die tent vinden, en dan zal ik minder verontrust zijn.’

‘Of juist niet’, zei Beier.