Laatste hoofdstuk
Van buiten af zag de villa er helemaal donker uit, een zwarte massa tegen een hemel die zwart van de nacht en de wolken was. Dokter Mistretta had het hek opengedaan en stond er voor te wachten op de auto van de commissaris. Montalbano reed naar binnen, parkeerde en stapte uit, maar hij bleef in de tuin op de dokter wachten, terwijl die het hek weer dichtdeed. Slechts uit één enkel raam, waarvan de luiken op een kier stonden, viel wat licht naar buiten, het was het raam van de overledene bij wie haar man en dochter waakten. Een van de twee tuindeuren zat op slot, de andere stond op een kier, maar daardoor viel maar heel zwakjes wat licht de tuin in, want het grote licht was niet aan.
“Komt u maar binnen zitten.”
“Ik blijf liever buiten. Als het gaat regenen, gaan we wel naar binnen,” zei de commissaris.
Zwijgend liepen ze naar de houten bankjes, en daar gingen ze zitten, net als de vorige keer. Montalbano haalde zijn pakje sigaretten tevoorschijn.
“Wilt u er een?”
“Nee, dank u. Ik heb besloten om te stoppen met roken.”
Je zag wel dat door die ontvoering zowel de oom als zijn nichtje zich iets hadden voorgenomen.
“Wat had u mij voor dringende zaken te melden?”
“Waar zijn uw broer en Susanna?”
“In de kamer van mijn schoonzuster.”
Misschien hadden ze dat raam wel open gezet om de kamer te luchten. Misschien hing daar nog wel die afschrikwekkende, onverdraaglijke, sterke lucht van medicijnen en ziekte.
“Weten ze dat ik hier ben?”
“Ik heb het tegen Susanna gezegd. Niet tegen mijn broer.”
Waarover had die arme geoloog nog meer in het duister getast, en tastte hij nu nog steeds in het duister?
“Nou, zegt u het eens?”
“Ik wil vooraf eerst dit zeggen. Ik ben hier niet in mijn officiële functie. Maar dat kan ik wel zijn, als ik het wil.”
“Ik snap het niet.”
“Dat komt nog wel. Dat hangt van uw antwoorden af.”
“Nou, stelt u me dan eindelijk eens een vraag.”
En daar zat hem nu juist de kneep. Na de eerste vraag was er geen weg meer terug. Hij deed zijn ogen dicht, de dokter kon hem toch niet zien, en toen begon hij.
“U heeft een patiënt die langs de weg naar Gallotta in een klein huisje woont, iemand die als gevolg van een ongeval met een gekantelde tractor…”
“Ja.”
“Kent u de kliniek ‘De goede herder’ die vier kilometer bij…”
“Wat zijn dat voor vragen! Natuurlijk ken ik die. Daar kom ik zo vaak. Nou en? Wilt u een lijst hebben van mijn patiënten?”
Nee. Niks geen patiëntenlijst. “De mens is een ezel in zijn gewoontes.” Jij zit die nacht in je terreinwagen, helemaal verhit door waar je mee bezig bent, je hart bonst als een bezetene, want je moet die helm en die rugzak op twee verschillende plekken achterlaten, nou welke weg neem je dan, gewoon de bekende, hè? Je hebt haast het gevoel dat jij het niet bent die de auto bestuurt, maar dat de auto jou bestuurt…
“Ik wilde u er alleen even op wijzen dat Susanna’s helm is teruggevonden op het weggetje dat naar het huis van uw patiënt leidt, en dat haar rugzak vrijwel recht voor het hek van ‘De goede herder’ bleek te liggen. Wist u dat?”
“Ja.”
Jezusmina, wat een misstap! Dat had hij niet durven hopen.
“En hoe wist u dat dan?”
“Uit de kranten, van de televisie, ik weet het niet meer.”
“Dat kan niet. In de kranten en op de tv is nooit iets gezegd over die vondsten. We hebben het voor elkaar gekregen om daarover niets uit te laten lekken.”
“O, wacht even! Nou weet ik het weer! U hebt het me zelf verteld, terwijl we hier zaten, op ditzelfde bankje!”
“Nee, dokter. Ik heb u toen alleen verteld dat die spullen waren teruggevonden, maar ik heb u niet gezegd waar. En weet u waarom niet? Omdat u er niet naar vroeg.”
En dat was de tegenstrijdigheid geweest die hij toen wel had opgemerkt, als een soort onbehagen, maar die hij op dat moment niet had weten te duiden. Het was een vraag die toen heel logisch gesteld had kunnen worden, maar dat was niet gebeurd. En daardoor was zelfs het gesprek gaan horten, als een overgeslagen regel op een bladzijde. Want, kijk, zelfs Livia had hem gevraagd waar hij dat boek van Simenon had teruggevonden! En dat de dokter dat niet gedaan had, kwam voort uit het feit dat hij heel goed wist waar die helm en dat rugzakje waren achtergelaten.
“Maar…maar commissaris! Er kunnen tientallen verklaringen zijn voor de reden waarom ik die vraag niet heb gesteld! Beseft u wel in wat voor toestand ik toen verkeerde? Het is een hersenspinsel van u dat uitgaat van een heel dun draadje in een…”
“…spinnenweb, wilt u zeggen? U weet niet hoe precies u met die metafoor de spijker op zijn kop slaat. U moet weten dat mijn hele constructie in het begin gebaseerd was op een nog veel dunner draadje.”
“U zegt het…”
“Ja. En dat heeft te maken met het gedrag van uw nichtje. Met iets wat haar ex-vriendje Francesco tegen me zei. Wist u dat Susanna het heeft uitgemaakt?”
“Ja, dat had ze me al verteld.”
“Het is een delicaat onderwerp. Ik begin er met een zekere tegenzin over, maar…”
“Maar u moet nou eenmaal uw werk doen.”
“En u denkt dat als ik mijn werk hier deed dat ik me dan zo zou gedragen? De zin die ik wilde uitspreken, eindigt zo: maar ik wil achter de waarheid komen.”
De dokter zei niets terug.
En op dat moment verscheen er een vrouwenfiguur op de drempel van de tuindeur, ze deed één stap naar voren en stopte toen.
Jezus Christus, daar had je die nachtmerrie weer! Het was een hoofd zonder lichaam, lang blond haar, zwevend in de lucht! Precies zoals hij had gezien in het midden van dat spinnenweb! Maar hij begreep direct dat Susanna zwarte kleren aanhad, ze was in de rouw, en haar jurk versmolt met de nachtelijke duisternis.
Het meisje zette zich weer in beweging, ze kwam hun richting uit en ging op een bankje zitten. Het licht scheen zo ver niet, je kon alleen haar haar vaag onderscheiden, een vlek waar de duisternis iets minder dicht was. Ze groette niet. En Montalbano besloot om door te praten alsof zij er niet bij was.
“Zoals dat gaat als je een verhouding met iemand hebt, hadden Susanna en Francesco ook lichamelijk contact.”
De dokter schoof ongemakkelijk heen en weer.
“U hebt absoluut niet het recht om…En trouwens, dat is toch helemaal niet van belang voor uw onderzoek?” zei hij geërgerd.
“Ja wel. Want kijk, ik heb van Francesco gehoord dat hij altijd degene was die het vroeg, als u begrijpt wat ik bedoel. Maar op de middag van de dag waarop ze werd ontvoerd, nam zij zelf het initiatief.”
“Commissaris, echt hoor, ik begrijp niet wat het seksuele gedrag van mijn nicht ermee te maken heeft. Ik vraag me af of u ze nog wel allemaal op een rijtje hebt, en of u nog wel beseft wat u zegt. Ik kom weer met mijn vraag. Wat is het belang daarvan?”
“Het is belangrijk. Toen Francesco me dat vertelde, zei hij dat Susanna misschien een voorgevoel had gehad…maar ik geloof niet in voorgevoelens, het was iets anders.”
“Wat was het dan volgens u?” vroeg de dokter sarcastisch.
“Een afscheid.”
Wat had Livia de avond voor haar vertrek ook al weer gezegd? “Het zijn de laatste uren dat we nog samen zijn. En die wil ik niet verdoen.” Ze wilde met hem vrijen. En ze wilde zeggen dat het maar een korte scheiding zou zijn, tussen hun twee. En als het nou eens een heel lang en definitief afscheid was? Want Susanna had al een besluit genomen: haar plan zou, of het nou goed of slecht afliep, het eind van hun liefde betekenen. Want dat was de verschrikkelijk hoge prijs die ze daarvoor moest betalen.
“Ze had zich immers al twee maanden eerder ingeschreven voor Afrika. Twee maanden. Vast op het moment dat dat andere idee bij haar was opgekomen.”
“Wat voor idee toch? Hoort u eens, commissaris, vindt u ook niet dat u misbruik maakt van…”
“Ik waarschuw u,” zei Montalbano ijzig. “Zowel uw vragen als uw antwoorden zijn verkeerd. Ik ben hierheen gekomen om open kaart met u te spelen, om mijn verdenking uit te spreken…wat zeg ik?, mijn hoop.”
Waarom koos hij dat woord, hoop? Omdat dat woord uiteindelijk de doorslag had gegeven, ten gunste van Susanna. Omdat het dat woord was geweest dat hem uiteindelijk overtuigd had.
Dat woord nu bracht de dokter volkomen van zijn stuk, hij was niet meer tot spreken in staat. En in die stilte kwam uit het donker voor het eerst de stem van het meisje, een aarzelende stem, maar naar het leek toch heel hoopvol, dat was het, ze hoopte dat iemand haar begreep tot in het diepst van haar ziel.
“Zei u…hoop?”
“Ja. Dat iemand die ontzettend kan haten echt wil veranderen in iemand die ontzettend veel kan liefhebben.”
Vanaf het bankje waar het meisje op zat, klonk een snik of iets dergelijks; maar hij werd direct afgekapt. Montalbano stak een sigaret op en zag in het licht van zijn aansteker dat zijn hand beefde.
“Wilt u er een?” vroeg hij aan de dokter.
“Ik zei toch al van niet.”
Ze hielden zich wel aan hun voornemens, die Mistretta’s. Dat was ook maar beter.
“Ik weet dat er helemaal geen ontvoering is geweest. Die avond, Susanna, heb je een andere weg naar huis genomen, dat stille pad waarop je oom op je wachtte met zijn terreinwagen. Je hebt de bromfiets achtergelaten, je bent in de wagen gestapt, en je hebt je achterin verstopt. Toen zijn jullie naar de villa van de dokter gereden. Daar hadden jullie, in het gebouw naast het huis, alles al een hele tijd klaar staan: proviand en een bed. De werkster had geen enkele reden om daar ooit te komen. En dan, wie zou ooit op het idee komen om het slachtoffer van de ontvoering in het huis van haar oom te gaan zoeken? Daar hebben jullie die boodschappen opgenomen, en trouwens, daarbij had u, dokter, het met uw verdraaide stem over miljarden, het wordt op een bepaalde leeftijd moeilijk om nog te wennen aan dat gereken in euro’s. Daar hebben jullie die polaroidfoto genomen, en u hebt op de achterkant die zin geschreven, en zo goed en zo kwaad als het ging geprobeerd om uw handschrift begrijpelijk te houden, want dat is, net als dat van alle andere medici, onleesbaar. Ik ben nog nooit in dat gebouw geweest, dokter, maar ik durf mijn kop eronder te verwedden dat u onlangs de telefoon daarheen hebt laten doortrekken…”
“Hoe komt u daarbij?” vroeg Carlo Mistretta.
“Ik weet het doordat jullie echt een geweldige ingeving hebben gehad om eventuele verdenkingen jegens jullie de kop in te drukken. Jullie hebben de kans gegrepen toen hij zich voordeed. Susanna kwam erachter dat ik naar uw huis zou komen, en toen heeft ze gebeld en die opgenomen boodschap laten horen waarin het bedrag van het losgeld genoemd werd, terwijl ik op dat moment met u zat te praten. Maar ik heb toen, ook al heb ik het niet direct begrepen, dat geluid gehoord dat een doorgeschakelde telefoon maakt, als de hoorn van de haak wordt genomen. Het is trouwens helemaal niet moeilijk om dat bevestigd te krijgen, we hoeven het alleen maar bij de telefoondienst na te vragen. En dat zou een officieel bewijs kunnen worden, dokter. Wilt u dat ik verder ga?”
“Ja.”
Maar het was Susanna die antwoord had gegeven.
“Ik weet ook, want dat hebt u me verteld, dokter, dat er in dat gebouw een ongebruikte druivenpers staat. En dan kan het niet anders of naast die druivenpers bevindt zich een ruimte voor het vat waarin het sap kan gisten. En ik durf te wedden dat die ruimte voorzien is van een raam. Een raam dat u, dokter, hebt opengezet om die foto te nemen, want het was overdag. U hebt ook om het vat van binnen beter te verlichten, gebruik gemaakt van een looplamp. Maar jullie hebben één detail van die verder overigens bijzonder accurate en overtuigende enscenering over het hoofd gezien.”
“Een detail?”
“Ja, dokter. Op die polaroidfoto is, net onder de rand van het vat, een soort scheur te zien. Ik heb dat detail laten uitvergroten. Het is geen scheur.”
“Wat is het dan?”
Hij voelde dat ook Susanna op het punt had gestaan om die vraag te stellen. Ze hadden nog geen idee van hun fout. Hij voelde de beweging die de dokter met zijn hoofd maakte, in de richting van Susanna, de vraag die vast in zijn ogen te lezen stond, maar die niet te zien was.
“Het is een oude thermometer uit een gistvat. Onherkenbaar, onder een dikke laag spinnenwebben, helemaal zwart geworden, vastgekoekt aan de wand, het lijkt of het er één geheel mee vormt. En daardoor was het voor jullie niet te zien. Maar hij zit er wel, nog steeds. En dat is het doorslaggevende bewijs. Ik hoef maar op te staan, naar binnen te lopen, de telefoon op te pakken, ik laat jullie door twee van mijn mensen bewaken, ik bel de rechtercommissaris voor een huiszoekingsbevel, en ik doorzoek uw hele huis, dokter.”
“Dat zal u mooi vooruit helpen in uw carrière,” zei Mistretta spottend.
“En alweer hebt u het helemaal mis. Mijn carrière hoeft niet meer vooruit, en ook niet achteruit. Waar ik mee bezig ben, dat doe ik niet voor u.”
“Doet u het voor mij?”
De stem van Susanna klonk verbaasd.
“Ja, voor jou. Want ik ben onder de indruk van de kwaliteit, de intensiteit en de zuiverheid van je haatgevoelens, ik ben gegrepen door de hel en verdoemenis die door jouw hoofd kunnen spelen, door de kille berekening, de moed en het geduld waarmee je hebt uitgevoerd wat je van plan was, door het feit dat je rekening hebt gehouden met de prijs die je moest betalen, en dat je daar direct toe bereid was. En ik heb het misschien ook voor mezelf gedaan, omdat het niet eerlijk is dat er altijd iemand is die lijdt en iemand anders die profiteert van het lijden van anderen en zogenaamd met het recht aan zijn kant. Kan een man, aan het eind van zijn carrière, rebelleren tegen een gang van zaken die hij zelf heeft helpen handhaven?”
En aangezien de commissaris geen antwoord gaf, zei het meisje iets wat eigenlijk geen vraag was.
“De zuster vertelde dat u mijn moeder wilde zien.”
Die wilde ik zien, ja. Ik wilde haar in haar bed zien, vreselijk veranderd, niet langer een lichaam maar bijna een ding, maar dan wel een ding dat jammerde, dat verschrikkelijk leed…Wat ik wilde zien, maar ik begreep dat toen nog niet echt, was de plek waaraan jouw haat is ontsproten, waar hij onstuitbaar is gaan groeien terwijl in die kamer de stank steeds erger werd van de medicijnen, fecaliën, van het zweet, de ziekte, het braaksel, de pus, de kanker die het hart kapot had gemaakt van dat ding dat in dat bed lag, de haat waarmee je iedereen in je buurt hebt besmet…nee, je vader niet, je vader heeft er nooit iets van geweten, die heeft nooit geweten dat het allemaal maar in scène was gezet, helaas heeft hij vreselijk in de zorgen gezeten om wat in zijn ogen een echte ontvoering was…maar dat was ook een prijs die je moest betalen en moest laten betalen, want echte haat laat zich, net als liefde, niet stuiten door de wanhoop en de angst van wie er geen schuld aan heeft.
“Ik wou het zien.”
Boven zee klonk gerommel. De bliksem was ver weg, maar de regen kwam naderbij.
“Want het idee om je te wreken op je oom de ingenieur, is daar bij je opgekomen, in een van die verschrikkelijke nachten die je aan het bed van je moeder hebt doorgebracht. Zo is het toch, hè, Susanna? Eerst zul je wel gedacht hebben dat het door de vermoeidheid kwam, door de moedeloosheid, de wanhoop, maar het werd steeds moeilijker om dat plan uit je hoofd te zetten. En toen ben je, eigenlijk haast om de tijd door te komen, gaan bedenken hoe je dat idee-fixe kon verwezenlijken. Je hebt nachtenlang een plan zitten maken. En je hebt aan je oom gevraagd of die je wilde helpen, omdat…”
Ho eens even. Die reden kun je niet noemen. Die komt net op dit moment in je hoofd op, daar moet je eerst even over doordenken voor je…
“Zegt u het maar,” zei de dokter zacht, maar beslist. “Omdat Susanna had begrepen dat ik altijd al verliefd was op Giulia. Een hopeloze liefde, maar een die wel verhinderd heeft dat ik ooit een eigen leven ben gaan leiden.”
“En dus bent u, dokter, haar zonder aarzelen gaan helpen om het imago van ingenieur Peruzzo kapot te maken. Met een vlekkeloze regie van de publieke opinie. En de genadeslag was de koffer met geld waar u een tas vol oud papier voor in de plaats hebt gezet.”
Het begon te spetteren. Montalbano stond op.
“Voor ik wegga, kan ik voor mijn eigen geweten…”
Die woorden klonken te plechtstatig, maar hij kreeg ze er niet anders uit.
“Voor mijn eigen geweten kan ik niet toestaan dat die zes miljard toevallen aan…”
“Aan ons?” kapte Susanna hem af. “Dat geld is hier niet meer. We hebben er niet eens het bedrag afgehaald dat mijn moeder had uitgeleend en dat ze nooit heeft terug gekregen. Oom Carlo heeft het geregeld, met behulp van een patiënt die nooit iets zal zeggen. Het geld is verdeeld en grotendeels naar het buitenland overgemaakt. Het gaat, geloof ik, als anonieme schenking naar een stuk of vijftig hulporganisaties. Als u wilt, haal ik binnen het overzicht voor u.”
“Mooi,” zei de commissaris. “Dan ga ik.”
Hij zag dat de dokter en het meisje ook opstonden.
“Komt u morgen naar de begrafenis?” vroeg Susanna. “Ik zou het fijn vinden als…”
“Nee,” zei de commissaris. “Ik wens alleen, Susanna, dat jij de hoop niet laat varen.”
Hij snapte wel dat hij praatte als een oude man, maar deze keer kon hem dat geen lor schelen.
“Het ga je goed,” zei hij zacht.
Hij draaide zich om, liep naar zijn auto, deed het portier open, startte, reed weg, maar het hek zat dicht en hij moest ervoor stoppen. Hij zag hoe het meisje door de steeds hardere regen aan kwam lopen, het leek of haar haar vlam vatte toen het licht van de koplampen erop viel. Ze deed het hek open zonder zich om te keren en naar hem te kijken. En hij keek ook niet opzij.
Op weg naar Marinella begon het water met bakken uit de hemel te vallen. Op een bepaald moment moest hij stoppen, want de ruitenwissers konden het niet meer bijbenen. Daarna was het plotseling over. Toen hij de eetkamer binnenliep, zag hij dat hij de deur naar de veranda open had laten staan en dat de vloer nat was geworden. Die moest hij gaan dweilen. Hij deed het licht op de veranda aan en liep naar buiten. De wolkbreuk had het spinnenweb weggespoeld, de takken waren helemaal schoon, ze fonkelden van de druppels.