7
Vledder keek De Cock ongelovig aan.
‘Een gedistingeerde oude dame met zilvergrijs haar in een keurig donkerbruin mantelpakje van grove tweed, waaronder een beige blouse met volanten?’
De grijze speurder knikte.
‘Volgens onze steward.’
‘En zij zat vanaf Utrecht in de eersteklascoupé bij Suzette de Tournes.’
‘Precies. Ze zaten tegenover elkaar bij het raam. Verder waren er geen passagiers in die coupé.’
Vledder stak zijn beide handen voor zich uit.
‘Dan moet zij het hebben gedaan. Dan is zij de vrouw die Suzette de Tournes vermoordde.’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Die oude dame?’
Vledder knikte nadrukkelijk.
‘Wie anders? En als zij zelf die moord niet heeft begaan, dan gebeurde het toch in haar bijzijn. In dat geval liet ze het toe. . stak geen hand uit. Maar mij lijkt het veel aannemelijker dat ze de dader bij zijn daad behulpzaam was.’
‘Medeplichtig.’
De ogen van de jonge rechercheur begonnen te glinsteren. ‘Dat moet het zijn!’ riep hij enthousiast. ‘De oude dame hield het slachtoffer onder controle tot de werkelijke dader de coupé binnenstapte om de moord te begaan.’ Hij zweeg even.
‘De werkelijke dader kan gewoon tweede klasse hebben gereisd en tussen Utrecht en Amsterdam naar de eersteklaswagon zijn gelopen om daar de moord te plegen.’
De Cock kauwde op zijn onderlip.
‘Hij kan ook pas,’ sprak hij nadenkend, ‘in het Amstelstation in de trein zijn gestapt. Dat is het laatste station voor het eindpunt Centraal. Hij heeft dan alles bij elkaar toch nog zeven minuten.’
‘Tijd genoeg voor moord.’
‘Inderdaad.’
Vledder keek De Cock peinzend aan.
‘Hoe was Suzette de Tournes gekleed?’
‘In een zwartfluwelen broekpak met een nauwsluitend jasje, waaronder een witzijden blouse met een diep uitgesneden V-hals.’
‘Volgens de steward?’
‘Ja.’
De jonge rechercheur grinnikte.
‘Een opmerkzame steward.’
Het klonk wat schamper.
De Cock knikte traag.
‘Dat vond ik ook. Ik vroeg hem of hij een bijzondere belangstelling had voor dameskleding.’
‘En?’
‘Hij hielp vroeger zijn oude moeder. Ze had jarenlang een zaak in damesmode. Vandaar zijn bijna beroepsmatige interesse.’
‘Waar?’
‘Wat bedoel je?’
‘Waar was die modezaak?’
‘In Enkhuizen.’
De mond van Vledder viel half open.
‘In Enkhuizen?’ riep hij verrast.
De Cock knikte.
‘Daar is hij geboren en getogen. Hij woont pas een goed jaar in Amsterdam.’
In het voorhoofd van Vledder verscheen een diepe denkrimpel.
‘Weet je, dat je in zo’n karretje van een treinsteward alles kunt verstoppen?’
De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘Je bedoelt. . dameskleding?’
De jonge rechercheur knikte vaag.
‘Dat is doodeenvoudig. Zo eenvoudig, dat je de mogelijkheid bijna over het hoofd zou zien.’ De denkrimpel in zijn voorhoofd krulde. ‘Heb je zijn volledige personalia?’
De grijze speurder glimlachte.
‘Je wilt zijn antecedenten opvragen?’
‘Precies.’
De Cock tastte naar de binnenzak van zijn colbert en wierp de jonge rechercheur zijn notitieboekje toe. ‘Het staat op de voorlaatste bladzijde.’
Vledder nam het boekje op, greep de hoorn van het telefoontoestel, draaide het nummer van de Herkenningsdienst en gaf naam, datum en plaats van geboorte door. Het duurde nog geen halve minuut. Toen legde hij de hoorn op het toestel terug. Zijn jong gezicht had geen expressie.
‘Pieter de Boer,’ sprak hij hees, ‘is ruim twee jaar geleden door de recherche van Enkhuizen verhoord. Hij werd verdacht van een zedendelict.’
‘Wat voor een zedendelict?’
Vledder slikte.
‘Verkrachting.’
Vledder manoeuvreerde de oude Volkswagen door het drukke stadsverkeer. Wild gebarend en met een rood hoofd keek hij om zich heen. ‘Is er in Amsterdam nog iemand die zich aan de verkeersregels houdt?’ riep hij woedend. ‘Botsautootjes op de kermis. De enige manier om veilig door deze stad te komen is in een tank.’
De Cock lachte.
‘Die krijgen we niet. Wegens de begroting. De politie moet bezuinigen.’
Vledder snoof.
‘Lang leve de misdaad.’
‘Amen.’
Via de Rijnstraat en de fraaie Utrechtsebrug over de Amstel bereikten ze de A2. Vledder blikte opzij.
‘Weet hij dat we komen? Anders rijden we voor niets.’
De Cock knikte.
‘Hij weet het. Dat heeft Jan Westerneng voor ons geregeld. Bovendien moet hij thuis zijn. Hij mag nog niet aan het werk. Volgens zijn huisarts moet hij nog een paar dagen rust houden.’
‘Weet men al waar die plotseling opkomende maagklachten vandaan kwamen?’
‘Dat is ook moeilijk te achterhalen. Maagklachten kunnen op vele manieren ontstaan. Ik ben alleen benieuwd of hij zich nog iets herinnert.’
Vledder maakte een schouderbeweging.
‘Ik verwacht er niet veel van. Volgens jouw steward reed die oude grijze dame die bij Suzette de Tournes in de coupé zat, pas vanaf Utrecht mee.’
‘Je bedoelt dat de conducteur de trein toen al met maagklachten had verlaten?’
Vledder knikte.
‘Over haar zal hij ons niets kunnen vertellen.’
‘Misschien.’
Ze reden een tijdlang zwijgend verder. De grijze speurder liet zich wat onderuitzakken en duwde zijn hoedje tot op zijn wenkbrauwen. Bij het zoevend geluid van de banden dommelde hij zachtjes in. Pas in de buurt van Maarssen ontwaakte hij uit een zoete sluimer. Met een milde grijns op zijn gezicht keek hij schuin omhoog.
‘Ik droomde dat wij in het paradijs waren.’
Vledder grinnikte.
‘Hoe was het daar?’
‘Prachtig. We konden direct aan de slag.’
‘Wij samen?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Als engelbewaarder derde klasse.’
Vledder gniffelde.
‘Met uitzicht op bevordering?’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
‘Dat weet ik niet,’ grapte hij. ‘Toen werd ik wakker.’
De oude rechercheur schoof zijn vilten hoedje weer naar achteren en keek om zich heen. ‘We komen al aardig in de richting. Ken jij de weg in Utrecht een beetje? Ik verdwaal er altijd.’
‘Waar moeten we zijn?’
De Cock plukte een notitieblaadje uit het borstzakje van zijn colbert. ‘De conducteur,’ las hij hardop, ‘is ene Cornelis de Jonghe. Hij woont in Utrecht-Oost, Lunetten, Gaasterland 311.’
Vledder knikte begrijpend.
‘Dan gaan wij bij knooppunt Oudenrijn linksaf.’
De Cock frommelde het notitievelletje weer in zijn borstzak. Wat verstrooid keek hij opzij.
‘Ik heb van jou,’ sprak hij verwonderd, ‘nog niets over de sectie gehoord.’
Vledder trok ongeïnteresseerd zijn schouders op.
‘Er was ook weinig schokkends,’ sprak hij gelaten. ‘De oude dokter Den Koninghe had gelijk. Er waren heel veel kraakbeenringetjes van de luchtpijp gebroken. Ik heb dat bij een verwurging nog nooit zo erg meegemaakt. Het komt misschien door haar lange hals. Ook dokter Rusteloos vond het opmerkelijk.’
‘Sporen van verkrachting?’
Vledder liet zijn hoofd iets zakken.
‘Nee.’
De Cock glimlachte.
‘Peet of Pieter de Boer valt af?’
Vledder bromde.
‘Dat lijkt mij een overhaaste conclusie.’
De oude rechercheur negeerde de opmerking.
‘Heb je nog aan een toxicologisch onderzoek gedacht?’
Vledder knikte.
‘Potjes met urine, maag-en darminhoud, alsmede de gebruikelijke lijkdelen, zijn al onderweg naar het gerechtelijk laboratorium.’
‘Nagelvuil?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Er was geen nagelvuil.’
De Cock reageerde verrast.
‘Geen nagelvuil?’
Vledder schudde opnieuw zijn hoofd.
‘Ik heb niets kunnen vinden,’ sprak hij verontschuldigend. ‘Ze had schitterend mooie nagels. Lang, slank en puntig. Prachtig gelakt in zachtroze met een zilveren gloed.’
‘Geen breuken of inscheuringen?’
‘Nee.’
De Cock kneep zijn lippen op elkaar.
‘Weet je wat dat betekent?’
Vledder knikte traag.
‘Suzette de Tournes heeft zich niet tegen haar moordenaar verzet.’
Vledder parkeerde de Volkswagen bij het stationnetje UtrechtLunetten. De Cock stapte uit en strekte zijn verkreukelde rug. Vledder sloot de wagen af en beiden wandelden in een slentergangetje in de richting van Gaasterland. Vledder keek omhoog naar een brekend wolkendek.
‘Het is warempel droog in Utrecht,’ zei hij verrast. De Cock stootte hem van terzijde aan.
‘Help mij er straks aan herinneren dat ik een bloemetje koop.’
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Een bloe-me-tje?’
‘Ja.’
‘Voor wie?’
‘Louise de Coligny. Als we bij die conducteur zijn geweest gaan we nog even naar het Academisch Ziekenhuis. Dat is meer in het Centrum van Utrecht. Bij de Catharijnesingel. Ik wil toch wel meer over die moordaanslag weten.’
Bij Gaasterland 311 stopten ze. Naast een bescheiden plastic plaatje met C. de Jonghe drukte De Cock op de bouton. Het duurde enkele seconden. Toen werd de deur elektrisch geopend. Via een stenen trappenhuis bereikten ze de eerste etage. In de deuropening stond een jonge vrouw.
‘Recherche?’ vroeg ze in een zangerig Utrechts. ‘Uit Amsterdam?’ De grijze speurder nam beleefd zijn hoedje af en maakte een lichte buiging. ‘Inderdaad, uit Amsterdam. Mijn naam is De Cock. . met ceeooceekaa.’ Hij duimde glimlachend opzij.
‘En dat is Neerlands Hoop in Bange Dagen. . mijn geachte collega Vledder. De vrouw lachte en deed een stap opzij. ‘Kom erin.’
Ze ging de beide rechercheurs voor naar een gezellig ingerichte kamer. Op een brede bank, gekleed in een donkerblauwe kamerjas, zat een jongeman. De Cock schatte hem op voor in de dertig. Naast hem op de bank lag een hondje van een ondefinieerbaar ras. De jongeman kwam snel overeind en drukte de rechercheurs de hand. ‘Ze belden mij van de spoorwegrecherche in Amsterdam dat u zou komen.’ Hij wees naar een paar fauteuils met een lichtbruine stoffen bekleding. ‘Gaat u zitten.’
De Cock nam tegenover hem plaats en legde zijn hoedje naast zich op het tapijt. ‘Hoe gaat het?’ vroeg hij vriendelijk.
‘Een stuk beter. Ik moet nog een paar dagen kalm aan doen en dan kan ik weer aan het werk.’
De Cock boog zich iets naar hem toe.
‘U hebt ongetwijfeld van die wurgmoord in uw trein gehoord.’
Cornelis de Jonghe knikte met een zucht.
‘Een mooi vrouwtje. Ze droeg zo’n fluwelen broekpak. En dan dat lange blonde haar.’ Hij maakte een paar tutgeluidjes. ‘Een knap kind.’
‘U hebt nog met haar gesproken?’
Cornelis de Jonghe schudde zijn hoofd.
‘Ik heb alleen haar plaatsbewijs gecontroleerd. Ik zag toen dat ze naar Amsterdam moest.’
‘Waar was dat?’
‘Dat ik haar controleerde?’
‘Ja.’
‘Kort nadat wij uit Nijmegen waren vertrokken. Ik controleer de eerste klasse meestal direct na het vertrek.’
‘En daarna?’
‘Ik heb haar daarna als ik langs liep nog een paar maal zien zitten, maar ik hoefde die coupé niet meer in. Er kwam niemand bij haar. Ze bleef alleen in die coupé.’
‘Is u tijdens die rit nog een oudere gedistingeerde dame opgevallen. . met zilvergrijs haar, gekleed in een donkerbruin mantelpakje van grove tweed, waaronder een beige blouse met volanten?’
Cornelis de Jonghe trok een bedenkelijk gezicht.
‘Het is,’ sprak hij voorzichtig, ‘best mogelijk dat er zo’n vrouw in de trein heeft gezeten, maar dat kan ik mij met de beste wil van de wereld niet meer herinneren.’ Hij zweeg even. ‘Kijk, met dat knappe blonde kind uit de eerste klasse is dat wat anders. Daar valt als man je oog op.’
De Cock knikte begrijpend en blikte onderwijl heimelijk naar de jonge vrouw, die iets achteraf bij het raam op een stoel zat.
‘Wanneer kwamen die maagkrampen?’
Cornelis de Jonghe gebaarde voor zich uit.
‘Kort voor wij Utrecht binnenreden.’ Zijn rechterhand gleed tastend naar zijn maag. ‘Ik dacht dat ik kapot ging. Ik ben in Utrecht Centraal direct van de trein gestapt en ben met een taxi naar huis gereden.’
De jonge vrouw stond van haar stoel op en kwam naderbij.
‘Hij zag eruit als een geest. Ik heb onmiddellijk de dokter gewaarschuwd.’
De Cock wendde zich weer tot de man.
‘Had u iets gegeten. . gedronken?’
Cornelis de Jonghe sloot even zijn ogen.
‘Een bekertje koffie. Ik vond de smaak direct al vreemd, vies.’
‘U hebt het toch opgedronken?’
‘Ja, een beetje gehaast.’
‘Hoe kwam u aan die koffie?’
‘Van Peet.’
Het lichaam van De Cock schokte even.
‘Peet?’ reageerde hij verbijsterd.
Cornelis de Jonghe knikte.
‘De steward.’