13. Voorbereidingen
Het is al helemaal donker als de drie vrienden samen met Tim en Tor naar buiten gaan. De honden moeten nog even worden uitgelaten voordat iedereen naar bed gaat.
Peter kijkt op zijn horloge. Bijna elf uur.
Edwin kijkt omhoog. ‘De sterren staan helder in de lucht en koud is het zeker niet. Dat komt dus goed uit.’
‘Hoezo komt dat goed uit? Wat doen jullie geheimzinnig?’ vraagt Vera.
‘Ehm … weet je nog dat wij op weg naar ons vakantiehuis een paar keer zijn gestopt op een Rasthof? Peter heeft op een van die parkeerplaatsen een armbandje gevonden met de naam Bettine erop …’
‘Zo heet dat verdwenen meisje ook’, zegt Vera.
‘Wacht nou even. Luister’, gaat Edwin verder. ‘Dat wil ik nu juist vertellen. Wellicht is die armband van haar.’
‘Maar dat weet je toch helemaal niet?’ komt Vera er weer tussen. ‘Wij zagen net die BMW wegrijden toen ik de armband vond, dus is die kans best wel groot’, zegt Peter dan.
Vera knikt.
Edwin gaat verder. ‘Nu willen wij proberen of Tor met deze armband niet een spoor te pakken kan krijgen. Die Bettine moet ergens zijn.’
‘Maar waarom kom je daar nu pas mee?’ vraagt Vera.
‘Jij hebt er toch ook niet eerder aan gedacht,’ antwoordt Edwin.
‘Ik wist toch niets van die armband.’
‘Daar heeft ze gelijk in’, zegt Peter. ‘Het is eigenlijk mijn schuld. Ik heb er niet eerder aan gedacht.’
‘Maakt niet uit’, verdedigt Edwin zijn vriend. ‘We kunnen straks ongestoord zoeken.’
‘Gaan jullie straks echt zoeken?’ vraagt Vera ongerust.
‘Ja. Ga je mee?’
‘Mij niet gezien en wat zullen pa en ma ervan zeggen?’
‘Niets, want die weten het niet. Luister, Veertje, het gaat om het leven van een klein meisje. Wij gaan zoeken … eh Tor gaat zoeken. Maar jij kunt ook helpen. Als ze ontdekken dat wij weg zijn, kun jij alles vertellen en hoeft niemand zich ongerust te maken.’
‘Alsof dat helpt …’ twijfelt Vera.
‘Stel je voor dat pa en ma lege bedden vinden en ze weten niets. Nou, dan weet je 't wel …’
‘Oké, ik zal wakker blijven. Maar zeg het wel even zachtjes als jullie terug zijn.’
‘Natuurlijk’, antwoordt Edwin overmoedig. Als we Bettine vinden, maken we iedereen wakker.′
‘Ik zou willen dat het waar was’, zegt Vera zacht.
‘Tor is een eersteklas speurder’, houdt Edwin vol.
‘Gelukkig is het lekker droog geweest’, zegt Peter. ‘Ik heb weleens gehoord dat het spoort verdwijnt als het geregend heeft.’
‘Daarom moeten we vannacht gaan. Stel je voor dat het morgenvroeg regent. Dan kunnen we het wel schudden’, zegt Edwin.
In de verte wordt de lucht even flauw verlicht. De vrienden schrikken.
‘Was dat onweer?’ vraagt Vera.
‘Kan,’ antwoordt Edwin, ‘maar misschien is er ook wel ergens een feest met vuurwerk. Het is in ieder geval ver weg.’
‘Dus hebben we alles zo goed afgesproken?’ vraagt Peter.
Vera knikt. ‘Ja hoor, ik hoop alleen dat ik wakker kan blijven.’ ‘Jij bent onze thuispost, Veer. Dus dat moet je eigenlijk wel’, moedigt Edwin z'n zusje aan.
Als de honden hun behoefte hebben gedaan, gaan ze weer naar de berghut. Vader en moeder zitten nog in de eetzaal met Andreas en zijn vrouw. Aan een ander tafeltje zitten nog enkele gasten. De familie Van der Kruit is al naar hun kamer gegaan.
Als vader de vrienden aan ziet komen, zegt hij: ‘Zo, dan zullen wij zoetjesaan ook maar gaan slapen.’
De familie neemt afscheid van Andreas en zijn vrouw en gaat de trap weer op. Moeder loopt nog even mee naar de kamer van Edwin en Peter. ‘Zo, jullie hebben hier ook een prima kamer. Tor moet maar een nachtje zonder mand. Hij kan wel op dat vloerkleedje. Staan jullie morgen niet te laat op?’
‘Nee, natuurlijk niet, mam’, zegt Edwin.
‘Dat is goed’, bromt Peter zacht.
Even later zijn de twee vrienden alleen met Tor.
‘We moeten nog maar een poosje wachten, totdat we zeker weten dat iedereen slaapt’, zegt Edwin.
‘Ja, en om misschien Andreas niet tegen het lijf te lopen. Stel je voor. Dan zouden we een flater slaan.’
‘O, we kunnen altijd nog zeggen dat Tor lag te piepen en er nodig even uit moest’, verzint Edwin.
‘Doe jij dat dan in het Duits?’ grijnst Peter.
‘Pff, daar draai ik m'n hand niet voor om’, zegt Edwin.
Peter kijkt nog eens op zijn horloge. ‘Tien over half twaalf. Hoe lang zullen we wachten?’
Edwin doet net of hij diep na moet denken. ‘Drie kwartier? Tot half één of zo?’
‘Goed, laten we dat eerst maar proberen.’
Dan gaan de jongens allebei op hun bed zitten met de rug tegen de muur. Tor ligt al op het vloerkleedje en legt zijn kop op de voorpoten. Eerst wordt er af en toe nog wel zachtjes wat gezegd, maar langzaam wordt het steeds stiller.
Een tijdje later doet Vera heel zachtjes de deur van de kamer open. Voorzichtig gluurt ze naar binnen. Hé vreemd, het licht is nog aan. Ze doet de deur iets verder open en bukt zich een beetje om op het onderste bed, dat dicht bij de deur staat, te kijken. Daar ziet ze haar broer half weggezakt tegen de muur hangen. Hij slaapt als een roos. Op het bed erboven is het precies eender.
Snel glipt ze naar binnen en sluit de deur achter zich. Voorzichtig trekt ze Edwin aan een broekspijp.
Edwin trapt een keer met zijn voet. Dan gaan z'n ogen open en kijkt hij verbaasd in het rond. Hij wrijft eens goed in zijn ogen en lijkt opeens te begrijpen wat er gebeurd is.
‘Peet’, fluistert hij. ‘Peet, wakker worden. We zijn in slaap gevallen.’
Vera staat erbij te gniffelen. ‘Jullie zijn me de speurders wel, zeg’, fluistert ze.
Peter schiet overeind en kijkt op zijn horloge. Eén uur! Meteen komt hij van bed en rekt zich eens goed uit. ‘Maar goed dat jij er bent, Veer’, lacht Peter nu en geeuwt een keer.
‘Slaapt iedereen?’ vraagt Edwin.
‘Zojuist wel, behalve ikzelf dan …’ antwoordt Vera.
‘Hèhè … lollig.’
Peter kijkt Edwin aan. ‘Zullen we dan maar?’
‘Oké.’ Edwin pakt de riem van Tor.
De hond kijkt omhoog naar z'n baasje. Wat? Gaan we lopen? Zo midden in de nacht. Vreemd! Maar ik vind het best hoor. Tor staat op en laat zich gewillig de halsband omdoen.
Dan doen ze de kamerdeur voorzichtig open en sluipen ze naar buiten. Peter doet het licht van de kamer uit.
Vera glipt snel de kamer ernaast weer binnen. ‘Doe voorzichtig!’ fluistert ze.
De jongens en Tor lopen behoedzaam de trap af. De teennagels van Tor maken zachte tikjes op de stenen trap.
Als ze beneden zijn, horen ze dat boven nog iemand aan komt lopen. De twee vrienden kijken elkaar bij de flauwe verlichting verschrikt aan. Wat nu weer? Aan de zware stap horen ze wel dat het Vera niet is. Ze kijken snel om zich heen en lijken tegelijkertijd op hetzelfde idee te komen. Links van de trap is een toiletruimte waar een wastafeltje is en twee toiletten. Snel opent Peter in het halfdonker een van de deuren en glippen ze naar binnen. Edwin moet Tor, die het allemaal vreemd vindt, even flink meetrekken. Peter doet snel aan de binnenkant de deur op de knip.
Er naderen voetstappen. Zou die persoon ook naar het toilet moeten? vragen de vrienden zich af. Ze houden hun adem in. Ook Tor krijgt het er warm van in de kleine ruimte en begint met de tong uit zijn bek te hijgen. Snel klemt Edwin een hand om de bek van z'n hond. Tor laat het weer gewillig toe.
De voetstappen stoppen voor de deur. Dan gaat de klink omlaag, maar de deur kan niet open. Er wordt nog eens aan getrokken. Aan de andere kant van de deur bromt iemand zacht iets.
De jongens horen dat de deur van het toilet naast hen wordt geopend. Het licht gaat aan en schijnt over de hoge scheidingsmuur van de twee toiletten naar hun kant. Opnieuw schrikken de twee, maar ze weten zich te beheersen. In de ruimte naast hen klinkt het geluid van een waterval. Bij het flauwe schijnsel dat het toilet binnenvalt grijnzen de twee jongens even naar elkaar.
Dan klinkt er een korte kreet. De jongens schrikken opnieuw. Edwin, die nog steeds de bek van Tor met één hand omklemd heeft, voelt dat dit geluid van Tor komt. De hond wringt zich een stukje opzij.
Edwin kijkt omlaag en heeft meteen door wat er aan de hand is. Hij stoot Peter aan en wijst naar de staart van Tor die de hond angstvallig tussen z'n poten houdt. Vervolgens wijst Edwin naar de smalle, open strook onder aan de scheidingswand tussen de twee toiletten. Peter begrijpt ook dat de staart van Tor er waarschijnlijk onderdoor heeft gestoken en dat de persoon naast hen er per ongeluk bovenop is gaan staan.
Er klinkt wat gestommel. In spanning wachten de jongens af of de persoon naast hen zal reageren. Er klinkt nog wat gemompel. De deur gaat weer van het slot. Ze horen de voetstappen bij de wasbak.
Weer is het stil. Angstig stil. De jongens houden de adem in. Seconden lijken wel uren. Er wordt een kraan opengedraaid die even later weer dicht wordt gedraaid. Wat gerommel met de handdoek. Opnieuw is het muisstil.
Dan verdwijnen de voetstappen richting de trap.
De jongens halen opgelucht adem, maar durven nog niet uit het toilet tevoorschijn te komen, totdat ze boven een deur horen dichtslaan.
‘Wat zal die gedacht hebben?’ fluistert Peter.
‘Weet ik ook niet’, antwoordt Edwin zacht. ‘Misschien heeftie gisteravond wel zoveel bier op dat hij er niks van gemerkt heeft. Eigenlijk hoop ik dat maar.’
‘Hij stond wel een paar keer stil …’ zegt Peter. ‘We kunnen maar beter maken dat we buiten komen.’