1. Op vakantie naar Duitsland
Een gloednieuwe zwarte BMW 5 Touring haalt de familie De Jongh op een Duitse Autobahn in. Achter een van de zijramen duiken twee jongenshoofden snel naar beneden. Ze steken hun middelvinger op. Achterin zit een klein jochie. Hij steekt z'n tong uit.
‘Nou ja, zèg … natuurlijk weer Hollanders!’ zegt moeder De Jongh. Nijdig wijst ze naar de nummerplaat.
Vader glimlacht en zegt: ‘Ach Trudy, er zullen ook vast wel van die baldadige kindertjes in een Duitse uitvoering zijn.’
‘Martin, je weet toch ook wel dat wij Nederlanders wat brutaliteit betreft niet achteraan staan in het buitenland’, antwoordt moeder.
‘Oké vrouw, je hebt gelijk. Vrouwen hebben altijd gelijk en … het laatste woord. Toch?’
Vera, die op de achterbank zit, krijgt via de achteruitkijkspiegel een vette knipoog van vader. Ze lacht terug en steekt haar tong uit.
‘Tja, Hollanders …’ zucht vader. ‘Je hebt, geloof ik, gelijk, Trudy.’
Moeder kijkt even argwanend opzij.
De BMW is in geen velden of wegen meer te bekennen.
De familie De Jongh is op weg naar een vakantiehuis in Zuid- Duitsland. Ze zijn 's avonds om zeven uur vertrokken en inmiddels al een eindje over de grens. Het begint wat te schemeren.
De afgelopen dag zijn Edwin en Vera druk in de weer geweest met helpen inpakken van vaders Volkswagen Passat station. Ook hun grote vriend Peter, die buiten het dorp op een boerderij woont, mag mee. Samen met Edwin heeft hij z'n koffer en tassen per fiets gehaald. Intussen heeft Vera moeder geholpen omdat vader nog een laatste spreekuur had en 's ochtends als dierenarts nog enkele bezoeken moest afleggen. Gelukkig was hij op tijd weer terug en kon het inpakken beginnen. Ze waren ruim voor de afgesproken tijd klaar.
Na een verfrissende douche werden ze precies om zeven uur uitgezwaaid door pa en ma Groeneveld, de vader en moeder van Peter. Ze waren speciaal even naar het huis van de familie De Jongh aan de Vissersdijk gekomen.
Na deze drukke en warme dag zijn de vrienden best een beetje moe en één voor één vallen ze in slaap.
‘Heb jij geen slaap?’ vraagt mevrouw De Jongh aan haar man.
‘Ben je mal. Een of twee keer per jaar kan ik wel een nacht overslaan. Dan heb ik er nog 363 over.’
Moeder weet dat er wel meer nachten worden overgeslagen wanneer haar man er 's nachts uit moet voor een ziek paard of een koe die moet kalven. Maar goed, daardoor is haar man ook wel wat gewend. Ze kijkt een keer achterom en ziet dat alle drie de kinderen nu onder zeil zijn, evenals de hond, Tim, die lekker opgerold op Vera's schoot ligt. Moeder ziet dat ook Tor achter de achterbank met de kop op z'n voorpoten ligt. Zijn ogen knipperen slaperig, maar zijn oren bewegen nog.
Als het een tijdje stil is, zegt moeder: ‘Ik ben blij dat we deze vakantie toch hebben kunnen boeken. En ik ben erg benieuwd naar het huis.’
‘Inderdaad’, antwoordt vader. ‘Gelukkig is die mevrouw Schratz een gemakkelijk mens. Weet je, oom Arie en tante Alie komen al jaren in een appartement bij haar. Zodoende kwam ik op het idee. Alleen wist ik me te herinneren dat ze eigenlijk geen honden in haar appartementen wil. Gelukkig had ze daar in dat huisje dat los van de appartementen staat geen moeite mee. Ik zeg huisje, maar het is een complete woning. Haar oude moeder heeft erin gewoond, dat heb je toch wel gezien toen we daar jaren geleden ergens in de buurt op vakantie waren en bij oom en tante op visite gingen?’
‘Ik weet dat niet zo goed meer, maar als jij het zegt, zal het wel zo zijn.’
‘Heb ik ook nog een keer gelijk’, grijnst vader.
Ze kletsen nog even, maar uiteindelijk wordt het voor in de auto eveneens stil. Ook moeders ogen vallen dicht.
Het is inmiddels helemaal donker geworden en na ongeveer een uur rijden draait vader z'n auto bij het bord Rasthof Mosel van de Autobahn af. Er is een grote parkeerplaats met tankstation en restaurant.
Ondanks dat het eigenlijk al nacht is, heerst er nog een drukte van belang. Het gedeelte van de parkeerplaats voor grote voertuigen staat helemaal vol vrachtauto's met dichtgeschoven gordijnen. Er staan ook veel auto's van vakantiegangers. Dat is te zien aan de aanhangwagentjes, de dakkoffers maar ook aan de caravans en campers. Er lopen nog veel mensen rond. Allemaal in een beste stemming.
Pa De Jongh vindt tussen alle gevulde vakken gelukkig nog een lege parkeerplek en draait z'n auto er snel in. Nadat hij de motor heeft afzet, wordt er wat gerekt en gegeeuwd op de achterbank. Drie paar oogjes kijken verwonderd uit het raam. Ook Tim en Tor komen overeind en kijken nieuwsgierig naar buiten.
‘Waar zijn we nu?’ vraagt Vera.
‘Rasthof Mosel’, antwoordt vader.
‘Rasthof Mosel? Wat is dat?’ vraagt Vera.
‘Een grote parkeerplaats met tankstation en restaurant’, verduidelijkt vader. ‘Zullen we eerst eens wat drinken? Ik ben wel aan een lekkere bak koffie toe.’
Vera doet Tim de riem aan. Stel je voor dat ze hem hier kwijtraakt. Ze moet er niet aan denken.
Vader doet de achterklep open. Tor springt meteen naar buiten en schudt zich lekker uit. Ook hij krijgt een riem om. De handgreep van de riem legt vader om de trekhaak van de auto.
‘Ziezo, Tor, zo kun je in ieder geval niet achter andere hondjes aan gaan als er soms eentje langskomt. We moeten straks niet vergeten je weer achter in de auto te zetten’, lacht vader. ‘Ik weet niet of je het volhoudt achter de auto tot ons vakantiedorp Hinterstein.’
‘Ach, dat dier!’ roept moeder. ‘Doe niet zo eng, Martin.’
Tor kijkt de grote baas een keer vragend aan. Het is alsof hij denkt: Waar hebben jullie het over? Geef maar een lekker hondenkoekje.
Met z'n allen staan ze bij de geopende achterklep te wachten tot moeder belegde bolletjes en drinken uitdeelt.
‘Brrr …’ rilt Vera. ‘Het is koud.’
‘Wat wil je, kind?’ antwoordt vader. ‘Het is midden in de nacht. Normaal lig je diep onder de wol en nu sta je in je shirtje buiten.’
‘Trek lekker je vest aan, joh’, adviseert moeder.
Vera loopt naar een van de achterdeuren en pakt het vest dat ze op de bank had laten liggen. Even kijkt ze door de voorruit naar de auto's die tegenover hen staan. Hè? denkt ze, is dat die auto niet met die brutale Hollanders die hen een paar uur geleden inhaalde? Ze heeft niet zoveel verstand van automerken, maar de auto lijkt er wel op. Snel stapt ze weer uit en loopt naar haar broer en Peter.
‘Hé Edwin, is dat niet die auto met die vervelende kinderen?’
Edwin en Peter draaien zich om en kijken naar de auto die Vera aanwijst. Met ieder een bolletje in de hand lopen de jongens naar de BMW. Vera gaat er met Tim op haar arm achteraan. Tor kijkt om het hoekje van de auto. Z'n riem staat strak.
‘Ja, dat is-ie!’ roept Edwin. ‘Ik zie het aan de dakkoffer. Precies zo een als we zelf hebben.’
Peter kijkt van de dakkoffer van de BMW naar die van de Volkswagen en weer terug. ‘Er zit niemand in de auto’, mompelt hij.
‘Die zullen wel naar de wc zijn of naar het restaurant’, zegt Edwin.
‘Even kijken waar ze vandaan komen’, zegt Peter terwijl hij snel naar de BMW loopt.
‘Hoe kun je dat nu zien?’ vraagt Vera.
‘Dat staat vaak boven de nummerplaat’, legt Peter uit.
‘Rotterdam’, roept Edwin.
‘Daar hebben wij ook gewoond. Misschien kennen wij ze wel.’
‘Nou, da's niet te hopen.’
Met z'n drieën lopen ze terug naar vader en moeder, die nog steeds achter de auto van een warm bakje koffie staan te genieten.
‘Die BMW met vervelende Hollanders staat daar tegenover ons’, wijst Edwin.
‘Is dat zo?’ Vader kijkt om de hoek van de openstaande achterklep.
‘Nou, dan zullen we zo meteen misschien zien of ze nog zo onbeleefd zijn.’
‘Ach Martin, laat die lui toch.’
‘Ja, vrouw. Goed, vrouw. 'k Zal het doen, vrouw.’
Vera krijgt weer een vette knipoog en laat op haar beurt opnieuw haar tong zien.
‘Wacht,’ roept vader en doet een stap naar voren, ‘straks kon ik je niet onder handen nemen. Nu wel!’
Hij grijpt naar Vera. Mis! Vera zet snel Tim op de grond en samen zetten ze het op een rennen. Vader zet zijn lege koffiebeker op het dak van de auto en spurt hen achterna. Tim begint luid te keffen.
‘Martin!’ roept moeder.
Vader heeft Vera al te pakken en draagt haar terug. Ze spartelt flink tegen.
Dan bijt Tim in vaders broek. Onmiddellijk zet vader Vera weer op de grond.
‘Zo, klein mormel, moet jij je baasje verdedigen?’ lacht hij en grijpt nu naar Tim. Maar deze is hem te vlug af.
Samen lopen ze weer naar de auto.
‘Martin, het is midden in de nacht en dan ga je hier toch niet lopen rennen’, zegt moeder een beetje verontwaardigd.
‘Ja hoor, wat bedoel je nu eigenlijk? Lopen of rennen? Tegelijk lukt me echt niet, hoor.’
Moeder schenkt hoofdschuddend nog een bak koffie in voor haar man. De jongens staan er grijnzend bij. Tor kijkt verwachtingsvol omhoog. Hij hoopt op nog een koekje.