6. Bij het Luitpold Haus
Voor de berghut is een mooi terras met een schitterend uitzicht over het dal waar de familie De Jongh zojuist vandaan is gekomen. Vader heeft zijn rugtas afgedaan en zit al op een van de bankjes. Hij kijkt op zijn horloge. ‘Half twaalf. Twee uur en drie kwartier geklommen vanaf de bus. Da's netjes. Op de wegwijzer beneden gaven ze drie uur aan.’
Moeder gaat naast hem zitten.
‘Nou, Trudy, hier houd ik het voorlopig wel uit.’
‘Zullen we eerst maar eten’, stelt moeder voor.
Dat vindt iedereen een goed idee. Ze hebben trek gekregen van de inspannende tocht. Tijdens het eten genieten ze allemaal van het berglandschap. Voor Tim en Tor wordt de waterbak weer tevoorschijn gehaald. Die hebben vanochtend al een lekker maal brokken op.
‘Als je beneden bent, kun je je niet voorstellen dat het hierboven zo mooi is’, zegt Peter.
‘Tja, hoe heeft de Heere het allemaal kunnen maken?’ zegt vader. ‘Onbegrijpelijk.’
Vera kijkt naar haar vader. Ze zegt niets, maar is het wel heel erg met haar vader eens.
Als ze allemaal genoeg gegeten hebben, danken ze voor de maaltijd. Dan stelt Edwin voor om achter de berghut te gaan kijken. Het is inmiddels bijna half één. Vader en moeder blijven lekker op het terras.
Peter werpt nog een blik over de terrasrand naar beneden en loopt dan snel achter Edwin en Vera aan. Tim en Tor trippelen mee.
Als ze om de hoek van de hut zijn, zegt Peter: ‘Ik zag ze komen.’
‘Meen je dat?’
‘Ja, ze moesten nog wel een heel eind.’
Edwin wrijft even onder zijn neus … Dan lijkt hij een besluit te hebben genomen. ‘Ik vraag even aan m'n vader en moeder of we hier achter nog even wat verder mogen klimmen met de honden. Dan hebben we geen last van die kinderen.’
De anderen vinden dat een goed idee.
Edwin snelt terug naar het terras.
‘Oké, ga maar een eindje. Maar doe wel voorzichtig’, zegt vader.
‘En blijf niet te lang weg’, vult moeder aan.
‘Joe, doei.’ Edwin werpt ook snel een blik over de rand en is alweer weg.
Dan springt vader zonder iets te zeggen op en rent hem achterna. Moeder kijkt verbaasd.
Edwin ziet dat z'n vader achter hem aan komt en stopt.
‘Wacht even’, zegt vader. ‘Als je me nu wijst waar jullie heen gaan en tot hoever, dan mag je wel wat langer wegblijven.’
Edwin kijkt naar de anderen, die wat verderop staan. Ze hebben ook gehoord wat vader zei.
Edwin wijst. ‘Zullen we tot die sneeuw gaan daar?’ Een eind omhoog ligt inderdaad een stuk sneeuw naast het pad dat ze zien en lijkt niet zo moeilijk bereikbaar.
Vader tuurt naar boven. ‘Oké, ik zie het. Maar dan moeten jullie beloven dat je alleen daarnaartoe gaat. Afgesproken?’
Alle drie knikken ze. Tor kwispelt maar een keer en Tim kijkt naar het stuk sneeuw alsof hij het ook heeft begrepen.
Vader keert zich om en gaat weer naar het terras.
‘Wat had jij nu ineens?’ vraagt moeder.
‘Ik heb even gekeken waar ze naartoe gaan, dan kunnen wij hier wat rustiger blijven zitten, vind je niet?’
‘Zitten slapen, bedoel je’, antwoordt moeder.
‘Ach ja, het is toch heerlijk hier?’
‘O ja, dat zeker. Ga jij maar een middagdutje doen. Je bent al een beetje op leeftijd.’
Vader geeft geen antwoord, maar gaat onderuit zitten en knippert even met z'n ogen.
Achter de hut ligt een klein dal waarin een waterplas ligt te schitteren. Rechts eromheen loopt een pad. Aan het begin staat een bordje waarop ‘Hochvogel 3 St.’ staat.
‘Wat betekent st.?’ vraagt Vera.
‘St. betekent, volgens mij, Stunden. Dat zijn uren’, weet Peter. ‘Dus 3 uur naar Hochvogel.’
Edwin trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Da's nog een heel eind dan. Maar we kunnen wel een stukje klimmen.’
Hij wijst omhoog. ‘Kom, we gaan naar de sneeuw.’
‘Ja, leuk’, zegt Vera.
‘Midden in de zomer nog sneeuw!’ zegt Peter verwonderd.
‘Daar heeft van de winter een dik pak gelegen, moet je maar rekenen’, meent Edwin. ‘Eigenlijk moeten we een fototoestel meenemen. Loop jij nog even terug, Veer?’
‘Dat kun je zelf ook … maar ik zal wel even gaan, hoor!’
Edwin zegt niets, totdat Vera is teruggelopen.
‘Veer krijgt vaders toestel eerder mee dan ik.’ Hij kijkt Peter lachend aan.
‘Jij bent ook uitgekookt’, grijnst Peter.
Even later komt Vera weer teruggelopen met Tim achter haar aan.
Ze lopen over een pad van gruis, om het dal achter het Luitpold Haus. Een eind boven zich zien ze nog steeds een paar stukken sneeuw liggen. Al snel verschijnen de eerste zweetdruppels weer op hun voorhoofden. Tim en Tor laten hun tong weer uit hun bek hangen, maar volgen hun baasjes trouw.
‘Pfff, als je een halfuurtje niet hebt geklommen, moet je toch weer even op gang komen’, zegt Edwin.
De sneeuw ligt verder weg dan ze dachten.
Het pad wordt smaller en er zijn nu gedeelten waar ze over rotsen moeten klauteren. Vera wil Tim met z'n korte pootjes helpen, maar dat is niet nodig. Snel klautert het slimme dier achter het grote rotsblok langs. De drie vrienden moeten lachen als even later Tim triomfantelijk een stukje boven hen naar beneden kijkt.
Na nog een stuk kronkelend, steil pad, zien ze om de hoek van weer een groot stuk rots heel dichtbij sneeuw. Het is best wel een groot stuk. Er zou wel een auto op kunnen draaien.
Tor staat er even aan te snuffelen. Tim zet voorzichtig één poot op de sneeuw, maar trekt hem snel terug. Te koud! Het stuk sneeuw ligt op de helling en behoorlijk schuin. Het is moeilijk om erop te blijven staan.
Op handen en voeten klauteren Edwin, Vera en Peter ertegenop en blijven bovenaan staan.
‘Kom, Tor!’ roept Edwin.
Tor zet voorzichtig een voorpoot op de sneeuw en nog één. Dan volgen de achterpoten. Maar als hij een paar stappen heeft gedaan, glijden alle poten terug en schuift hij op z'n achterste terug naar het pad. Daar blijft hij verbaasd zitten. Het is zo'n koddig gezicht dat ze alle drie in de lach schieten. Daarbij verliest Vera haar evenwicht en zoeft eveneens naar beneden. Ze gilt.
Onderaan komt ze precies op haar benen terecht en moet nu nog harder lachen. Gelukkig heeft ze het fototoestel niet verloren.
Dan gaat Edwin zitten en laat zich eveneens naar beneden glijden. Dat gaat hard. Vera maakt snel een foto. Als hij onderaan weer op z'n benen staat, draait hij zich om naar Peter. ‘Wauw, kikken man!’
Peter volgt zijn voorbeeld. Ook hij wordt gekiekt.
Even later staan ze alle drie op het pad onder aan de sneeuw.
‘Nog een keer!’ stelt Edwin voor. De vrienden klauteren weer omhoog en zoeven even later met een duizelingwekkende vaart naar beneden. Vera heeft het fototoestel voor alle zekerheid bovenaan op een grote rots gelegd.
Tim en Tor staan er maar een beetje bij te kijken. Dat hun baasjes toch zo'n lol hebben op dat vreemde, witte spul. Tor doet geen stap meer op de sneeuw en Tim klautert liever een eindje om over de rotsen. Als hun baasjes nog een poosje bezig blijven, gaan ze er maar bij zitten.
Een eind beneden hen aan de andere kant van het dalletje vlak bij de berghut lopen ook een paar kinderen. Edwin, Vera en Peter zijn te druk met hun spel om erop te letten.
Tor zit met knipperende ogen en de tong uit z'n bek van de zon te genieten. Ook de anders zo actieve Tim zit er nu wat slaperig bij.
Ineens draaien de oren van Tor naar achter en keert hij zijn kop. Scherp turen zijn ogen naar de andere kant van het dal. Er komt een zacht gegrom uit zijn keel.
De drie vrienden horen het niet. Tim wel. Die is al opgestaan en staat met een trillend staartje in dezelfde richting te staren. De kinderen lopen aan de andere kant van het dalletje langs en komen niet dichterbij. De twee honden kijken hen verder zwijgend na.
‘Ik krijg een nat achterwerk!’ klaagt Vera.
‘Ja, ik ook. Eigenlijk zouden we een paar plastic zakken moeten hebben’, zegt Peter.
‘Weet je wat? Ik ga even naar m'n moeder. Misschien heeft ze wel iets bij zich’, stelt Edwin voor.
Zonder verder antwoord af te wachten rent hij, voor zover dat gaat, het pad af naar de berghut.
Vader en moeder zitten heerlijk op het terras te genieten van de zon en het uitzicht als Edwin de hoek van de berghut om komt stuiven. Vader kijkt verdwaasd in het rond. Hij was juist aan een dutje begonnen.
‘Er is toch niets aan de hand?’ zegt moeder.
Aan de andere kant van het terras ziet Edwin een man en een vrouw met twee kleine kinderen zitten. Het is de Nederlandse familie uit het appartement van mevrouw Schratz. Dat konden we verwachten, denkt Edwin.
‘Ik vroeg je iets, Edwin!’
‘O ja, eh nee hoor, maar eh … heeft u een paar plastic zakken?’
‘Plastic zakken? Wat moet je daar nu toch mee?’
‘We zijn op een stukje sneeuw aan het glijden, alleen daar worden we een beetje nat van.’
‘Ik zie het’, zegt vader nu. ‘Je broek is helemaal nat aan de achterkant.’
Moeder denkt even diep na en opent de rugtas die vader heeft gedragen. Even later heeft ze drie vuilniszakken in haar hand.
‘Ja, da's mooi!’ klinkt het geestdriftig uit Edwins mond. ′Dat u daaraan gedacht hebt.′
‘Och, moeders denken overal aan, jongen. Hier, neem maar mee. Het gaat toch niet regenen.’
Edwin kijkt z'n moeder even verbaasd aan, maar draait dan vlug om en rent weer weg.
‘We komen zo meteen misschien ook nog wel even jullie kant op …’ roept vader hem achterna, maar Edwin hoort het al niet meer.
Dan kijkt vader moeder ook even verbaasd aan. ‘Wat heeft een vuilniszak nu met regen te maken?’
‘Heb je niet gezien dat er in elke zak drie gaten geknipt zijn? Ik heb ze meegenomen als eventuele regenjas, maar dat is eigenlijk niet nodig met dit weer, zoals ik al zei.’
‘Trudy … je bent nog slimmer dan je er al uitziet’, grijnst vader die lui achterover hangt op een bankje. Dit keer kan hij geen por ontwijken.