2. Vervelende Hollanders

Vanaf het restaurant naast de parkeerplaats ziet Vera een man en vrouw met hun kinderen aan komen lopen. Voorop lopen twee jongens van ongeveer negen à tien jaar. Als ze Tim en Tor zien, begint een van de kinderen rare blafgeluiden te maken.

Tim en Tor spitsen hun oren en kijken om.

De andere jongen trekt een gek gezicht en maakt ook een geluid dat op blaffen moet lijken.

Diep in Tors keel klinkt een zacht maar dreigend gegrom. Tim doet er een schepje bovenop en begint luidkeels te keffen.

De vreemde jongens hebben de grootste lol en proberen de honden nog meer te stangen. Ze trekken nu allebei gekke bekken.

Tor laat een korte, zware blaf horen. Zijn haren staan nu recht overeind.

‘Koest, Tim!’ roept vader. ‘Tor … af!’

De honden kijken een beetje verongelijkt op naar de grote baas, maar zwijgen allebei onmiddellijk. Tot spijt van de plaaggeesten.

Ze proberen door nog gekker te doen de honden weer aan het blaffen te krijgen. De man en de vrouw die erbij lopen, zeggen er niets van. Ze zijn te druk in de weer met een paar kleintjes die om hen heen rennen. De meisjes, die net iets jonger lijken dan de jongens, lopen giechelend achter de plaaggeesten.

image

Dan lichten de knipperlichten van de BMW ineens op.

‘Hé, zie je wel, dat zijn die lui van de BMW!’ roept Edwin.

‘Ja hè hè, dat zien wij ook wel’, zegt Vera.

Peter krabbelt een keer achter zijn oor en kijkt ma De Jongh aan. ‘U had toch gelijk … over die Hollanders.’

‘Hebben moeders altijd, jongen’, laat vader erop volgen.

Hij moet snel bukken. Er suist een opgepropt, papieren servetje over hem heen.

Snel raapt moeder de prop weer op, kijkt vader schalks aan en stopt de prop in een afvalzak achter in de auto.

Bij de BMW is iedereen intussen ingestapt. De auto start, rijdt een stukje achteruit en zoeft dan weg. Voor de achterruit verschijnt weer een uitgestoken tong.

‘Nou, als je echt niets anders weet …’ bromt moeder, terwijl ze de BMW verontwaardigd nastaart.

 

Een halfuur later draait de Passat van de familie De Jongh ook de Autobahn weer op.

‘Zo, de volgende etappe’, zegt vader opgewekt.

‘Heb je echt geen slaap, Martin?’ vraagt moeder bezorgd.

‘Nee, lief, je koffie was zo sterk dat ik wel een hele week wakker kan blijven.’

‘'t Is dat je achter het stuur zit, anders had ik je eens flink onder handen genomen’, zegt moeder.

Op de achterbank wordt gegniffeld.

Ze praten nog een poosje over het vakantiehuis en het vakantieland waar ze eigenlijk nog weinig van weten.

‘Jammer dat het donker is’, zegt moeder. ‘Het is hier prachtig met heuvels en diepe dalen. Alleen we zien er niets van.’

‘Als het licht wordt, zijn we dan al bij de echte bergen?’ vraagt Vera.

‘Mmm … wat denk je, Martin?’

Vader rekent even hardop en trekt dan de conclusie: ‘Als het mee blijft zitten met het verkeer, ik bedoel als we geen files krijgen, denk ik dat we de eerste bergen zien als het zo ongeveer weer helemaal licht is.’

‘Heb jij weleens echte bergen gezien?’ vraagt Edwin aan Peter.

‘Nee joh, ik ben nooit zo ver van huis geweest. Mijn vader kan niet weg van de boerderij.’

‘Weet jij dan nog wel dat je ze gezien hebt?’ vraagt Vera aan haar tweelingbroer.

‘Uh … nee, weten eigenlijk niet, maar we zijn er weleens geweest toen we nog klein waren. Toch, mam?’

‘Ja, dat klopt, maar daar zullen jullie niet veel van beseft hebben. Jullie waren een jaar of drie. We zaten toen ongeveer 70 kilometer van de plaats waar we nu naartoe gaan.’

Het wordt zachtjesaan weer stiller in de auto. Om de beurt zakt er een hoofd tegen de kussens die zijn meegenomen.

Dan wordt het helemaal stil en zoeft de Passat uren achter elkaar over de rustige Autobahn. Vader houdt z'n ogen goed op de weg gericht. Hij heeft voorlopig geen kussen nodig.

 

Als in het oosten de lucht begint te kleuren, zoekt vader opnieuw een Rasthof op. Ellwanger Berge heet deze plek. Door het afremmen van de auto gaan er op de achterbank weer wat ogen open. Vera, Edwin en Peter kijken onderzoekend naar buiten.

‘Hé, het wordt al licht!’

‘Ja, jullie hebben een lekker poosje geslapen en door jullie gesnurk ben ik wakker gebleven’, lacht vader. ‘Maar nu moet ik eerst tanken.’

Vader parkeert de Passat naast een pomp en stapt uit. Edwin, Vera en Peter kijken intussen of ze soms de BMW weer zien, maar daar lijkt het deze keer gelukkig niet op.

‘Mogen we alvast uitstappen, mam?’ vraagt Edwin. ‘Ik ben zo stijf als een plank.’

‘Ik stap ook uit. Wie gaat er even mee naar het toilet?’ antwoordt moeder.′

‘Ik.’

Vera gaat met moeder mee, terwijl Edwin en Peter alvast naar de parkeerplaats gaan om een plaatsje te zoeken. Ze lopen even langs de grote trucks die er geparkeerd staan. De meeste hebben de gordijntjes dicht.

‘Kijk eens, da's een gave Scania!’ roept Edwin en wijst naar een metallic-groene truck waarop allerlei roofvogels zijn gespoten. De jongens bekijken hem even van dichtbij.

Ineens klinkt er door de kier van een geopend cabineraam een doordringende piep. De twee vrienden kijken elkaar verschrikt aan, maar schieten dan allebei in de lach.

‘Een wekker … vooruit, opstaan.’

Ze lopen weer door en zien een mooi open plekje tussen de rijen geparkeerde auto's. Samen gaan ze er op een holletje naartoe en bezetten de lege plaats.

Als vader maar niet te lang wegblijft.

‘Hé, kijk daar …!’ wijst Peter.

Edwin kijkt in de aangewezen richting.

‘Die Nederlandse BMW! Alweer?’

De auto rijdt de parkeerplaats af, de Autobahn op en is al snel uit het gezicht verdwenen.

‘Dat was-ie. Ik weet het zeker. Nou ja, daar hebben we dan nu geen last van.’

De jongens kijken of vader er nog niet aankomt.

Peter gaat op een stoeprandje zitten. Ineens ziet hij vlak voor zich op de grond iets glinsteren. Hij bukt voorover en raapt het op. Het is een armbandje. Hij pakt het aan een uiteinde beet en laat het voor zijn ogen bungelen. Er staat met mooie krulletters een naam in gegraveerd: Bettine.

‘Da's een Nederlandse naam’, zegt Edwin.

‘Ja … misschien heeft die BMW hier wel gestaan.’

‘Zou best kunnen.’

‘Toetoet!’

Verschrikt springt Edwin opzij en ziet het grijnzende gezicht van vader achter de voorruit van de Passat.

De auto rijdt het parkeervak op.

Peter staat op, laat het armbandje in z'n zakdoek glijden en stopt die vervolgens in zijn broekzak. Ziezo, die verliest hij niet.

Vera en moeder komen er ook al aan.

Peter kijkt op zijn horloge. Vijf voor vijf. ‘Tjonge, het is nog vroeg.’

‘Noemt een echte boerenzoon dat vroeg?’ lacht vader die net uitstapt.

‘Eh … wel een boerenzoon op vakantie!’ kaatst Peter terug.

Tor staat weer met de riem vast aan de trekhaak en snuffelt wat over de grond. Zijn rugharen staan weer overeind.

‘Moet je zien, onze waakhond heeft vast weer een geurtje gevonden dat hem niet bevalt’, zegt vader.

Edwin en Peter kijken naar Tor en dan naar elkaar. Ze zeggen niets, maar denken hetzelfde.

 

Nadat ze weer iets hebben gegeten en gedronken, gaat de reis verder.

‘De laatste etappe’, zegt vader. ‘Ik ben benieuwd wie van jullie het eerst de echte bergen ziet.’

Vera zet Tim bij Tor neer en gaat met haar armen over de voorstoelen hangen. Zo heeft ze goed zicht op wat er vóór hen te zien is.

Tim staat met zijn voorpootjes op de achterbank en kijkt ook naar voren, maar om een andere reden. Hij is het er niet mee eens dat hij zomaar bij Tor wordt neergezet.

Vera ontdekt als eerste in de verte enkele bergtoppen, heel wazig en blauw.

‘Ik … zie … Ja, kijk daar, heel in de verte zie je bergen.’

Moeder tuurt in de aangewezen richting. ‘Ik denk dat je gelijk hebt … ja hoor, dat zijn ze!’

Nu het licht is, kunnen ze ook beter zien hoe de Autobahn omhoog en omlaag gaat.

Het duurt nog een hele tijd voordat de bergen wat groter worden, maar dan herkent vader een van de toppen. Het is een echte driehoek met aan weerszijden twee kleinere punten. ‘Dat moet Hochvogel zijn. Zie je, hij is hoger dan al de andere’, zegt vader.

‘Kunnen we daar ook naartoe?’ klinkt het op de achterbank. ‘Nou, ik weet niet of wij dat als onervaren klimmertjes halen.’

‘Natuurlijk niet,’ zegt moeder, ‘da's veel te gevaarlijk en ook veel te gek voor de honden.’

‘O, maar Tim en Tor kunnen meer dan u denkt’, klinkt het tweestemmig.

‘We kunnen er wel voor een gedeelte heen klimmen’, zegt vader. ‘Er staat daarboven een berghut, of liever: berghuis. Je kunt er eten en zelfs overnachten, al is het wat primitief. Da's een leuke tocht voor maandag, als het mooi weer is.’

De drie vrienden zijn er dadelijk voor te vinden.

Als vader van de Autobahn afslaat, zitten ze al snel veel meer tussen de bergen. Vanaf de achterbank wordt er bewonderend naar buiten gekeken.

‘Ik zie sneeuw’, roept Peter.

‘Ja, ik ook. Zo hé, sneeuw midden in de zomer’, voegt Vera eraan toe.

‘Daar gaan we toch zeker nog wel naartoe?’ vraagt Edwin.

‘We zullen wel zien. Meestal ligt het verder weg en hoger dan je denkt, hoor’, waarschuwt moeder.

Ze passeren op een tweebaansweg enkele plaatsjes, Sonthofen, Vorderhindelang, Hindelang, Bad Oberdorf. Het lijkt net of ze niet verder kunnen, alsof het dal waardoor ze rijden wordt versperd door een hoge berg.

‘Zo meteen gaan we rechts door een smal zijdalletje, klimmen weer wat en dan … zijn we in Hinterstein, ons vakantiedorp’, zegt vader.

‘Knap dat u dat zomaar allemaal weet’, vindt Vera.

‘Ach ja, kind, ik heb een ingebouwde TomTom in m'n hoofd. En als die het niet zeker weet, kan ik altijd nog gebruikmaken van m'n TruusTruus die meestal naast me zit. Toch, Trudy?’

Moeder zegt niets, maar schraapt luidruchtig haar keel.

Vader blijkt gelijk te hebben. Nadat ze een eind over een slingerende en langzaam klimmende weg hebben gereden, zien ze een bord ‘Hinterstein’ naast de rijbaan.

‘Nu moeten jullie opletten’, zegt vader. ‘Het is een van de eerste huizen aan de linkerkant van de weg naast een groot, wit huis.’

De drie achterin zien dat ze zo meteen een bergdorp in zullen rijden. Links zien ze inderdaad een groot wit huis.

Vader wijst. ‘Kijk eens, dat lichtbruine, houten huis, dat moet 'm zijn.’

De kinderen zien nu naast het grote, witte huis nog een ander huis.

Het wordt stil op de achterbank. Met nieuwsgierige ogen bekijken de kinderen hun onderkomen voor de volgende weken.

Vader draait met een scherpe bocht het hellende erf op.

‘Hè? Kijk nou!’ klinkt het verbaasd op de achterbank.

Op het erf staat een BMW 5 touring met een dakkoffer. En er zit een geel nummerbord achter op de auto.