4

Image

Er ging een week voorbij zonder dat er bericht kwam van Fereydoon. Misschien was hij naar het zuiden voor zaken, dacht ik, want ik wist dat zijn vader hem vaak op pad stuurde om kostbare paarden te bekijken en de waarde te bepalen. Of misschien bracht hij een bezoek aan zijn ouders of zijn zuster, of was hij voor zijn plezier aan het jagen. Iedere avond vroeg ik Gostaham en Gordiyeh of er nog brieven voor me waren gekomen. In het begin zeiden ze eenvoudig ‘nee’, maar met het verstrijken van de dagen begonnen ze mijn vragen te beantwoorden met medelijdende blikken. Nog een week later sprong ik op zodra ik de deurklopper hoorde, en dan haastte ik me met een smoesje naar de voordeur.

Ook al was Fereydoon boos op me geweest de laatste keer dat we uiteengingen, ik hoopte nog altijd dat hij me drie maanden langer zou willen aanhouden. Mijn moeder en ik hadden het geld nodig. En al was ik niet verliefd op hem, althans niet zoals Naheed verliefd was op Iskandar, er waren mysteriën die ik hoopte te ontrafelen. Misschien zou ik van hem leren houden als we samen wat meer tijd kregen. En dan was er nog altijd de hoop dat hij me als zijn permanente echtgenote zou nemen, of dat ik zwanger raakte.

Ik had al twee keer gebloed sinds mijn huwelijk met Fereydoon. Beide keren had mijn moeder me vlak ervoor scherp in de gaten gehouden en gelet op tekenen dat ik een kind droeg. Nadat ik was gaan bloeden, zei ze: ‘Maak je geen zorgen, azizam, misschien volgende maand.’ Maar ik wist dat ze teleurgesteld was, en ik was bang dat het voor mij net zo lang zou duren tot ik in verwachting raakte als het bij haar had geduurd.

In de derde maand van mijn huwelijk maakte mijn moeder een speciaal middeltje voor me dat de vruchtbaarheid moest bevorderen, een groen brouwsel dat me deed denken aan brak water. Ze gaf bovendien commentaar op alles wat ik at en deed.

‘God zij geprezen!’ zei ze toen ik op een dag een hele berg zure vruchtentorshi opschepte bij mijn eten. ‘Daar had ik ook altijd zin in toen ik zwanger was van jou.’

Ik was dolblij, want ik hoopte net zozeer als zij dat ik een kind zou krijgen. Dan waren we verzekerd van een eigen huis en zou Fereydoon de rest van onze dagen voor ons zorgen.

Die avond stond mijn moeder lange tijd op het dak om de sterren te lezen. Toen ze terugkwam in onze kamer zei ze dat het kind een jongetje zou zijn, omdat Mars ascendant was. ‘Hij zal het knappe uiterlijk van je vader hebben,’ zei ze, opgewekter dan ik haar in lange tijd had gezien.

Gordiyeh wakkerde de hoop van mijn moeder aan. ‘Je ziet er vandaag erg rond uit,’ zei ze op een ochtend tegen me, met een blik op mijn gezicht en mijn buik. Toen wendde ze zich tot mijn moeder. ‘Grootmoeder zijn is nog fijner dan moeder zijn.’

‘Ik hoop dat ik weldra mijn kleinkind in mijn armen mag houden,’ antwoordde mijn moeder. Maar ik voelde me niet anders dan voorheen. Ik telde de tijd af tot het einde van mijn contract en werd met de dag onrustiger.

De liefdevolle band tussen Gordiyeh en Gostaham bleef me verbazen. Ik had mijn vader wel lieve dingen voor mijn moeder zien doen – haar vermoeide voeten masseren of haar verrassen met nieuwe lederen schoenen – maar nog nooit had ik een man zo veel aan een vrouw zien geven als Gostaham aan Gordiyeh gaf. Hij bracht altijd cadeautjes voor haar mee, zoals dadelkoekjes, rollen fluweel of een flesje parfum. Waarom hield hij toch zo veel van haar? Wat deed ze om hem aan zich te binden als een mot die om een vlam heen danste? Zo op het oog had ze weinig te bieden. Haar gezicht was pafferig als ongebakken deeg en ze bewoog zich moeizaam voort, met haar zware, bobbelige vlees. Ze had vaak een scherpe tong, vooral wanneer ze zich zorgen maakte om geld. En toch was Gordiyeh als een diamant: hard, maar met een schittering in haar ogen die haar begerenswaardig maakte.

Op een middag kwam Gordiyeh voor het eten de ontvangstkamer in, gekleed in een mooie zijden tuniek in de kleur van een bergmeer; de welving van haar borsten was zichtbaar onder de stof. Een gouden kettinkje met één smaragd eraan trok het oog naar zich toe. Ze droeg een geborduurde hoofddoek, had haar ogen opgemaakt met een lijntje kohl, haar volle wenkbrauwen donkerder gemaakt en een vleugje kleur aangebracht op haar wangen en lippen. Toen Gostaham binnenkwam, zei ze dat ze de hele ochtend de kokkin had geholpen met het bereiden van zijn lievelingseten: rijst met linzen en lamsvlees. Toen ik het warme brood naar de ontvangstkamer bracht, keek ik toe hoe ze hem de beste stukjes vlees toestopte en zijn kroes bijvulde met zoete granaatappelsharbat. Ze haalde zelfs wijn tevoorschijn, die altijd streng bewaakt in de voorraadruimte lag, en schonk een paar glazen voor hem in bij het eten. Gostahams blik werd milder en zijn ronde lichaam leunde ontspannen achterover in de kussens. Algauw begon hij grappen te vertellen.

‘Er was eens een vrouw die na drie huwelijken nog steeds maagd was,’ zei hij tegen haar toen ik een schaaltje van de gesuikerde amandelen binnenbracht die we eerder dat jaar hadden gemaakt. ‘De eerste echtgenoot was een Rashti, die niets klaarmaakte omdat hij zo slap was als een oude steel selderij. De tweede was een Qazvini die van jongens hield, dus nam hij haar alleen op die manier.’

‘En de derde?’ vroeg Gordiyeh met een plagerig lachje.

‘De derde was een talendocent die alleen zijn tong gebruikte.’

Ze lachte diep vanuit haar buik, en ik zag Gostahams ogen oplichten en naar het overvloedige vlees kijken dat rondom de smaragd trilde. Ze flirtte met hem! Maar waarom? Het was niet iets waarvan ik dacht dat oudere stellen het nog nodig hadden. En wat bedoelde hij met die talendocent die alleen zijn tong gebruikte?

Tegen het einde van de maaltijd was de lucht rondom Gostaham zwaar van verlangen. Toen hij zei dat het tijd was voor een middagdutje, stond Gordiyeh op en volgde hem met een schor lachje de kamer uit. Ik zag dat ze meeging naar zijn kamer in plaats van terug te keren naar haar eigen vertrekken, en dat was vreemd. Dat had ik haar nog nooit zien doen.

Mijn moeder en ik hielpen de kokkin met het afruimen van de borden in de ontvangstkamer en we deden de vuile vaat in bakken. Nadat ik de serveerschalen had afgewassen, spoelde zij ze na en zette ze te drogen. Weldra hoorde ik Gordiyeh een geluid maken, een reeks herhaalde kreetjes. Ik spitste mijn oren om te kunnen verstaan wat ze riep, en ik bereidde me al voor op slecht nieuws, maar het waren geen woorden.

‘Wat is er met Gordiyeh?’ vroeg ik aan de kokkin.

Ze ruimde de overgebleven rijst op. ‘Niets,’ antwoordde ze, en ze ontweek mijn blik.

Mijn moeder en ik wasten zwijgend verder af. Toen we klaar waren met de opscheplepels en de schalen, begonnen we met het schrobben van de vette pannen waarin het vlees en de rijst waren bereid. Een halfuur was het stil, en toen hoorde ik weer die luide kreten.

‘Voy!’ zei mijn moeder. ‘En dat na al die jaren nog.’

‘Dat is haar manier om te krijgen wat ze wil,’ antwoordde de kokkin. ‘Wacht maar af.’

‘Het klinkt niet alsof het écht is.’

De kokkin moest zo hard lachen dat ze ervan begon te hoesten, en ze moest de pan wegzetten die ze aan het schrobben was.

‘Dat zou best eens kunnen, maar het werkt wel,’ zei ze toen ze eindelijk uitgelachen was.

Wat maakte dat Gordiyeh zo uitbundig schreeuwde van plezier? Bij Fereydoon had ik wat gehijgd, maar we hadden nooit iets gedaan waardoor ik de behoefte voelde om het uit te gillen. Ik zou graag willen weten hoe dat zat.

De volgende morgen vroeg stuurde Gostaham een bediende om me naar zijn werkkamer te laten halen. Hij zag er uitgeruster uit dan ik hem in weken had gezien; zelfs de kringen onder zijn ogen waren minder donker dan anders. Ik vroeg me af of het iets te maken had met datgene wat Gordiyeh de avond ervoor voor hem had gedaan.

‘Kom hier eens zitten,’ zei Gostaham met een klopje op het kussen naast hem. ‘Ik heb je hulp nodig bij een naaiklus.’

Hij rolde een smal tapijt uit van zo'n twee handbreedtes, met een grof patroon van wilde rode tulpen. De franje was nog niet afgewerkt.

‘Dit heb ik gisteravond voor Gordiyeh gekocht,’ zei hij.

Ik moest verbaasd gekeken hebben; Gordiyeh zou nooit erg blij zijn met zo'n eenvoudig kleed terwijl haar echtgenoot een ware vakman was.

Gostaham lachte om mijn gezicht. ‘Dit is het echte cadeau,’ zei hij, en hij haalde iets vanonder zijn kleding tevoorschijn. Het was een dikke gouden ketting met vierkante robijnen eraan, die stuk voor stuk omringd werden door hangende parels. Ik hapte naar adem.

‘Ik wil dat je deze ketting in het tapijt naait, met de robijnen zo goed mogelijk verstopt tussen die eenvoudige tulpen.’

Gordiyeh zou het tapijt uitrollen en denken dat het niets voorstelde, en ze zou even moeten zoeken voordat ze de verborgen edelstenen ontdekte.

‘Wat zal ze verrukt zijn,’ zei ik. ‘Zou het niet schitterend zijn om een heel tapijt te knopen met dit soort sieraden erin!’

‘Dat is ooit gedaan,’ antwoordde Gostaham. ‘De beroemdste schat voor de laatste Sassanidische sjah, Yazdegerd, was een tapijt vol edelstenen. Zo ben ik op het idee gekomen, al is mijn aanpak noodzakelijkerwijs bescheidener.’

‘Waar is dat nu?’ vroeg ik, want ik zou het dolgraag willen zien.

‘Vernietigd,’ antwoordde Gostaham. ‘Bijna duizend jaar geleden is de Arabische generaal Sa'd ibn Waqqis naar het witstenen paleis van Yazdegerd gemarcheerd en heeft het bestormd met een leger van zestigduizend manschappen. Toen ze het paleis betraden om het te plunderen, werden ze met ontzag vervuld bij de aanblik van dat schitterende tapijt: een weelderige tuin vol rozen die schitterden van de robijnen en een rivier die glinsterde dankzij echte saffieren. Zelfs de bomen waren geknoopt in zilverdraad, met witte parelbloesems. Sa'd en zijn plunderaars sneden het tapijt in stukken om het buit te kunnen maken – dat hebben ze zelf zo verteld! – en ze haalden de edelstenen eruit voor de verkoop en toonden de rest als trofee.’

‘Het is een schande,’ zei ik zacht.

Gostaham glimlachte. ‘Maar wat een verhaal, hè?’ Hij vertrok naar de koninklijke werkplaats, en ik ging terug naar de andarooni om een dikke naald en rood garen te lenen van Shamsi. Terug in Gostahams werkkamer, waar ik wist dat ik niet gestoord zou worden, hield ik de ketting voor mijn eigen boezem. De stenen voelden heerlijk zwaar en koel op mijn borst. Ik vroeg me af hoe het zou zijn om zo bewonderd te worden dat een man me zou willen plezieren met zo'n kostbaar geschenk.

Ik reeg de draad in de naald en stak die vanaf de achterkant van het tapijt in het hart van een tulp om de eerste robijn er losjes op te naaien. Hij verdween bijna in de wol, alleen de schittering was nog zichtbaar. Zo ging ik verder met alle stenen, en ik schikte de gouden ketting zo dat het leek alsof er ranken over het tapijt kronkelden.

Ik had veel tijd om na te denken over Gordiyehs cadeau. Ze was niet mooi, en vaak gedroeg ze zich opvliegend en onberekenbaar. En toch had ze door één middag de liefde te bedrijven het hart van haar man doen ontvlammen en zijn portefeuille geopend. Misschien kwam het doordat ze een seyyedeh was: de afstammelingen van de Profeet stonden erom bekend dat hun seksuele gaven die van andere vrouwen overstegen. Na jaren huwelijk kon Gordiyeh haar man nog altijd om haar vinger winden, terwijl ik de aandacht van mijn echtgenoot nauwelijks drie maanden vast wist te houden. Ik verlangde ernaar te weten wat Gordiyeh wist, zodat ik Fereydoon aan me kon binden.

Terwijl ik wachtte op bericht van Fereydoon zat ik niet stil. Om mijn gedachten van hem af te leiden werkte ik vele uren aan het tapijt voor de Hollander. Soms, wanneer ik stijf was van het knopen, hielp mijn moeder me. Dan kwam ze naast me zitten op de binnenplaats en riep ik voor ons beiden de kleuren af, omdat het patroon ingewikkeld was en zij het niet kende. Toen kreeg ik een gedurfd idee: als ik nu eens een paar vrouwelijke tapijtknopers kon vinden en hen zou inhuren om aan mijn patronen te werken? Zo ging het in de koninklijke werkplaats en in alle tapijtfabrieken in de stad immers ook.

Ik wist zelfs wie ik zou vragen. Tijdens een van mijn tochtjes naar de bazaar had ik een vrouw gezien die haar eigen kleden verkocht tussen de handelaren op de Weerspiegeling van de Wereld. Ze had diverse wollen tapijten geknoopt in de stijl van Isfahan, met in het midden een zon waarvan de stralen uitliepen in een sterrenhemel of een tuin boordevol bloemen. Ik was blijven staan om haar werk te bekijken.

‘Moge God de vruchten van uw handen zegenen!’ had ik uitgeroepen. ‘Uw werk is prachtig.’

De vrouw bedankte me, maar leek zich ongemakkelijk te voelen. Ik vroeg haar of ze al lang tapijten verkocht in de bazaar, want ik wist dat de meeste vrouwen liever hadden dat mannelijke familieleden hun waren verhandelden.

‘Nee, pas sinds kort,’ antwoordde ze, en weer keek ze er ongemakkelijk bij. ‘Mijn man is ziek en kan niet werken. Ik heb twee zonen die moeten eten…’ Haar gezicht betrok alsof ze in tranen zou uitbarsten.

Ik had met haar te doen. ‘Moge uw geluk gauw toenemen!’ zei ik. ‘Met zulke mooie tapijten weet ik zeker dat dat zal gebeuren.’

Haar verlegen glimlach deed haar hele gezicht stralen. Van toen af aan bracht ik iedere keer dat ik naar de bazaar ging een bezoekje aan Malekeh. Ze raakte haar tapijten niet kwijt, tot ze er een vrijwel gratis aanbood. Ze moest bijna huilen toen ze me dat vertelde, want ze had de kosten voor de wol er maar amper uit gehaald.

‘Maar ja, wat moest ik anders?’ vroeg ze me. ‘Mijn kinderen moeten toch eten.’

Ze verkeerde in een nog slechtere positie dan mijn moeder en ik, en ik vroeg me af of er niet een manier was om haar te helpen.

Maar eerst moest ik het tapijt voor de Hollander afmaken. Ik werkte gestaag door met de hulp van mijn moeder, en nu ik veel vlugger kon knopen groeide het snel onder mijn vingers. Al was ik nog altijd woedend dat Gordiyeh het had weggegeven zonder het eerst aan mij te vragen, ik putte ook troost uit de schoonheid van de roze, oranje en magenta bloemen die opbloeiden op mijn getouw. In de toekomst zou ik alles wat Gostaham me over kleurgebruik had geleerd tot eigen nut gebruiken.

De dag dat mijn moeder en ik het tapijt van het getouw haalden en we er franje aan maakten was voor het hele huishouden een blijde dag. Voor Gordiyeh en Gostaham betekende het dat ze een belangrijke klant tevreden konden stellen met een mooi geschenk. Voor mijn moeder betekende het dat ik aan een nieuw tapijt kon beginnen waarmee we geld konden verdienen voor een onafhankelijk bestaan. Voor mij markeerde het het einde van een lange, bittere boetedoening.

Toen de Hollander het tapijt kwam halen, verstopte ik me in de nis boven de trap om de gebeurtenissen in de ontvangstkamer gade te slaan. Gostaham liet koffie en meloen komen en negeerde de gretige verzoeken van de Hollander om het kleed te mogen zien, net zo lang tot er genoeg was geconverseerd. Toen liet hij het halen door Ali-Asghar en rolde het uit aan de voeten van de Hollander. De plek waar ik stond bood me een geheel nieuwe kijk op het tapijt. Als ik een overvliegende vogel was geweest, zou een tuin er zo uitgezien kunnen hebben, met zijn weelde aan bloemknoppen in vrolijke kleuren.

De Hollander zette grote ogen op. ‘Het doet me denken aan de hemelse tuinen,’ zei hij. ‘Mogen we allen hopen die te zien wanneer onze tijd op aarde is verstreken.’

‘Als het God behaagt,’ antwoordde Gostaham.

De Hollander streelde het tapijt. ‘Ik weet zeker dat zelfs koningin Elizabeth van Engeland nooit een tapijt heeft bezeten dat kon tippen aan dit exquise exemplaar,’ zei hij. ‘Aanvaardt u alstublieft mijn dank voor deze ongeëvenaarde schat.’

Mijn hart liep over van vreugde toen ik mijn werk hoorde beschrijven als iets wat mooier was dan de bezittingen van een belangrijk koningin, ook al overdreef de Hollander natuurlijk. Nu zouden Gostaham en Gordiyeh me misschien op waarde weten te schatten.

‘Het verheugt me zeer dat u zo tevreden bent over datgene wat mijn getouwen hebben voortgebracht,’ zei Gostaham, en hij grijnsde breed naar het rasterwerk voor de nis waar hij wist dat ik stond te luisteren.

De mannen bespraken de tapijten waarvoor de Hollander opdracht had gegeven namens de welvarende koopman; ze werden gemaakt in de koninklijke werkplaats. De mannen maakten een afspraak om ze te bezichtigen, en toen liet een bediende de Hollander uit.

Ze zeggen dat de grootse Profeet Mohammed, die het zweet van zijn voorhoofd wiste terwijl hij de troon van God besteeg, zeven levens doorbracht in elk van de zeven hemelen en dat hij toch al terugkeerde op aarde voordat zijn zweet de grond had bereikt. Hoe is dat mogelijk? Men zegt dat een hoeveelheid tijd voor de ene persoon jaren kan duren, terwijl er voor een ander slechts een moment verstrijkt.

En inderdaad: iedere dag dat ik niets van Fereydoon hoorde leek nog langer te duren dan de dag ervoor. Twee dagen voor het verstrijken van mijn huwelijk zat ik gehurkt op de binnenplaats walnoten te kraken en de stugge velletjes tussen de twee helften te verwijderen, en het leek alsof iedere ademhaling een heel mensenleven duurde.

De dag was nog maar net begonnen en de zon was al heel warm, en ik pauzeerde even om het zweet van mijn gezicht te wissen. Meer van ellende dan van de honger stopte ik zonder te kijken een halve walnoot in mijn mond. Hij was zo rot dat mijn tong ervan omkrulde. Precies op dat moment, voordat ik mijn gestolen hap kon doorslikken, kwam Gordiyeh de keuken uit. Ze liep de binnenplaats over naar de voorraadkamers.

‘Zijn ze lekker?’ vroeg ze, om me duidelijk te maken dat ze me van de noten had zien eten.

Ik slikte met moeite en glimlachte alsof ik niet begreep wat ze bedoelde.

‘Salaam aleikum,’ zei ik.

‘De kokkin maakt vandaag kip met walnoten en granaatappel – is dat niet je lievelingseten?’

‘Alleen haar lamsvlees met zure citroen vind ik nóg lekkerder,’ antwoordde ik, in het besef dat Gordiyeh me er graag aan herinnerde aan wie ik mijn brood en zout te danken had.

Ze tuurde in de vijzel vol gehakte noten. ‘Pas op, er zit een stuk dop in,’ zei ze.

Het was zo scherp dat ik er gemakkelijk mijn tanden op had kunnen breken. Normaliter was ik nooit zo onhandig, maar het zal geen verrassing zijn dat ik er met mijn gedachten niet bij was die dag. Ik gooide de notendop weg, maar nu stak Gordiyeh haar vinger in de gehakte noten om te zien of ze wel fijn genoeg waren.

‘Het moet meer op poeder lijken,’ zei ze. ‘Ze moeten bijna oplossen in de siroop.’

Die siroop was de kokkin nu aan het maken, door het sap van granaatappels in te koken met hele lepels suiker. Bij de zuur-zoete geur die de lucht vulde liep me normaal gesproken het water in de mond, maar vandaag niet.

‘Chashm,’ zei ik. Gordiyeh keek tevreden, want ze vond het fijn als ik gehoorzaam was. Maar ik mompelde zachtjes: ‘Grof zijn ze veel lekkerder.’

Ik ging de noten te lijf met de stamper en maalde ze tot er niets van over was. Het zweet stond op mijn voorhoofd en ik voelde me plakkerig onder mijn kleren.

Een paar minuten later kwam Gordiyeh uit de voorraadkamers met haar handen vol uien.

‘Ay, Khoda!’ zei ze toen ze naar buiten kwam. ‘Iedereen eet hier zo veel, er blijft niets meer over.’

Ik probeerde meelevend te reageren, al wist ik dat de voorraadkamers vol lagen met piramides kostbare rode saffraan, dikke dadels uit het zuiden die baadden in hun eigen suikerzoete sappen, vaten vol sterke wijn en genoeg rijst om een hele familie een jaar lang van te voeden.

‘Zal ik dan wat minder noten malen?’ vroeg ik, in de hoop dat haar bezorgdheid over het verspillen van eten me werk zou besparen.

Gordiyeh zweeg even, alsof ze niet kon kiezen wat ze liever had: meer werk of minder verspilling. ‘Nee, maal maar door – wat er overblijft, bewaren we voor de volgende keer,’ zei ze uiteindelijk.

Ik strooide de gemalen noten uit de vijzel en deed er een handvol nieuwe in, en ik probeerde te doen alsof dit een heel gewone dag was. Gordiyeh wachtte nog even en bleef naar de walnoten kijken. ‘Nog niets gehoord?’ vroeg ze toen.

Als er een brief was gekomen, met de handtekening van Fereydoon als een vogel in duikvlucht, zou ze dat wel van Gostaham hebben gehoord. Er was dus geen reden om het me te vragen, behalve om mij er nog eens op te wijzen dat mijn status in het huishouden dalende was. Ik merkte het al aan de taken die Gordiyeh me toewees, zoals het malen van de noten, wat normaal gesproken Shamsi's werk was. Misschien had ze de hoop al opgegeven, en inderdaad: als ik vandaag niets van Fereydoon hoorde, zou hij waarschijnlijk nooit meer contact opnemen. Even was ik te zeer van slag om verder te gaan met mijn taak.

‘Arm kind!’ zei Gordiyeh toen ze terugliep naar de keuken. ‘Je zult, insh'Allah, wel gauw bericht van hem krijgen.’

Wanneer ik terugdacht aan de laatste keer dat ik bij Fereydoon was geweest, was het alsof ik een pan oppakte die heel lang op het vuur had gestaan. Ik trok me snel terug, met grote blaren. Toen hij had willen praten, had ik geluisterd, toen hij mijn lichaam had gewild, had ik hem laten doen wat hij wenste. Ik begreep niet wat ik verkeerd had gedaan.

Ik bleef met de stamper op de noten inhakken. Wat was er veel veranderd sinds mijn moeder en ik van mijn dorp naar Isfahan waren verhuisd! Vroeger was ik beschermd geweest als een zijderups in zijn cocon. Ik verlangde ernaar om weer een maagd van vijftien jaar te zijn die niets wist van de onstuimige ommekeer van de sterren.

Tijdens het middagmaal kreeg ik bijna geen hap door mijn keel, tot verbazing van de kokkin, die wist hoe dol ik was op haar granaatappelsaus. ‘Akh!’ riep ik uit toen ik op een hard stuk notendop beet dat in de saus verstopt zat. Verder verliep de maaltijd rustiger dan anders, en telkens wanneer onze blikken elkaar kruisten keek mijn moeder zorgelijk.

Na het eten hielp ik met afruimen en schrobde ik de aangebrande rijst uit de pan tot mijn vingers er rauw van waren. Voordat iedereen van tafel ging voor de middagrust vroeg ik Gordiyeh of er nog werk voor me was. Met een tevreden gezicht antwoordde ze dat ik naar de bazaar kon gaan om gaz te kopen, de kleverige noga met pistachenoten waar haar kleinkinderen dol op waren. Ik verliet het huis van Gostaham in chador en met de picheh voor mijn gezicht, en ik liep snel naar de gaz-winkeltjes in de Grote Bazaar om mijn aankoop te doen. In plaats van terug naar huis te gaan, stak ik de Weerspiegeling van de Wereld over en ging aan de zuidkant de bazaar binnen. Via de lange weg langs de rivier – om te voorkomen dat ik iemand zou tegenkomen die ik kende – liep ik langs tuniekmakers, groente- en fruitventers en potten- en pannenverkopers totdat ik bij de bazaar vlak bij de Brug met Drieëndertig Bogen kwam. Ik keek snel om me heen om me ervan te verzekeren dat niemand me herkende en stak toen de brug over, waarna ik stroomopwaarts liep tot aan het nieuwe, Armeense gedeelte van de stad.

Ik had me nog nooit helemaal alleen tussen zo veel christenen begeven. Sjah Abbas had duizenden Armeniërs verhuisd naar Nieuw-Julfa – tegen hun wil, zeggen sommige mensen – om ze als kooplieden in te zetten in de zijdehandel. Velen waren rijk geworden. Ik liep langs hun weelderig versierde kerk en gluurde naar binnen. De muren en plafonds waren bedekt met afbeeldingen van mannen en vrouwen, waaronder een schildering van een groep mannen die samen zaten te eten. Ze hadden stralenkransen rond hun hoofd, alsof het de bedoeling was dat ze vereerd werden. Ik zag ook een schilderij van een man die een stuk hout op zijn rug droeg, met een vreselijk gekwelde blik in zijn ogen, gevolgd door een vrouw die keek alsof ze haar leven voor hem zou geven. Misschien was het dus toch waar dat de christenen behalve God ook menselijke afgoden aanbaden.

Gostaham had me verteld dat de sjah twee keer per jaar de Armeniërs vereerde met zijn aanwezigheid op religieuze feestdagen, maar toen een Armeense architect een kerk had ontworpen die hoger was dan de hoogste moskee, waren zijn handen afgehakt. Ik huiverde bij de gedachte, want wat moest een architect – of een tapijtknoper – zonder handen?

Ik verliet de kerk, liep een smal steegje in en volgde dat tot ik het briefje zag waarover Kobra een keer had gesproken: handgeschreven, op een grasgroene deur bevestigd. Ik kon er niet veel van lezen, maar ik wist dat ik hier moest zijn. Ik klopte en keek weer nerveus om me heen, want zoiets als dit had ik nog nooit gedaan.

Er werd opengedaan door een oudere vrouw met felblauwe ogen en lang honingkleurig haar, dat losjes werd bedekt door een paarse hoofddoek. Zonder een woord te zeggen gebaarde ze dat ik binnen moest komen en deed de deur dicht.

Ik liep achter haar aan een binnenplaatsje over naar een huis met lage plafonds en witgekalkte muren. De kamer waar we gingen zitten stond vol vreemde voorwerpen: dierenbotten in aardewerken potten, kannen met rode en goudgele vloeistoffen en overvolle manden met wortelgewassen en kruiden. Aan de muren hingen astrologische tekens en kosmologische grafieken.

Ik ontdeed me van mijn buitenkleding en nam plaats op een kussen. In plaats van me iets te vragen stak de vrouw een bosje wilde wijnruit aan, sloot haar ogen en begon met zangerige stem een gedicht op te zeggen. Toen deed ze haar ogen open en zei: ‘Jouw probleem is een man.’

‘Ja,’ antwoordde ik. ‘Hoe wist u dat?’

De kruidenvrouw gaf geen antwoord. ‘Hoe ben je in Isfahan terechtgekomen?’

Ze kon ongetwijfeld aan mijn accent horen dat ik uit het zuiden kwam. Ik vertelde haar dat mijn moeder en ik uit mijn dorp waren weggegaan na de dood van mijn vader, dat we bijna omgekomen waren van de honger en dat ik nu terechtgekomen was in een sigheh van drie maanden met een welvarend man.

De blauwe ogen van de kruidenvrouw stonden bezorgd. ‘Waarom heeft hij niet aangeboden je blijvend tot zijn vrouw te maken?’

‘Ik heb me laten vertellen dat hij moet trouwen met een vrouw die hem geschikte erfgenamen kan bezorgen.’

‘In dat geval had je familie toch beter op een fatsoenlijke huwelijkskandidaat kunnen wachten? Waarom hebben ze dat niet gedaan?’

‘Ik weet het niet.’ Ik wilde haar niet vertellen over het tapijt dat ik had vernield.

De vrouw keek me niet-begrijpend aan. Ze nam mijn kleding op, een eenvoudige rode tuniek en een oranje katoenen gewaad met een rode sjerp. ‘Zijn er nog meer problemen in jullie huishouden?’

‘Mijn oom en zijn gezin hebben het heel goed, maar zijn vrouw maakt zich erg druk omdat ze mijn moeder en mij te eten moet geven.’

‘Dus hadden ze erop gegokt dat je man je lang zou aanhouden, en dat hij je misschien zou overladen met geschenken.’

‘Ja,’ antwoordde ik. ‘Maar mijn huwelijk eindigt overmorgen al.’

‘Voy!’ reageerde de kruidenvrouw met een gealarmeerd gezicht. ‘Dan hebben we niet veel tijd meer.’

‘Kunt u een middeltje maken waardoor hij naar me gaat verlangen?’

‘Het zou kunnen,’ zei ze, maar ze leek de oplossing van mijn gezicht te willen lezen. ‘Wat voor man is je echtgenoot?’

‘Hij heeft veel energie. Hij deelt bevelen uit aan iedereen om hem heen. Hij is vaak erg ongeduldig.’

‘Houdt hij van je?’

‘Dat heeft hij nooit gezegd, maar de laatste keer heeft hij nieuwe kleren voor me gekocht. Ik kreeg wel de indruk dat hij me graag mocht.’ Ik zei het op verbaasde toon, want het drong nu eigenlijk pas tot me door.

‘Toch spreek je niet over hem als een vrouw die verliefd is, met glanzende ogen van geluk.’

‘Nee,’ gaf ik met een zucht toe.

‘Hou je van je man?’

Ik dacht even na voordat ik antwoord gaf. ‘Ik tril niet zoals een van mijn vriendinnen trilt wanneer ze over haar geliefde spreekt. Als ik bij hem was, deed ik dat omdat het moest.’

‘In dat geval… Heb je enig idee waarom hij je niet meer heeft laten komen?’

‘Nee,’ zei ik somber.

Haar blauwe ogen leken zich in de mijne te boren. Ze wapperde de damp van de wijnruit naar me toe, en ik kreeg tranen in mijn ogen van de scherpe lucht. ‘Hoe waren jullie nachten samen?’

Ik vertelde haar dat ik erg verlegen was geweest, maar dat Fereydoon me toch vaak tot het krieken van de dag wakker had gehouden en me in alle hoeken van de kamer had genomen.

‘Dat kun je verwachten in het begin,’ zei ze.

‘Misschien wel, maar nu lijkt het alsof het vuur van de hartstocht is gedoofd.’

‘Nu al?’ Ze zweeg even, alsof ze iets probeerde te begrijpen. ‘Wat is er gebeurd de laatste keer dat je hem zag?’

‘Ik weet het niet,’ zei ik, in een poging de vraag te ontwijken. ‘Ik doe altijd wat hij me opdraagt, maar ik voel zijn lusteloosheid.’

‘Alsof je hem verveelt?’

‘Ja.’ Ik schoof ongemakkelijk heen en weer op mijn kussen en wendde mijn blik af. Er viel een lange stilte, die pas werd verbroken toen ik schoorvoetend vertelde dat Fereydoon zichzelf had bevredigd zonder mij.

‘Heeft hij naderhand iets tegen je gezegd?’

Ik had mezelf dagenlang niet toegestaan om daaraan te denken. ‘Hij vroeg of ik het wel fijn vond bij hem. Ik schrok zo van die vraag dat ik antwoordde: “Het is me een grote eer dat ik me op mijn leeftijd mag verheugen in uw wereldopluisterende aanwezigheid.”’

De kruidenvrouw glimlachte, maar het was geen blijde lach. ‘Dat was wel erg formeel van je.’

Nu ik eenmaal begonnen was, kon ik haar net zo goed alles vertellen. ‘Toen trok hij zijn wenkbrauwen op en zei: “Zo hoef je niet tegen me te spreken wanneer we alleen zijn.”’

‘Heb je hem daarna alsnog verteld hoe je er echt over dacht?’

‘Niet helemaal. Het was de eerste keer dat hij me toestemming gaf om vrijuit te spreken. Ik zei: “Mijn enige zorg is het u naar de zin te maken.” Hij boog zich over me heen, streek het haar uit mijn gezicht en zei: “Mijn kind uit het zuiden, dat weet ik. En tot nu toe is je dat gelukt. Maar er is meer voor nodig om mij tevreden te stellen.” Toen vroeg hij me of ik het fijn vond wat we 's nachts samen deden, en ik zei: “Ja.”’

‘Is dat de waarheid?’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik begrijp niet waarom er zo veel ophef over wordt gemaakt.’

De kruidenvrouw keek me zo begripvol aan dat ik bang was dat ik in tranen zou uitbarsten.

‘Waarom vind jij het niet zo fijn als hij?’

‘Dat weet ik niet.’ Ik ging weer verzitten op mijn kussen en wenste dat ik niet gekomen was. De kruidenvrouw pakte mijn hand en nam die tussen de hare om me te troosten. Ik voelde me hetzelfde als vlak voor de dood van mijn vader, alsof ik op het punt stond alles in één keer te verliezen.

‘Ik kan er niet tegen hoe het allemaal gaat,’ zei ik toen ineens; ik wist zelf niet waarom.

De kruidenvrouw keek me aan alsof ze het begreep. ‘Mijn kind, je kunt niet veranderen wat God geeft of neemt, maar ook jij kunt de dingen een halt toeroepen. Beloof me dat je dat nooit zult vergeten.’

‘Dat beloof ik,’ zei ik, al was het wel het laatste waar ik me druk om maakte.

‘Nu ik weet wat jouw probleem is, kan ik een paar dingen doen om je te helpen,’ zei ze. ‘Maar eerst wil ik dit van je weten: is het niet mogelijk dat je man straks een permanente echtgenote neemt?’

Ik zweeg even en bedacht dat, vlak voordat ik ging trouwen, Gordiyeh had gezegd dat Homa al op zoek was naar een geschikt meisje om de moeder van zijn erfgenamen te worden.

‘Natuurlijk,’ antwoordde ik.

‘Dan zal ik iets voor je maken om het haar moeilijk te maken.’ Ze pakte een mand vol bolletjes garen. Daaruit koos ze de zeven kleuren van de regenboog, knoopte de draden op zeven plekken aan elkaar en bond het koord om mijn hals.

‘Wacht tot het er vanzelf afvalt,’ zei ze. ‘En vertel je echtgenoot niet waar het voor is.’

‘Als ik hem nog zie,’ antwoordde ik somber.

‘Als het God behaagt, zul je hem weer zien. En dan moet je beter je best doen om het hem naar de zin te maken.’

Ik was uit het veld geslagen door die opmerking. ‘Ik dacht dat ik al alles deed wat hij wilde.’

De kruidenvrouw streelde mijn hand alsof ze een lastig kind moest kalmeren. ‘Ik denk het niet,’ zei ze vriendelijk.

Mijn wangen begonnen te gloeien van schaamte. ‘Ik zou willen dat ik de dingen wist die mijn moeder op mijn leeftijd wist,’ zei ik bitter. ‘Mijn vader heeft iedere minuut dat ze samen waren van haar gehouden.’

‘Wat denk je dat haar geheim was?’

Ik vertelde haar dat mijn moeder met haar gave om verhalen te vertellen de liefde van mijn vader had gewonnen, ook al was hij eens de knapste man van het hele dorp geweest. Zulke gaven had ik niet.

De kruidenvrouw onderbrak me. ‘Stel je eens voor dat jij degene was die verhalen vertelde, in plaats van je moeder,’ zei ze. ‘Laten we het verhaal over Fatemeh de spinster nemen. In het begin krijg je de toehoorders in je greep door ze te vertellen dat Fatemehs vader verdrinkt bij een schipbreuk, waardoor ze op zichzelf aangewezen is. Maar wat zou er gebeuren als je niet tot het eind van het verhaal zou wachten met vertellen hoe het afloopt, maar je dat meteen verklapte?’

‘Dat zou dom zijn,’ zei ik.

‘Inderdaad,’ antwoordde ze. ‘Hoe moet een verhaal volgens jou dus verteld worden?’

‘Als mijn moeder het doet, vertelt ze het begin, midden en einde in de juiste volgorde.’

‘Precies,’ zei de kruidenvrouw. ‘De verhalenverteller prikkelt je door zo nu en dan een beetje informatie te geven. Ze houdt je nieuwsgierigheid tot het allerlaatst vast, wanneer ze eindelijk je verlangen bevredigt.’

Ik wist precies wat ze bedoelde. De toehoorders van mijn moeder hingen aan haar lippen en staarden haar met glazige ogen en open mond aan alsof ze waren vergeten waar ze waren.

De kruidenvrouw streek haar honingkleurige haar naar achteren. ‘Beschouw je avonden met je echtgenoot nu als een tijd waarin je hem een verhaal vertelt, maar dan zonder woorden. Voor hem is het een oud thema, dus moet jij nieuwe manieren bedenken om het hem te vertellen.’

Ik bloosde weer, maar deze keer voelde het als een warme gloed die diep in mijn lever begon en zich verspreidde totdat zelfs mijn tenen tintelden. ‘Ik had al wel een paar ideeën,’ biechtte ik op, ‘maar die durfde ik niet uit te proberen.’

‘Wacht daar vooral niet mee,’ zei de vrouw, op een waarschuwende toon die me duidelijk maakte dat ik me in haar ogen in de gevarenzone bevond.

‘Maar ik weet niet waar ik moet beginnen,’ zei ik bijna fluisterend.

‘Het antwoord ligt besloten in de vraag die je echtgenoot je die laatste keer heeft gesteld. Zijn er dingen die je fijn vindt om te doen als je bij hem bent?’

‘Ik vind het prettig wanneer hij me kust en streelt,’ zei ik. ‘Maar dat eindigt altijd wanneer hij onze lichamen laat samensmelten. Dan vergeet hij me helemaal en gaat snel door naar het moment van zijn grote genot.’

‘En wat doe jij dan?’

‘Alles wat ik kan om hem te helpen.’

‘Hij heeft er geen hulp bij nodig,’ zei de kruidenvrouw. Ik staarde haar aan en hoopte dat ze verder zou praten, maar ze zei niets meer. De tijd tikte langzaam verder terwijl ik vol verwachting en hoop over mijn zitkussen schuifelde.

‘Vertel het me dan,’ zei ik smekend.

Ze glimlachte. ‘Dus nu heb ik je volledige aandacht.’

‘Ja.’

‘En je bent pas tevreden als ik je geef waaraan je behoefte hebt.’

Ik voelde me licht in mijn hoofd door de scherpe lucht van wijnruit. ‘Ik moet het weten.’

‘Je bent nu aan mij overgeleverd. Als ik dat zo zou willen houden, zou ik je nog een vertakking van het verhaal vertellen, misschien in het kort iets over de moeder van Fatemeh en de omstandigheden van haar geboorte.’

‘Liever niet,’ zei ik, en ik hoorde zelf hoe smekend het klonk. Mijn hart klopte sneller dan normaal en ik had klamme handen.

De kruidenvrouw bekeek me aandachtig. ‘Dus nu begrijp je het,’ zei ze glimlachend.

‘Ja,’ antwoordde ik.

‘In dat geval zal ik je niet langer frustreren. Het einde is altijd noodzakelijk, al is het nooit zo opwindend als de klim erheen.’

Toen vroeg ze me of ik wel eens een bepaald deel van mijn lichaam had gezien, een lichaamsdeel dat meestal verborgen bleef.

‘Natuurlijk niet!’ antwoordde ik, en ik deinsde verbaasd achteruit. In mijn dorp had ik altijd een kamer gedeeld met mijn ouders. In de hammam werd ik voortdurend omringd door andere vrouwen. De enige plek waar ik alleen kon zijn was op de latrine, en daar bleef ik nooit lang vanwege het donker en de stank.

‘Toch moet je weten wat ik bedoel.’

Ondanks mijn woorden van zojuist dacht ik dat inderdaad te weten. Ik kon er per slot van rekening wel aan voelen.

‘Voordat je echtgenoot de top van de berg der verrukking te dicht nadert, plaats je jezelf in een genotspositie en stijg je met hem mee tot grote hoogte. Houdingen die je kunt proberen zijn de kikker, de schaar, de indiaan en de nagel in de schoen.’

Om zich ervan te verzekeren dat ik begreep wat ze bedoelde, demonstreerde ze de houdingen met haar handen. Ik begon te fantaseren hoe het zou zijn om dat alles samen met Fereydoon te doen, en ik vroeg me af of ik het zo zou kunnen brengen dat hij dacht dat hij zelf op het idee was gekomen.

‘Dat kan ik wel doen,’ zei ik, ‘maar ik heb nooit de indruk gekregen dat mijn echtgenoot mijn genot belangrijk vindt.’

‘Misschien niet, maar denk je eens in hoe jíj je zou voelen als hij het telkens wanneer jullie samen waren zonder hoogtepunt zou moeten doen.’

Ik had het een kwelling gevonden om hem niet te kunnen plezieren. Ik had erbij gelegen als een lappenpop die zich niet verroert tot het kind dat met haar speelt een arm of been verplaatst. Geen wonder dat het Fereydoon was gaan vervelen.

‘Ik buig mijn hoofd diep voor uw kennis,’ zei ik tegen de kruidenvrouw.

Ze glimlachte; het honingkleurige haar viel glanzend rond haar gezicht. ‘Als je zo oud bent als ik, zul je net zo veel weten. Misschien nog wel meer.’

Ik betaalde de vrouw met het geld dat mijn moeder me had gegeven voor de sigheh, want ze had erg haar best voor me gedaan. Pas toen ik thuiskwam drong het tot me door dat ze me geen middeltje had gegeven om ervoor te zorgen dat Fereydoon naar me zou gaan verlangen, alleen iets om te voorkomen dat hij een ánder wilde. Dat vond ik eerst vreemd, tot ik begreep dat ik manieren moest vinden om hem zélf te betoveren.

Die avond kon ik mijn moeder, Gostaham en Gordiyeh nauwelijks onder ogen komen. Zodra ik hun blikken ving, leek het alsof ze me vol medelijden aankeken en ze met hun stilzwijgen bevestigden dat er geen brief van Fereydoon was gekomen. Mijn moeder zei niets, maar 's avonds laat stopte ze me in en vertelde een van mijn lievelingsverhalen, over Bahram en zijn slavinnetje Fitna. Ik was dol op dat verhaal, want Fitna had Bahram voor zich gewonnen met een slimme truc die hem zijn eigen zwakheid toonde. Kon ik maar hetzelfde doen met Fereydoon.

Toen ik in slaap viel, droomde ik dat we terug waren in ons oude huis in mijn dorp. We deden de deur open en de hele kamer lag vol sneeuw. Mijn moeder en ik hadden geen andere keus dan er een soort hol in te graven. We probeerden het te isoleren met kleding en tapijten, maar we hadden het akelig koud. Het wit van de sneeuw deed pijn aan mijn ogen en de vochtige kou drong door in mijn vingers en tenen. Ik voelde me alsof ik was begraven in een bed van wittigheid. Huiverend werd ik wakker; het zweet stond op mijn voorhoofd en borst.

Terwijl ik daar in het donker lag, vroeg ik me af wat het lot voor ons in petto had. Hoe lang zouden Gordiyeh en Gostaham ons nog bij hen in huis laten wonen als we geen geld meer kregen van Fereydoon? We zouden weer honger moeten lijden; we zouden de goedheid van anderen moeten accepteren, waarachter soms duistere verlangens schuilgingen. En ik wilde in de stad blijven. Het was zo fijn dat mijn lichaam in de hoofdstad ronder was geworden, vol en vrouwelijk, omdat we iedere dag goed aten. Ik genoot van alles wat ik leerde van Gostaham, die me nu voordeed hoe ik leeuwen, draken en paradijsvogels moest tekenen, en enkele van de andere sierlijke dieren die ik op het jachttapijt van de sjah had gezien.

Maar boven alles was mijn hoofd vol van ideeën over de manieren waarop ik Fereydoon voor me kon winnen als ik nog een kans zou krijgen. Als ik een pauw was, zoals ik die pas had leren tekenen, zou ik met mijn zachte, iriserende veren zijn hele rug strelen. Was ik een vos, dan blinddoekte ik hem met mijn staart terwijl ik hem likte met mijn vlugge tong. Dat zou zijn verveelde blik snel genoeg verjagen!

De volgende ochtend werd ik gewekt door een straatventer die met nasale stem zijn gerstesoep aanprees, en ik ging aan de kokkin vragen wat ik voor haar kon doen. Terwijl we stonden te praten, hoorde ik de vrouwenklopper op de voordeur. Shamsi kwam me halen en nam me mee naar Gordiyeh en Gostaham, want er was eindelijk een brief voor me gekomen.

‘Wat staat erin?’ vroeg ik; ik vergat ze netjes te groeten, uit angst dat de brief het einde van mijn contract zou bevestigen.

‘Ook goedemorgen,’ antwoordde Gordiyeh, om me op mijn onbeleefdheid te wijzen. Snel beantwoordde ik haar groet.

Gostaham verbrak het waszegel van de brief, dat Fereydoons onmiskenbare merkteken bevatte. Ik volgde zijn blik over het papier en moest me inhouden om de brief niet uit zijn handen te rukken en hem zelf te lezen.

‘En?’ vroeg Gordiyeh.

Gostaham las verder. ‘Ik zou willen dat hij niet zo veel bloemrijke uitdrukkingen gebruikte en ter zake kwam,’ zei hij terwijl zijn ogen over het handschrift gingen. ‘Aha, hier staat het dan eindelijk. Fereydoon wenst haar vanavond te zien. God zij geprezen!’

Ik was sprakeloos van opluchting.

Gordiyeh glimlachte. ‘Zo veel voorspoed, dat is een gunstig teken uit de hemel.’

Ik wilde niet de fout maken om moe aan te komen, zoals bij mijn vorige bezoek. ‘Ik heb tijd nodig om me voor te bereiden,’ zei ik.

Gordiyeh leek het te begrijpen. ‘Je bent vandaag van je plichten ontslagen. Ik zal tegen Shamsi zeggen dat ze jouw werk in de keuken moet overnemen.’

Haar gulle gebaar verbaasde me, totdat ik me realiseerde dat ze haar eigen redenen had om deze verbintenis te willen laten voortduren. Ze had me van tijd tot tijd gevraagd of Fereydoon nog had gezegd dat hij nieuwe tapijten nodig had, en soms zinspeelde ze erop dat ik er bij hem op moest aandringen er een bij hen te bestellen. Dat had ik nooit gedaan.

Ik vroeg mijn moeder of ze me de hele ochtend alleen wilde laten, en ze ging op pad om kruiden te verzamelen voor haar medicijnen. Nadat ik me had opgesloten in ons kamertje beschilderde ik mijn voeten en handen met henna, en ik besloot Fereydoon te verrassen door ook een patroon aan te brengen op plaatsen die alleen hij te zien zou krijgen. Het kostte me uren en ik moest doodstil blijven zitten terwijl de pasta droogde, wat ik erg moeilijk vond omdat ik zo rusteloos was. Bovendien moest ik mezelf losjes bedekken, uit angst dat mijn moeder eerder terugkwam en ze zou zien dat ik zoiets gewaagds had gedaan.

Die middag liep ik naar Fereydoons huis, ervan overtuigd dat het de laatste keer zou zijn. Ons contract liep de volgende dag af, en ik wist niet of hij gewoon nog één keer van mijn diensten gebruik wilde maken of dat hij andere plannen met me had. Natuurlijk deed ik er alles voor om datgene wat ik had gedaan te verbergen voor de scherpe blikken van Hayedeh en Aziz. Toen ze me begroetten, leken ze onverschilliger dan de vorige keren. Ik trok zelf mijn kleren uit. Ze hielden me niet tegen, waardoor ik begon te vermoeden dat ze er niet van uitgingen dat ik nog ooit terug zou komen. Voordat ik me in de badkuip liet zakken vroeg ik: ‘Willen jullie me niet nakijken op overtollige haartjes?’

Hayedeh deed alsof ze ernaar zocht terwijl ze haar gesprek met Aziz gewoon voortzette. ‘Maar goed,’ zei ze tegen haar, ‘de bruiloft is dus volgende week, in het huis van de vader van de bruidegom, een pistacheboer.’ Ze boende nonchalant mijn rug met een kisseh terwijl ze beschreef wat haar dochter zou dragen. Ik stapte zonder haar hulp uit de badkuip.

Nadat ze me hadden aangekleed, ging ik naar het slaapvertrek dat ik vele malen met Fereydoon had gedeeld en ik nam plaats op mijn vaste plek, maar ik was rusteloos en kon niet stilzitten. Ik stond op en liep naar de aangrenzende kamer, waar we altijd samen de maaltijd gebruikten. Wat zou ik precies doen? Ik liep naar de zijden wandkleden met afbeeldingen van vogels die twee aan twee zaten te zingen in een boom. De knopen van het kleed waren zo fijn dat het gladder leek dan een mensenhuid. Opeens kreeg ik de impuls om een van de kleden van de muur te halen. Ik nam het mee naar het slaapvertrek en spreidde het uit op de vloer, een stukje bij het matras vandaan. Toen ging ik naar het hoofdvertrek en wachtte daar op Fereydoon.

Toen hij aankwam, was hij in een norse bui. Hij snauwde tegen de bedienden dat hij wijn en een waterpijp wilde, nog voordat hij de deur door was. Binnen een paar seconden zag hij dat het tapijt niet meer aan de wand hing; er was een leegte ontstaan naast het tweede kleed.

‘Welke muilezel heeft dat tapijt van de muur gehaald?’ grauwde hij. De bedienden krompen ineen en uitten met bloemrijke bewoordingen hun onschuld. Ik was wel bang, maar toch zei ik: ‘Dat heb ik gedaan.’

‘Het is geen gezicht zo.’

‘Ik had er een reden voor.’

Fereydoon deed alsof hij het niet hoorde en stak zijn armen in de lucht, zodat een mannelijke bediende zijn bovengewaad en sjerp kon afnemen, en hij liet zijn met parels bezette mes afkoppelen. Een andere bediende sloop naar binnen met de wijn en de pijp, en liep al buigend achteruit weg. Fereydoon nam zijn tulband van zijn hoofd en begon aan de wijn zonder mij iets aan te bieden. Toen het eten werd gebracht, at hij snel, bijna kwaad. Ik durfde haast geen hap naar mijn mond te brengen.

De koffie werd geserveerd in twee tere groene kommetjes. Fereydoon proefde ervan voordat de koffiejongen de kamer uit was en gromde: ‘Hij is niet warm genoeg.’

De koffiejongen nam de kommetjes terug, maar hij maakte geen verontschuldigende indruk en zei niets om Fereydoons woede te temperen.

‘Wacht,’ zei Fereydoon. De koffiejongen, die hooguit twaalf was, kwam voor hem staan met de kommetjes op zijn dienblad. Fereydoon griste mijn kom eraf en smeet de inhoud in het gezicht van de jongen. Hij wankelde en liet het blad bijna uit zijn handen vallen.

‘Zie je wel!’ bulderde Fereydoon. ‘Hij is zelfs niet warm genoeg om jou pijn te doen. Breng me nu iets wat dat wél is!’

De jongen had brandplekken bij zijn ogen. Hij stamelde een paar verontschuldigende woorden en verliet achteruit het vertrek. De tranen liepen over zijn wangen.

‘Ezel!’ riep Fereydoon hem na. Zo had ik hem nog nooit meegemaakt. Zijn woede was net zo onverwacht en onvoorspelbaar als een hagelbui, en even onverschillig.

Binnen een paar minuten kwam een andere bediende koffie brengen die zo heet was dat ik mijn mond eraan brandde. Fereydoon dronk de zijne in één teug op, beende de andere kamer in, wierp zich op het matras en deed zijn ogen dicht. Het duurde niet lang of ik hoorde luid gesnurk. Zou mijn laatste nacht met Fereydoon zo voorbijgaan, zonder de kans om mijn toekomst te redden? Ondanks mijn grote innerlijke beroering bleef ik stokstijf zitten, alsof ik vastzat in het bed van sneeuw waarover ik de vorige nacht had gedroomd. Ik dacht terug aan de trage, koude dood die me bijna had overvallen in ons dorp en plotseling sprong ik op; ik wist dat ik iets moest doen.

De avond viel en het werd donker in de kamer. Ik stak een olielamp aan en zette die bij het zijden kleed voordat ik al mijn kleren van mijn lijf rukte, op mijn roze zijden broek na. Toen ik naast Fereydoon op het matras ging liggen, deed ik dat bewust onhandig, zodat hij wakker werd. Het lukte: zijn ogen gingen knipperend open.

‘Ik moet je iets laten zien,’ zei ik; mijn stem was een wanhopige fluistering.

‘Wat dan?’ mompelde hij. Het klonk geërgerd.

Ik wachtte even en zei toen: ‘Je mag het zoeken, jij alleen.’

‘Wat moet ik zoeken?’ Hij sliep nog half.

‘Het geheim dat ik voor je heb.’

Hij rolde zich op één elleboog en knipperde met zijn ogen tot hij helemaal wakker was. Ik schoof een stukje bij hem vandaan, en toen hij me probeerde te pakken schoof ik nog verder weg.

‘Laat eens kijken.’

Ik ging op handen en knieën zitten, maar ik maakte een draai om hem een glimp van mijn nog aangeklede heupen en mijn blote borsten te tonen.

Toen kroop ik langzaam naar de olielamp. Met een verbaasd gezicht kroop Fereydoon op handen en knieën achter me aan. Ik liet hem mijn heupen beetpakken, maar ik draaide me niet om. Van achteren begon hij met zijn zachte handen mijn blote borst te verkennen. Dat vond ik zo'n fijn gevoel dat ik naar achteren leunde tegen zijn borstkas, en ik bedekte zijn handen met de mijne en liet ze daar liggen.

‘Wat voor geheim heb je?’ vroeg Fereydoon zachtjes. Hij was nu klaarwakker en zijn ogen stonden levendiger dan ik ze in maanden had gezien.

Ik maakte me moeizaam los uit zijn omhelzing en kroop weer weg, zo snel als ik kon. Hij graaide naar mijn broek maar pakte mis, en hij kroop lachend achter me aan. Toen ik er klaar voor was, liet ik hem mijn broekspijp pakken en me met mijn buik tegen de grond duwen.

‘Draai je om,’ zei hij. Ik bleef stil liggen, plaagde hem met een glimlach en verzette me zodra hij probeerde me om te draaien.

‘Ach!’ zei hij op verrukte toon toen ik me niet gewonnen gaf. In plaats van me te dwingen, trok hij de tailleband van mijn broek omhoog en scheurde de stof van mijn lijf. De zijde maakte een krakend geluid en zijn gezicht straalde tevreden. Toen schudde hij zijn eigen kleding van zich af.

Ik bleef weigeren me om te draaien. ‘Je hebt het nog niet gevonden,’ zei ik plagend.

Toen werd Fereydoon wild. Hij bestudeerde mijn naakte lijf bij het licht van de olielamp en streelde me met zijn handen en lippen. Zijn strelingen waren nu anders; ze leken bedoeld om me in vuur en vlam te zetten. Toen hij weer probeerde me om te draaien, liet ik dat niet toe: wat hij met me deed beviel me veel te goed. Fereydoon kuste mijn schouders, beet erin en tilde mijn lijf omhoog om mijn borsten van onderaf te strelen. Ik voelde me vloeibaar als warme granaatappelsiroop, en toen ik begon te hijgen en ik het niet langer kon verdragen zijn pogingen te weerstaan, draaide ik me om en liet hem de voorkant van mijn lichaam verkennen.

‘Waar is het geheim?’ vroeg hij ongeduldig. Ik plaagde hem met een glimlach en Fereydoon sleepte me naar het licht van de olielamp, en hij zoende en streelde me en kwam zo steeds dichter bij de verborgen schat.

Ik hield mijn benen stevig gesloten en liet ze niet door hem spreiden, maar ik wees andere lichaamsdelen aan alsof ik wilde zeggen: raak me eerst dáár aan en kus me dan dáár. Het was alsof hij me voor de allereerste keer ontdekte. Zijn mond en handen gingen kriskras over mijn lichaam, als een karavaan die onderweg verschillende oases aandoet. Toen ik zinderde van genot vielen mijn benen open; ik wilde niet langer van hem verwijderd zijn. Toen zag hij wat ik had gedaan. Met een ‘Voy!’ van verbazing stak hij zijn hoofd tussen mijn benen om het van dichtbij te bekijken.

In plaats van alleen mijn voetzolen en handen te bewerken met henna, zoals bij vrouwen gebruikelijk was, had ik een van Gostahams penseeltjes met een enkele haar geleend en er mijn dijen mee beschilderd, daar waar het vlees het dikst en zachtst was. Het was een patroon van puntige blaadjes zoals je ze zag in het middelpunt van een tapijt. Tussen ieder blaadje had ik piepkleine roosjes, lelies en narcissen getekend.

Fereydoon sleepte me dichter naar de lamp toe om het beter te kunnen zien, en toen kon hij zijn handen en tong er helemaal niet meer van afhouden. Ik herinnerde me Gostahams grapje over de talendocent, en al heel gauw begreep ik dat de vrouw in zijn verhaal een onbetaalbare parel had getroffen in echtgenoot nummer drie. Nu, met Fereydoons lippen op een geheel nieuwe plek en zijn handen over mijn hele lichaam, begon ik zwaarder en sneller te ademen. Te gauw hield hij ermee op; hij spreidde mijn benen en drukte zijn heupen tegen de mijne. ‘Wacht!’ had ik willen uitroepen. Toen ik in zijn omfloerste ogen keek, kreeg ik de indruk dat hij me helemaal vergeten was, want hij ging volledig op in zijn eigen extase.

Mijn ademhaling werd weer normaal, ook al kreunde Fereydoon steeds harder en sneller. Ik wist niet wat me bezielde, maar toen zijn heupen zich even van de mijne verwijderden deed ik snel mijn knieën bij elkaar, draaide me om en kroop weg.

‘Vohhh!’ riep hij gefrustreerd uit.

Hij vloekte, smeekte en riep mijn naam, maar toen ik weigerde terug te komen, kwam hij op handen en knieën achter me aan. Ik liet me door de hele kamer achtervolgen en haastte me toen naar het zijden kleed dat ik op de grond had gelegd, zijn ademhaling bijna in mijn oor. Hij pakte mijn heupen beet alsof hij nog altijd heer en meester was, maar ik voelde dat hij wachtte tot ik iets zou doen. Ik draaide me om en duwde hem heel zachtjes achterover op het zijden kleed, en daar bleef hij vol verwachting naar me liggen kijken. Ik zette mijn knieën schrijlings naast hem neer en wreef met mijn lichaam over het zijne. Hij bracht zijn handen naar mijn borsten, eindelijk, en ik kreunde toen de passie terugkeerde in mijn lijf. Voor de allereerste keer streelde ik zijn mooie haar, dat in glanzende zwarte golven rond zijn hoofd viel. Het zachte haar in mijn handen, de gladde zijde onder mijn knieën en voeten en zijn stugge borsthaar ontstaken een warmte tussen mijn benen die ik nooit eerder had gevoeld. Deze keer nam ik hém: ik perste mijn heupen tegen de zijne en duwde ze heen en weer, eerst langzaam en daarna sneller, tot we net zo verenigd waren als schering en inslag. Fereydoon volgde mijn ritme en kwam me tegemoet zoals ik hem zo vaak tegemoet gekomen was. De wereld, die ik altijd als solide had beschouwd, begon nu zijn vaste vorm te verliezen. Ik schreeuwde het uit en brulde misschien zelfs wel, en Fereydoon brulde met me mee, en ik voelde mezelf in één tel oplossen zoals een mot wordt opgeslokt door een vlam, tot er niets anders overblijft dan een rookpluimpje.

Onze kreten moesten de bedienden gealarmeerd hebben, want ze sloegen met de deur en vroegen of alles goed was met Fereydoon, maar hij snauwde dat ze hem met rust moesten laten. Samen spraken we geen woord, we bleven alleen maar hijgend op het kleed liggen. Zodra zijn ademhaling tot bedaren was gekomen, kon Fereydoon zijn handen weer niet van me afhouden. Hij begon me opnieuw te strelen, en ik liet mijn hand naar beneden gaan en raakte hem daar in het midden aan. Het was zo stijf als een tentstok, ook al waren we net klaar. We gingen weer als beesten aan de gang. Met de vossenstaart in gedachten pakte ik mijn sjerp, bond die voor Fereydoons ogen en beet hem zachtjes met mijn tong tot hij kreetjes van verrukking slaakte die ik nog nooit uit zijn mond had gehoord. Zo gingen we de hele nacht door.

De volgende ochtend werd ik wakker met Fereydoons gezicht vlak bij het mijne; hij had zijn ogen open. Ook al moest hij aan het werk, hij leek niet weg te willen. Zelfs toen hij in bad was geweest en zich had aangekleed, kon hij het niet laten mijn benen weer te spreiden om naar de tekening te kijken die ik daar had aangebracht, en zijn vinger er nat te maken.

Zelf kon ik bijna niet geloven wat ik had geleerd. Eindelijk begreep ik de vervoering die Goli had beschreven! Nu kon ik ook veelbetekenend in mezelf lachen wanneer de vrouwen grapjes maakten over betrekkingen met mannen, want mijn lichaam had eindelijk de vreugde daarvan ontdekt.

Niet lang nadat ik die ochtend was thuisgekomen ontving Gostaham een brief van Fereydoon waarin hij mijn sigheh voor drie maanden verlengde. Die brief moest hij meteen na ons afscheid hebben geschreven. In jubelstemming stuurden we bericht terug om het voorstel te aanvaarden. Gordiyeh feliciteerde me, verbaasd over mijn succes. ‘Ik dacht dat hij genoeg van je had,’ zei ze.

Gostaham gaf ons weer een zak met muntstukken van de boekhouder van Fereydoon, nadat hij geld had ingehouden voor kost en inwoning. Mijn moeder legde haar handen op haar wangen en zei dat ik voor haar kostbaar als de maan was. Ik gloeide van trots. In tegenstelling tot Gordiyeh, mijn moeder en alle andere vrouwen die ik kende, had ik mezelf ná het huwelijk nog moeten bewijzen om niet het risico te lopen mijn echtgenoot kwijt te raken. Het was me pas gelukt toen me nog slechts een paar uur restte, en ik nam me heilig voor om nooit meer dezelfde fout te maken. Daarom begon ik onmiddellijk plannen te maken voor de volgende keer dat Fereydoon me in zijn bed zou ontbieden.

Die middag kwam er een boodschapper van Naheed bij Gostaham aan de deur om door te geven dat ik was uitgenodigd voor de koffie. Al brandden mijn ogen van vermoeidheid en verlangde ik naar rust, ik moest met haar meegaan om niet onbeleefd over te komen. Naheed had de afgelopen dagen al verschillende keren naar me gevraagd, maar ik had de boodschapper steeds moeten wegsturen met mijn verontschuldigingen omdat ik te zeer over mijn eigen problemen had ingezeten.

Ik wist al wat Naheed me zou gaan vertellen. Slechts een paar dagen eerder had ze waarschijnlijk de moeder en zuster van Iskandar ontmoet in de hammam, en tijdens het baden hadden ze natuurlijk de hele middag beleefdheden uitgewisseld. Aan het eind van de dag was zijn moeder vast en zeker zo van haar onder de indruk geweest dat ze had onthuld dat ze op zoek was naar een geschikte vrouw voor haar zoon. Aangezien Iskandar al verliefd was, zou zijn familie wel snel met een bod zijn gekomen, en dat had Naheed natuurlijk inmiddels aanvaard. Meisjes als zij waren voorbestemd om te trouwen met een rijke man, maar het lot was haar nog gunstiger gezind omdat ze in het huwelijk zou treden met iemand die ze zelf had uitgekozen.

Ik liep neuriënd door de Vier Tuinen. In een tuin bij de rivier stonden de rozen in bloei, en ik bleef even staan om ze te bewonderen. Kleine gele knopjes met tere blaadjes stonden naast dikke rode bloemen die al helemaal open waren. Ik moest ineens denken aan het lied dat ik vroeger zo graag samen met mijn vader had gezongen.

Ik zal rozen planten aan haar voeten,
Want ik ben dronken, dronken, dronken van de liefde.

Als een meisje als Naheed kon krijgen wat ze wilde, kon een meisje zoals ik dat misschien ook wel. Ik had Fereydoon voor me gewonnen als minnaar; misschien kon ik hem met wat meer handigheid ook strikken als permanente echtgenoot.

Toen ik bij Naheed aankwam, begroetten we elkaar met een kus op iedere wang. Terwijl de vogeltjes van haar moeder vrolijk kwetterden in hun kooitjes, keek ik naar Naheed, zoekend naar tekenen van het goede nieuws. Maar zodra de bedienden ons alleen hadden gelaten vertrok haar gezicht zich van verdriet en liet ze zich huilend op een kussen vallen.

Ik was stomverbaasd. ‘Naheed, liefje! Middelpunt van mijn leven! Wat is er gebeurd?’

Ze keek even op; haar groene ogen waren mooi door de tranen heen. ‘Ze hebben nee gezegd,’ zei ze, voordat ze nog harder begon te snikken.

‘Wie hebben nee gezegd? Iskandars ouders?’

‘Nee, nee! Mijn eigen ouders!’

‘Waarom?’

Naheed rechtte haar rug en probeerde tot bedaren te komen. ‘Ze hebben de brieven gevonden,’ zei ze toen ze eindelijk haar stem terughad. ‘Het waren er te veel om ze allemaal in mijn sjerp te bewaren. Ik had ze onder mijn matras verstopt, maar ik ben niet voorzichtig genoeg geweest. Een van de dienstmeisjes van mijn moeder heeft me verraden. Die is nu ongetwijfeld schatrijk.’

‘Arm kind! Hebben ze nog wel overwogen je met Iskandar te laten trouwen?’

‘Nee.’

‘Waarom niet?’

‘Hij is te arm!’ zei Naheed, en ze begon weer te snikken. Ik sloeg mijn armen om haar heen en ze boog zich naar me toe en huilde op mijn schouder. Toen ze even ophield, keek ze me aan met zo veel pijn in haar ogen dat mijn hart zwaar werd van verdriet. ‘Ik hou van hem!’ riep ze uit. ‘Ik zal altijd van hem houden! Wat er ook gebeurt, hij en ik zullen altijd een eenheid vormen, als een wolk en zijn levenschenkende regen.’

Ik zuchtte, al verbaasde het me niet dat haar ouders een arme man hadden afgewezen. ‘Heb je al iets van Iskandar gehoord?’

‘Hij heeft me een brief gestuurd via Kobra, maar we moeten nu heel voorzichtig zijn, want mijn ouders houden me in de gaten. Ze zeggen dat ik de naam van mijn familie te schande heb gemaakt door een geheime romance aan te gaan, en dat de mensen erover zullen praten. Ze hebben de hoofdbedienden opdracht gegeven om de anderen bij binnenkomst te fouilleren op geheime epistels.’

‘Wat heeft hij je geschreven?’

‘Dat zelfs wanneer ik oud en ziekelijk ben, wanneer mijn haar grijs is en ik mank loop, hij altijd van me zal houden.’

‘Ik vind het heel erg voor je,’ zei ik. ‘Ik weet hoeveel je van hem houdt.’

Naheed klakte met haar tong. ‘Hoe kun jij dat weten? Jij bent nooit verliefd geweest,’ zei ze bijna kwaad.

Ik gaf toe dat dat waar was, ook al begonnen mijn gevoelens te veranderen nu ik een avond had genoten van mijn pas ontwaakte verrukkingen met Fereydoon. Ik vroeg me af of je dat liefde mocht noemen.

‘Naheed-joon,’ zei ik. ‘Op weg hierheen was ik ervan overtuigd dat je me zou gaan vertellen dat je verloofd was met Iskandar en je diepste verlangen vervuld zou worden, en ik zong al in mezelf van vreugde.’

‘Dat dacht ik ook.’

Ik peinsde er even over. ‘En stel je voor dat Iskandar nu eens heel succesvol wordt? Zouden je ouders dan op een dag hun mening kunnen bijstellen?’

‘Nee,’ zei ze somber. En net toen ik dacht dat haar tranen opgedroogd waren, kromde ze haar rug en jammerde als een dier dat in een valstrik vastzat. Dergelijk geweeklaag had ik niet meer gehoord sinds de dood van mijn vader, en het geluid verscheurde mijn hart.

Ik probeerde haar te troosten. ‘Naheed, mijn leven, je moet hoop houden. Laten we bidden tot God en erop vertrouwen dat Hij een barmhartig lot in petto heeft voor jou en Iskandar.’

‘Je begrijpt het niet,’ zei Naheed, en de diepe keelklanken van haar gejammer hielden niet op. Een bediende klopte op de deur met onze koffie. Ik sprong op en nam het dienblad van haar aan, voordat ze binnenkwam en ze het betraande gezicht van Naheed zou zien.

‘Laat maar,’ zei Naheed. ‘Iedereen weet al van mijn verloving.’

Ik begreep er niets van. ‘Hoe bedoel je?’

Naheed begon nog harder te snikken; haar tranen waren als een zware lentebui. ‘Als ik Iskandar gewoon had opgegeven, zouden mijn ouders waarschijnlijk niets meer ondernomen hebben, maar ik zei huilend dat ik hem nooit zou vergeten. Om die reden hebben ze een huwelijk voor me geregeld met een andere man. Ik moet trouwen bij de volgende volle maan.’

Dat nieuws was nog wreder dan het vorige. Hoe konden Naheeds ouders, die hun dochter haar hele leven hadden liefgehad en verwend, haar in de armen van een andere man drijven terwijl ze nog rouwde om haar eerste liefde? Ik had diep medelijden met haar. Ik sloeg mijn armen om haar heen en boog mijn hoofd naar haar toe.

‘En met wie ga je nu trouwen?’ Ik hoopte dat het een goede keus was, iemand die haar gelukkig zou maken.

‘Mijn moeder heeft Homa ingeschakeld, die zei dat ze een geschikte man voor me wist,’ antwoordde Naheed verbitterd. ‘Al heb ik hem natuurlijk nooit van mijn leven gezien.’

‘Weet je helemaal niets van hem?’

Haar ouders zouden uit duizenden kandidaten hebben kunnen kiezen, want Naheed was even rijk als mooi. Misschien zou hij in die opzichten haar gelijke zijn en kon hij haar het nachtelijke genot bieden dat ik nu had leren smaken.

Ze haalde haar schouders op. ‘Hij werkt ook met paarden, waardoor mijn ouders hem een goede vervanger vonden voor Iskandar.’

Het haar op mijn armen ging overeind staan, alsof het tochtte in de kamer.

‘En verder?’ vroeg ik.

‘Alleen dat hij de zoon is van een rijke paardenfokker uit het noorden.’

Ik staarde haar aan. Ik wist dat ik iets moest zeggen, maar mijn mond vormde de woorden niet. In plaats daarvan hapte ik hoestend en proestend naar adem. Ik klapte dubbel en boog mijn hoofd om lucht te krijgen.

‘Voy!’ riep Naheed uit. ‘Gaat het wel?’

Er leek geen eind aan de aanval te komen. Ik hoestte tot de tranen over mijn wangen liepen, en nog steeds kon ik geen woord uitbrengen.

‘Wat kijk je treurig,’ zei Naheed toen ik mijn ogen uitwreef.

‘Je moest eens weten hoe treurig ik ben.’ Ik dwong mezelf om verder mijn mond te houden, want ik had al te vaak voor mijn beurt gesproken. Waren er niet honderden rijke paardenfokkers? Of toch op z'n minst tientallen? En hadden de meesten van hen geen zonen? Het moest een andere man zijn.

‘Je ouders zullen je toch wel meer verteld hebben?’ drong ik aan. Naheed zweeg en dacht even na. ‘Hij heeft zijn eerste vrouw verloren, dat is alles wat ik weet,’ antwoordde ze toen. Het werd me zo koud om het hart dat ik het liefst mijn armen om mijn lichaam had geslagen.

‘Hoe heet hij?’ vroeg ik abrupt; mijn stem klonk afgeknepen.

‘Ik snap niet waarom je dat wilt weten,’ antwoordde Naheed. ‘Mij interesseert het in ieder geval niets. Al was het Sjah Abbas in eigen persoon.’

‘Maar wie is het?’ Ik had het gevoel alsof ik uit mijn vel zou barsten.

Naheed leek verbaasd dat ik zo aandrong. ‘Ik noem zijn naam liever niet. Ik heb al een hekel aan de klank ervan,’ antwoordde ze. ‘Maar als je het per se wilt weten: hij heet Fereydoon.’

Ik kreeg weer een hoestbui, zo hevig dat het voelde alsof al mijn organen naar buiten kwamen. Ik had haar natuurlijk alles kunnen vertellen over haar aanstaande echtgenoot: hoe zijn haar eruitzag wanneer hij het uit de tulband bevrijdde, hoe hij in vervoering zijn ogen sloot bij de klanken van de kamancheh, hoe hij rook wanneer hij opgewonden was. En nu wist ik zelfs hoe ik het hem naar de zin kon maken, maar alleen zij zou het recht hebben om de rest van haar dagen door te brengen als zijn ware echtgenote. Een gloeiende steek van jaloezie schoot door me heen. Bij de gedachte dat hij haar liever had dan mij begon ik zo hard te proesten dat ik niet begreep dat ze niet doorhad wat er aan de hand was.

Naheed leek ontroerd te zijn door mijn aanval. ‘Lieve vriendin, het spijt me dat mijn droeve lot je zo diep raakt. Laat je levenslust alsjeblieft niet indammen door mijn tegenslag.’

Ik bedacht snel een verklaring. ‘Ik had je zo graag gelukkig gezien,’ zei ik toen. ‘Mijn hart breekt bij alles wat je me zojuist hebt verteld.’

Ze kreeg weer tranen in haar ogen, en ook de mijne werden troebel. Maar waar de tranen van Naheed vermengd waren met dankbaarheid voor mijn vriendschap, verhulden de mijne een schuldbewust geheim.

De laatste oproep tot het gebed gaf luid aan dat het tijd was om naar huis te gaan. Ik liet Naheed achter met haar verdriet en liep langzaam terug met het mijne. Eenmaal alleen op straat hoefde ik de schijn niet langer op te houden. Geen wonder dat Fereydoon me al die weken had genegeerd; hij had het natuurlijk druk gehad met de besprekingen van het huwelijkscontract met Naheeds ouders en het voorbereiden van de bruiloft.

En onze nacht van plezier dan? Hij had zich door me laten behagen tot de hanen kraaiden en al mijn geschenken aangenomen alsof hij er recht op had. Mijn bloed begon te koken en ik liep steeds sneller en sneller door de Vier Tuinen, tot ik tegen een oude vrouw met een wandelstok opbotste en ik me moest excuseren.

Ergens in de struiken jankte een krolse kat, waarschijnlijk op zoek naar een mannetje, net als ik. Ik had nooit iets anders gewild dan trouwen met een geschikte man. Waarom moest ik het meisje van plezier zijn, terwijl Naheed, die alles al had, de permanente echtgenote werd? En waarom moest van alle mannen in Isfahan uitgerekend Fereydoon haar aanstaande zijn?

Toen ik thuiskwam en de kokkin mijn voetstappen hoorde, riep ze me vanuit de keuken. ‘Wat ben je laat,’ klaagde ze. ‘Kom ons eens helpen met dille hakken.’

‘Laat me met rust!’ beet ik haar toe. Ze was zo verbaasd dat ze haar mes liet vallen.

‘Ik snap niet hoe jij zo'n muildier in toom houdt,’ zei ze tegen mijn moeder. Ik deed alsof ik het niet hoorde en stormde over de binnenplaats naar ons kamertje. Hoe had Fereydoon een huwelijksaanzoek kunnen doen zonder mij erover te vertellen? Hij wist niet dat Naheed mijn vriendin was, maar het feit dat hij zo'n belangrijke stap voor me verborgen hield toonde wel aan hoe weinig ik voor hem betekende.

Toen Fereydoon me de volgende dag liet halen ging ik wel naar zijn huis, maar ik weigerde me te laten wassen en parfumeren of mijn haar te laten borstelen door Hayedeh en Aziz. Nu mijn status hersteld was, waren ze weer bang voor me. Ze drongen aan en smeekten tot ik schreeuwde dat ze me met rust moesten laten, en daarna dropen ze af. Ik ging op Fereydoon zitten wachten in het kleine vertrek waar we normaal gesproken met elkaar rollebolden, helemaal bedekt met mijn buitenkleding. Ik was zo kwaad dat ik de lucht om me heen warm voelde worden en mijn wangen gloeiden.

Toen Fereydoon binnenkwam, zag hij mijn ongebruikelijke kleding, maar hij zei er niets van. Hij trok zijn schoenen uit, deed zijn tulband af en stuurde de bedienden weg. Daarna kwam hij naast me zitten en nam mijn handen in de zijne. ‘Luister, joonam,’ begon hij, alsof hij me iets wilde uitleggen. Het was de eerste keer dat hij de uitdrukking ‘ziel van me’ gebruikte.

Ik liet hem niet aan het woord. ‘Je wilt me niet meer,’ zei ik.

‘Waarom zou ik je niet meer willen? Vooral na vannacht.’ Hij glimlachte en probeerde mijn knieën uit elkaar te duwen. Ik drukte ze stevig tegen elkaar.

‘Maar je gaat trouwen.’

‘Ik moet wel. Maar maak je geen zorgen, er zal niets veranderen.’

Dat antwoord kon maar één ding betekenen. ‘Bedoel je dat je van plan bent ons allebei aan te houden?’

‘Natuurlijk.’

‘Je hebt geen idee hoeveel problemen dat zal veroorzaken.’

‘Waarom?’

‘Naheed is mijn beste vriendin!’

Dat leek hem oprecht te verbazen. ‘Van alle vrouwen in Isfahan…’

‘En ze weet niets van mijn sigheh met jou.’

‘Waarom niet?’

‘Ik mocht er van mijn familie niet over praten.’

Fereydoon haalde zijn schouders op. ‘Je familie maakt zich zorgen om haar sociale status, maar dit soort dingen gebeurt overal.’

‘En heeft het geen invloed op jóúw status?’

‘Een man mag trouwen met wie hij wil en op wat voor manier hij wil.’

Ik keek naar zijn kostbare blauwfluwelen gewaad met een motief van valken, en op dat moment leek hij alles te bezitten – terwijl ik niets had.

‘Wat doet het ertoe wat andere mensen ervan vinden?’ zei hij toen. ‘Echtgenotes die elkaar graag mogen kunnen elkaar helpen met de kinderen en andere vrouwenzaken.’

‘Ik ben niet eens je echte vrouw!’

‘Ook dat doet er niet toe.’

Ik zweeg, want voor mij deed het er wel degelijk toe. Een huwelijk met een welvarend man als Fereydoon zou een einde maken aan al mijn zorgen. Ik wachtte af in de hoop dat hij zou beloven met míj te trouwen, maar dat deed hij niet.

Hij sloeg zijn armen om me heen, maar ik gaf me niet gewonnen. ‘Zo wil mijn vader het,’ zei hij, en ik voelde zijn warme adem in mijn oor. ‘Hij heeft altijd een verbintenis gewenst met een van de gevestigde families van Isfahan. Dit zal zijn kans vergroten om op een dag tot gouverneur benoemd te worden.’ Hij zuchtte. ‘Als je maar niet denkt dat ik jou niet wil. Als dat het geval zou zijn, had ik je laten gaan zoals een boom in de herfst zijn blad laat vallen.’

Ik zei niets. Hij zou Naheeds familie nooit een huwelijksvoorstel hebben gedaan als hun dochter niet zo mooi was geweest als de vijf stralen van de zon.

‘Ze is erg knap,’ zei ik nukkig.

‘Dat heb ik gehoord, ja. Over een dag of twee zie ik haar en dan kan ik het zelf beoordelen.’

Fereydoon begon met zijn zachte handen mijn wang te strelen. ‘Ik heb geen idee hoe zij eruitziet, maar jou vond ik al leuk vanaf het moment dat ik je zag en je me gebood niet naar je te kijken. De meeste vrouwen zouden zogenaamd beleefd weggeslopen zijn, maar jij toonde me je scherpe tong. Ik bewonderde je donkere haar en je bruine huid, die zo veel op mooi, donker fluweel lijken. Je leek me te jong om een van Gostahams dochters te zijn, en zodra de bediende terugkwam heb ik hem geld gegeven om me te vertellen wie je was. Toen ik Gostaham inhuurde om dat tapijt te maken, heb ik hem gevraagd om die talisman erin te verwerken omdat ik jouw inbreng in het ontwerp wilde hebben. En zodra ik het tapijt op het getouw zag, met die glinsterende edelstenen, besloot ik dat ik je moest hebben.’

Zijn woorden maakten dat mijn hart voor het eerst een hoge vlucht nam. ‘Ik heb nooit geweten dat je me zo graag wilde.’

Fereydoon zuchtte. ‘Mijn leven is gevuld met mensen die me voortdurend de hemel in prijzen, zodat ze meer geld aan me kunnen verdienen. Mijn eerste vrouw vertroetelde me tot vlak voor haar dood, om te krijgen wat ze wilde hebben. Jij doet dat niet, en dat bevalt me wel.’

Dat verbaasde me, want ik deed met mijn lichaam alles om het hem naar de zin te maken. Toch was het waar dat ik geen honing van mijn tong liet druipen.

Fereydoon wreef met zijn handen over zijn gezicht alsof hij het vuil van de dag eraf wilde vegen. ‘Ik kan niets aan de feiten of aan mijn positie veranderen,’ zei hij. ‘Mijn vader wil dat ik ga trouwen met een vrouw die goede connecties heeft, en dat zal ik doen. Maar dat wil niet zeggen dat ik jou niet wil – zoals nu, en vaak.’

Hij trok mijn lichaam tussen zijn benen, met mijn rug tegen zijn borst, en begon me ondanks mijn dikke buitenkleding te strelen. Ik wilde me niet door hem laten behagen, maar zijn aanraking dreef mijn knieën uiteen, vooral toen ik terugdacht aan wat ik nu allemaal kon. Ik liet toe dat hij mijn straatkleding uittrok alsof hij langzaam een ui pelde.

‘Na de afgelopen nacht,’ zei hij, ‘heb ik me de hele dag afgevraagd wat voor verrassing je vandaag voor me zou hebben bereid.’

‘Ik heb niets gedaan,’ zei ik met stalen stem.

‘Ach, nou ja,’ antwoordde hij. ‘Je was boos, dat geeft niet.’

Toen hij mijn benen begon te strelen, duwde ik zijn hand weg, maar dat vond hij niet erg. Ik zag meteen dat het hem wel aanstond om me voor de verandering onvoorbereid te nemen: ik was niet gebaad, droeg mijn straatkleding nog en verzette me tegen zijn aanrakingen. Weer duwde ik hem weg, maar ik meende het niet. Hij begreep al snel dat het een spelletje was en hij maakte me het hof alsof hij de courtisane was en ik degene die behaagd diende te worden. Hij streelde me tot ik niet meer van hem af kon blijven. Toen mocht ik alles met hem doen wat ik maar wilde. Vol verwondering keek hij toe hoe ik niet één, maar drie keer de berg besteeg. Hij genoot van de omgekeerde rollen; deze keer was de verrassing dat hij zich moest onderwerpen aan mijn genot. Ik gebruikte hem die nacht gulzig, tot ik net zo voldaan en verzadigd was als hij al onze vorige keren was geweest.

Voordat ik in slaap viel, dacht ik aan het verhaal dat mijn moeder me een paar dagen eerder had verteld, over het slavinnetje Fitna dat haar sjah op de proef had gesteld en hem had getemd. Hij had niet ingezien hoeveel ze voor hem betekende, totdat hij dacht dat ze nooit meer terug zou komen. Ik vroeg me af of ik ook een manier zou kunnen bedenken om Fereydoon zover te krijgen dat hij me uitriep tot de zoetste smart van zijn hart.

Eerst was er niet, en toen was er. Vóór God was er niemand.

Er was eens een sjah van Iran, Bahram genaamd, die wijd en zijd bekendstond om zijn onverschrokkenheid. Hij had ooit een mensetende draak gedood en het kind gered dat in de buik van het beest zat, en hij had zijn eigen gouden kroon uit de klauwen van een leeuw gewrikt. Maar in zijn vrije tijd was jagen zijn grootste liefde.

Bahram had een slavinnetje, Fitna, dat hem bij iedere jacht vergezelde. Fitna was slank en sterk, en ze reed net zo goed paard als haar meester. Samen galoppeerden ze kilometers lang, op zoek naar wilde ezels en andere roofdieren. 's Avonds nuttigde Fitna een feestmaal bij hem aan tafel, en hij genoot meer van haar dan van alle anderen. Zelfs zijn twee zusters, wier armen versierd waren met gouden armbanden, schitterden in zijn ogen niet zozeer als Fitna, wier onopgesmukte armen wit waren als parels.

Op een dag waren ze aan het jagen, diep in de woestijn, waar de prooi schaars was. De mannen van de sjah waaierden ver uit en vormden zo een menselijk net om de beesten naar hen toe te drijven. Bahram en Fitna zaten op hun paarden samen te praten toen de sjah een wilde ezel zag. Met een luide kreet gaf hij zijn paard de sporen en joeg achter de ezel aan, met een pijl op het hart gericht. De ezel liet zich op zijn knieën vallen en gaf zijn leven aan de sjah. Toen die zag dat er geen lovend woord over Fitna's lippen kwam, terwijl ze zijn verovering toch had gadegeslagen, zei Bahram: ‘Zie je niet hoe goed ik heb gericht? Kijk, daar komt weer een wilde ezel. Hoe zal ik hem deze keer doden?’

Fitna glimlachte, want ze wist hoe graag de sjah werd uitgedaagd. ‘Ik kan wel een mooie manier bedenken om hem uit te schakelen,’ antwoordde ze. ‘Als je zijn poot nou eens aan zijn slaap vastpint?’

Bahram dacht even na, tot er zich een plan vormde in zijn hoofd. Hij legde een metalen balletje in zijn katapult en zwiepte dat naar het oor van de ezel. Het beest bracht zijn poot naar zijn slaap alsof het daarmee de pijn wilde verlichten. Snel trok de sjah zijn pijl en boog en pinde met één schot de poot van het beest vast aan zijn kop. Zelfvoldaan wendde hij zich tot Fitna voor de verwachte complimenten.

Op vlakke toon zei ze: ‘U bent een geoefend jager, Sire. Hij die zijn vaardigheden oefent, zal ze op een dag beheersen.’

De sjah werd omringd door hovelingen die voor hem kropen als hij alleen maar ademhaalde. Hoe durfde deze slavin zo vrijpostig te zijn? Omdat hij wist dat het verkeerd zou zijn om haar uit te schakelen, hield hij zich in. In het geheim liet hij een oude, grijze officier bij zich komen en gaf hem een commando. ‘Die vrouw heeft de rust aan het hof verstoord,’ zei hij. ‘Breng haar om voordat ik het zelf doe.’

De officier sleurde Fitna zijn paard op en galoppeerde naar een verre stad, waar hij een paleis had met een hoge toren. Gedurende de reis drukte de gedachte aan wat hem te doen stond zwaar op zijn hart. Hij had vele manschappen gedood in gevecht, maar de gedachte een ongewapend slavinnetje te moeten uitschakelen kon hij niet verdragen.

Bij aankomst in het kasteel leidde hij Fitna de zestig treden op naar zijn toren; boven wilde hij het commando van de sjah ten uitvoer brengen. Maar voordat hij zijn wapen kon trekken, hield ze hem tegen met de woorden: ‘Vergeet niet dat ik het lievelingetje van de sjah ben.’ Ze kreeg tranen in haar ogen. ‘Dood me de komende dagen nog niet, maar vertel aan de sjah dat je zijn orders hebt opgevolgd. Als hij daar tevreden mee is, zal ik je er niet van weerhouden me alsnog van het leven te beroven. Maar is hij dat niet, dan zal hij je op een dag oneindig dankbaar zijn.’

De vriendelijke officier dacht er even over na. Hij was altijd een trouwe dienaar geweest, maar deze keer leken de orders van de sjah hem onrechtvaardig. Wat had hij te verliezen als hij het uitstelde er gehoor aan te geven? Als het hart van de sjah gehard was, hoefde hij alleen maar terug te keren en zijn daad te verrichten. En zo niet, dan had hij zijn leider behoed voor diens eigen dwaling.

Hij liet Fitna achter in de toren en keerde terug naar het paleis van Bahram. Bij zijn ontvangst door die leeuw der leeuwen rapporteerde hij dat hij het meisje ten grave had gedragen. De ogen van de sjah vulden zich met brandende tranen, en hij trok zich terug om zijn verdriet te verbergen. De officier ging naar zijn toren om Fitna het nieuws te brengen. Ze was blij, maar ze had geen haast, want ze kende de sjah goed genoeg om te weten dat de tijd zijn werk moest doen.

Fitna vulde haar dagen in het paleis van de officier door vriendschap te sluiten met een kalfje, dat haar belangrijkste metgezel werd. Aangezien het dier de zestig treden van de trap naar de toren niet kon beklimmen, droeg ze het telkens op haar rug naar boven, waar het kon grazen in het groene gras dat op het dak groeide. Iedere morgen bracht ze het kalf daarheen en iedere avond keerde ze ermee terug naar het dierenverblijf beneden, en dan fluisterde ze bij zichzelf: ‘Ik hoop dat ik deze beproeving waard zal zijn.’ Na zes jaar was het kalf een volgroeide os geworden en had Fitna de sterke spieren van een worstelaar.

Op een dag deed Fitna haar robijnen oorbellen uit en gaf ze aan de officier. ‘Verkoop deze edelstenen en koop de benodigdheden voor een feestmaal,’ zei ze. ‘We hebben wierook en kaarsen nodig, rijst en lamsvlees, gebak en wijn. Breng dat allemaal hierheen en nodig de sjah dan uit om met je te dineren na de jacht.’

De officier, die veel om zijn gevangene was gaan geven, weigerde de oorbellen. Hij sprak zijn eigen schatkist aan om de benodigdheden waar ze om had gevraagd te kopen. De volgende keer dat hij de sjah zag, smeekte hij hem om een bezoek. ‘Het zou uw nederige dienaar een grote eer zijn,’ zei hij, ‘als u boven in mijn toren met me zou willen drinken en dineren.’

Na het aanhoren van die mooie woorden nam Bahram de uitnodiging aan. Terwijl de sjah ging jagen, keerde de officier terug naar zijn toren om Fitna te helpen met de voorbereiding van het feestmaal. Samen rolden ze zijn mooiste tapijten uit op het dak en schikten er ligkussens op. Toen bereidde Fitna een heerlijk maal, en ze deed zingend een scheutje lustopwekkende muskus in de sjahs lievelingsschotel van lamsvlees met dadels.

Tegen de avond arriveerde Bahram met zijn manschappen, en de officier at en dronk met hem tot er niets meer bij kon. Toen ze een waterpijp zaten te roken, zei de sjah: ‘Je hebt hier een mooi paleis, mijn vriend, en een weelderige tuin. Maar die zestig treden, dat is wel wat veel voor een man van jouw leeftijd. Eén voor ieder jaar, is het niet?’

De officier zei dat hij inderdaad de zestig naderde. ‘Voor een man die het militaire leven gewend is, zijn die treden geen beproeving,’ voegde hij er snel aan toe. ‘Maar ik ken een vrouw die deze trap kan betreden met het gewicht van een volwassen os op haar rug. Ik denk niet dat er in het hele rijk een man te vinden is die haar dat nadoet.’

‘Hoe kan een vrouw zo'n enorm beest dragen?’ vroeg de sjah. ‘Haal haar hierheen, zodat we dat sterke staaltje allemaal kunnen bewonderen.’

De officier daalde af om Fitna te zoeken, in de hoop dat ze straks na het etentje allebei nog in leven zouden zijn. Hij trilde een beetje toen hij haar zocht. Maar toen de officier het gordijn naar haar vertrek optilde en hij haar in het oog kreeg, verdween zijn nervositeit als sneeuw voor de zon. Ze droeg vele lagen Chinese zijde, die ze had geparfumeerd met wierook. Een witte sluier bedekte alles behalve haar ogen, en ze had een hoofddoek om die was afgezet met zaadparels. Haar amandelvormige ogen waren omlijnd met kohl. Ze was klaar voor de strijd.

Fitna hees de zware os op haar rug en beklom tree voor tree de trap. Toen ze boven aankwam, begroette ze Bahram en legde de os aan zijn voeten. ‘O, sjah der sjahs,’ zei ze, ‘aanvaard alstublieft dit geschenk, dat ik u hier slechts dankzij mijn eigen vaardigheid kan aanbieden.’

Het gezicht van de sjah was met ontzag vervuld, maar zijn antwoord was er een van rede. ‘Wat jij vaardigheid noemt, is slechts een kwestie van herhaling. Je hebt de last van de os zo vaak gedragen dat die taak je nu gemakkelijk voorkomt.’

Fitna glimlachte en maakte een buiging tot aan de grond. ‘Sire, u hebt gelijk,’ zei ze. ‘Ik heb deze os zes lange jaren dagelijks naar boven gedragen. Maar zou een man die een wilde ezel schiet, geprezen moeten worden om zijn vaardigheid, terwijl een vrouw die een rund optilt alleen maar bekend mag staan vanwege de herhaling?’

Nu was de sjah sprakeloos. Hij keek van Fitna naar de officier en terug, alsof hij een dode had gezien. Toen sprong hij op en tilde Fitna's sluier omhoog. Zodra hij haar gezicht zag, rond als de maan, slaakte hij een vreugdekreet. De tranen liepen over zijn wangen, en zij huilde even hard mee. Even waren ze als twee riviergeesten die alleen via het water spraken.

De sjah stuurde al zijn mannen de toren uit, ook de officier. Toen zette hij Fitna naast zich neer op het tapijt en zei: ‘Ik vraag je nederig om vergiffenis. In een moment van zwakte hunkerde ik naar je complimenten, maar nu zie ik in dat je wijsheid een groter geschenk is.’

‘Mijn liefste sjah,’ antwoordde zij, ‘het verdriet dat ik heb ervaren in uw afwezigheid is zo enorm dat ik een hele stad zou kunnen verpulveren. Ik hield te veel van u en was u bijna voorgoed kwijt geweest.’

De sjah vroeg Fitna om haar hand. ‘Jij bent waarlijk een begerenswaardige beproeving,’ zei hij, want haar naam betekende ‘beproeving’.

De volgende dag gingen ze trouwen en de bruiloft was overdadig. De vriendelijke officier werd beloond met duizend parels voor die ene parel die hij onderdak had geboden. Maar dat was nog maar het begin. Fitna deed haar naam eer aan en ze stelde de sjah de rest van zijn levensdagen op de proef.