Belg

Toen ik op een Belg verliefd werd en geregeld in België kwam, nam ik me voor Vlaams te gaan leren. Aanvankelijk dacht ik dat het gemakkelijk zou zijn. De grammatica kende ik immers, en de meeste woorden, maar het viel me niet mee. Zo is een tas een zak, een tasje een sacoche, maar een kopje een tas. Ik vergiste me steeds. Dan vroeg ik in de supermarkt om een plastic tas en keek de caissière me verwonderd aan. Ze dacht dat de klant wilde drinken. Met de uitspraak had ik ook problemen. Zelfs de g wilde niet lukken, en als ik een r zei, bleef hij in mijn keel hangen. Soms probeerde ik in een gesprek te oefenen, maar dal mocht niet, want dan werden de Vlamingen kwaad. Die dachten dat ik de spot met ze dreef.

'Waarom mag ik niet op het Vlaams oefenen?' vroeg ik aan mijn Belgische verloofde.

'Omdat ge het niet kunt,' zei hij stug.

'Ja, daarom wil ik juist oefenen!' zei ik.

'Hollanders denken dal ze Vlaams kunnen spreken en dan roepen ze: allez zunne. Jullie vinden Vlaams een grappig taaltje, daarom willen jullie het nadoen.'

Maar liet merkwaardige is dat hij het zelf juist een raar taaltje vindt. Niet het Kempisch natuurlijk, want hij komt zelf uit de Kempen. Ook niet het Antwerps, want voor Antwerpenaren heeft hij ontzag, maar het West-Vlaams. Als hij iemand uit Brugge hoort praten, komt hij niet meer bij, en als hij de pias wil uithangen, doet hij Gents na. Ik geloof dat Limburgs ook bij zijn repertoire hoort, maar

dat kan ik nog niet goed onderscheiden van de andere accenten. Tegenwoordig doet hij ook Hollands na. 'Wrrwrr!'brouwt hij.

Vlamingen hebben het niet erg op Hollanders. Ze vinden ze luid en grof, en bovendien schijnen Nederlanders erg betweterig te doen ten overstaan van Belgen. Ik heb in Antwerpen inderdaad Hollanders gezien die met de- Belgen praatten alsof ze Lambiek voor zich hadden.

De meeste vrienden van mijn Belg hebben mij min of meer aanvaard. Ik ben in hun ogen een Hollander met verschoning, maar bij zijn familie val ik niet in de smaak. Ik kan me dat ook wel voorstellen.

Ik heb deze man gestolen. Hij was met een ander getrouwd, een deugdelijk Belgisch meisje met wie hij twee kinderen heeft. Ze leefden al lang en gelukkig langs elkaar heen toen ik hem tegenkwam. Ik vond hem enig. Zo'n bedaarde struise man, die ook nog eens zwoel Vlaams sprak, weerloos was ik. Dat hij getrouwd was, zat mij niet in de weg. Ik deins niet terug voor een beetje echtbreuk. De meeste Vlamingen trouwens ook niet, vreemd gaan is een gangbare manier om de moed erin te houden. Maar weglopen is heel wat anders. Toen zijn ouders hoorden dat hij zijn gezin zou verlaten om in 't stad te gaan wonen met een sloerie uit Amsterdam, waren ze erg verontwaardigd.

'Ge gaat toch alles nie op 't spel zetten, zeker?' moet zijn vader hebben gezegd. Scheiden vond hij een dwaze stap, er waren veel eenvoudiger manieren om het huwelijksleven draaglijk te maken: 'Allez, ge kunt eens een patatje buiten de deur steken.'

Het was geen morele afkeuring die hij uitsprak, hij vond het zonde van het huis.

Belgen zijn honkvast. Wanneer ze volwassen zijn, zoeken ze een lief, trouwen ermee en gaan dan voorbereidingen treffen voor de definitieve vestiging: een eigen huis.

'Vlamingen worden met een baksteen in hun maag geboren,' legde mijn verloofde uit, 'dat is een gezegde bij ons.'

Zolang een Vlaming geen huis bezit, is hij een dolende ziel. Pas als hij grond heeft gekocht en zijn huis heeft laten bouwen, heeft hij zijn doel bereikt. Mij gaat er nooit meer weg. Zelfs in de zomervakantie gaan maar weinig Belgen op reis. Terwijl Nederlanders en Duitsers als Hunnen door de wereld trekken op hun jachtige zoektocht naar rust en beter weer blijven de Belgen thuis.

Het was dus geen geringe misdaad die ik had begaan. Ik had een Vlaming uit zijn huis gedreven.

Hij had de grond destijds gekocht en er, met hulp van zijn familie, een huis op laten bouwen. Hij was getrouwd, had kinderen gekregen, dus woonden er maar liefst vier mensen in dat huis, die het alle vier beschouwden als de basis van hun bestaan. Niemand had ooit gedacht dat hij weg zou gaan, hijzelf ook niet. Belgen scheiden niet zo snel, tenminste de meeste niet. De uitzondering vormen de Antwerpenaren, maar die hebben dan ook geen huis. Ze wonen in een appartement en dat lelt niet. Het scheidingspercentage in Antwerpen schijnt astronomisch te zijn. Maar liefst twee van de drie huwelijken worden ontbonden en per jaar scheiden er meer mensen dan er trouwen. In Antwerpen val je niet gauw uit de toon, vandaar misschien de verschoning.

Die toegeeflijkheid werd overigens niet gul gegeven. Ik moest hem verdienen. Onze Belgische kennissen hielden goed in de gaten of ik geen Hollandse zuinigheid vertoonde, of al te astrant uit de hoek kwam. Als ik te veel op een Hollander begon te lijken, dreigden ze me over de grens te zetten: over 't nietje.

Aan de andere kant van het nietje denken ze heel anders over de buren. Hollanders zijn gek op Belgen. Ik vertelde eens in een café aan de buffetjuffrouw dat ik een Belgische verloofde had. 'Ach,' zei ze vertederd, 'wat leuk. Heb je een Belg? Ze zijn lief hè, die Belgische mannen! Zo zachtaardig.'

Het leek wel of we het over marmotjes hadden.

Maar ze had gelijk, lief is hij zat. Hij stelt alleen tamelijk veel eisen wat betreft zijn behuizing. Die Vlaamse baksteen zit er nog. Hij is ontheemd. Ik woon op een krappe etage in de binnenstad van Amsterdam. Af en toe hoor ik hem zuchten in de badkamer omdat hij de wasmand opzij moet zetten om de doucheruimte vrij te maken. Even later roept hij: 'Weetje wat handig zou zijn? Zo'n meng- kraan, die je afstelt en dan niet meer hoeft te veranderen. Die zou je moeten hebben.'

Over de wasvoorzieningen is hij ook ontevreden.

'Waarom heb je geen droogkast?'

'Ik heb al een centrifuge,' leg ik uit.

'Je zou een volautomatische wasmachine moeten hebben, daar zit. de zwierder al in. En dan een droogkast,' zegt hij hoofdschuddend.

'Daar is geen ruimte voor.'

Hij zou graag verhuizen. Maar ik woon al tweeëntwintig jaar op dal adres en er is iets merkwaardigs met die anciënniteit. Hij geeft me aanzien in de buurt. Op het postkantoor hoef ik nooit een identiteitsbewijs te laten zien en andere oude buurtbewoners groeten me eerbiedig. Soms praten we wat over de veranderingen in de nabijgelegen straten en de nieuwbouw om de hoek. We scheppen tegen elkaar op over het aantal jaren dat we hier al wonen en hoe zelden we de buurt uit komen. Ik heb een buurman die nooit meer dan vijf straten verderop gaat.

'Als ik de Warmoesstraat oversteek, krijg ik al heimwee,' zegt hij. 

Zo erg ben ik niet, maar ik was toch wel blij toen me een nieuwbouwwoning werd aangeboden op een steenworp afstand van het huis waar ik nu woon, vlak bij het Waterlooplein, waar ik ben geboren.

Het complex is nog in aanbouw en als ik de stralende blik van mijn Belg goed versta, is dat een goede zaak. Hij volgt de vorderingen in de bouwput nauwlettend. Over de afwerking van het huis heeft hij notities gemaakt en ik zal niet verbaasd zijn als de wasdroger er komt, en de mengkraan. Misschien gaat hij nog gelukkig worden, die Belg, aan deze kant van 't metje.