Flaporen
Jan Koppes was een lelijke jongen. Hij had enorme flaporen, smalle schouders en brede heupen, zijn haar zat raar en geen meisje keek naar hem om, maar Jan Koppes maakte zich geen zorgen. Hij had plannen. 'Ik word later beroepsmilitair,' zei hij. 'Als een man een uniform draagt, kijkt geen vrouw meer naar zijn flaporen.' Hij kreeg gelijk. Eerder dan alle leeftijdgenoten was Jan Koppes getrouwd, met een vrouw die best een knappere man had kunnen krijgen, maar ze wilde Jan. 'Een mooie man heb je nooit alleen,' zei ze.
Vrouwen zijn wel vaker onbaatzuchtig als het om uiterlijk schoon gaat. Ze vinden het niet zo belangrijk of een man knap is om te zien, er zijn andere prioriteiten. Ze willen dat een man lief is of teder, dat hij goed kan luisteren en gevoel voor humor heeft. Dat zeggen ze tenminste. Als je aan mannen vraagt waar vrouwen op vallen, komen ze met heel wat minder fijnzinnige eigenschappen dan tederheid of inlevingsvermogen.
'Vrouwen? Die kijken maar naar één ding: de bobbel in zijn broek, en dan bedoel ik de plaats waar zijn portemonnee zit,' zei een man die daar maar een heel klein bobbeltje heeft. Hij is verbitterd omdat de vrouwen niet naar hem omkijken. Ik heb me afgevraagd of dat inderdaad aan zijn inkomsten ligt. Ik moet ook niks van hem hebben, ik vind hem een miezerd. Alles wat hij onderneemt, mislukt. Op ieder kantoor krijgt hij onenigheid met de chef. Als hij daar mooi over zou kunnen vertellen,
droefgeestig of berustend, zou niemand hem zijn problemen aanrekenen, maar hij heeft een onaangename, verongelijkte toon. Het is altijd de schuld van iemand anders of van de omstandigheden dat hij steeds tegenslag heeft, nooit ligt het aan hem. Die litanie bederft zijn huwelijkskansen.
Natuurlijk houden vrouwen van geld. Er zijn er zelfs die botweg verklaren dat ze een rijke vent willen, maar ze maken er zelden serieus werk van. Ze zoeken niet zorgvuldig uit of de verloofde die ze op het oog hebben een degelijke baan met vooruitzichten heeft, ze vragen hem niet of er een erfenis in het verschiet ligt. Maar je ziet ze inderdaad verrast opkijken als er een dure auto met inhoud aan komt rijden.
Er zal wel iets dierlijks aan ten grondslag liggen, een primitief instinct dat voorschrijft dat een man voor voedsel en onderdak moet kunnen zorgen. Als hij daar niets van terechtbrengt, mag hij zijn genen houden en zoeken we een betere om mee te broeden.
De sociobiologie stelt het nog onverbiddelijker: vrouwen kiezen de sterkste man, vandaar ook de wedijver tussen mannen. Die troeven elkaar af om te laten zien dat zij de beste zijn, want als ze dat niet doen, hebben ze niks te neuken.
De moeilijkheid met de natuur is, dat ze zo weinig rekening houdt met de moderne tijd. In het vrije veld heeft niemand er last van als mannen elkaar te lijf gaan, maar in de stad geeft het narigheid.
Ik woon vlak bij een brug. Het gebeurt geregeld dat auto's zich op die brug vastrijden, niet doordat hij te smal is, maar doordat de automobilisten niet voor elkaar willen wijken.
'Ik was eerst,' zeggen ze allebei en dan blijven ze koppig staan tot de politie erbij komt om te bemiddelen. Ik sta er soms naar te kijken en verbaas me over de futiliteit van de kwestie. 'Schamen jullie je niet?' vraag ik dan, maar het antwoord is nee. De natuur kent geen gêne.
Ik heb eens een romance gehad met een man die ruzie maakte met loketten. Wanneer een ambtenaar hem niet snel of niet vaardig genoeg van dienst was, kreeg hij een crisis. Dan stond hij te tieren voor het spreekrooster alsof hij een vijandelijk schip had geënterd.
In de trein zocht hij ook moeilijkheden. Hij reisde eersteklas, maar hij zag er doorgaans nogal verfomfaaid uit. Daarom werd zijn kaartje altijd nauwgezet gecontroleerd. Terwijl de conducteur de pasfoto op het abonnement met de reiziger vergeleek, zat hij uitdagend terug te kijken en maakte snerende opmerkingen. Ik zat ernaast en schaamde me. Ken echte man weet wanneer er wat te vechten valt en wanneer hij zijn mond moet houden.
Een vriendin van mij had er destijds ook zo een. Die van haar zocht steeds ruzie met obers. In restaurants stuurde hij de wijn terug en hij klaagde over het bestek. Dat was niet helemaal schoon volgens hem. En weer de ober die vroeg of alles naar wens was. Nee. Het eten was te zout of de saus was te hoog op smaak of de frieten te slap.
'Het was vaak nog waar ook,' zei mijn vriendin, 'maar het was zijn eigen schuld. Hij zocht altijd uit waar we gingen eten, maar hij had er geen enkel gevoel voor. We kwamen altijd in rare neptenten terecht, waar het eten duur was en slecht. En dan bestond hij het ook nog om steevast het verkeerde gerecht te bestellen.'
Met weerzin beschreef ze het beteuterde gezicht dat hij trok wanneer hij weer eens een gebakken schoenzool aan de keuken had weten te ontlokken.
'Een man hoort de weg in de wereld te weten,' zei ze. 'Ik haat mannen die alles verkeerd doen.'
'Tenzij ze er leuke grapjes over maken,' verbeterde ik.
Maar ze had gelijk. Ik kijk ook graag tegen een man op. Ik denk niet dat die voorkeur de toets van de emancipatiecommissie kan doorstaan, maar het is nu eenmaal zo. Ik val op mannen die gezag uitstralen. Ze hoeven geen minister-president te zijn, een kastelein met overwicht op zijn klanten mag ook, of een paardenhandelaar. Bij de manege waar ik rij, hoort de handelsstal van Joop de Jong. Ik ben idolaat van die man. Als Joop de Jong zijn vinger opheft, zijn ogen Iaat fonkelen en 'pas op hoor!' zegt tegen een schichtig of ongehoorzaam paard, houden het paard en ik allebei onze adem in.
Maar aan een beroepsmilitair zal ik niet snel mijn hart verpanden. Ik weet dat er talloze vrouwen zijn die gaan glimmen wanneer ze koperen knopen en gouden tressen zien, maar ik moet meteen aan Jan Koppes denken. En aan flaporen.