Dwang: doen wat de stem je opdraagt

Wakker worden, douchen. Het leven begint weer en meteen wordt er een salvo problemen op me afgevuurd. Ik moet mijn vette kop wassen, maar nat haar is verschrikkelijk. Had ik op mijn hoofd maar een wilde bos slangen, als Medusa, dat zit tenminste altijd in elkaar verstrengeld. Mijn borstel blijft haken en flikkert op de grond. Tijdens het bukken spatten de druppels van me af, de badkamer in een modderpoel veranderend. Wat als het gaat schimmelen? Is de vloer vanmiddag groen als ik thuiskom? Water, het is irritant en bedreigend, komt overal en gaat maar niet weg. Het is de ultieme bacterie, het gevaarlijkste virus.

Niet te veel treuzelen! Anders zal je nattigheid gedroogd worden door de nietsontziende vlammen van straf, ik mag niet te laat op school komen. Ben ik daar, dan krijg ik nog commentaar ook. ‘Geen muts op? Je hebt nat haar, straks vat je nog kou!’ Hannah kijkt me vreemd aan als ik met een snikgeluidje mijn hoofd afwend. Is ze gek!? Die muts zal toch gaan schimmelen? Straks groeit-ie vast aan mijn hoofd.

Tussenuur. We gaan met z’n allen naar het huis van een meisje uit de klas. Als we koffie drinken, wordt er een muziekje opgezet. Hard, druk en elektronisch. Irritante bliepjes. Mensen begrijpen nooit dat ik van Metal houd, maar dit soort muziek doet mij dan weer pijn aan de oren. Waarom ben ik de enige met een gemoedstoestand die hierdoor platgebombardeerd en uitgerookt wordt?

Weer terug naar school. Lessen volgen. Hoe kan ik rustig in de schoolbanken zitten als alles me opjaagt? Ik ben een kudde schapen die de gaskamer in wordt geleid. Of stuk voor stuk wordt verscheurd door roofdieren die overal vandaan op me af schieten. Vanuit water, vanuit harde muziek, vanuit stress.

Dan eindelijk terugfietsen, maar nee. Het regent pijpenstelen. Het is een paar minuten van school naar huis, maar dat is genoeg voor de weergoden om me tot op mijn sokken te doordrenken. Weer ben ik zeiknat. En wat moet ik in godsnaam aan met die natte kleren? Die vallen straks uit elkaar, verslapt door het regenwater. Ik moet iets doen: ze uitspreiden, te drogen hangen. Als ik ooit een ideaal huis voor mezelf zou mogen ontwerpen, zou het een speciale kamer hebben om kleren in op te hangen die moeten drogen. Ik haat dat onhandige gezeik zo. Ik laat die maritieme kledders maar aan mijn lijf plakken. Het is namelijk dinsdagmiddag en ik moet folders bezorgen. Natter, natter, nog natter. En natuurlijk laat ik mijn volgeladen fiets vallen. Mijn bestaan is niet meer het mijne – het is bezit van de parasieten van de wereld, de wereld die mij zijn wil oplegt en alles met mij kan doen.

+++

Sommige dagen zijn uitzonderlijk naar. Maar elk etmaal heeft wel zijn momenten waarop alles tegenzit en de wereld gebouwd lijkt om me te gronde te richten. Of ik geboren lijk om tot een einde te komen – wie zal het zeggen wat er eerder was, de kip of het ei – als slachtvee op weg naar het abattoir. Ik ben een slaaf van de dwang. Waar die vandaan komt? Het enige logische antwoord is: uit mezelf. Maar dat kan haast niet.

Ik moet altijd minstens drie keer controleren of alle deuren en mijn fiets wel goed op slot zitten als ik wegga. En ik heb last van smetvrees. Niet de vrees voor viezigheid, maar dat dingen – vlekken – op dingen zitten waar ze niet thuishoren. Dat lijkt de aard van al mijn dwang te zijn: het systematiseren, het verlangen naar orde en indeling en de angst die door onregelmatigheid veroorzaakt wordt.

Als ik dit zo schrijf, zie ik de onbenulligheid ervan in, maar het is heel moeilijk om van een dwanghandeling af te komen. Op het moment heb ik last van een uiterst vervelende dwangmatige fobie voor water. Ik ben bang dat alles nat wordt, dat het gevaarlijk is als ik natte handen heb. Er is immers overal elektriciteit en zelfs de meest minimale druppel is zaad van de dood. Ik zal voetschimmel krijgen als ik mijn voeten niet goed afdroog. Het duurt uren – oké, licht overdreven – om me ’s ochtends na het douchen goed, echt goed, af te drogen.

En ik heb nog een tic, twee eigenlijk zelfs. Ik vraag alles. Wat ik doe, wat ik wil, ga maar door. Zelfs dingen die vanzelfsprekend zijn, waar niet eens over gepraat hoeft te worden. Het loopt echt de spuigaten uit. De mensen om me heen worden er helemaal gek van. Het gaat dus ook om dingen als ‘Mag ik wat te drinken pakken?’ of ‘Mag ik naar het toilet?’ Mijn moeder zit eigenlijk te wachten op het moment dat ik ga vragen of ik wel mag ademen.

Daarnaast zeg ik veel te vaak ‘sorry’. Ik moet eens bijhouden hoe vaak ik ‘sorry’ zeg op een dag, maar dat zal vast heel vaak zijn. Ik verontschuldig me voor de domste dingen, soms zeg ik zelfs ‘sorry’ omdat ik ‘sorry’ zeg! Sorry. Ik zeg het zo vaak dat het woord voor mij alle betekenis heeft verloren. Terwijl je excuses aanbieden en de daaraan vastzittende vergiffenis juist zo’n grote rol spelen in het leven. Mijn moeder zegt: ‘De mensen die sorry zeggen, hoeven dat meestal niet te doen. En zij die het niet doen, zouden het juist veel vaker moeten doen!’ Het resultaat hiervan is dat ik mezelf vaak in een minderwaardige en onderdanige positie plaats door ‘sorry’ te zeggen, met als gevolg dat er over me heen wordt gelopen door opportunisten en mensen die wel zeker van zichzelf zijn. Eigenlijk zit ik een beetje te wachten op het moment dat ik me ga verontschuldigen voor mijn bestaan.

Kleding beknelt mijn gedachten

Er is nog een dwang. Eentje die ik elke dag onderga: ‘Ik draag puur waar ik zin in heb. De ene dag is dat een ruig bandshirt, de volgende dag een modieus T-shirtje en de dag daarna weer een mooi overhemd. Je muzieksmaak en hoe je eruitziet hebben niets met elkaar te maken! En mijn haar zit ook altijd goed!’ Was het maar waar. Ik moet dit dagelijks tegen mezelf zeggen om mijn gevoelens van ongemak het zwijgen op te leggen. En meestal slagen die pogingen niet. Tot mijn twaalfde was ik me niet bewust van mijn uiterlijk, er aandacht aan schenken vond ik zelfs irritant. Waarom zou ik? Ik leefde niet in deze wereld. Ik leefde in het Mesozoïcum, in het Pleistoceen, in Midden-Aarde en in a galaxy far, far away. Ik was met mijn hoofd niet in het hier en nu. Dat groeide en kwam pas later. Als kind zei ik altijd: ‘Ik zal nooit blij zijn met een kledingstuk!’ Maar dat is veranderd. Ik kwam in de brugklas. De middelbare school is een wereld die draait om anderen en om wat zij van je vinden. Een wereld waarin je het je niet kan veroorloven om geen aandacht aan je uiterlijk te schenken, op welke wijze dan ook.

Kleren zijn fascinerend. Ze bepalen je status, de groep waartoe je behoort. Uiterlijk is het eerste waarop je wordt beoordeeld, of je wilt of niet. Maar tegelijkertijd is kleding geheel afhankelijk van je eigen smaak. Kleren maken en tonen wie je echt bent: wil je dat wel laten zien? Dat is waar het hier een beetje om draait. De hersenspinsels die tunnels van problemen vormen – ik ga jullie er geen rondleiding in geven, het zou een tocht langs bergen en bergen kleding zijn. En dat zal jullie niet boeien. Ik trek elke dag aan waar ik zin in heb. Stop me niet in een bepaald hokje. Ik kan er zowel heel ‘Metal’ als normaal uitzien, en dat bevalt me het beste. Oké, wacht. Dit klinkt heel zelfverzekerd. Je zult denken: waar zeikt hij eigenlijk over? Ik probeer te doen waar ik zin in heb. Maar elke dag gaat er ’s ochtends een minutenlange twijfelsessie vooraf aan het aankleden. Het is onbeschrijflijk. Of nou ja, onbeschrijflijk... Ik weet een manier. Verklaar me maar voor gek. Wat zou er gebeuren als twee van mijn T-shirts een stem zouden hebben?

‘Hallo daar! Ik ben egaal bruin, heb geen print. Afkomstig uit H&M in de Amsterdamse Kalverstraat. Ik was goedkoop en kwam samen met drie broertjes: een groene, een blauwe en een witte.’

‘Gegroet! Ik ben een van Wessels lievelingsshirts. Ik ben gekocht in Berlijn. In een cd-winkel zag hij me hangen: een afbeelding van vijf figuren die er meer als vampieren dan als mensen uitzagen, met een onleesbaar logo dat mijn goede vriend heel goed kende: Cradle of Filth. Een van zijn favoriete bands en dat zal nog lang zo blijven.’

‘Ho hee! Waarom noem jij jezelf een van zijn lievelingsshirts!? Hoe durf je jezelf dat recht toe te eigenen!?’

‘Omdat dat zo is!’

‘Waarom dan wel!?’

‘Heeft Wessel het moeilijk, dan trekt hij mij uit de kast. Staat er iets spannends te gebeuren, dan grijpt hij naar mij. Met het blazoen der duisternis op zijn borst, voelt hij zich veilig en beschermd. Wat doe jij voor hem?’

‘Ik sta altijd goed. Ik zie er normaal uit. Spreken meisjes Wessel ook aan met jou om zijn lijf, afschrikwekkend vod?’

‘Als hij mij draagt, doet dat er niet toe. Ik herinner hem aan zijn innerlijk, aan wie hij echt is! Jij brengt hem juist verder van zijn echte ik.’

‘Ja, maar ik maak hem normaal!’

‘Dat wil hij helemaal niet!!’

Zo gaat het dus in mijn hoofd.

Nooit klaar

Maar er is een punt dat nog erger is: mijn haar. Ik ben erg gehecht aan mijn lange haar. Een jaar geleden liet ik het knippen: een stuk korter en met een modieuze schuine lok. De dames waren er erg over te spreken. Het was zeker leuk, zo’n schattig kapseltje, maar ik was mezelf niet meer. Als ik in de spiegel keek, dacht ik: Wessel met een kapsel. Nooit zoals vroeger, toen mijn haar lang was en mijn gezicht open: hé, Wessel. Nu het weer is aangegroeid, voel ik me weer als mezelf, niet als een schimmige afschildering. Mijn haar is steeds donkerder geworden – het is nu tegen zwart aanhangend donkerbruin. In het midden gespleten, hangt het langs mijn gezicht, alweer tot mijn schouders. Soms doe ik het achter mijn oren of in een staart.

In ons huis hangen veel spiegels. Ik zie het meteen – als er een plukje niet goed zit, als er een toefje uitsteekt. Het is vreselijk, en dat vindt Elly ook: ‘Vannacht kom ik met een heggenschaar naar je kamer en knip ik je kaal!’ Soms besluipt een stiekeme gedachte me. Als een treiterige, irritante joker danst zij aan de grenzen van mijn bewustzijn. Kaal? Het lijkt me geweldig. Want ja, het is om gek van te worden, ik zit de hele dag aan mijn haar. Ook ik word er doodmoe van, maar de stem in mijn hoofd die zegt dat het niet goed zit, kan ik het zwijgen niet opleggen. Dit is eigenlijk mijn grootste dwang. Op school tel ik de uren en minuten af tot ik weer naar huis mag – tot ik mijn haar kan kammen. De hele dag door voel ik de last van het slecht zitten. Het is een voortdurende smet op mijn gemoed.

Wat voel ik dan? Ik voel me onrein, onzeker. Als mijn haar niet goed zit, als het vet is, als het stinkt, als het aan elkaar hangt van de klitten, als het pluist, als er puntjes omhoog steken, dan mislukt alles. Dan gaat alles wat ik doe fout. Of mijn dag wel of niet goed is, wordt door mijn haar bepaald. Het is eigenlijk te ziek voor woorden. Misschien moet ik millimeteren toch eens serieus in overweging nemen, of zou de wereld dan helemaal reddeloos vergaan?

+++

Het is heel moeilijk om van een dwanghandeling af te komen. Eigenlijk is dat me nog nooit echt gelukt, dus op dit gebied hebben jullie misschien niet veel aan mijn verhaal. Dwang en angst, ze horen bij mijn leven als ademen. Wanneer zal ik vrij ademen en niet meer tellen in regelmaat? Ik stel deze vraag aan het leven, maar ik ben de enige die hem kan beantwoorden. Ik en mijn doorzettingsvermogen en zelfverzekerdheid kunnen hier een eind aan maken. Zou kunnen.

+++

Keep searching, keep on searching

This search goes on, this search goes on

+++

Frantic Tick Tick Tick Tick Tick Tick Tock

Frantic Tick Tick Tick Tick Tick Tick Tock

+++

I’ve worn out always being afraid

An endless stream of fear that I’ve made

Treading water full of worry

This frantic tick tick talk of hurry

+++

Do I have the strength

To know how I’ll go?

Can I find it inside

To deal with what I shouldn’t know?

– Metallica, Frantic