KLEUR ALLE DAGEN BLAUW, MAAR BEWAAR ER EEN VOOR ZWART
We gingen weg. Zo gauw mogelijk. Zodra mamma ons zou vertellen dat ze ‘s-avonds uitging, zou ze al haar kostbare juwelen kwijt zijn. We zouden niet teruggaan naar Gladstone. Daar duurde de winter tot mei. We zouden naar Sarasota gaan, waar de circusmensen woonden. Die stonden erom bekend dat ze vriendelijk waren tegen mensen met een vreemde achtergrond. Daar Chris en ik gewend waren geraakt aan hoge plaatsen, het dak, alle touwen die aan de zolderbalken waren vastgemaakt, zei ik vrolijk tegen Chris: ‘We worden trapezewerkers.’ Hij grinnikte, vond het een belachelijk idee – eerst – en noemde het toen een vondst.
‘Cathy, je zult er geweldig uitzien in een strakke roze maillot met lovertjes.’ Hij begon te zingen: ‘ She flies through the air, with the greatest of ease, the daring young beauty on the flying trapeze …’
Cory hief met een ruk zijn hoofd op en keek ons met grote angstige ogen aan. ‘ Nee! ’
En Carrie, die zich gearticuleerder wist uit te drukken, zei: ‘We vinden jullie plan niet leuk. We willen niet dat jullie vallen.’
‘We vallen niet,’ zei Chris, ‘want Cathy en ik zijn samen niet te verslaan.’ Ik staarde naar hem, dacht aan de nacht in het leslokaal en daarna op het dak, toen hij had gefluisterd: ‘Ik zal nooit van iemand anders houden dan van jou, Cathy. Ik weet het…ik voel het…alleen wij samen, voor eeuwig en altijd.’
Ik had achteloos gelachen. ‘Doe niet zo mal, je weet best dat je niet op die manier van me houdt. En je hoeft je niet schuldig te voelen of je te schamen. Het was mijn schuld ook. We kunnen doen of het nooit gebeurd is en ervoor zorgen dat het nooit meer zal gebeuren.’
‘Maar Cathy…’
‘Als we andere mensen om ons heen hadden, zouden we nooit en nooit zo voor elkaar voelen.’
‘Maar ik wil zo voor je voelen, en het is nu te laat, ik zal nooit meer een ander kunnen liefhebben of vertrouwen.’
Ik voelde me zo oud als ik naar Chris keek en naar de tweeling, terwijl ik plannen maakte voor de toekomst, vol vertrouwen dat we het zouden redden. Een symbolische troost voor de tweeling, om ze rust te geven, hoewel ik wist dat we alles zouden moeten aanpakken om te kunnen leven.
September was overgegaan in oktober. Straks zou het gaan sneeuwen.
‘Vanavond,’ zei Chris, nadat mamma was weggegaan, haastig afscheid nemend, zonder zelfs nog maar even om te kijken bij de deur. Ze vermeed zoveel mogelijk onze blik tegenwoordig. We stopten twee kussenslopen in elkaar om een sterke zak te maken. Daarin zou Chris al mamma’s kostbare juwelen doen. Ik had onze twee tassen al gepakt en op zolder verborgen, waar mamma nu nooit meer kwam.
Tegen de avond begon Cory over te geven, aan één stuk door. In het medicijnkastje hadden we wat onschuldige middeltjes tegen maagkwalen.
Maar niets hielp tegen het verschrikkelijke braken. Hij zag doodsbleek, rilde en huilde. Hij sloeg zijn armpjes om mijn hals en fluisterde: ‘Mamma, ik voel me niet goed.’
‘Wat kan ik doen om je beter te laten voelen, Cory?’ vroeg ik. Ik voelde me zo jong en onervaren.
‘Mickey,’ fluisterde hij zwakjes. ‘Ik wil dat Mickey bij me slaapt.’
‘Maar misschien ga je per ongeluk boven op hem liggen en dan zou hij dood zijn. Je wilt toch niet dat hij dood gaat, wel?’
‘Nee,’ zei hij ontsteld, en toen begon dat afschuwelijke kokhalzen weer. Hij voelde ijskoud aan, maar zijn haar zat op zijn bezwete voorhoofd geplakt. Zijn blauwe ogen staarden zonder iets te zien naar mijn gezicht en telkens weer riep hij om zijn moeder. ‘Mamma, mamma, alles doet zo’n pijn.’
‘Stil maar,’ suste ik. Ik pakte hem op en legde hem op bed, waar ik zijn vuile pyjama kon uittrekken. Hoe kon hij overgeven als hij niets meer in zijn maag had? ‘Chris zal je wel helpen, wees maar niet bang.’ Ik ging naast hem liggen en hield zijn bevende lichaam in mijn armen.
Chris zat achter zijn lessenaar met zijn neus in een paar medische naslagwerken, en noemde aan de hand van Cory’s symptomen alle geheimzinnige ziekten op waar we van tijd tot tijd mee te kampen hadden. Hij was nu bijna achttien, maar nog lang geen dokter.
‘Je mag niet weggaan en Carrie en mij achterlaten,’ smeekte Cory. Hij riep steeds luider: ‘Chris, ga niet weg! Blijf hier!’
Wat bedoelde hij? Wilde hij niet dat we weg zouden gaan? Of bedoelde hij dat we niet meer naar mamma’s kamer mochten gaan om te stelen? Waarom dachten Chris en ik eigenlijk altijd dat de tweeling geen aandacht besteedde aan wat wij deden? Ze wisten toch zeker maar al te goed dat we hen nooit alleen zouden achterlaten – we zouden liever doodgaan.
Een kleine witte schaduw zweefde naar het bed en staarde met grote ogen naar haar tweelingbroertje. Ze was nog geen negentig centimeter lang. Ze was oud en ze was jong, ze was een teer plantje dat in een donkere kas was groot geworden, onvolgroeid, verschrompeld.
‘Mag ik’ – begon ze keurig (we hadden geprobeerd haar de grammatica te leren, en hoewel ze consequent geweigerd had die te gebruiken, deed ze vanavond haar uiterste best) – ‘bij Cory slapen? We zullen niets slechts of kwaads of verkeerds doen. Ik wil alleen maar dicht bij hem liggen.’
Laat grootmoeder maar komen! We legden Carrie in bed bij Cory, en Chris en ik gingen allebei aan een kant van het grote bed zitten en keken angstig toe terwijl Cory rusteloos lag te woelen. Hij snakte naar adem en lag te gillen in zijn ijlkoortsen. Hij wilde zijn muis, hij wilde zijn moeder, zijn vader, hij wilde Chris en hij wilde mij. De tranen rolden op de kraag van mijn nachthemd. Ik keek op en zag dat Chris’ wangen ook nat waren van de tranen. ‘Carrie, Carrie…waar is Carrie?’ vroeg hij steeds opnieuw, lang nadat ze in slaap was gevallen. Hun magere gezichtjes waren maar een paar centimeter van elkaar verwijderd, en hij keek haar recht in het gezicht, maar toch zag hij haar niet.
Straf, dacht ik. God strafte Chris en mij. Grootmoeder had ons gewaarschuwd…ze had ons elke dag gewaarschuwd, tot ze ons had afgeranseld.
De hele nacht las Chris het ene medische boek na het andere, terwijl ik door de kamer ijsbeerde.
Tenslotte keek Chris naar me met roodomrande en met bloed doorlopen ogen. ‘Voedselvergiftiging – de melk. Hij moet zuur zijn geweest.’
‘Hij smaakte niet zuur en hij rook niet zuur,’ mompelde ik. Ik rook altijd aan alles en proefde alles voor ik het aan de tweeling of aan Chris gaf. Ik had nu eenmaal het idee dat mijn smaakpapillen beter ontwikkeld waren dan die van Chris, die alles lekker vond en alles at, zelfs ranzige boter.
‘De hamburger dan. Ik vond al dat die zo’n rare smaak had.’
‘Ik proefde er niets bijzonders aan.’ En het moest hem ook goed hebben gesmaakt, want hij had de helft van Carrie’s hamburger op en die van Cory helemaal. Cory had de hele dag niets willen eten.
‘Cathy, jij hebt zelf ook nauwelijks iets gegeten vandaag. Je bent bijna net zo mager als de tweeling. Ze brengt ons eten genoeg, al is het niet zo lekker. Je hoeft echt niet zuinig te zijn.’
Altijd als ik zenuwachtig of gefrustreerd of ongerust was – en ik was nu alle drie – deed ik mijn balletoefeningen. Ik hield me losjes vast aan de toilettafel die als barre dienst deed en begon mijn spieren los te maken met een paar plié’s.
‘Moet dat nou echt, Cathy? Je bent nu al vel over been. En waarom heb je niet gegeten vandaag – ben jij ook ziek?’
‘Cory is dol op de donuts, en dat is het enige wat ik ook wil eten. En hij heeft ze harder nodig dan ik.’
De nacht sleepte zich voort. Chris verdiepte zich weer in zijn medische boeken. Ik gaf Cory wat water te drinken – dat hij er meteen weer uitgooide. Ik waste zijn gezicht een stuk of tien keer met koud water, en trok hem drie keer een schone pyjama aan, en Carrie bleef maar slapen.
Ochtendgloren.
De zon kwam op en we probeerden nog steeds te ontdekken hoe het kwam dat Cory zo ziek was geworden, toen grootmoeder de picknickmand met eten bracht. Zonder een woord te zeggen deed ze de deur op slot, stak de sleutel in haar zak en liep naar de speeltafel. Uit de mand haalde ze de grote thermosfles met melk, de kleinere met soep en vervolgens de in folie verpakte boterhammen, gebraden kip, kommetjes aardappelsla of koolsla – en tenslotte de vier besuikerde donuts. Ze draaide zich om en wilde weggaan.
‘Grootmoeder,’ zei ik aarzelend. Ze had niet naar Cory gekeken. Ze had niets gezien.
‘Ik heb niets tegen je gezegd,’ zei ze kil. ‘Wacht tot ik tegen je spreek.’
‘Ik kán niet wachten,’ zei ik kwaad. Ik stond op van Cory’s bed en liep naar haar toe. ‘Cory is ziek! Hij heeft de hele nacht overgegeven en gisteren de hele dag. Hij moet een dokter hebben en zijn moeder.’
Ze keek niet naar mij en niet naar Cory. Met grote passen liep ze de deur uit, deed de deur achter zich op slot. Geen woord van troost. Geen woord dat ze het aan moeder zou vertellen.
‘Ik maak de deur open en ga mamma zoeken,’ zei Chris, die nog dezelfde kleren aanhad als gisteren; hij had zich niet uitgekleed om naar bed te gaan.
‘Dan weten ze dat we een sleutel hebben.’
‘Dan weten ze het maar.’
Op dat moment ging de deur open en kwam mamma binnen, met grootmoeder achter haar aan. Samen bogen ze zich over Cory, betastten zijn klamme, koude gezichtje. Toen keken ze elkaar aan. Ze liepen naar een hoek van de kamer, waar ze heimelijk met elkaar stonden te fluisteren, terwijl ze nu en dan een blik wierpen op Cory, die heel stil bleef liggen, alsof hij elk moment dood kon gaan. Alleen zijn borst ging krampachtig open neer. Uit zijn keel kwamen hijgende, verstikte geluiden. Ik veegde de zweetdruppels van zijn voorhoofd. Gek dat hij zo koud aanvoelde en toch zo transpireerde.
Cory’s adem ging schrapend in en uit, in en uit.
En mamma deed niets. Ze was niet in staat een besluit te nemen! Ze was nog steeds bang dat iemand te weten zou komen dat er een kind was waar geen kind hoorde te zijn!
‘Waarom staan jullie daar zo te fluisteren?’ schreeuwde ik. ‘Je moet Cory naar een ziekenhuis brengen en de beste dokter voor hem laten komen.’
Ze keken me woedend aan allebei. Bleek, bevend en grimmig keek mamma naar mij en toen ongerust naar Cory. Haar lippen begonnen te trillen, haar handen beefden en de spieren naast haar mond maakten een trekkende beweging. Ze knipperde herhaaldelijk met haar ogen, of ze haar tranen moest bedwingen.
Met saamgeknepen ogen keek ik naar elk teken dat haar berekenende gedachten zou kunnen verraden. Ze overwoog het risico dat Cory werd ontdekt en zij haar erfenis mis zou lopen…want die ouwe man beneden moest toch eens sterven, nietwaar? Hij kon niet eeuwig blijven leven!
Ik schreeuwde het uit. ‘Wat mankeert je, mamma? Hoe kun je daar zo rustig blijven staan en alleen maar aan jezelf en aan geld denken, terwijl je jongste zoon ligt dood te gaan? Je moet hem helpen! Kan het je dan helemaal niets schelen wat er met hem gebeurt? Ben je vergeten dat jij zijn moeder bent? Als je dat nog weet, gedraag je dan verdomme als zijn moeder! Sta daar niet zo te treuzelen! Hij moet behandeld worden, nu, en niet morgen!’
Haar gezicht werd vuurrood. Ze richtte haar blik weer op mij. ‘Jij!’ snauwde ze. ‘Altijd jij weer!’ En met die woorden hief ze haar zwaar beringde hand op en gaf me een harde klap in mijn gezicht! En toen sloeg ze nog een keer.
Voor het eerst in mijn leven had ze me geslagen – en om zo’n reden! Woedend, zonder na te denken, sloeg ik terug – net zo hard!
Grootmoeder stond toe te kijken. Een grijns van voldoening vertrok haar mond tot een lelijke, dunne, kromme streep.
Chris kwam haastig naderbij en hield mijn armen vast toen ik mamma opnieuw wilde slaan. ‘Cathy, daarmee help je Cory niet. Kalm nu. Mamma zal doen wat juist is.’
Het was maar goed dat hij mijn armen vasthield, want ik zou haar opnieuw geslagen hebben, haar gedwongen hebben te zien wat ze deed!
Het gezicht van mijn vader flitste voor mijn ogen. Hij fronste zijn wenkbrauwen, liet me zwijgend weten dat ik altijd respect moest hebben voor de vrouw die me het leven geschonken had. Ik wist dat hij niet zou willen dat ik haar sloeg.
‘Je zult eeuwig verdoemd zijn, Corrine Foxworth,’ schreeuwde ik zo hard ik kon, ‘als je je zoon niet onmiddellijk naar een ziekenhuis brengt. Je denkt dat je alles met ons kunt doen en dat niemand het ooit zal weten! Nou, dat kun je rustig vergeten, want ik verzeker je dat ik een manier zal vinden om wraak te nemen, al kost het me de rest van mijn leven. Ik zal zorgen dat je ervoor zult boeten en zwaar zult boeten als je niet iets doet om Cory’s leven te redden. Toe maar, kijk maar woedend, huil maar, smeek maar, praat maar over geld en wat voor geld te koop is. Maar je kunt er geen kind mee terugkopen dat dood is! En reken maar dat ik dan een manier zal vinden om je man te vertellen dat je vier kinderen hebt verborgen in een afgesloten kamer met als enig speelterrein een zolder…en dat je ze daar jaren en jaren gevangen hebt gehouden! En zeg dan maar of hij dan nog steeds van je houdt! Kijk dan maar naar zijn gezicht, dan zul je zien hoeveel respect en bewondering hij voor je heeft!’ Ze kromp ineen, maar als blikken konden doden, had ik niet lang meer geleefd. ‘En wat nog meer is, ik zal het ook aan grootvader vertellen!’ gilde ik nog harder. ‘En dan erf je geen rooie rotcent van hem – en ik zal blij zijn, blij, blij!’
Mamma had me wel kunnen vermoorden, maar vreemd genoeg was het die verachtelijke ouwe vrouw die kalm zei: ‘Het kind heeft gelijk, Corrine. De jongen moet naar een ziekenhuis.’
Die avond kwamen ze terug. Met z’n tweeën. Zodra de bedienden zich hadden teruggetrokken in hun verblijf boven de enorme garage. Ze droegen dikke jassen, want het was plotseling ijzig koud geworden. Er hing sneeuw in de grauwe lucht. Ze namen Cory uit mijn armen en wikkelden hem in een groene deken. Mamma tilde hem op. Carrie gaf een gil van angst. ‘Je mag Cory niet meenemen!’ brulde ze. ‘Je mag niet, je mag niet…’ (Ze klampte zich aan me vast en jammerde dat ik hun moest beletten haar tweelingbroertje mee te nemen, waarvan ze nog nooit gescheiden was geweest.
Ik staarde naar haar bleke, betraande gezichtje. ‘Het is niet erg dat ze Cory meenemen,’ zei ik, mijn moeder recht in de ogen kijkend, ‘want ik ga ook mee. Ik blijf bij Cory in het ziekenhuis. Dan zal hij niet bang zijn. Als de verpleegsters het te druk hebben om voor hem te zorgen, zal ik het doen. Dan zal hij eerder gezond worden, en voor Carrie is het beter als ze weet dat ik bij hem ben.’ Het was waar. Ik wist dat Cory sneller beter zou worden als ik bij hem was. Ik was nu zijn moeder – niet zij. Hij hield niet meer van haar, hij had mij nodig en hij verlangde naar mij. Kinderen hebben een intuïtieve wijsheid; ze weten wie het meest van ze houdt en wie alleen maar doet alsof.
‘Cathy heeft gelijk, mamma,’ zei Chris en keek haar recht in het gezicht, zonder enige warmte, ‘Cory is afhankelijk van Cathy. Laat haar alsjeblieft meegaan, als zij erbij is zal hij eerder beter worden, en zij kan de arts beter op de hoogte brengen van de symptomen dan jij.’
Mamma’s glazige nietsziende blik gleed naar Chris, alsof ze haar best deed hem te begrijpen. Ik moet toegeven dat ze een wanhopige indruk maakte. Haar blik ging van mij naar Chris en naar haar moeder en toen naar Carrie en weer terug naar Cory.
‘Mamma,’ zei Chris ferm, ‘laat Cathy met je meegaan. Ik kan wel voor Carrie zorgen als je daar soms over in zit.’
Natuurlijk lieten ze me niet gaan.
Moeder droeg Cory de gang op. Zijn hoofdje hing naar achteren, de haarlok op zijn voorhoofd danste op en neer toen ze wegliep met haar kind in zijn groene deken, de kleur van lentegras.
Grootmoeder keek naar me met een wrede, spottende en triomfantelijke glimlach en deed de deur op slot.
Ze lieten Carrie gillend achter. De tranen stroomden langs haar wangen. Haar kleine zwakke vuistjes sloegen naar me, of het mijn schuld was. ‘Cathy, ik wil mee! Zorg dat ik mee mag! Cory wil nergens heen zonder mij…en hij heeft zijn gitaar vergeten.’
Toen was haar woede plotseling verdwenen en ze viel snikkend in mijn armen. ‘Waarom, Cathy, waarom?’
Waarom?
Dat was de grote vraag die we ons allemaal stelden.
Het was de langste, afschuwelijkste dag van ons leven. We hadden gezondigd, en hoe snel had God gestraft. Hij hield Zijn oog scherp op ons gericht, alsof Hij al die tijd had geweten dat we vroeg of laat zouden zondigen, zoals ook grootmoeder het had geweten.
Het was net als in het begin van onze gevangenschap, voordat de televisie een groot deel van onze dag vulde. De hele dag zaten we stilletjes bij elkaar, zonder het toestel aan te zetten, wachtend om te horen hoe het met Cory ging.
Chris zat in de schommelstoel en strekte zijn armen uit naar Carrie en mij. We zaten allebei op zijn schoot terwijl hij langzaam heen en weer schommelde, heen en weer, op de krakende vloerplanken.
Ik begrijp niet dat Chris’ benen niet gingen slapen, zo lang zaten we op zijn schoot. Eindelijk stond ik op om Mickey’s kooi schoon te maken en hem eten en water te geven Ik aaide hem en hield hem dicht tegen me aan en vertelde hem dat zijn baasje gauw zou terugkomen. Ik geloof dat het muisje wist dat er iets mis was. Hij speelde niet vrolijk in zijn kooi, en toen ik de deur van zijn kooi openliet, kwam hij niet naar buiten om in de kamer rond te scharrelen en in Carrie’s poppenhuis te klimmen.
Ik maakte het eten klaar, dat we nauwelijks aanroerden. Toen de laatste maaltijd van die dag voorbij was en we hadden afgewassen en opgeruimd, en ons gereed hadden gemaakt om naar bed te gaan, knielden we gedrieën naast elkaar bij Cory’s bed en baden tot God: ‘Laat Cory alstublieft beter worden en weer bij ons terug komen.’ Iets anders wisten we niet te bidden.
We sliepen alle drie in hetzelfde bed, probeerden het althans, met Carrie tussen mij en Chris in. Er zou nooit meer iets tussen ons gebeuren…nooit, nooit meer.
God, alstublieft, straf Cory niet als een manier om Chris en mij te laten boeten en ons verdriet te doen, want we hebben al zoveel verdriet, en het was echt niet onze bedoeling het te doen, we wilden het niet. Het ging vanzelf, en maar één keer…en het was niet plezierig, God, niet echt.
Een nieuwe dag brak aan, grimmig, grauw, onaanlokkelijk. Achter de dichte gordijnen begon het leven in de buitenwereld, onzichtbaar voor ons. We kwamen met moeite terug in de werkelijkheid en probeerden de tijd door te komen, te eten en Mickey op te vrolijken, die leek te treuren om het kleine jongetje dat altijd een spoor van broodkruimels voor hem strooide.
Ik verschoonde de matrasovertrekken, met behulp van Chris, want het viel niet mee om die grote matras uit het zware doorgestikte overtrek te halen en er een schoon omheen te doen. En toch moest dat vaak gebeuren, omdat Cory nog niet voldoende controle over zijn blaas had. Chris en ik maakten de bedden op met schone lakens, streken de spreien glad en ruimden de kamer op, terwijl Carrie in haar eentje in de schommelstoel zat en voor zich uit staarde.
Om tien uur konden we niets anders meer doen dan op het bed bij de gang zitten, strak naar de deurknop kijkend, wachtend tot hij zou bewegen en mamma zou binnenkomen met nieuws over Cory. Na een tijdje kwam mamma binnen; haar ogen zagen rood van het huilen. Achter haar kwam grootmoeder met haar harde ogen, lang, streng, zonder tranen.
Moeder struikelde bij de deur, het leek of haar benen haar niet meer konden dragen en ze zou vallen. Chris en ik sprongen overeind, maar Carrie staarde alleen maar met nietsziende ogen naar mamma.
‘Ik heb Cory naar een ziekenhuis gebracht, op kilometers afstand van hier, maar wel het dichtstbijzijnde,’ verklaarde moeder met een hese, stokkende stem. ‘Ik heb hem ingeschreven onder een valse naam en gezegd dat hij mijn neefje was.’
Leugens! Altijd weer leugens! ‘Mamma – hoe gaat het met hem?’ vroeg ik ongeduldig.
Haar blik dwaalde af naar mij; lege ogen, die nietsziend voor zich uitstaarden; zielloze ogen die iets zochten dat voorgoed verdwenen was – waarschijnlijk haar menselijkheid.
‘Cory had longontsteking,’ zei ze met een monotone klank in haar stem. ‘De dokters hebben alles gedaan wat ze konden…maar het was…te…te laat.’
Longontsteking?
Alles wat ze konden?
Te laat?
Allemaal verleden tijd!
Cory was dood! We zouden hem nooit meer terugzien!
Chris zei later dat het nieuws hem getroffen had als een harde trap in zijn kruis. Hij wankelde, draaide zich toen met een ruk om. Zijn schouders schokten en hij snikte het uit.
Eerst geloofde ik haar niet. Ik staarde haar weifelend aan, maar de uitdrukking op haar gezicht overtuigde me. In mijn borst zwol iets op dat me dreigde te verstikken. Ik liet me op het bed zakken, verdoofd, verlamd, en ik besefte pas dat ik huilde toen mijn kleren nat waren.
En zelfs terwijl ik daar zat weigerde ik te geloven dat Cory werkelijk uit ons leven verdwenen was. Carrie, die arme Carrie, hief haar hoofd op, gooide het achterover, opende haar mond en schreeuwde.
Ze schreeuwde en schreeuwde tot ze geen stem meer had en niet meer kón schreeuwen. Ze liep naar de kamer waar Cory zijn gitaar en zijn banjo bewaarde en zette al zijn versleten tennisschoentjes keurig op een rij. En daar bleef ze zitten, bij de schoentjes, bij de gitaar en de banjo, in de buurt van Mickey’s kooi. En vanaf dat moment kwam er geen woord meer over haar lippen.
‘Gaan we naar zijn begrafenis?’ vroeg Chris met gesmoorde stem en met afgewend hoofd.
‘Hij is al begraven,’ zei mamma. ‘Ik heb een valse naam op de grafsteen laten beitelen.’
En toen ontvluchtte ze snel de kamer en onze vragen, en grootmoeder volgde haar, haar lippen een grimmige dunne streep.
Tot ons afgrijzen leek Carrie elke dag meer in elkaar te schrompelen. Soms had ik het gevoel dat God Carrie ook maar beter tot zich had kunnen nemen, zodat ze naast Cory had gelegen in dat verre graf met de valse naam, ver van de plaats waar zijn vader begraven was.
We konden geen hap door onze keel krijgen. We werden lusteloos en moe, altijd even moe. Niets kon onze belangstelling wekken. Tranen – Chris en ik huilden vijf zeeën van tranen. Wij namen alle schuld op ons. We hadden al heel lang geleden moeten ontsnappen. We hadden met behulp van die houten sleutel hulp moeten gaan halen. We hadden Cory laten doodgaan! Hij was onze verantwoordelijkheid geweest, ons lieve kleine jongetje met de vele talenten, en we hadden hem dood laten gaan. Nu hadden we een klein zusje dat in een hoek gedoken zat en elke dag zwakker werd.
Chris zei zachtjes, opdat Carrie het niet zou horen, als ze mocht luisteren, wat ik niet geloofde (ze was blind, doof, stom…onze kabbelende beek was afgedamd), ‘We moeten weg, Cathy, en gauw ook. Anders gaan we allemaal dood, net als Cory. Er is iets aan de hand met ons, waarschijnlijk zijn we te lang opgesloten geweest. We hebben een abnormaal leven geleid, in een vacuüm zonder bacillen, zonder de infecties waarmee kinderen gewoonlijk in contact komen. We hebben geen weerstand tegen infecties.’
‘Ik begrijp het niet,’ zei ik.
‘Ik bedoel,’ fluisterde hij, terwijl we in dezelfde stoel naast elkaar zaten, ‘dat we net als die wezens van Mars in het boek The War of the Worlds aan een simpele verkoudheidsbacil dood kunnen gaan.’
Ontsteld staarde ik hem aan. Hij wist zoveel meer dan ik. Ik richtte mijn blik op Carrie die in de hoek zat. De ogen die te groot waren voor haar lieve babygezichtje, staarden nietsziend voor zich uit. Ik wist dat haar blik gericht was op de eeuwigheid, waar Cory was. Alle liefde die ik Cory had gegeven, gaf ik nu aan Carrie…ik maakte me zo ongerust over haar. Ze had zo’n klein skeletachtig lichaampje, en haar halsje was zo zwak, veel te klein voor haar hoofd. Zouden alle porseleinen poppetjes op deze manier eindigen?
‘Chris, als we moeten sterven, dan niet als muizen in de val. Als bacillen ons kunnen doden, dan sterven we maar aan die bacillen – dus als je vannacht naar mamma’s kamer gaat, neem dan alles mee van waarde dat je vinden kunt en dat we kunnen dragen! Ik zal een lunch inpakken om mee te nemen. Als we Cory’s kleren uit de koffers halen hebben we meer ruimte. Vóór het ochtend wordt, gaan we weg.’
‘Nee,’ zei hij kalm. ‘Alleen als we weten dat mamma en haar man uit zijn – dan zal ik al het geld en alle juwelen meenemen. Pak alleen in wat we absoluut nodig hebben – geen speelgoed, geen spelletjes. En, Cathy, misschien gaat mamma vandaag niet uit. Ze kan in de rouwperiode toch niet naar een feest gaan?’
Hoe kon ze rouwen als haar man van niets wist? En er kwam niemand, behalve grootmoeder, zodat we niet wisten wat er gebeurde. Ze weigerde tegen ons te spreken of ons aan te kijken. In gedachten was ik hier al weg, en ik keek naar haar of ze al in het verleden thuishoorde. Nu ons vertrek zo nabij was, begon ik plotseling bang te worden. De wereld was zo groot daarbuiten. We zouden op eigen benen moeten staan. Wat zou de wereld van ons denken?
We waren niet meer zo mooi als vroeger, we waren bleke, ziekelijke zoldermuizen met lang lichtblond haar, die dure maar slecht passende kleren droegen en op gymschoenen liepen.
Chris en ik hadden onszelf opgevoed door veel boeken te lezen, en de televisie had ons veel geleerd over geweld en inhaligheid, maar vrijwel geen praktische nuttige dingen om ons voor te bereiden op de werkelijkheid.
Overleven. Dat zou de televisie onschuldige kinderen moeten leren. Hoe te leven in een wereld waarin de mensen alleen om zichzelf geven.
Geld. Als er één ding was dat we in de jaren van onze gevangenschap hadden geleerd, dan was het wel dat geld op de eerste plaats kwam en al het andere pas daarna. Mamma had het lang geleden heel juist uitgedrukt: ‘Het is geen liefde die de wereld draaiende houdt – maar geld.’
Ik haalde Cory’s kleertjes uit de koffer, zijn op één na beste gymschoentjes, twee pyjama’s en al die tijd rolden de tranen langs mijn wangen. In een van de zijzakken van de koffer vond ik een paar muziekbladen die hij zelf moest hebben ingepakt. Mijn hart kromp ineen toen ik die bladen oppakte en de lijntjes zag die hij met een lineaal had getrokken, en de kleine zwarte noten en halve noten, die hij had getekend. En onder de compositie (hij had zelf geleerd muziek te schrijven uit een encyclopedie die Chris voor hem had gevonden) had Cory de woorden geschreven bij een half afgemaakt liedje:
I wish the night would end,
I wish the day’d begin,
I wish it would rain or snow,
Or the wind would blow,
Or the grass would grow,
I wish I had yesterday.
I wish there were games to play…
Ik wilde dat de nacht zou eindigen
Ik wilde dat de dag zou beginnen,
Ik wilde dat het ging regenen of sneeuwen
Of de wind zou waaien,
Of het gras zou groeien,
Ik wilde dat ik gisteren had
Ik wilde dat ik spelletjes had…
O, God. Had je ooit zo’n triest, melancholiek liedje gehoord? Dus dit waren de woorden bij het melodietje dat ik hem telkens weer had horen spelen. Verlangend naar iets dat hem niet was gegund. Iets dat alle andere kleine jongens als een normaal, onopvallend deel van hun leven beschouwden.
Ik had het kunnen uitschreeuwen van verdriet.
Ik ging slapen met de gedachte aan Cory. En zoals altijd als ik erg van streek was, droomde ik. Maar deze keer was ik alleen. Ik liep op een pad dat tussen grote, vlakke weiden liep, waarin links rode en roze bloemen groeiden en rechts gele en witte bloemen zachtjes wiegden in het zachte, warme briesje van een eeuwige lente. Een klein kind liep aan mijn hand. Ik keek omlaag in de verwachting dat het Carrie was – maar het was Cory.
Hij lachte blij en gelukkig en liep huppelend naast me; zijn korte beentjes probeerden me bij te houden en in zijn hand hield hij een bos bloemen. Hij lachte naar me en wilde juist iets zeggen toen we het luide gesjilp hoorden van bontgekleurde vogels in de bomen boven ons.
Een lange slanke man in witte tenniskleren, met goudblond haar en een diep gebruinde huid, kwam uit een schitterende tuin vol bomen en bloemen, waaronder allerlei kleuren rozen. Op tien meter afstand bleef hij staan en strekte zijn armen naar Cory uit.
Zelfs in mijn droom sprong mijn hart op van opwinding en vreugde. Het was pappa! Pappa was Cory tegemoetgekomen zodat hij de rest van de weg niet alleen hoefde af te leggen. En hoewel ik wist dat ik Cory’s kleine warme handje moest loslaten, wilde ik hem eigenlijk bij me houden.
Pappa keek naar me, niet medelijdend, niet berispend, maar vol trots en bewondering. En ik liet Cory’s hand los en zag hoe hij vrolijk naar pappa toe rende. Hij werd omhoog getild door een paar sterke armen, dezelfde armen die vroeger mij hadden vastgehouden en me de overtuiging schonken dat de wereld een mooi en prettig oord was. Ook ik zou eens dat pad aflopen en die sterke armen weer om me heen voelen, en me door pappa laten meenemen.
‘Cathy, word wakker!’ zei Chris, die op mijn bed zat en me heen en weer schudde. ‘Je praat in je slaap en je lacht en je huilt en je zegt Hallo en dan Dag! Waarom droom je toch zo vaak?’
Mijn droom viel zo snel van me af dat ik geen woorden kon vinden. Chris zat naast me en staarde me aan, net als Carrie, die ook wakker was geworden. Het was zo lang geleden dat ik mijn vader voor het laatst had gezien, de herinnering aan zijn gezicht was vervaagd, maar toen ik naar Chris keek, raakte ik verward. Hij leek zoveel op pappa, alleen jonger.
De droom zou me nog dagenlang achtervolgen, maar op een heel prettige manier. Hij schonk me rust en vrede. Hij schonk me een wetenschap die ik nooit gehad had. De mensen stierven niet echt. Ze gingen naar een betere plaats, waar ze wachtten tot degenen van wie ze hielden zich bij hen voegden. En dan gingen ze terug naar de wereld, op dezelfde manier als ze de eerste keer gekomen waren.