DE LANGE WINTER EN LENTE EN ZOMER
Nooit was moeder dichter bij de waarheid geweest dan toen ze zei dat we nu een echt raam hadden waardoor we op het leven konden uitzien. Die winter nam het televisietoestel bezit van ons leven. Net als invalide, zieke en oude mensen aten, baadden en kleedden we ons, om daarna te gaan zitten en te zien hoe andere mensen namaaklevens leidden.
In januari, februari en het grootste deel van maart konden we niet naar de zolder, omdat het er veel te koud was. Er hing een ijzige nevel, die over alles een griezelig waas legde, en dat was dood-eng. Dat moest zelfs Chris toegeven.
Daarom bleven we in de warmere slaapkamer, dicht tegen elkaar aangedrukt, terwijl we staarden en staarden naar het TV-scherm. De tweeling was dol op de TV en wilde hem nooit afzetten; zelfs ‘s nachts als we sliepen wilden ze hem nog aan laten staan, om er ‘s-ochtends mee gewekt te kunnen worden. Zelfs de sneeuw op het scherm na de late-late show vonden ze beter dan niets. Vooral Cory vond het fijn om wakker te worden en de mensjes te zien achter hun lessenaars, die het nieuws of het weerbericht doorgaven; want hun stemmen waren een opgewekter welkom in de nieuwe dag dan de doffe beslagen ramen.
De TV vormde ons, leerde ons moeilijke woorden te spellen en uit te spreken. We leerden hoe belangrijk het was om schoon en reukloos te zijn en de boenwas niet te laten aankoeken op de keukenvloer; en te zorgen dat je haar niet in de wind verwaaide, en God beware je als je roos had! Dan werd je door de hele wereld geminacht. In april werd ik dertien; de tijd van de jeugdpuistjes naderde! Elke dag controleerde ik mijn huid om te zien of er al een van die griezels te voorschijn kwam. We vatten alle reclame letterlijk op, geloofden er heilig in en zagen de reclameboodschappen als een leidraad die ons veilig door het leven zou loodsen.
Elke dag die voorbijging bracht een verandering teweeg in Chris en mij. Er gebeurden vreemde dingen met ons lichaam. We kregen haar, waar eerst geen haar was – mal, krullerig, amberkleurig haar, donkerder dan ons hoofdhaar. Ik had er een hekel aan en met een pincet trok ik ze eruit, maar het was net onkruid; hoe meer je eruit plukte, hoe meer er terugkwamen. Chris betrapte me op een keer toen ik met omhoog geheven arm zat, ijverig speurend naar een krullende amberkleurige haar, om die er meedogenloos uit te rukken.
‘Wat doe jij in Godsnaam?’ riep hij uit.
‘Ik wil me niet onder mijn armen scheren en ik wil ook niet die ontharingscrème van mamma gebruiken – die stinkt!’
‘Bedoel je dat je uit je hele lichaam de haren zit te plukken, overal?’
‘Natuurlijk. Ik wil een mooi en net lichaam – ook al kan dat jou niets schelen.’
‘Je voert een verloren strijd,’ zei hij met een gemene grijns. ‘Dat haar hoort te groeien waar het groeit – laat het met rust en vergeet die kinderlijke netheid eens van je en beschouw dat haar maar als sexy.’
Sexy? Grote borsten waren sexy, niet krullerig, hard haar. Maar dat zei ik niet, want er begonnen kleine harde appeltjes uit mijn borst naar voren te prikken, en ik hoopte maar dat Chris het niet gezien had. Ik was heel trots dat ik van voren begon op te zwellen – als ik in mijn eentje was en niemand me kon zien – maar ik wilde niet dat een ander het merkte. Die hoop moest ik echter laten varen, want ik zag dat Chris vaak naar mijn borst keek, en al zaten mijn truien of bloeses nog zo ruim, die kleine heuveltjes waren verraderlijk.
Ik kwam tot leven, voelde dingen die ik nooit eerder gevoeld had. Vreemde pijn, verlangens. Ik wilde iets, maar ik wist niet wat. Ik werd ‘s nachts wakker met kloppend hart, opgewonden, wetend dat er een man bij me was, die iets deed dat ik wilde dat hij zou afmaken, wat hij nooit deed…nooit deed…ik werd altijd te vroeg wakker, voordat ik die climax bereikte waarheen ik wist dat hij me zou voeren – als ik maar niet altijd te vroeg wakker werd en alles weer bedierf.
Dan was er nog iets raadselachtigs. Ik maakte elke ochtend de bedden op, zodra we waren aangekleed en voordat de heks binnenkwam met de picknickmand. Ik vond steeds weer vlekken op de lakens die niet groot genoeg waren om het gevolg van Cory’s droom te zijn dat hij naar de wc ging. Ze waren aan Chris’ kant van het bed.
‘Hemel, Chris, ik hoop dat jij niet gaat dromen dat je op het toilet zit terwijl je nog in bed ligt te slapen.’
Ik kon zijn fantastische verhaal gewoon niet geloven over iets dat hij ‘nachtelijke emissies’ noemde.
‘Chris, ik geloof dat je het aan mamma moet vertellen, zodat ze met je naar de dokter kan gaan. Misschien is het wel besmettelijk en kan Cory het ook krijgen; hij maakt al troep genoeg in bed om het niet nog erger te maken.’
Hij keek me vol minachting aan, terwijl een diepe blos over zijn gezicht kroop. ‘Ik hoef niet naar de dokter,’ zei hij stijfjes. ‘Ik heb de oudere jongens horen praten op school, en wat er met mij gebeurt is volkomen normaal.’
‘Het kan niet normaal zijn – het is veel te kliederig om normaal te zijn.’
‘Ha,’ spotte hij, met een lachende blik in zijn ogen. ‘Jouw tijd om je lakens te bevuilen komt nog wel.’
‘Wat bedoel je?’
‘Vraag maar aan mamma. Het wordt tijd dat ze het je vertelt. Ik heb gemerkt dat je begint te groeien, en dat is een zeker teken.’
Ik vond het afschuwelijk dat hij altijd meer wist dan ik! Waar had hij dat allemaal geleerd – van die nare beuzelpraat op school? Ik had de meisjes ook horen praten, maar ik geloofde er geen woord van. Het was allemaal veel te grof om waar te kunnen zijn.
De tweeling zat zelden op een stoel, en ze konden niet op de bedden stoeien, want dan raakten de dekens in de war, en grootmoeder stond erop dat alles ‘in de puntjes’ was. En al waren ze dol op de televisie, ze speelden toch ook, al keken ze nu en dan toch naar de fascinerende beelden. Carry had haar poppenhuis, met alle kleine mensjes erin, waartegen ze constant babbelde met een zangerig stemmetje dat soms op je zenuwen kon werken. Ik keek vaak geërgerd naar haar, in de hoop dat ze twee seconden haar mond zou houden en me laten luisteren zonder al dat gebabbel op de achtergrond – maar ik zei nooit iets, want dat zou een gekrijs uitlokken dat heel wat erger was dan het voortdurend gemompel van haar conversatie.
Terwijl Carrie de poppetjes verplaatste en het gesprek voerde voor de man en de vrouw, was Cory bezig met zijn mecanodozen. Hij weigerde de aanwijzingen te volgen die Chris hem gaf. Cory maakte wat op dat moment het best bij zijn stemming paste, en dat was altijd iets waarop hij kon slaan en waarmee hij muzikale tonen kon voortbrengen. Met de televisie, die lawaai maakte en telkens wisselende beelden liet zien, het poppenhuis waar Carrie gelukkig mee was, en de mecanodoos waarmee Cory de tijd verdreef, wist de tweeling het beste van hun gevangenschap te maken. Jonge kinderen passen zich gemakkelijk aan – ik weet het, want ik heb ze gadegeslagen. Natuurlijk klaagden ze wel, vooral over twee dingen. Waarom kwam mamma niet zo vaak als vroeger? Dat stak, dat deed pijn, want wat moest ik zeggen? En dan het eten, ze vonden het eten nooit lekker. Ze wilden ijsjes, zoals ze op de TV zagen, en hot-dogs die de kinderen op de TV altijd aten. Ze wilden alles wat zoetigheid of speelgoed was. Het speelgoed kregen ze. Het snoep niet.
En terwijl de tweeling over de vloer kroop of met gekruiste benen op de grond zat en hun irriterende lawaai maakte, probeerden Chris en ik ons te concentreren op de gecompliceerde situaties die zich dagelijks voor onze ogen ontvouwden. We zagen hoe ontrouwe echtgenoten liefhebbende vrouwen bedrogen, of vittende vrouwen, of vrouwen die het te druk hadden met hun kinderen om hun man de aandacht te geven die hij zo nodig vond. Het was ook omgekeerd. Vrouwen konden even ontrouw zijn als de mannen, en de mannen goed of slecht. We leerden dat de liefde een zeepbel was, die de ene dag helder glansde, en de volgende dag uit elkaar spatte. Dan kwamen de tranen, de droeve gezichten, het drinken van eindeloze kopjes koffie aan de keukentafel met een vriend of vriendin die haar of zijn eigen moeilijkheden had. Maar de ene liefde was nog niet voorbij, of er kwam alweer een andere, die de glanzende zeepbel weer omhoog deed zweven. Ach, wat deden al die mensen hun best de volmaakte liefde te vinden, om die te kunnen opsluiten, veilig te bewaren; en het lukte hun nooit.
Op een middag laat in maart kwam mamma de kamer binnen met een grote doos onder haar arm. We waren gewend haar binnen te zien komen met veel cadeaus, niet met maar één, en het vreemde was dat ze knikte tegen Chris, die het scheen te begrijpen, want hij stond op van de plaats waar hij zat te studeren, pakte de handjes van de tweeling en nam ze mee naar de zolder. Ik begreep er totaal niets van. Het was nog steeds bitter koud op zolder. Was dit een of ander geheim? Had ze een cadeau bij zich dat alleen voor mij bestemd was?
We zaten naast elkaar op het bed dat Carrie en ik met elkaar deelden, en voordat ik een blik kon werpen op het ‘cadeau’, dat speciaal voor mij bestemd was, zei mamma dat we eens ‘van-vrouw-tot-vrouw’ moesten praten.
Nu had ik wel gehoord over ‘van-man-tot-man’ praten, omdat ik de Andy Hardy-films had gezien, en ik wist dat dergelijke gesprekken iets te maken hadden met opgroeien en sex, dus probeerde ik tactvol mijn belangstelling niet te duidelijk te tonen, wat niet damesachtig zou zijn geweest – al popelde ik van verlangen om het eindelijk te horen.
En dacht je dat ze me vertelde wat ik al een jaar lang wilde weten? Nee, hoor! Terwijl ik plechtig zat te wachten op de onthulling van alle slechte, zedeloze dingen die de jongens al wisten vanaf het moment dat ze geboren werden, volgens één speciale grootmoeder, moest ik verbijsterd en ongelovig haar uitleg aanhoren, dat ik op een goede dag zou gaan bloeden! Niet uit een wond, maar omdat God had bepaald dat het lichaam van de vrouw zo moest functioneren. En om mijn verbijstering nog groter te maken, zou ik niet alleen vanaf nu tot ik een oude vrouw van vijftig was eens per maand gaan bloeden, maar zou dat nog vijf dagen duren ook!
‘Tot ik vijftig ben?’ vroeg ik met een benepen stemmetje, doodsbang dat ze het ernstig meende.
Ze glimlachte. ‘Soms houdt het op vóór je vijftigste en soms duurt het een paar jaar langer – er is geen vaste regel voor. Maar om en nabij die leeftijd kun je die verandering verwachten. Dat heet de menopauze.’
‘Doet het pijn?’ was het belangrijkste dat ik op dat moment wilde weten.
‘Je maandelijkse menstruatie? Misschien wat kramp, maar zo erg is het niet, en ik moet zeggen, sprekend uit eigen ervaring en wat ik van andere vrouwen gehoord heb, hoe banger je ervoor bent, hoe meer pijn het doet.’
Ik wist het! Ik zag nooit bloed zonder pijn – tenzij het bloed van een ander was. En al die smeerboel, die pijn, die krampen, alleen maar om mijn baarmoeder ontvankelijk te maken voor een ‘bevrucht eitje’, dat tot een baby zou groeien. Toen gaf ze me de doos waarin alles zat wat ik voor ‘die periode’ nodig zou hebben.
‘Hou op, mamma!’ riep ik. Ik had een manier gevonden om dat allemaal te vermijden. ‘Je vergeet helemaal dat ik van plan ben een ballerina te worden, en danseressen moeten geen babies krijgen. Miss Daniëlle heeft ons altijd verteld dat het beter was geen kinderen te krijgen. En ik wil ook geen kind, nooit. Dus breng al die rommel maar terug naar de winkel, en ga je geld terughalen, want ik wil die maandelijkse smeerboel niet!’
Ze grinnikte, omhelsde me en gaf me een zoen op mijn wang. ‘Ik geloof dat ik iets vergeten ben – je kunt je menstruatie niet vermijden. Je zult je moeten neerleggen bij de natuur, die je lichaam van een kind verandert in het lichaam van een vrouw. Je wilt toch zeker niet je hele leven een kind blijven?’
Ik aarzelde. Ik wilde dolgraag een volwassen vrouw zijn met alle welvingen die zij had, maar ik was niet voorbereid geweest op al die viezigheid – en dan nog wel elke maand!
‘En, Cathy, je hoeft je echt niet te schamen of bang te zijn voor wat ongemak – babies krijgen is heus de moeite waard. Als je van een man gaat houden en je trouwt met hem, dan zul je hem ook kinderen willen geven – als jullie allebei genoeg van elkaar houden.’
‘Mamma, je slaat wat over. Als meisjes dit moeten verduren om een vrouw te worden, wat moet Chris dan doorstaan om een man te worden?’
Ze giechelde meisjesachtig en legde haar wang tegen de mijne. ‘Zij hebben hun eigen risico’s en ongemak, al bloeden ze dan niet. Chris zal zich binnenkort moeten gaan scheren – elke dag. En er zijn nog andere dingen die hij zal moeten leren te volbrengen en te beheersen, waarover jij je geen zorgen hoeft te maken.’
‘Wat dan?’ vroeg ik. Ik gunde het de mannen dat ze ook wat ellende moesten meemaken om volwassen te worden. Toen ze geen antwoord gaf vroeg ik: ‘Chris heeft jou naar me toegestuurd met de opdracht het me te vertellen, hè?’ Ze knikte en zei, ja, al was ze zelf al lang van plan geweest het met me erover te hebben, maar er was beneden altijd wat, ze probeerden haar altijd te belemmeren in hetgeen ze doen moest. ‘En Chris – wat voor pijn krijgt hij?’
Ze lachte geamuseerd. ‘Een andere keer, Cathy. Berg je spulletjes nu op, zodat je ze bij de hand hebt als het zover is. En schrik niet als het ‘s nachts begint of terwijl je aan het dansen bent. Ik was twaalf toen ik begon te menstrueren, ik was aan het fietsen, en ik ben minstens zes keer naar huis gereden om een schone broek aan te trekken voordat mijn moeder het eindelijk merkte en de moeite nam me uit te leggen wat er aan de hand was. Ik was woedend on dat ze me niet van tevoren gewaarschuwd had. Ze vertelde me nooit iets. Geloof me, je raakt er gauw genoeg aan gewend!’
Ondanks de doos met al die akelige dingen die ik hoopte nooit nodig te hebben, omdat ik toch niet van plan was een baby te krijgen, vond ik het een prettig intiem gesprek met mijn moeder.
Maar toen ze Chris en de tweeling beneden riep en Chris zoende, door zijn blonde krullen woelde en plagend met hem speelde, terwijl ze de tweeling praktisch negeerde, begon de intimiteit van een ogenblik geleden te vervagen. Carrie en Cory voelden zich niet erg op hun gemak meer in haar aanwezigheid. Ze kwamen naar mij toe gehold en klommen op mijn schoot, en met mijn armen stevig om de tweeling geslagen zag ik hoe Chris werd geliefkoosd, gezoend, vertroeteld. Ik maakte me ongerust over de manier waarop ze de tweeling bejegende, alsof zij ze liever niet zag. Chris en ik gingen langzaam naar de puberteit toe, we waren op weg naar de volwassenheid, maar de tweeling stagneerde en kwam nergens.
De lange koude winter maakte plaats voor de lente. Langzamerhand begon het warmer te worden op zolder. We gingen met ons vieren naar boven om de papieren sneeuwvlokken eraf te halen en we brachten de tuin weer in bloei met onze prachtige voorjaarsbloemen.
In april was ik jarig, en mamma kwam met geschenken en ijs en een taart. Ze ging zitten en bracht de zondagmiddag bij ons door en leerde me naaien en borduren. En zo leerde ik weer een nieuwe manier om mijn leven te vullen, met het borduurmateriaal dat ik van haar kreeg.
Mijn verjaardag werd gevolgd door die van de tweeling – hun zesde verjaardag. Weer kocht mamma de taart en het ijs en de vele geschenken, waaronder een paar muziekinstrumenten, die Cory’s blauwe ogen deden glanzen. Hij keek verrukt naar de speelgoed-accordeon, duwde hem een paar keer in elkaar, terwijl hij op de toetsen speelde en hield zijn hoofd schuin om te luisteren naar de geluiden die hij voortbracht. En, verdraaid, in een handomdraai wist hij er al een deuntje op te spelen! We konden het geen van allen geloven. En toen waren we weer met stomheid geslagen, want hij ging achter Carries speelgoed-piano zitten en begon daar ook op te spelen. ‘Happy birthday to you, happy birthday to you, happy birthday dear Carrie, happy birthday to you and me.’
‘Cory heeft een muzikaal gehoor,’ zei mamma met een droeve, weemoedige blik naar haar jongste zoon. ‘Allebei mijn broers waren musici. Het was jammer dat mijn vader niets wilde weten van artiesten – niet alleen van musici, maar ook van schilders en dichters, enzovoort. Hij vond ze zwak en verwijfd. Hij dwong mijn oudste broer op de bank te werken die van hem was; het interesseerde hem niet dat zijn zoon het werk haatte waarvoor hij helemaal niet geschikt was. Hij heette naar mijn vader, maar we noemden hem Mal. Hij was een heel knappe jongen. In de weekends ontsnapte Mal aan het leven dat hij verafschuwde, door met zijn motorfiets de bergen in te rijden. In een blokhut, die hij zelf had gebouwd en waar hij zich terugtrok, componeerde hij muziek. Op een regenachtige dag ging hij te snel door een bocht. Hij vloog van de weg af en verongelukte in een tientallen meters diep ravijn. Hij was tweeëntwintig jaar en dood. Mijn jongste broer, Joel, liep weg op de dag van de begrafenis van zijn broer. Hij en Mal waren altijd erg intiem met elkaar geweest en ik geloof dat hij de gedachte niet kon verdragen dat hij Mals plaats zou moeten innemen en het imperium van zijn vader zou erven. We ontvingen één briefkaart uit Parijs, waarin Joel ons schreef dat hij een baan had bij een orkest en een tournee maakte door Europa. Het volgende bericht, ongeveer drie weken later, was dat Joel om het leven was gekomen bij een ski-ongeluk in Zwitserland. Hij was negentien toen hij stierf. Hij was in een diep, met sneeuw gevuld ravijn gevallen, en zijn lichaam is nooit gevonden.’
Ik raakte helemaal in de war, ik had een soort verdoofd gevoel van binnen. Zoveel ongelukken. Twee broers gestorven, en pappa, en allemaal door een ongeluk. Ontsteld keek ik naar Chris. Hij glimlachte niet. Zodra moeder weg was vluchtten we naar de zolder en onze boeken.
‘We hebben al die verrekte boeken al gelezen!’ zei Chris met een diepe afkeer in zijn stem, terwijl hij me geërgerd aankeek. Was het mijn schuld dat hij een boek in een paar uur uit had?
‘We zouden Shakespeare nog een keer kunnen lezen,’ opperde ik.
‘Ik hou niet van toneelstukken!’
Ik las graag de stukken van Shakespeare en Eugene O’Neill, trouwens alles wat dramatisch en fantasierijk was en stormachtige emoties behelsde.
‘Laten we de tweeling leren lezen en schrijven,’ stelde ik voor. Ik wilde dolgraag wat anders doen. En zo kregen zij ook weer een nieuwe mogelijkheid om zich bezig te houden. ‘En, Chris, we zullen moeten voorkomen dat hun hersens verweken en dat ze blind worden door al dat televisie kijken.’ Vastbesloten liepen we de trap af, regelrecht naar de tweeling die gefascineerd zat te kijken naar Bugs Bunny.
‘We gaan jullie leren lezen en schrijven,’ zei Chris. Ze protesteerden met een luid gekrijs. ‘Nee!’ gilde Carrie. ‘We willen naar de Lucy-show kijken!’
Chris pakte Carrie en ik pakte Cory, en we sleurden ze letterlijk naar de zolder. Het was of je een paar glibberige slangen vasthield. Een van hen krijste als een woedende stier! Cory zei niets en schreeuwde niet en sloeg niet naar me met zijn vuistjes om me pijn te doen; hij klampte zich vast aan alles wat binnen het bereik van zijn handen kwam en strengelde zijn benen om alles heen waar wij langs kwamen.
Ik geloof niet dat ooit een onderwijzer meer moeite heeft gehad met een onwillige klas. Maar eindelijk, door slimmigheidjes en dreigementen en verhaaltjes werd hun belangstelling gewekt. En misschien was het wel jammer voor ons dat het niet lang duurde of ze leerden de letters moeizaam uit het hoofd en zeiden ze na een tijdje vlot op. We hadden een paar eenvoudige leesboekjes voor kinderen gevonden op zolder, waaruit we ze woorden lieten overschrijven.
Chris en ik, die geen andere kinderen kenden van de leeftijd van de tweeling, vonden dat onze zes jaar oude leerlingen opvallend goede resultaten boekten. En hoewel mamma nu niet meer iedere dag of om de dag kwam, zoals in het begin, kwam ze toch nog één of twee keer per week. We wachtten met kloppend hart haar komst af en gaven haar het briefje dat Cory en Carrie hadden geschreven, waarbij we ervoor gezorgd hadden dat ze allebei evenveel woorden kregen. Ze maakten drukletters van minstens vijf centimeter hoog en heel krom:
LIEVE MAMMA,
WE HOUDEN VAN JE,
EN OOK VAN SNOEP.
DAG,
CARRIE EN CORY.
Ze hadden een enorme ijver aan den dag gelegd om een eigen boodschap over te brengen, niet geholpen door Chris en mij – en ze hoopten dat die boodschap tot moeder zou doordringen. Wat niet gebeurde. Slechte tanden natuurlijk.
Het was zomer. En weer was het heet en drukkend, en afschuwelijk benauwd, hoewel het merkwaardig genoeg gemakkelijker te verdragen was dan vorige zomer. Chris redeneerde dat ons bloed nu dunner was, zodat we beter tegen de hitte konden.
Onze zomer was gevuld met boeken. Ik geloof dat mamma gewoon maar een greep deed en een paar boeken van de plank haalde, zonder de moeite te nemen de titels te lezen of zich af te vragen of ze ons zouden interesseren of geschikt leesvoer waren voor gemakkelijk te beïnvloeden jonge mensen. Het deed er niet toe. Chris er ik lazen alles.
Een van onze lievelingsboeken die zomer was een historische roman, waarin de historie heel wat aantrekkelijker werd gemaakt dan op school. Tot onze verbazing lazen we dat vroeger vrouwen niet naar een ziekenhuis gingen om babies te krijgen. Ze kregen ze thuis op een klein, smal ledikant, zodat de dokter er gemakkelijker bij kon dan op een groot breed bed. En soms was er alleen maar een vroedvrouw bij.
‘Een klein zwanebed, om een baby te krijgen,’ peinsde Chris hardop, in de ruimte starend.
Ik rolde op mijn rug en glimlachte boosaardig. We lagen op zolder, op de oude gevlekte matras bij de open ramen, waardoor een zacht briesje naar binnen woei. ‘En koningen en koninginnen hielden hof in hun slaapkamer – of slaapvertrek, zoals het toen werd genoemd – en ze zaten rechtop en spiernaakt in bed. Denk je dat alles wat ze in de boeken schrijven waar is?’
‘Natuurlijk niet! Maar veel wel. De mensen droegen vroeger geen nachthemden of pyjama’s in bed. Alleen maar slaapmutsen om hun hoofd warm te houden; de rest was niet belangrijk.’
We lachten en dachten aan de koningen en koninginnen die geen last hadden van verlegenheid ah ze naakt zaten tegenover edellieden en buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders.
‘Was het in de Middeleeuwen niet zondig om naakt te zijn?’
‘Ik geloof het niet,’ antwoordde hij.
‘Het is wat je doet als je naakt bent, dat zondig is, hè?’
‘Ik geloof van wel.’
Het was nu al de tweede keer dat ik kampte met die vloek van de natuur, die een vrouw van me moest maken, en het deed zo’n pijn, dat ik de eerste keer de hele dag in bed was gebleven, luid jammerend dat ik kramp had.
‘Jij vindt het toch niet weerzinwekkend wat er met me gebeurt, hè?’ vroeg ik aan Chris.
Hij verborg zijn gezicht in mijn haar. ‘Cathy, ik geloof niet dat iets van het menselijk lichaam en de manier waarop het functioneert weerzinwekkend of walgelijk is. Dat zal de toekomstige arts in me wel zijn. Weet je wat ik vind…als er elke maand een paar dagen ongemak voor nodig zijn om van jou een vrouw te maken als moeder, dan lijkt me dat helemaal niet erg. En als het pijn doet en je hebt er last van, dan denk je maar aan dansen, want dat doet ook pijn, dat heb je me zelf verteld. En die prijs vind je ook niet te hoog.’
Ik sloeg mijn armen steviger om hem heen toen hij even zweeg. ‘En ik moet ook een prijs betalen om volwassen te worden. Ik heb geen man om mee te praten, zoals jij met mamma. Ik ben helemaal in m’n eentje, in een netelige situatie, vol frustraties, en soms weet ik niet hoe ik me moet wenden of keren en hoe ik aan de verleidingen moet ontkomen. En ik ben zo verdomd bang dat ik nooit arts zal worden.’
‘Chris,’ begon ik – ik begaf me op drijfzand, dat wist ik – ‘twijfel je nooit aan haar?’
Hij fronste zijn wenkbrauwen en ik zei snel, voordat hij een nijdig antwoord kon geven: ‘Vind je het niet…niet vreemd, dat ze ons zo lang opgesloten houdt? Ze heeft geld genoeg, Chris, ik weet het. Die ringen en armbanden, dat is geen namaak, zoals ze zegt. Ik weet het zeker!’
Hij werd ongenaakbaar, zodra ik het over ‘haar’ had. Hij aanbad zijn godin van de vrouwelijke perfectie. Maar toen omhelsde hij me spontaan, zijn wang lag tegen mijn haren, zijn stem klonk gesmoord van ontroering. ‘Ik ben niet altijd die eeuwige optimist die jij in me ziet. Soms twijfel ik net zo erg aan wat ze doet als jij. Maar dan denk ik weer aan vroeger en dan voel ik dat we haar moeten vertrouwen en in haar geloven, en dat we net zo moeten zijn als pappa was. Weet je nog dat hij altijd zei: ‘Voor alles wat vreemd lijkt is een goede reden. Alles komt altijd op z’n pootjes terecht.’ Dal dwing ik mezelf te geloven – ze heeft een goede reden om ons hier te houden en ons niet stiekem naar een of andere kostschool te sturen. Ze weet wat ze doet, en, Cathy, ik hou zoveel van haar. Ik kan het niet helpen. Wat ze ook doet, ik weet dat ik altijd van haar zal houden.’
Hij hield meer van haar dan van mij, dacht ik verbitterd.
Onze moeder kwam en ging zoals het haar uitkwam. Eén keer ging er een hele week voorbij zonder dat ze ons bezocht. Toen ze eindelijk kwam vertelde ze ons dat haar vader erg ziek was. Ik was dolblij met dat nieuws. ‘Gaat het hem slechter?’ vroeg ik, met iets van schuldbesef. Ik wist dat het verkeerd was hem dood te wensen, maar zijn dood betekende onze redding. ‘Ja,’ zei ze plechtig, ‘veel slechter. Het kan elke dag voorbij zijn, Cathy, elke dag. Je hebt geen idee hoc bleek hij ziet en wat een pijn hij heeft; hij zal het niet lang meer maken en dan zijn jullie vrij.’
O, mijn God, en dan te bedenken dat ik zo slecht was dat ik die oude man op ditzelfde moment dood wenste! God, vergeef me. Maar het was verkeerd dat wij al die tijd opgesloten zaten; we moesten naar buiten, ons koesteren in de warme zon. We waren zo eenzaam, omdat we nooit andere mensen zagen.
‘Het kan elk uur gebeurd zijn,’ zei mamma en stond op om weg te gaan.
‘ Swing low, sweet chariot, comin ‘for t’carry me home… ’ was het liedje dat ik neuriede toen ik de bedden opmaakte en wachtte op het nieuws dat grootvader op weg was naar de hemel als zijn geld gewicht in de schaal legde, en naar de hel als de duivel niet omkoopbaar was.
En toen stond mamma in de deuropening. Ze zag er moe uit. ‘Hij heeft de crisis doorstaan…hij wordt beter – deze keer.’ De deur ging dicht, en we waren alleen, onze hoop de bodem ingeslagen.
Ik stopte de tweeling die avond in bed, want mamma kwam maar zelden meer om dat te doen. Ik was degene die hun een zoen op hun wang gaf en hen hielp hun gebedje te zeggen. En Chris deed ook zijn deel. Ze hielden van ons, dat was duidelijk zichtbaar in hun grote, blauwe ogen.
Toen ze sliepen kruisten we weer een dag af op de kalender. Het was opnieuw augustus. We hadden een vol jaar in deze gevangenis geleefd.
![](/epubstore/A/V-Andrews/Bloemen-op-zolder/OEBPS/images/img0002.jpg)
Boek twee
Tot de avondwind waait
En de schaduwen vlieden
Hooglied 2:17