10
De volgende dag verdiepte Liese zich in het gestolen schilderij. Door de workshop die ze onlangs had georganiseerd, stond haar notitieboekje aardig vol met namen van buitenlandse collega's en van experts die zich met kunst bezighielden. Ze belde met een flink aantal van hen en lichtte hen in over de Botticelli, waarbij ze hun telkens op het hart drukte heel discreet met dat nieuws om te gaan. Ze informeerde bij het Art Loss Register en andere gespecialiseerde organisaties en belde met veilinghuizen. Ze vroeg ook een kennis van haar om een schatting. Michel Rochard werkte als kunstexpert voor het grote veilinghuis Drouot in Parijs. Hij had ook een bijna fotografisch geheugen, wist Liese.
‘Oh là là,’ zei Rochard, ‘un Botticelli; ça se vend cher, ma fille.’
‘Ik herinner me niet eens dat ik er ooit een te koop heb gezien’, zei Liese.
‘Nee, dat is het nu net. Dat zijn zulke zeldzame verkopen, dat is altijd bingo.’
‘Hebben jullie er wel ooit een geveild?’
‘Ja, maar dat was voor mijn tijd. Dat moet toch al een jaar of twintig geleden zijn.’
‘Als je vandaag de dag een Botticelli bij Drouot zou hebben, wat zou dat kunnen gaan?’
‘Bof, c'est pas facile à dire… Een goede tien jaar geleden is er bijna een mooie Botticelli op de markt gekomen’, zei Rochard. ‘Dat was in Schotland, ken je dat verhaal?’
‘Nee.’
‘De Schotse eigenaars wilden het aan een museum in de States verkopen. Toen heeft de National Gallery in Edinburgh een hele actie op touw gezet om het doek in Schotland te kunnen houden, en dat is ook gelukt. Dat heeft hun toen zo'n vijftien miljoen euro gekost, als ik me goed herinner. Maar dat was in de verste verte niet de marktprijs. En dat was tien jaar geleden, kun je nagaan.’
‘Dus als je vandaag de dag bij Drouot…’
‘Veilingen zijn altijd onvoorspelbaar’, antwoordde Rochard. ‘Maar een Botticelli, dan mag je toch al snel op zeventig tot tachtig miljoen euro rekenen, en misschien zelfs meer.’
Iets over halftwee ging haar telefoon en zag ze op het display dat de oproep uit Italië kwam. Liese besloot eerst niet op te nemen, maar ze wist dat die Don Juan van een Giuseppe het toch niet zou opgeven. En hij had haar een kopietje van het dossier gestuurd, dacht ze er nog bij. Zuchtend nam ze op.
‘Dag Giuseppe.’
‘Ciao, cara. Come stai?’
‘Druk’, zei ze.
‘Ik heb je gisteren al een paar keer proberen te bellen.’
‘Ja.’
Ze wachtte op de liefdesverklaringen en andere bedekte toespelingen, maar die kwamen er dit keer niet.
‘We hebben een Roemeense bende opgepakt’, zei Giuseppe. ‘Een heterdaadje, ze kwamen net naar buiten uit een depot van het Bargello.’
Een van de mooiste musea van Firenze, wist Liese, met een schat aan beeldhouwwerken uit de Renaissance.
‘Een van die jongens heeft bekend dat ze een jaar geleden ook in het depot van het Uffizi hebben ingebroken. Hij heeft die bekentenis daarna wel ingetrokken, maar goed.’
‘Hola’, zei Liese. Ze schaamde zich nu een beetje dat ze hem gisteren niet had teruggebeld.
‘Hebben jullie al huiszoekingen gedaan?’
‘Certo. We hebben één luizige kelk gevonden in de kelder van een van de bendeleden, maar voor de rest niets. We zijn er zeker van dat ze alleen maar op pad gingen als ze een bestelling hadden. In het Bargello hadden ze tientallen topwerken kunnen stelen, maar ze hadden maar twee kleinere beeldhouwwerkjes meegenomen, allebei van Cellini.’
‘Wauw. Dank je, Giuseppe, dat is lief dat je me op de hoogte houdt’, zei Liese.’ Nu gaat hij me vragen wanneer ik mijn privérondleiding in Firenze wil, dacht ze.
‘Er is nog iets. We hebben ook al de lijsten met nummers van hun telefonini. Onze onderzoeksrechter is voor een keer heel ijverig geweest. Er is een nummer bij uit Brussel. Meerdere oproepen, zowel ontvangen als zelf gebeld.’
‘Laat maar komen.’
Giuseppe dicteerde haar het nummer.
‘Ik ga er meteen achteraan en ik laat je iets weten’, zei ze. ‘Je bent een engel.’
‘Graag gedaan’, antwoordde Giuseppe. ‘Ik hoor nog wel van je.’
Toen hij had neergelegd, voelde ze zich op de een of andere manier beledigd. Het was vermoeiend geweest toen die Italian stallion de hele tijd openlijk aan het flirten was, maar waar haalde hij het lef vandaan om er op eigen initiatief mee op te houden? Ze herinnerde zich een uitspraak van Hanne, van een tijdje terug. ‘De meeste vrouwen zeggen dat ze er een hekel aan hebben als werklui op straat naar hen fluiten. Maar ze vinden het nog veel erger als ze er van de ene op de andere dag mee stoppen. Alleen mag je dat nooit aan die mannen zelf vertellen.’
Liese belde Hoogvliet en gaf hem het nummer door dat ze van Giuseppe had gekregen.
‘Ik laat het checken’, bromde hij.
‘Niks nieuws?’
‘Princen wil dat we de dood van Smalbrugge apart behandelen. Het wordt een uit de hand gelopen liefdesaffaire.’
Ze herinnerde zich de woorden van de onderzoeksrechter toen zij en Niels de laatste keer bij hem waren, en zei: ‘Dat was toch dezelfde die zei dat we zijn volle steun hadden? Dat we de verbanden mochten onderzoeken?’
‘Als we met argumenten zouden komen,’ snauwde Hoogvliet, ‘en veel argumenten heb ik hem nog niet kunnen geven, hè?’
Liese reageerde niet.
‘Ik heb zo dadelijk een briefing met het team’, klonk het kortaf. ‘Als je rond vier uur langsloopt, kan ik je bijpraten.’
Toen Liese de kiestoon hoorde, gooide ze woest de hoorn op het toestel, pakte haar handtas en haar jas, en liep naar buiten. Ze dronk een koffie in een brasserie op de hoek van het Rogierplein. Omdat ze nog niets gegeten had, bestelde ze er ook een panini bij met ham en mozzarella. Ze wist niet waar ze het meest boos om was: omdat Niels het niet eens nodig vond dat ze een briefing bij de Crim zou bijwonen, of omdat hij zo makkelijk het verband tussen de drie zaken losliet. Smalbrugge had een cruciale rol gespeeld bij de selectie van het schilderij voor die Europese tentoonstelling, of hij nu zelf wist van de overschildering of niet, dacht Liese. Helena Vaels was vermoord omdat ze ontdekt had dat er iets onder het derderangsschilderij verborgen zat. En de kunstschilder, Hendrickx? Waarschijnlijk was Pim Hendrickx dezelfde als G. Berckmans, de naam die op het heiligenleven stond. Hij had de overschildering gemaakt, er was iets fout gelopen en hij had dat moeten bekopen met een kogel door zijn hoofd.
Ze keek op haar horloge en zag dat het kwart over twee was. Ze had al de hele ochtend en middag een lichte hoofdpijn, zonder twijfel omdat de witte wijn van gisteravond het niet leuk had gevonden om te worden vermengd met een fikse Cosmopolitan. Ze dacht aan Bambi en aan haar verhaal over Dzurinda. ‘Wil je zien wie Robert Dzurinda echt is? Woensdagavond na elf uur. Leo Erreralaan 25.’ Ze kon pas om vier uur langslopen bij de Crim. Tijd genoeg om even op verkenning te gaan dus. Hoogvliet, je kunt mijn rug op, dacht ze, nog steeds boos. Ze rekende af, haalde haar scooter op en snorde naar Ukkel.
Twintig minuten later keek Liese haar ogen uit naar de landhuizen en de enorme villa's met grote graspartijen waar de Erreralaan om bekendstond. Hier en daar hing er een vreemde vlag aan de gevel of aan een mast in de voortuin. Consulaten, wist ze, of ambassades van kleine landen die wel huisvesting ‘op niveau’ wilden, maar zich de nog veel duurdere adressen rond de Franklin Rooseveltlaan niet konden veroorloven.
Nummer 25 was een robuuste villa. Liese reed door tot aan het volgende huis, zocht naar het vakje met betaalkaarten in haar portefeuille en belde aan. Een gezette oude man deed open, snel gevolgd door een al even oude vrouw, die schichtig achter de rug van de man kwam kijken.
‘Goedemiddag. Mijn naam is Depreter, politie.’ Ze zwaaide even met het plastic etuitje waarin haar al lang vervallen ledenkaart van de fitnessclub zat, stak het ding snel weg en gaf de man een hand.
‘Donville’, zei de man verbouwereerd. Hij begreep er zo te zien niets van.
‘Mag ik even binnenkomen?’ Voordat de oude man had kunnen reageren, stapte ze met een ‘Dat is vriendelijk van u’ de woning binnen.
Frans Donville bleek een gepensioneerde bankdirecteur te zijn die al meer dan veertig jaar aan de Erreralaan woonde. Ze namen plaats in de enorme, met snijwerk versierde stoelen die rond de lege open haard stonden.
‘U bent van de politie?’ vroeg Donville.
‘Dat klopt, meneer.’
‘Maar u draagt geen uniform?’
‘Dat doen alleen de collega's die de weg op moeten’, zei Liese. ‘We werken ook vaak in gewone kleding, hoor. Zoveel aangenamer, vindt u ook niet?’
‘Ik begrijp het eerlijk gezegd allemaal niet.’
‘Wel, ziet u, we hebben een melding gekregen dat er zich een verdacht persoon in de buurt ophoudt,’ improviseerde Liese erop los, ‘en ik kwam gewoon eens even langs om te checken.’
De verwijzing naar een verdacht persoon was voldoende om mevrouw Donville te doen opspringen.
‘Zie je wel!’ riep ze. ‘Hoor je het, Frans! En maar tegen mij zeggen dat ik het me inbeeld.’ Ze keek Liese triomfantelijk en met half dichtgeknepen ogen aan. ‘Drie dagen geleden nog, ik was in een van de logeerkamers. Ik keek naar buiten en toen stond er een man voor ons huis.’
‘Waar stond hij, mevrouw?’ zei Liese werktuiglijk. Ze hoopte maar dat ze zich snel uit dit gesprek kon redden.
‘Op het fietspad, met zijn telefoon in zijn hand. Hij deed alsof hij zogenaamd moest bellen.’ Mevrouw Donville schudde haar hoofd om duidelijk te maken dat je met dergelijke smoesjes niet bij haar moest zijn.
‘Nou, u hoeft zich geen zorgen te maken, hoor’, zei Liese. ‘Ik geef het door, dan patrouilleren we hier de komende dagen extra goed. Weet u misschien of uw buren ook iets hebben gezien?’
‘Mevrouw Stagros heeft al eens iemand in haar tuin gehad.’ De oude dame wees in de richting van het huis verderop in de straat.
‘Lang geleden?’
‘Een jaar, denk ik.’
‘En de andere buren?’ Liese wees naar nummer 25.
‘Daar woont een Franse diplomaat’, zei haar man. ‘Een vrij jonge meneer, die kennen we zo niet.’
‘Maar hij maakt soms veel lawaai’, voegde mevrouw Donville eraan toe.
‘Hebt u een omheining om uw tuin?’
‘Ja hoor, maar niet zo'n hoge.’ Ze was zichtbaar blij dat er eindelijk iemand was die haar geloofde. ‘Wilt u een kopje koffie?’
‘Weet u wat we doen?’ zei Liese. ‘Zorgt u voor een lekker kopje koffie, dan ga ik ondertussen even uw tuin inspecteren.’
‘Frans, ga mee met haar’, beval de dame.
Liese stak haar beide handen voor zich uit. ‘Als u het niet erg vindt, dan doe ik dat liever alleen, mevrouw. Ik ben zo terug.’
Tien minuten later zat Liese al achter een kopje koffie en een zandkoekje te kletsen met mevrouw Donville. Ze wist niet hoe snel ze zich uit het gesprek kon losrukken zonder onbeleefd te zijn. Maar ze wist wel dat de tuinen van de Donvilles en van de Franse diplomaat niet beveiligd waren, dat ze geen hond hadden en dat er achteraan in de tuin een niet al te hoog hek stond.
Om klokslag vier uur liep ze naar het bureau van Hoogvliet. Inspecteur Bracke kwam net naar buiten uit de recherchekamer.
‘Ah, dag Liese.’
‘Dag Karel. Is Niels er?’
‘Hij zit weer eens bij Lode Aerts. Ik denk dat hij onze chef de laatste weken al meer gezien heeft dan anders in een jaar.’
‘Hm. Is er nieuws?’
‘We hebben dat telefoonnummer nagetrokken. Dat is een bar aan de Louizalaan. En ze ligt toevallig op honderd meter van waar die Vito Schillacci woont.’
‘En nu?’
‘Daarvoor zit hij bij Aerts’, zei Bracke terwijl hij naar het kantoor van Hoogvliet wees. ‘Hoewel ik me geen illusies zou maken, hoor. 't Is weer een toevalligheid erbij, maar je kunt hem er niet op vastpinnen, hè, die gladde rotzak. Het telefoontoestel hangt trouwens in de gang naar de toiletten, niet in het café zelf.’
‘Maar je kunt wel naar de bar gaan met een foto van Schillacci. Vragen of ze hem herkennen.’
‘En dan? Dan zegt zijn dure advocaat dat het nogal logisch is dat hij er wel eens geweest is, zo dicht bij zijn huis.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Zelfs als je een getuige hebt die hem heeft zien bellen, dan heb je nog niks, want hoe bewijs je dat hij het was die naar Italië telefoneerde?’
‘Ja.’
‘We hebben de Financiële Sectie gevraagd om Schillacci eens door te lichten’, ging Bracke verder. ‘Zo'n grote zakenman is het ook niet, hoor.’
‘Vertel eens.’
‘Hij heeft twee firma's op zijn naam staan. De grootste is dat scheepsbedrijfje aan de haven waarmee hij spullen uit Italië importeert. Maar geen van beide is winstgevend. Als je naar het omzetcijfer kijkt, verdiende hij niet veel meer dan een gewone kruidenier.’
‘Dat is een tactiek als een andere, hè Karel.’
Bracke knikte. ‘Goed, ik moet verder. Als er nog iets is, dan bel ik je wel, oké?
‘Dat is goed, merci’, zei Liese.
Om zes uur reed ze naar Schaarbeek. Ze deed haar inkopen in de supermarkt niet ver van haar appartement, gooide alles op het aanrecht en sprong onder de douche. Toen Simon een halfuur later aankwam, stond ze aardappels te schillen in de keuken.
‘Wat een huiselijk tafereel.’
‘Geen seksistische opmerkingen, of je krijgt geen eten.’
‘Ik heb een flesje rood meegebracht’, zei Simon. ‘Wil je een glaasje?’
‘Nee, ik houd het bij water.’ Haar hoofdpijn was minder, maar ze voelde zich toch nog altijd niet echt lekker.
‘Ik moet straks nog even weg voor het werk’, zei ze.
‘Waarom?’
‘Gewoon even mee met een patrouille. Ik ben rond twaalf uur weer thuis.’
Ze vond het niet fijn om tegen Simon te liegen, maar ze wilde hem niet ongerust maken. Zoals ze hem kende, zou hij trouwens op dezelfde manier reageren als Hoogvliet, en daar had ze vandaag zeker geen zin in.
‘Ik zal op je wachten’, zei hij.
‘Da's lief.’
Een halfuur later zette ze een kom met broccolipuree en een bord met gebakken tonijnmoten op tafel.
Simon keek verbaasd. Hij proefde van de puree en maakte smakelijke geluiden. ‘Lekker. Echt waar.’
‘Als het niet waar is, moet je het ook zeggen.’
‘Het is goed, Liese, ik meen het.’
Nu ze het compliment had gekregen dat ze wilde hebben, kon ze weer bescheiden zijn, vond ze.
‘Er is niets aan, hoor. Ik heb een stoompotje van mamma meegekregen. Je gooit er de groenten en de aardappelen in, doet er onderaan wat water bij en het is klaar.’
Terwijl ze het eten op haar bord schepte, zag ze twee diepe, rode strepen op Simons linkerhand.
‘Wat is dat?’
Hij keek naar zijn hand en haalde zijn schouders op. ‘Elvis.’
Liese legde haar bestek neer. ‘Simon, je moet iets doen aan die kat, dat kan zo niet verder.’
‘Als ik bij hem ben, is hij heel aardig, echt. Maar als hij een tijdje alleen is geweest, dan begint hij gekke dingen te doen.’
Hij nam een hap van zijn tonijn en ging toen verder zonder haar aan te kijken.
‘'t Is een lief beest, hoor. Hij heeft alleen aandacht nodig. Mensen om hem heen. Dan heb je er absoluut geen last mee.’
‘O nee, vergeet het.’ Ze wist waar het gesprek op uit zou draaien. ‘Ik wil geen kat in mijn appartement, Simon, no way. Ik hou van dieren, maar dan wil ik er ook voor kunnen zorgen. Dat gaat hier niet.’
‘Een kat heeft niet veel nodig’, probeerde hij nog.
‘Dat kan best zijn, maar…’
‘En dan zou ik gewoon wat vaker hier komen.’
‘Simon…’
‘Oké, oké, ik zwijg al.’
Ze zuchtte. ‘We zien wel, goed? Nu niet, in geen geval. Maar ik zeg niet nooit. Is dat oké?’
Hij glimlachte.
‘En nu mag jij afruimen, en de vaat doen. Dan ga ik naar het journaal kijken.’
Hij bleef glimlachen, zag ze.
Het was iets over elven toen ze de oude Mildred in een rustige zijstraat van de Erreralaan parkeerde en de laatste honderd meter te voet aflegde. Er brandde nergens licht bij de Donvilles. Voorzichtig liep ze langs de struiken van de oprijlaan naar de tuin, in de hoop dat mevrouw Donville niet in de logeerkamer op de uitkijk stond met een verrekijker en een oud jachtgeweer.
Achter in de tuin klom ze over het hekje en liep zo stil als ze kon naar het huis van de Franse diplomaat. Er kwam licht uit de brede ramen op de benedenverdieping, zag Liese, en tegelijkertijd hoorde ze het zachte, ritmische gebrom van een baslijn. Ze sloop tot een paar meter van de vensters en schuilde achter een grote sierstruik. Toen ze naar binnen keek, viel haar mond open van verbazing.
Later, toen Liese opnieuw de oude Mini startte, keek ze op de ronde klok van het dashboard en zag tot haar verbazing dat ze nauwelijks een kwartier in de tuin was geweest. Ze reed de Winston Churchilllaan op en probeerde haar gedachten op een rijtje te krijgen. De beelden uit de woonkamer van de diplomaat flitsten de hele weg naar huis door haar hoofd.
Ze had drie mannen gezien, van wie er een onmiskenbaar het Sloveense Europarlementslid Dzurinda was geweest. Hij had met zijn das over zijn ontblote bovenlijf op een van de sofa's gelegen, terwijl hij een vrouw streelde die voor hem op het tapijt lag. De vrouw was naakt, op haar schoenen na, hoge lakschoenen met zwarte veters die rond haar kuiten waren gebonden.
Terwijl Dzurinda's hand over de binnenkant van haar dijen streelde, kuste de vrouw een van de andere mannen, die voor haar op de grond lag. Wat later had Liese gezien hoe de vrouw met haar tong cirkeltjes had gedraaid rond zijn tepels.
Twee meter verderop, voorovergebogen over de glazen salontafel, had de derde man gezeten. Hij hield een opgerold briefje in een van zijn neusgaten en snoof wit poeder dat in een rechte lijn op het glas lag. Daarna schudde hij met zijn hoofd, en keek in dezelfde richting als waar Robert Dzurinda vanaf de sofa naar keek.
Tegen de achterste muur van de woonkamer maakte een tweede vrouw langzame dansbewegingen. Ze was groot, slank en erg mooi, vond Liese. Ze droeg een soort witte, dunne kaftan die bijna tot op de grond reikte en schoof op het ritme van de muziek met haar rug op en neer tegen de muur. Af en toe had ze bijna achteloos de randen van de kaftan vastgegrepen en de stof naar boven getrokken, zodat haar publiek kon zien dat ze, behalve witzijden kousen, niets onder het gewaad droeg. Maar op geen enkel moment had Liese het gevoel gehad dat de vrouw een ordinair nummertje opvoerde. Integendeel, alles wat ze deed en elke beweging die ze maakte was mooi geweest, gracieus bijna, zodat het toeval leek als de aanwezigen een voet, een been of het getrimde schaamhaar tussen haar dijen te zien kregen.
Maar veel meer nog dan naar de vrouw had Liese naar de aanwezige mannen gekeken. Naar hun blik vooral. Hoe ze met hun ogen de bewegingen van de langzaam dansende vrouw hadden gevolgd, hoe ze staarden als ze in een trage zwaai haar benen had geopend en even traag weer had gesloten. Het waren blikken van pure, onvervalste geilheid geweest.
Toen Liese de slaapkamer binnenkwam, lag Simon in bed te lezen.
‘Dag schat,’ fluisterde hij, ‘hoe was het?’
Ze ging voor het bed staan, hield een vinger tegen haar gesloten lippen en trok haar kleren uit. Ze was zelden zo opgewonden geweest. Ze liet haar slipje op de vloer vallen, hield haar hoofd achterover en sloot haar ogen. Toen ze ze weer opende, herkende ze tot haar verrukking de blik in Simons ogen.
Hij keek zoals ze had gehoopt dat hij zou kijken.
Ze kreunde.