1
Eén keer per maand, op vrijdag, bezocht Helena Vaels haar eigen graf.
Ze veegde wat stof en bladeren van de arduinsteen en keek naar de namen en de data die op de brede tombe stonden. Toen haar moeder overleed, nu iets meer dan een jaar geleden, had ze een tijdlang verse bloemen meegebracht, maar daar was ze na enkele maanden mee gestopt.
Ze stond op en luisterde afwezig naar de verkeersgeluiden van de hoofdstad.
Helena bleef het een vreemde gedachte vinden dat haar laatste rustplaats al zo onwrikbaar voor haar vastlag, maar echt storend vond ze het niet. De familiekelder was de wens van haar vader geweest, nu al meer dan twintig jaar geleden, lang voordat het brede, imposante lichaam waar ze als tienjarige in bange momenten zo graag bescherming bij had gezocht, herleid was tot een graatmagere, ijlende man die in een eenzame ziekenhuiskamer de laatste sacramenten had gekregen.
Helena's echtgenoot vond het idee om je eigen naam en geboortedatum op de familiekelder te zien staan niet vreemd, maar gewoon luguber. Het had iets dreigends, vond hij, alsof de tombe op de een of andere manier onvolledig was en alleen nog wachtte op je laatste dag om een datum te kunnen invullen. Hij had het haar met zoveel woorden gezegd, de laatste keer dat hij was meegekomen, en sindsdien ging Helena alleen naar het kerkhof. Ze had het liever zo, ze maakte niet graag ruzie.
Ze kon niet zeggen dat ze nog echt veel aan haar ouders dacht. Als ze bij hen was, hier op de begraafplaats, dwarrelden herinneringen aan haar leven met hen zomaar naar binnen, als ongenode gasten op een tuinfeestje in de zomer: je had er niet om gevraagd, maar echt lastig was het niet.
De rest van de tijd sliepen ze in haar hoofd.
Haar moeder was een erg vrome vrouw geweest. Ze had Helena van kindsbeen af onder haar hoede genomen en haar proberen warm te maken voor Bijbelstudie en een godvruchtig leven, iets wat maar gedeeltelijk gelukt was. Maar daardoor schoten Helena wel opeens op onvermoede momenten als deze, op een vrijdag bij het vallen van de avond voor hun graf, flarden van Bijbelteksten te binnen.
De Heer is waarlijk opgestaan. En het geschiedde, als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen in de hemel. Lucas 24.
Het werd weer hoog tijd om te vertrekken.
Twintig minuten later parkeerde Helena haar auto in de binnenstad en liep ze via de Anspachlaan naar de Kolenmarkt. Het werd al aardig donker. Flarden mist en het gelige licht van de straatlantaarns verzachtten de contouren van de huizen. Aan de zijgevel van de Onze-Lieve-Vrouw van Goede Bijstandkerk stak Helena de sleutel in het slot van de toegangsdeur en ze ging naar binnen.
Twee weken geleden had de pastoor haar om een vriendendienst gevraagd. Of ze twee schilderijen van de kerk een kleine schoonmaakbeurt wilde geven. De kerk was al enkele weken dicht omdat er herstelwerkzaamheden aan een van de zijbeuken uitgevoerd werden, en die hadden meer stof en vuil meegebracht dan gedacht. Helena had eerst willen weigeren. Als voltijdse restauratrice bij de Brusselse metro had ze haar handen meer dan vol aan de vele kunstwerken die de ondergrondse telt. Maar pastoor Sanders was een oude vriend van haar moeder geweest, en dus had ze toegestemd om enkele avonden na haar werk langs te komen.
Ze huiverde terwijl ze door het renaissancekerkje liep. Na enkele prachtige weken was het nu, eind april, opeens opnieuw koud geworden, alsof de winter nog een laatste uitval deed voor hij de boeken dicht moest doen. Er hing een vochtige kilte in het duistere gebouw. Helena stak de grote lampen aan en klom op de stelling van de aannemer, die ze, na lang aandringen, nog een tijdje mocht gebruiken. Boven op de stelling trok ze haar dunne handschoenen aan en keek naar het schilderij waar ze sinds enkele avonden aan werkte. Ze glimlachte. Toen ze gisterenavond aan het laatste schilderij was begonnen, was er eerst geen glimlach maar pure ontzetting en angst geweest; ze kon niet geloven dat ze zo'n onherstelbare fout had gemaakt. Helena had keer op keer de organische oplosmiddelen gecheckt, ze had het schilderij met een loep centimeter voor centimeter onderzocht, en toen na een tijdje de angst was weggeëbd, was er een gevoel van verrukking voor in de plaats gekomen. Verrukking, en ongeloof.
Gewoontegetrouw maakte ze snel nog enkele foto's met haar digitale camera. Ze grinnikte toen ze terugdacht aan de reactie van pastoor Sanders. Ze had hem vanmiddag van op haar werk gebeld en hem de stuipen op het lijf gejaagd toen ze hem vertelde dat ‘er iets grondig fout was’ met een van de doeken. Hij had om uitleg gevraagd, en Helena had hem bijna moeten smeken om vanavond niet langs te komen en haar nog minstens één avond rustig te laten werken.
Ze nam een stokje, draaide er met haar vingertoppen een bolletje watten van puur katoen omheen en hield het onder de dispenser met aceton. Ze voelde opnieuw de opwinding toen ze naar het schilderij keek. Vijf meter onder haar klonk geritsel en geschuifel in de lege kerk, maar ze wist ondertussen dat het gebouw vol met geluiden zat: het zachte kraken van het oude gebinte, de wind die onder de grote deuren naar binnen kwam en zo de psalmteksten deed bewegen die in de rug van de stoelen zaten.
Toen ze zich oprichtte om aan het werk te gaan, werd de stelling met een fikse schok naar achteren gekanteld. Helena molenwiekte om haar evenwicht te bewaren. Net toen ze dacht dat ze haar evenwicht had hervonden door de verticale staaf links van haar vast te grijpen, ging er opnieuw een schok door de stelling.
Terwijl ze achteroverviel, weerkaatste haar gegil tegen de muisgrijze plavuizen van de vloer.