-23-
John Ross stapte uit de bus Third Avenue op, liep door naar University Street en begon de steile heuvel af te dalen. De avondlucht was pittig en fris, misschien al met wat vorst in de lucht, en hij trok de kraag van zijn jas wat dichter. Hij bewoog zich langzaam over het trottoir, bedacht op gladheid en met zijn vertrouwde staf als steun.
Nog steeds gebonden aan mijn verleden, dacht hij somber. Mank. Niet in staat te ontkomen aan wat ik was.
Hij probeerde zijn gedachten te ordenen terwijl hij langs de imposante glazen zaal van het concertgebouw liep, die een fel licht verspreidde over de promenade en plantsoenen waar hij naartoe liep. Maar hij kwam er niet uit. Wat hij niet allemaal zou kunnen ontdekken als hij Simon Lawrence om rekenschap vroeg was iets om voor terug te deinzen. Hij wilde dat hij het mis had met Simon. Maar een innerlijke stem fluisterde hem in dat hij gelijk had en maande hem tot voorzichtigheid.
Bij het volgende kruispunt stond hij stil, wachtte op groen licht en waagde voor het eerst een blik op zijn bestemming. Daar voor hem doemden de hoge, gewelfde muren op van het Kunstmuseum van Seattle, helemaal van First naar Second Avenue. Het gebouw van Robert Venturi had een vestingachtig aanzien vanuit deze hoek, met aan deze kant geen ramen, en zware, massieve gedeelten van kalksteen die kartelig, ruw en ongenaakbaar oprezen.
In de schimmige straatverlichting waren de verzachtende contouren van de sculpturen niet te zien en kwam het geheel zwaar en massief over.
Hij stak over en begon een reeks terrassen en trappen af te dalen, de heuvel af naar de hoofdingang van het museum. Hij liep waakzaam, op zijn hoede, en zag overal schimmige bewegingen. Hij keek in het helder verlichte interieur, waar bedienend personeel druk bezig was met de voorbereiding voor de feestelijkheden van die avond. Hij zag verspreide tafels op het brede platform van de entresol voor het kleine café, en nog meer op het niveau van de ingang. Stapels bladen en borden werden neergezet, en flessen wijn en champagne, ijsemmers, servetten, bestek en kristal. De bedienende mannen en vrouwen droegen geraamtekostuums, met opgeschilderde botten in lichtgevende verf. Enkelen hadden hun doodsmaskers al op. Het geheel had een wat macaber aanzien: gasten waren er nog niet, maar de doden maakten zich op.
Voor hem rees de 'Hamerende Man' vijftien meter hoog op in de nacht, scherp en hoekig afgetekend tegen de silhouetlijn van Elliott Bay en de bergen. Dit grote, zwarte stalen vlak was een creatie van Jonathan Borofsky, die er het nijvere karakter van de stad mee tot uiting wilde brengen. Een hamer in de linkerhand ging in vaste cadans op en neer, wat de illusie wekte dat een staaf in de rechterhand werd gesmeed en gevormd. Het hoofd was in concentratie naar de handeling gebogen, en het lichaam was machtig en gespierd, ingesteld op zijn eindeloze taak.
Ross bleef aan de voet van het kunstwerk staan en zag ernaar op. Een beeld van de droom die hem de laatste zes maanden achtervolgde kwam hem voor ogen, van de oude man die hem weer van de moord op de Tovenaar van Oz beschuldigde, in het glazen paleis van de Stad van Smaragd, waar de Tin Woodman de wacht hield. Daar had hij meteen het museum en de 'Hamerende Man' in gezien. Hij had gezworen er weg te blijven en alles te doen wat nodig was om te verhinderen dat de droom werkelijkheid werd. Maar nu was hij hier toch, als vanuit een pervers verlangen om tegen zijn belofte in te gaan, want nu was er alle reden om te geloven dat de droom was bedoeld om bewaarheid te worden.
Hij stond daar nog steeds en dacht vertwijfeld na. Als hij het museum binnenging, aanvaardde hij dat hij misschien niet was bedoeld om de droom te verijdelen, maar om die mogelijk te maken. Dergelijke logica ging in tegen alles wat hij als Ridder van het Woord had geleerd, en toch wist hij dat het verleden niet altijd een nauwkeurige maat was voor het heden, en dat wat vroeger betrouwbaar was, dat nu niet meer per se hoefde te zijn. Als hij nu wegliep hoefde hij daar niet achter te komen. Maar dan bleef hij met een onbeantwoorde vraag zitten over de demon die hem wilde vernietigen, en over Simon Lawrence. Dat zou hem geen rust laten.
Hij hield de staf voor zich uit en keek langs de ingesneden runen. Opeens had hij het ding uit woede wel in tweeën willen breken, om de weerspannige magie uit zijn schuilplaats te sleuren. Maar van de magie was niets te merken, en hij moest weer onder ogen zien dat die misschien voorgoed verdwenen was. Zoals hij zo vaak had gewenst, bedacht hij bitter.
Auto's reden langs hem met een gestage stroom van koplampen, want het was spitsuur. Claxons klonken, maar het getoeter was feestelijk bedoeld en kwam niet voort uit ergernis. Het was Halloween, en iedereen was in een goede stemming. Sommige voorbijgangers droegen maskers en kostuums, zwaaiden en riepen, en hielden plastic wapens en andere voorwerpen omhoog. Ross keek er even naar voor hij zich weer op het museum richtte. De toverij van de staf was een kruk die hij niet nodig had. Hij hoefde niet meer te doen dan Simon om opheldering vragen. Er hoefde geen moord en doodslag aan te pas te komen. De droom hoefde niet uit te komen. Hij zocht de waarheid, en die zou spoedig uitkomen als hij tegenover Simon Lawrence stond.
Maar hij aarzelde nog, in tweestrijd tussen keuzen die zijn leven onherroepelijk konden veranderen.
Toen haalde hij diep adem, plantte de staf stevig op de grond en liep het museum in.
Het was lawaaiig in de grote hal, waar bedienend personeel druk in de weer was. Hij stond in de deuropening en keek rond om zich te oriënteren. Voor hem en links waren een balie, de museumwinkel, en deuren die toegang gaven tot een zaal waar de officiële overdracht van het nieuwe gebouw voor Nieuwe Start zou plaatsvinden. Rechts van hem voerde de Grote Trap tussen marmeren beelden uit de Ming-dynastie met rammen, kamelen en wachters door langs de entresol naar de bovenetages. De ribben van het gewelf gaven Ross een goede indruk van wat Jonas in de walvis moet hebben ervaren. Terwijl de ruige buitenkant was opgebouwd uit natuursteen in verschillende tinten, bestond het zachtere interieur uit terrazzovloeren en rood eiken wanden. Ross had het museum maar één keer eerder bezocht. Hij bewonderde de architectonische prestatie, maar gaf in Seattle toch de voorkeur aan de open groene ruimten van de parken.
Een suppoost liep op hem toe en wilde zijn uitnodiging zien. Hoewel hij het bepaald niet was bleef Ross kalm en zei dat hij die had vergeten, maar dat hij bij Nieuwe Start werkte en op de gastenlijst stond. De man vroeg een legitimatie, die Ross hem liet zien. Toen was het in orde. Ross vroeg de man of hij Simon Lawrence had gezien, maar de suppoost zei dat hij op de ingang moest letten en niet kon zien wie er via een andere weg binnenkwamen.
Ross bedankte hem, liep door en zocht met zijn ogen de hal af, en toen de hogere niveaus. Simon zag hij nergens. Hij voelde zich weer nerveus worden. Stef had gelijk: hij had weg moeten blijven en de zaak moeten laten rusten.
Een bediende liep op hem toe met een masker. 'Op dit feest krijgt iedereen een masker, ' legde ze uit. 'Zal ik uw jas opbergen?'
Ross sloeg het aanbod af, want hij wilde meteen weggaan als hij Simon had gesproken. Het masker zette hij op, want daar kwam hij niet onderuit. Het was een zwarte nylon koker die de bovenste helft van zijn gezicht bedekte. Hij voelde zich er wat luguber mee tussen de geraamten en Halloween opsmuk.
Hij keek nog even vruchteloos rond of hij Simon zag en wilde al naar de ontvangstbalie lopen toen een suppoost de trap af kwam, naar hem zwaaiend om zijn aandacht te trekken.
'Meneer Ross?' vroeg hij. Toen Ross knikte, zei de man: 'De heer Lawrence wacht op u, op de eerste etage, in de speciale tentoonstellingszaal. Hij vroeg of u wilde komen. '
Ross keek de suppoost verrast aan, maar bedankte hem toen vlug en liep door. Simon wachtte op hem? Aan de lift dacht hij niet eens toen hij de Grote Trap op liep, waarvan de brede treden van de helverlichte hal en entresol naar het meer gedempte licht voerden van de zalen boven. Hij liep met vaste tred langs de rammen, kamelen en star kijkende wachters, beelden die kunstwerken en schatten van doden bewaakten. Bedienden liepen langs in hun skeletpakken, met maskers op. Binnen een halfuur zou het feest beginnen.
Boven aan de trap bleef hij staan en keek rond. Onder hem strekte de Grote Trap zich als een vloeiend geheel van treden, bogen en ramen uit naar de hal met hapjes, dranken en bedienend personeel. Voor hem maakte de gang een bocht naar een lage trap die naar de expositieruimten voerde. Simon Lawrence was nergens te bekennen.
Hij voelde zich enigszins beklemd. Wat deed Simon hier boven?
Hij liep de trap op en de gang in naar de expositieruimten. In het gedempte licht waren de wanden van rood eiken vol schaduwen. Er was een object van Chihuly-glas dat felgekleurd oplichtte onder speciale lampen. Vurige rode, zonnige gele, zeeblauwe en dieppaarse tinten gaven de schemersfeer iets feestelijks. Ross liep zoekend verder, langs andere stukken, met griezelig echoënde voetstappen.
Plotseling stapte Simon Lawrence van achter een kunstobject vandaan en zei: 'Waarom ben je hier, John?'
Ross schrok onwillekeurig, hijgde even met kloppend hart en keek de ander recht aan. 'Ik kwam je vragen of het waar is wat Stef me vertelde. '
Lawrence glimlachte. Hij droeg een eenvoudige zwarte smoking, die hem langer en breder maakte dan Ross hem kende, en hem een air van zekerheid gaf. 'Wat bedoel je, John? Dat ik je heb ontslagen of dat je geld hebt gestolen van het project? Of dat ik het heb gedaan zonder eerst met jou te spreken? Of dat ik het heb gedaan om me van je te distantiëren?'
Hij wachtte even. 'Het antwoord is op alles ja. '
Ross staarde hem ongelovig aan. Op de een of andere manier had hij niet verwacht dat Simon het zo moeiteloos in zijn gezicht zou zeggen. 'Waarom?' stamelde hij, langzaam zijn hoofd schuddend. 'Ik heb niets gedaan, Simon. Ik heb dat geld niet gestolen. '
Simon Lawrence kwam vanuit het schemerlicht recht op Ross af en bleef zo dicht voor hem staan dat Ross de glinstering in zijn ogen kon zien. 'Dat weet ik, ' zei Simon zacht. 'Ik heb het gedaan. '
Ross knipperde met zijn ogen. 'Simon, waarom, '
De ander deed de vraag met een hoongebaar af. 'Het waarom weet je, John. '
John Ross voelde de grond onder zijn voeten wegzinken, alsof het steen in drijfzand veranderde dat hem zou verzwelgen. Op dat moment van opperste verwarring wrong Simon Lawrence hem met een plotselinge, venijnige draai de staf uit zijn hand, trad vlug achteruit, buiten bereik, en liet Ross hulpeloos staan.
'Ik heb ook Nieuwe Start in brand gestoken, John, ' vervolgde Simon met fluwelen stem, de staf onder zijn arm geklemd. 'Ik heb Ray gedood. Alles waar je me van zou kunnen verdenken heb ik waarschijnlijk gedaan. Ik deed het om de projecten kapot te maken, de legende Simon Lawrence onderuit te halen; de mystiek van de Tovenaar, die ik eerst had geschapen. Ik deed het omwille van de doelen die ik werkelijk nastreef, en niet die ik voorstond als onderdeel van mijn vermomming. Maar dat had je vast al geraden, anders zou je hier niet zijn. '
Ross moest zich inhouden om Simon niet aan te vliegen, of het wezen dat zich als Simon voordeed. Dan zou hij alleen maar op zijn gezicht vallen. Hij kon alleen maar hopen dat de ander dichtbij genoeg kwam voor een handgemeen, of uit overmoed een fout maakte.
'Je hebt ons allemaal beetgenomen, ' zei hij zacht. 'Maar vooral mij. Ik had nooit kunnen raden wat je werkelijk was. '
De demon lachte. 'Jou nam ik allereerst aan, John, omdat ik wist wat je was, en dat je me goed van pas zou komen. Een vrijwillige balling, maar nog steeds in het bezit van waardevolle magie. Een te mooie kans om voorbij te laten gaan. Bovendien werd het tijd om een einde te maken aan deze schertsvertoning van Simon Lawrence met zijn mooie werk. Ik moest nodig eens verder. Ik hoefde alleen maar het door mij gecreëerde personage te vernietigen door het in opspraak te brengen. Jij was de volmaakte zondebok. Zo gemakkelijk te verleiden, John. Ik gebruikte je dus, en nu krijg jij de schuld, ik als verantwoordelijke treed terug en de projecten zijn naar de maan. Als het volgens mijn bedoeling verloopt, zal het een sneeuwbaleffect hebben voor daklozenprogramma's in het hele land. Verlies van vertrouwen is een machtige prikkel om de beurs stijf dicht te houden. '
De demon glimlachte. 'Was dat wat je wilde horen, John? Ik heb je toch niet teleurgesteld?'
Hij slingerde de staf in de open ruimte achter zich, waar hij over de vloer gleed en tegen de muur kletterde. Toen greep hij Ross bij zijn revers en trok hem naar zich toe. Ross wilde zich losrukken, maar de demon was te sterk en sloeg hem in het gezicht. Ross' hoofd schoot naar achteren en hij was verdoofd en verblind door de pijn. De demon tilde Ross op en hield hem van de grond. Ross knipperde met zijn ogen om weer helder te zien, en zag hoe de demon zijn vrije hand ophief. De hand begon van iets menselijks te veranderen in iets totaal anders; hij werd een behaarde klauw. De demon bekeek zijn werk even en haalde de klauw toen over Ross' borst. De nagels gingen door zijn jas en shirt en reten zijn vlees open, zodat het bloed eruit spoot.
De demon kwakte John Ross languit op de grond. 'Je bent echt een zieltje, John, ' zei hij luchtig, zich over de hijgende, bloedende Ross buigend. 'Moet je dat zien! Je kunt je niet eens verdedigen. Ik was bereid je een positie in dienst van de Leegte aan te bieden, maar wat heeft dat voor zin? Zonder je staf ben je niets. Maar ook met staf betwijfel ik of je veel uit kunt richten. Je bent je magie kwijt, hè? Helemaal opgedroogd en weggeblazen. Er is niets meer over. '
De demon trok Ross overeind en ramde hem tegen zijn schouder. Toen sloeg hij hem weer en liet hem met een vies gezicht vallen. Ross lag voor lijk en vocht om bij bewustzijn te blijven.
'Ik wil geen tijd meer aan je verdoen, John, ' hoonde de demon zacht, weer over hem heen gebogen. 'Ik zou je kunnen afmaken, maar je bent levend van meer waarde voor me. Je bent nog van nut voor de vernietiging van Simon Lawrence en zijn mooie werk. Ik heb nog plannen met je. '
Hij boog zich verder naar beneden en fluisterde: 'Maar als ik je vanavond nog zie maak ik je ter plekke af. Probeer het maar niet, John. Verdwijn van hier en kom niet meer terug. '
Hij richtte zich op, bekeek Ross terwijl hij hem met zijn voet hulpeloos tegen de grond drukte, keerde zich om en liep weg.
Ross bleef lange tijd liggen waar de demon hem achterliet, terwijl een zware golf misselijkheid hem met iedere ademtocht dreigde te overweldigen. Hij lag op zijn rug naar een plafond te staren dat in schaduwen wegviel. Was hij geen Ridder van het Woord geweest, dan had hij uit pure wanhoop en schaamte het hoofd in de schoot gelegd. Maar het zat dieper dan hij voor mogelijk had gehouden, en behalve duistere gevoelens begon er een ijzeren vastberadenheid in hem post te vatten.
Na enige tijd was hij genoeg hersteld om op zijn zij te rollen en te gaan zitten. Duizeligheid dreigde hem opnieuw te vellen, maar hij hield zijn hoofd tussen zijn benen, steunde op zijn handen, en wachtte tot het overging. Toen dat gebeurde liet hij zich op zijn knieën zakken en begon te kruipen. Hij maakte bloedsporen bij zijn trage gang, en de diepe voren die de klauw van de demon in zijn lichaam had getrokken brandden als vuur. In de gang en tentoonstellingsruimten was het leeg en stil, en hij hoorde bij zijn moeizame tocht over het gepolijste steen alleen zijn eigen ademhaling.
Hij was een stommeling geweest, hield hij zichzelf telkens weer voor. Hij had zich deerlijk vergist en was overmoedig geweest bij wat hij dacht te bereiken, terwijl juist voorzichtigheid geboden leek. Hij had naar Stef moeten luisteren en op haar intuïtie moeten vertrouwen. Hij had aan de lessen moeten denken uit zijn tijd in dienst van het Woord.
Twee keer gleed hij uit en viel neer. Zijn armen en handen waren nat van bloed en zweet, en iedere beweging die hij maakte om over de museumvloer vooruit te komen deed hevig pijn.
Vervloekte Simon,schold hij in stilte, om zich te sterken. Vervloekt tot in de hel.
Toen hij bij zijn staf kwam, ging hij op zijn knieën zitten en veegde zijn bebloede handen af aan zijn broek. Toen nam hij de staf stevig in zijn handen en hees zich overeind.
Hij bleef even staan wankelen. Toen de duizeling overging, schuifelde hij naar een bank in het midden van de zaal, ging zitten, trok zijn jas en zijn shirt uit, en gebruikte het laatste om zijn wonden te verbinden. Het bloeden werd er redelijk door gestelpt. Daarna staarde hij de ruimte in om even bij te komen. Hij had niets gebroken, maar had flink wat bloed verloren. Hij kon niet verder zonder hulp, en de enige hulp waar hij nu op kon rekenen zou van binnenuit moeten komen.
Met brandende ogen en asgrauw leunde hij naar voren, ingepakt in repen van zijn shirt, met zijn bovenlijf goeddeels bloot en onder het bloed. Hij ging met moeite recht zitten en omklemde de staf. Zijn besluit stond vast. Consequenties en dromen konden hem niet meer schelen. Hij kon na deze avond nauwelijks nog aan een toekomst denken. Wat voor hem telde was dat hij op de knieën was gebracht door zoiets smerigs en afstotelijks dat hij geen dag meer wilde leven als hij daar geen einde aan maakte.
Daarom riep hij de magie van de staf op, met een zekerheid die hemzelf verbaasde, en met volle aanvaarding van wat het betekende. Hij nam afstand van zichzelf en van wat hij was geworden. Hij verloochende zijn standpunt van het afgelopen jaar en nam de mantel weer op die hij had afgeworpen. Hij verklaarde zich tot een Ridder van het Woord en smeekte om het recht dat weer te worden, al was het alleen maar voor deze ene avond en dit ene doel. Hij verschanste zich in zijn belofte weer te worden wat hij met zoveel moeite had willen afzweren, en aanvaardde de vermaningen van Owain Glyndwr en O'olish Amaneh als waarheid. Hij boog zijn hoofd voor de waarschuwingen van de Edelvrouw, hem overgebracht door Tess Freemark en haar vrienden, en ging weer achter de gelofte staan die hij vijftien jaar eerder had gedaan toen hij de zaak van het Woord ging dienen.
Maar zelfs toen kwam de magie niet meteen, want die lag diep binnen de staf, wachtend tot de roep gerechtvaardigd en oprecht werd. Hij kon hem voelen, bereid en willig, maar weerspannig. Hij spande zich in om hem te bereiken, hem zijn behoefte te laten voelen, en naar zich toe te trekken, zoals je doet met een dwars kind. Hij sloot in concentratie zijn ogen en fronste zijn voorhoofd, en de pijn die zijn lichaam teisterde werd een withete razernij in de kern van zijn hart.
Opeens, zomaar, stond de Edelvrouw voor hem, daar in het duister van zijn geest, ijl en in een wit gewaad, haar handen naar hem uitgestrekt. O, mijn dappere dolende ridder, wil je werkelijk weer tot me komen? Wil je me dienen zoals je ooit deed, zonder voorbehoud en schuldgevoel, zonder twijfel of vrees? Wil je van mij zijn zoals weleer?Haar woorden kwamen als een traag kronkelend bergbeekje, zacht en kabbelend. Hij huilde bij haar stemgeluid, en tranen stroomden over zijn bebloede gezicht.Dat wil ik. Dat zal ik. Voor altijd.
Toen verdween ze, en de magie van de staf bewoog en balde zich samen. Hij kwam op als een snelstromende rivier, klom uit het gepolijste notenhout in zijn armen en lichaam, en vervulde hem met zijn helende kracht.
Zilveren licht omhulde de Ridder van het Woord met heldere straling, en hij was weer levend.
En dood voor wat hij zo vurig had gehoopt te mogen zijn.
John Ross hief met herkenning zijn hoofd op en voelde de kracht van de magie door zich heen stromen, opstijgend uit de staf, gretig om te dienen. Hij liet zich erdoor sterken zoals niets anders dat kon, zonder erom te geven wat het hem zou kosten. Want wat dat kostte bepaalde hij niet. Dat werd gemeten in zijn dromen, wanneer die terugkwamen. Dat werd gemeten in de tijd die hij doorbracht in de toekomst die hij gezworen had af te wenden, en waar hij, nu als herboren Ridder van het Woord, naar moest terugkeren.
Maar voor dat gebeurde, zwoer hij, opstaand terwijl de schade aan zijn lichaam door de hem ondersteunende magie werd weggevaagd, zou hij Simon Lawrence vinden, de demon van de Leegte.
En hij zou hem vernietigen.
Tess Freemark kwam bij het museum aan in de eerste drukte van genodigden, en het duurde even voor ze binnen stond. Toen ze echter geen uitnodiging kon tonen, kreeg ze botweg te horen dat ze er niet in kwam als haar naam niet op de gastenlijst stond. Ze wilde uitleggen hoe belangrijk dit was, dat ze dringend John Ross of Simon Lawrence moest spreken, maar daar bleven de suppoosten doof voor. Achter haar werden mensen ongeduldig, en ze zou eruit zijn gezet als ze Carole Price niet in het oog had gekregen en haar er niet bij had geroepen. Carole begroette Tess uitbundig en zei dat ze doorgelaten moest worden.
'Tess, wat doe je hier?' vroeg de oudere vrouw, haar naar een open plek loodsend tussen de groepjes gemaskeerde gasten en bedienende skeletten. 'Ik dacht dat je terug was naar Illinois. '
'Ik heb mijn vlucht verzet, ' antwoordde ze, haar uitleg bewust vaag houdend. 'Is John hier?'
'John Ross?' Een kelner kwam bij hen met een blad vol glazen champagne, maar Carole liet hem doorlopen. 'Nee, die heb ik nog niet gezien. '
'Meneer Lawrence dan?'
'O, ja, Simon is hier wel ergens. Ik zag hem zoeven nog. ' Ze fronste licht. 'Je hebt zeker van de brand gehoord, Tess?'
Tess knikte. 'Ik vind het heel erg van meneer Hapgood. ' Er viel een pijnlijke stilte toen ze erover nadacht wat ze nog kon zeggen. 'Ik weet dat het John erg heeft aangegrepen. '
Carole Price knikte. 'Ons allemaal. Moet je horen, als je nou eens ging kijken of je hem kunt vinden? Hier beneden heb ik hem niet gezien, maar misschien is hij op de entresol. En ik zal Simon zeggen dat je hier bent. Die wil je vast wel gedag zeggen. '
'Bedankt. ' Tess keek weifelend rond. De hal vulde zich met gasten, en iedereen droeg een masker. Zo herkende je niet gemakkelijk iemand. 'Als je John ziet, ' zei ze voorzichtig, 'zeg hem dan dat ik hier ben. Zeg dat het heel belangrijk is dat ik hem spreek. '
Carole knikte, met iets van verwarring in haar blauwe ogen, en Tess liep door voor ze iets kon vragen.
Een langslopende ober gaf haar een zwart nylon masker, en ze zette het op. Overal om haar heen dronken mensen champagne. Hun praten en lachen was oorverdovend in de grote holle ruimte. In de menigte zoekend ging ze naar de brede trap met de stenen figuren op verschillende hoogten en liep hem op. Daarbij kwam er iets verontrustends bij haar op. Ze was de droom vergeten die Ross al maanden kwelde, waarin de oude man hem beschuldigde van de moord op de Tovenaar van Oz, en misschien ook van die op haar. Ze had zo hard nagedacht over Ross en de demon, en over haar vermoedens over beiden, dat ze er niet meer aan had gedacht. Het zou hier gebeuren, in het Kunstmuseum van Seattle, op deze avond. Hij wilde dat ze hier ver vandaan bleef, zodat het niet kon gebeuren. En hij wilde hier zelf ver vandaan blijven. Maar ze vermoedde dat gebeurtenissen en demonenlisten samenspanden om hem van dat voornemen af te houden. Simon Lawrence was hier al. Zij was hier. Als hij er al niet was, zou ook John Ross hier spoedig zijn.
Ze kwam op de entresol en keek weer in het rond. Ross zag ze niet. Ze werd steeds wanhopiger. Hoe langer hij onwetend bleef van haar vermoedens, hoe groter het risico dat ze bewaarheid werden. Maar ze kon alleen maar blijven zoeken. Ze liep naar een suppoost en vroeg of hij John Ross had gezien. De man zei dat hij niet eens wist wie John Ross was. Teleurgesteld vroeg ze of hij dan Simon Lawrence had gezien. De man zei 'nee', maar vroeg haar te wachten terwijl hij naar een collega liep. Toen kwam hij terug met de mededeling dat zijn collega kort tevoren een man naar boven had gestuurd om met meneer Lawrence te spreken — een manke man met een wandelstok.
Verbluft door haar stomme geluk bedankte ze hem en liep de trap weer op. Dat ze er niet aan had gedacht te vragen naar een manke man met een wandelstok! Stom, stom! Ze rukte het nylon masker af en snelde naar boven, zich afvragend wat Simon en Ross daar deden, en of ze niet op de een of andere manier al te laat was. Er was nog steeds te veel wat ze niet wist; te veel van de omstandigheden rond de gebeurtenissen in Ross' droom bleef voor haar verborgen. In deze zaak zat een knoop die nodig ontward moest worden voor ze er allemaal in verstrikt raakten.
Ze kwam op het bordes van de eerste etage en ging linksaf naar een kleine trap die naar een schemerige gang voerde, die uitkwam op de expositieruimten. Ze was halverwege deze trap toen ze inhield.
John Ross kwam aangelopen, als een lichtende, afschrikwekkende verschijning. Zijn kleren waren gescheurd en bebloed, en zijn jas bolde als een cape om zijn halfnaakte lichaam. De zwarte staf met runen die de bron vormde van zijn magie straalde een zilveren licht uit, dat zich als elektriciteit over hem verspreidde. Zijn krachtige, hoekige gezicht stond hard en verbeten, en zijn groene ogen waren fel van woede en vastberadenheid.
Toen hij haar zag wankelde hij licht, en met de herkenning zag ze iets van vrees en schrik. 'Tess!' siste hij.
Haar adem stokte in haar keel. 'John, wat is er gebeurd?' Toen hij zijn hoofd schudde en niet wilde antwoorden verspilde ze er geen tijd meer aan. 'John, ik moest terugkomen, ' zei ze vlug. 'Ik waagde het erop je hier te zoeken. Ik moet je spreken. '
Vol afschuw schudde hij zijn hoofd, want hij zag iets wat voor haar verborgen bleef, een waarheid, te verschrikkelijk om te aanvaarden. 'Ga hier weg, Tess! Ik zei toch dat je weg moest blijven? Ik heb je gewaarschuwd voor de droom!'
'Maar daarom ben ik hier. ' Ze wilde dichterbij komen, maar hij hief zijn hand op, als om zich tegen haar te verweren. 'John, je moet die droom vergeten. Die was een leugen. '
'Het was de waarheid!' schreeuwde hij terug. 'De droom was de waarheid! Die stond te gebeuren! Maar er is nog iets aan te veranderen, genoeg om jou niet te deren! Maar je moet hier weg! Je moet weggaan, nu!'
Ze streek haar krullende haar naar achteren en probeerde te begrijpen wat hij zei. 'Nee, de droom hoeft niet te gebeuren. Weet je het niet meer? Jij moet de droom voorkomen!'
Hij kwam een stap naar voren, met wilde ogen en stralend door het zilveren licht van de magie, die als een levend wezen door zijn lichaam raasde. 'Je begrijpt het niet!' siste hij haar woedend toe. 'Ik móét hem juist laten gebeuren!'
Er klonken voetstappen en stemmen op de Grote Trap, en Tess keerde zich verrast om. Ze hoorde Lawrence praten, en vlug ging ze opzij zodat ze hem van de helder verlichte entresol naar de schemerige eerste etage kon zien lopen.
Toen ze zich weer omkeerde zag ze Ross op haar toe lopen. 'Ga uit de weg, Tess. '
Ze keek hem aan, vol afschuw bij wat ze in zijn ogen zag en in zijn stem hoorde. 'Nee John, wacht. '
De voetstappen hielden stil, maar de stemmen bleven hoorbaar. Tess kon Lawrence erbovenuit horen toen hij iemand beneden riep. Een vrouw. Carole Price? Tess keerde zich weer naar Ross, met haar handen smekend uitgestrekt. 'John, hij is het niet!'
Hij lachte bitter. 'Ik heb hem gezien, Tess! Dit heeft hij me aangedaan, zoeven, hier boven!' Hij wees achter zich. 'Hij heeft me alles verteld, en heeft het toegegeven! Toen viel hij me aan! Hij is de demon, Tess! Hij is degene die de boswezens doodde en jou in het park achtervolgde! Hij heeft Nieuwe Start in brand gestoken! En Ray Hapgood vermoord!' Hij sloeg met zijn staf tegen de stenen vloer en er schoot wit vuur uit, dat als een raket door het donker flitste. 'Deze droom is niet als de andere, Tess! Hij is een openbaring, bedoeld om dingen recht te zetten! Hij is een venster op een waarheid die ik zo stom was te negeren! Ik moet ernaar handelen! Ik moet het laten gebeuren!'
Ze stak haar handen op om hem niet naderbij te laten komen. 'Nee John, luister naar me!'
De voetstappen naderden weer en de stemmen werden luider. Ze hoorde Lawrence grapjes maken, gedempte reacties, gelach, en klinken met glazen. Ross keek langs haar heen, terwijl de magie van de staf zich verzamelde in zijn samengeknepen handen. Die lichtte fel op terwijl hij wachtte tot Simon in zicht kwam, om haar te ontketenen.
'Ga opzij, Tess, ' zei hij zacht.
In wanhoop week ze van hem terug, maar langzaam en met kleine stapjes, zodat hij niet meteen naar voren kwam, maar toekeek om te zien wat ze van plan was. Ze ging achteruit tot de brede trap in zicht kwam en keerde zich toen om naar het naderende groepje. Simon Lawrence liep voorop, glimlachend, op zijn gemak pratend met Carole Price en drie verweerde mannen, die zo te zien een zwaar leven achter de rug hadden. Ze zagen haar nog niet, en zij wachtte dat niet af. Ze handelde intuïtief en uit noodzaak. Ze riep haar eigen magie op, waarmee ze was geboren maar die ze sinds de dood van haar grootmoeder had afgezworen. Ze riep hem op zonder te weten of hij zou komen, maar met de zekerheid dat dat moest. Ze trok de blik van Simon Lawrence aan, voor niet meer dan een glimp, net genoeg om hem een moment te binden, en gebruikte haar toverij om zijn knieën te laten knikken en hem uitgeteld op de trap te laten vallen.
Vlug stapte ze uit het zicht, terwijl zijn metgezellen om hem heen knielden om te zien wat er met hem aan de hand was. Het verbaasde haar hoe snel ze het gebruik weer terug had van een vaardigheid die ze lange tijd niet had geoefend. Maar het beroep erop had een onverwachte bijwerking. Het maakte iets anders in haar wakker, iets veel groters en gevaarlijkers. Ze voelde het bewegen en toen omhoogkomen, groot en woest worden, en een angstaanjagend moment lang had ze het gevoel dat het geheel uit haar zou kunnen breken.
Toen herstelde ze zich, plotseling, en keerde zich weer om naar Ross. Die had zich niet bewogen. Hij stond daar nog zoals ze hem had achtergelaten: met een verdwaasde blik. Hij had alles gezien wat haar was ontgaan, en wat dat ook was, hij was totaal de kluts kwijt.
Ze wachtte niet tot hij zich herstelde. Ze ging meteen op hem af, zoals hij daar stond, duizelend van zijn magie en de macht van de staf, terwijl de woede en felle vastberadenheid in zijn ogen terugkwamen toen hij zijn doelwit weer ontdekte.
'Nee John, ' zei ze weer, stevig zijn armen vastpakkend. Op het gevoel dat de magie op haar huid gaf lette ze niet. Ze was niet bang. In wat hij van haar nodig had was geen plaats voor angst. Ze ving zijn blik en hield die vast. 'Je bent misleid, John. We zijn allemaal misleid. '
'Tess, ' fluisterde hij, en nu klonk het meer als een vaag smeken.
'Ik weet het, ' fluisterde ze zacht, en ze voelde het aan zonder precies te begrijpen hoe, maar wist dat hij vooral behoefte had te weten dat het waar was. 'Hij is het niet, John. Simon is de demon niet. '
En toen vertelde ze hem wie het wel was.