-3-

Toen Tess door de heg heen haar tuin betrad, liet Kwit zich met een nadrukkelijke grom vanuit de takken op haar schouder vallen.

'O, wat is die jongen lief voor je. Lief, lief, lief. '

Kwit had een rauw, dun stemmetje en klonk als een van de pluizige wezens in Sesamstraat. Volgens Tess zou hij wel een toontje lager zingen als hij zichzelf eens op de band kon horen.

'Ze zijn toch allemaal lief voor me?' antwoordde ze ironisch op zijn sneer, terwijl ze naar de picknicktafel liep. 'Wist je dat niet?'

' Nee. Maar deze knaap kun je bijna bottelen als siroop. 'Kwit snoof. 'Een klassiek geval van jeugdige hormonale onbalans. '

Ze lachte. 'Sinds wanneer heb jij daar verstand van? Vertelde je me niet ooit dat je bent geboren in een peul?'

' Dat wil niet zeggen dat ik niets van mensen af weet. Je denkt toch zeker niet dat ik in mijn leven niets heb geleerd? Aangezien ik wel tien keer zo oud ben als jij, kun je rustig aannemen dat ik heel wat meer heb geleerd dan jij!'

Ze ging schrijlings op een bank bij de picknicktafel zitten.

Kwit gleed langs haar arm, sprong voor haar op de tafel en keek haar uitdagend aan, met zijn handen in zijn zij. Op het eerste gezicht leek hij op iets dat van een grote den of oude ceder was afgebroken door de wind. Bij nadere beschouwing kon je denken aan een primitief soort popje, door een kind gemaakt van wat het in het bos had gevonden. Hij was van top tot teen bedekt met een laagje schors, waar op diverse plaatsen kleine blaadjes uit groeiden. Hij was nu eenmaal een bosmannetje, en met zijn vijftien centimeter zo met zichzelf ingenomen dat het Tess soms verbaasde dat hij niet opsteeg in de wind. Hij praatte onophoudelijk, en al die jaren dat ze hem kende zat hij ook nooit stil. Hij liep over van energie en goede raad, waarmee hij geneigd was haar te overstelpen.

'Waar heb je gezeten?' wilde hij weten, duidelijk geprikkeld omdat hij op haar had moeten wachten.

Ze streek haar bruine haar naar achteren en zei hoofdschuddend: 'We zijn naar de begraafplaats geweest om bloemen te zetten op het graf van mijn grootouders. Wat is trouwens je probleem?'

'Mijn probleem?' snoof Kwit. 'Hmm, nu je het vraagt, mijn probleem is dat ik voor dit hele park moet zorgen, al die honderd en zoveel hectaren, en dat moet ik alléén doen! Nu zeg je misschien: dat is je taak, Kwit, dus waar zeur je eigenlijk over? Helemaal waar, hoor. Maar er was een tijd dat ik wat hulp kreeg van een meisje dat in dit huis woonde. Hoe heette dat kind ook weer? Dat ben ik vergeten, zo lang heb ik haar niet meer gezien. '

'Alsjeblieft!' kreunde Tess.

'Natuurlijk, voor jou is het makkelijk om naar die moeilijke school te gaan en een heel ander leven te leiden, maar voor sommigen van ons betekenen woorden als "plichtsbetrachting" en "verantwoordelijkheid" nog iets. ' Hij stampvoette op de picknicktafel. 'Ik zou zeggen dat je toch minstens wel énige tijd aan me kon besteden in dit énige weekeinde van deze herfst dat het je behaagde naar huis te komen! Maar nee, je hebt nog geen vijf minuten voor me over! En wat doe je op een dag als vandaag? Je moet zo nodig met dat joch van Heppler op stap in plaats van mij op te zoeken! Ik had ook met je mee naar die graven gekund, zie je. Dat had ik namelijk graag gedaan. Ik hield ook van je grootmoeder, en ik vergeet mijn vrienden niet... ' Hij zweeg veelbetekenend.

'Anders dan bepaalde andere mensen, ' vulde ze aan.

'Dat wilde ik niet zeggen. '

'O, nee, vast niet. ' Ze zuchtte. 'Robert kwam zijn excuses aanbieden van zijn gedrag indertijd na de begrafenis. '

'O, dat. Krimmeneel. ' Kwit wist het meteen weer. Ze konden ruzie maken dat het een aard had, maar dat deed niets af aan het vertrouwen tussen hen.

'Daarom was ik wat tijd aan hem kwijt, en het leek me geen kwaad te kunnen als ik met hem naar de begraafplaats ging. De rest van de dag wilde ik met jou aan de slag, zie je? Dus hou nu op met klagen. '

Hij stak zijn twijghandjes omhoog. 'Te laat. Veel te laat. '

'Om op te houden met klagen?'

'Nee! Om nog te werken!'

Ze boog zich met haar gezicht dicht naar hem toe, alsof ze een kevertje bestudeerde. 'Waar heb je het over? Het is nog niet eens middag, en ik moet vanavond pas terug. Waarom zou het te laat zijn?'

Hij kruiste zijn stokjesarmen voor zijn borst en keek zwaar fronsend het park in. Ze had zich altijd afgevraagd hoe hij zijn gezicht zo kon vertrekken als het van hout was, maar omdat hij dergelijke vragen doorgaans beschouwde als een inbreuk op zijn privéleven durfde ze het hem nooit te vragen. Ze wachtte geduldig terwijl hij zich op stond te winden.

'Er is hier iemand die je wil zien, ' verkondigde hij ten slotte.

'Wie dan?'

'Nou, dat moet je zelf maar bekijken. '

Ze bestudeerde hem even en kilte bekroop haar toen ze zag dat hij haar niet aan wilde kijken. 'Iemand van vroeger?' vroeg ze zacht. 'Van toen mijn vader... ?'

'Nee, nee!' Vlug hief hij zijn handen om haar vrees te bezweren. 'Niemand die je eerder hebt ontmoet. Niemand van toen. Maar... ' Hij zweeg. 'Ik kan je niet zeggen wie het is zonder er nauwer bij betrokken te raken dan me lief is. Ik heb erover nagedacht en het lijkt me beter als je gewoon met me meekomt en je vragen daar stelt. '

'Ze knikte. 'Mijn vragen waar stel?'

Bij het moerasland voorbij de dichte wouden. Daar wacht ze. '

Ze. Tess fronste. 'En sinds wanneer is ze daar?'

'Sinds vanmorgen vroeg. ' Kwit zuchtte. 'Ik zou willen dat deze dingen niet zo plotseling gebeurden. Ik zou graag enige aankondiging vooraf zien. Mijn werk is al moeilijk genoeg zonder deze voortdurende onderbrekingen. '

'Och, misschien duurt het maar kort, ' zei ze, in een poging zijn kennelijke verstoordheid te sussen. 'In dat geval kunnen we nog heel wat in het park doen voor ik weer terug moet. '

Hij ging er niet eens op in. Zijn boosheid was helemaal opgebrand. Hij staarde alleen maar in het niets en knikte.

Tess richtte zich op. 'Kwit, het is een prachtige oktobermorgen, met een en al zon. Het park ligt er prima bij en ik heb nog geen Vreter gezien, dus de magie is min of meer in evenwicht. Je hebt je werk goed gedaan, ook zonder mijn hulp. Neem het er dus maar even van. '

Ze plukte hem van het tafelblad en zette hem op haar schouder. 'Kom mee, we gaan eens naar de diepe wouden. '

Zonder zijn antwoord af te wachten liep ze naar de heg en wrong zich door de dunne takken het park in. De zon scheen aan een wolkeloze hemel en vervulde de ochtendlucht met het wazige licht dat eigen is aan de late herfst. Er hing iets van de naderende winter in de lucht, maar ook de geur van droge bladeren en gemaaid gras, vermengd met de indringende aroma's van barbecues en keukens van de huizen rond het park. Er stonden auto's op de parkeerplaatsen en zijwegen onder de bomen, en gezinnen waren bezig met picknicken, rennen met honden en frisbees werpen over de speelweiden voor hen.

Op zulke dagen, bedacht ze met een glimlach, kon ze zich bijna indenken dat ze hier nooit meer weg zou gaan.

'Kwit, als het er vandaag niet meer van komt, dan kom ik volgende week weer, ' zei ze opeens. 'Ik weet dat ik het er een beetje bij heb laten zitten. Ik heb andere dingen voor laten gaan en dat had ik niet moeten doen. Dit is van meer belang. '

Hij zat zwijgend op haar schouder en liet zich duidelijk niet paaien. Ze wierp tersluiks een blik op hem. Hij leek niet kwaad, alleen een beetje afwezig, alsof iets hem bezighield.

Ze staken de grote open middenruimte over naar de parkeerplaats van de honkbalvelden en speelterreinen aan de andere kant van het park, liepen de weg over en gingen het bos in. De rodelbaan stond op de winter te wachten, zonder de hoogste delen en de trap naar de startplaats. Die waren weggehaald en opgeslagen om te voorkomen dat kinderen eraf zouden vallen voor er sneeuw lag. Maar dat was natuurlijk niet afdoende. Kinderen klimmen nu eenmaal op alles wat los- en vastzit, en het ontbreken van trappen maakt de uitdaging alleen maar groter. Tess moest erom glimlachen. Ze had het zelf talloze malen gedaan. Maar vroeg of laat zou er een kind af vallen, de ouders zouden naar de rechter stappen en dan was het afgelopen met de rodelbaan.

Ze liep door het heuvelachtige bos bij de oostelijke begrenzing van het park, samen met Kwit in de stilte van de grote loofbomen. Deze rezen skeletachtig kaal op tegen de herfstige hemel, in afwachting van de winter. Ze vertoonden nog enige kleur en de gevallen bladeren vormden op de grond een dik tapijt, nog vochtig en zacht van de dauw. Ze tuurde voor zich uit in de dichte wirwar van takken en struiken. Het woud maakte een weerbarstige, vijandige indruk. Alles leek omwikkeld met prikkeldraad.

Met haar lange passen vorderde ze snel toen ze afdaalde naar de beek die vanuit het bos in het moerasland uitmondde. Wat had het park toch groot geleken toen ze er als kind in opgroeide. Soms gaf haar huis haar datzelfde gevoel: alsof het nu te klein voor haar was.

Ze nam aan dat dit voor de hele wereld van haar jeugd gold, dat ze die was ontgroeid en meer ruimte nodig had.

'Hoe ver is het nog?' vroeg ze, terwijl ze over de houten brug van de beek liep naar de helling van de diepe wouden.

'Niet ver meer, ' bromde hij.

Ze sloeg langs de bosrand af naar het moeras. Onwillekeurig keek ze naar het woud, zoals ze altijd deed als ze hier kwam, en dan moest denken aan wat hier vijf jaar geleden gebeurde. Soms zag ze het allemaal weer helder voor zich, met haar vader, John Ross en de Maentwrog. Soms zag ze Rang er zelfs bij.

'Heb je nog iets van hem gezien?' vroeg ze opeens. Het was eruit voor ze er erg in had.

Kwit begreep waarover ze het had. 'Niets. Niets meer sinds... '

Niets meer sinds ze twee zomers geleden achttien was geworden, vulde ze in gedachten aan. Dat was de laatste keer dat ze Rang hadden gezien. Na hem zoveel jaren in de buurt te hebben gehad leek het onmogelijk dat hij verdwenen kon zijn. Haar vader had de reuzenspookwolf met zijn zwarte magie geschapen als beschermer voor zijn dochter, die hij ooit dacht op te halen. Rang moest over haar waken terwijl ze opgroeide. Al die tijd dat ze met Kwit samenwerkte om de magie in evenwicht te houden en de kinderen in het park tegen de Vreters te beschermen, had Rang over haar gewaakt. Maar haar grootmoeder onderkende de ware bedoeling van Rang en wijzigde met haar toverij zijn programmering zodanig dat Rang haar vader vernietigde toen hij haar kwam halen.

Door het donkere geboomte heen zag ze het zich allemaal weer afspelen. De nacht omhulde de diepe wouden, en op de hellingen van het park, verderop bij de rodelbaan, ontplofte het vuurwerk van 4 juli in een regen van helle kleuren en zware knallen. De witte eik die de Maentwrog gevangen hield was versplinterd, en het monster zelf was tot as vergaan. John Ross lag onbeweeglijk op de geblakerde aarde, uitgeput en zwaar gehavend. Tess stond tegenover haar vader, die met uitgestrekte handen op haar toe kwam en kalmerende overredende woorden sprak. Je hoort bij mij. Je bent mijn vlees en bloed. Je bent mijn leven.

En Rang, die uit het donker aan kwam stormen als een sneltrein uit een bergtunnel...

Ze was veertien toen ze de waarheid over haar vader vernam. En over haar familie. En over haarzelf. Rang bleef naderhand als haar schimmige beschermer in het park en vertoonde zich in de jaren daarna een enkele keer, maar alleen als de Vreters te dichtbij kwamen. Soms dacht ze weleens dat hij ijler leek dan ze zich herinnerde, minder stoffelijk wanneer hij in het duister opdoemde. Maar dat leek onzin.

Maar tegen haar achttiende verjaardag werd Rang zo bleek en ijl dat hij ten slotte geheel verdween. Het voltrok zich heel snel. De ene dag was hij nog als voorheen, met zijn geweldige borstelige lichaam en vervaarlijke tijgerstrepen op zijn kop, en de volgende dag vervaagde hij al. Als het spook dat hij altijd had geleken, maar nu eindelijk was geworden.

De laatste keer dat ze hem zag, wandelde ze tegen zonsondergang in het park toen hij onverwacht uit de schaduw opdook. Hij was al zo ijl dat ze dwars door hem heen keek. Ze bleef staan en hij liep recht op haar toe, zo dicht langs haar heen dat ze zijn ruwe vacht tegen haar huid voelde. Ze was overdonderd door het onverwachte contact, maar toen ze zich omkeerde om hem te volgen was hij al verdwenen.

Sindsdien had ze hem niet meer gezien. Kwit ook niet. Dat was bijna anderhalf jaar geleden.

'Waar denk je dat hij heen is?' vroeg ze zacht.

Kwit, die zwijgend op haar schouder zat, trok zijn schouders op. 'Ik zou het niet weten. '

'Maar op het laatst was hij toch aan het verdwijnen?'

'Daar had het alle schijn van. '

'Dus misschien was hij helemaal opgebruikt. '

'Misschien. '

'Maar jij hebt me verteld dat toverij nooit opgebruikt raakt, Jij zei dat het werkt als energie: het wordt omgezet. Als dat dus voor Rang opgaat, waarin is hij dan omgezet?'

'Kenirre, Tess!'

'Heb jij enige verandering opgemerkt in het park?'

'Het bosmannetje plukte aan zijn baard. 'Nee, niets. '

' Dus waar is hij dan heen?'

Kwit keerde zich heftig naar haar toe. 'Zal ik jou eens wat zeggen? Als jij wat meer de tijd neemt om me hier te helpen, clan kon je misschien zelf het antwoord vinden in plaats van mij aan mijn hoofd te zeuren! En nu hier naar beneden, naar de rivieroever, en hou op met dat gevraag!' Terwijl ze deed wat hij vroeg, bleef ze nadenken over het mysterie van Rang. Misschien had Rang zijn vroegere gedaante aangenomen van voor de tijd dat hij haar beschermer werd, omdat ze volwassen was en hij zijn doel had gediend. Ja, misschien was dat het.

Maar haar twijfels bleven.

Ze kwam bij de oever en bleef staan. Voor haar lag het moeras achter de spoordijk voor de goederentreinen uit Chicago. Langs het water was een dichte begroeiing van riet en lisdodden, en op

ondiepe inhammen van de rivier lag een film van vuil en afval. De snelle stroming van de rivier was hier afwezig.

Ze keek omlaag naar Kwit. 'Wat nu?'

Hij wees alleen maar naar rechts.

Ze keerde zich om en had het volle zicht op de lordellon. Daar had ze er in haar leven maar een paar van gezien, en nooit langer dan enkele seconden, maar wat dit wezen voorstelde wist ze meteen. Het stond op tien meter afstand, ijl en nietig in het bleke herfstlicht. Doorschijnende kleren en zijdeachtig haar hingen om haar lichaam heen alsof de wind ze zo kon meevoeren. Haar gelaatstrekken waren kinderlijk, met holle ogen in donkere kassen, en haar rode mond stak scherp af tegen haar ingevallen gezicht. Haar huid had de kleur en structuur van perkament. Ze had een weggelopen kind kunnen zijn dat in dagen niet had gegeten en nog steeds doodsbang was voor wat ze was ontvlucht. Zo zag ze eruit. Maar lordellons waren heel wat anders. Ze waren beslist geen kinderen, laat staan zwerfkinderen. Ze waren niet eens mensen.

'Ben jij Tess Freemark?' vroeg het wezen zacht met een kinderlijk, zangerig stemmetje.

'Ja, ' antwoordde Tess, met een vlugge blik op Kwit. Het bosmannetje toonde de diepste frons die ze ooit bij hem had waargenomen en zat verbeten op haar schouder, waardoor ze het gevoel kreeg dat hij haar probeerde te beschermen.

'Mijn naam is Ariël, ' zei de lordellon. 'Ik heb een boodschap voor je van de Edelvrouw. '

Tess kreeg een droge keel. Ze wist wie dat was. De Edelvrouw was de Stem van het Woord.

'Ik ben gezonden om je over John Ross te vertellen, ' zei Ariël.

Natuurlijk, John Ross. Ze had die morgen voor het eerst sinds weken aan hem gedacht. Ze stelde zich hem voor, raadselachtig en vindingrijk, een mengeling van licht en duister. Vijf jaar geleden was hij na de vernietiging van haar vader uit Hopewell en haar leven verdwenen. Misschien had ze hem er onbewust in terug gewild. Misschien leek een bericht over hem daarom op de een of andere manier onvermijdelijk.

'John Ross, ' herhaalde ze, alsof de woorden de herinnering aan hem een beetje tastbaar maakten.

Ariël stond onbeweeglijk in een mengeling van schaduw en zonlicht, als een opgeprikte vlinder. Als ze sprak klonk haar stem dun als riet en een beetje als muziek, vervuld van het geluid van de wind door dicht gebladerte.

'Hij is uit de gratie geraakt, ' zei ze tegen Tess Freemark, met donkere ogen die door haar heen boorden. 'Luister, dan zal ik je vertellen wat er van hem geworden is. '